• Homepage Labracolumns.
  • Archief Caedlih.
  • Archief Hondloos.
  • Categorieën
  • Niet verschenen op homepage. (8)
  • Labracolumns - Archief Doby.
    Columns met labrador Doby in de hoofdrol.
    Onderdeel van de site http://www.labracolumns.blogspot.be
    31-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Slim/Dom/Slim.

    Hoe slim een mens ook is, er is altijd iets waarin een dommere persoon slimmer is. Een handigere manier om iets aan te pakken, een logisch inzicht, een sociale vaardigheid.
    Wat ik vandaag, tijdens onze boswandeling, weer merk.

    Want plots zien ik en Doby een koppel met hond onze richting opkomen. Zoals altijd roep ik Doby bij me. Zoals altijd vraag ik of de honden elkaar mogen begroeten. Maar allesbehalve zoals altijd loopt het koppel ons straal negerend voorbij. Verbluft kijk ik hen na, concluderend dat: “Jullie hond niet sociaal is, zeker.” 
    Het koppel draait zich om en zegt vriendelijk: “Wir haben Sie nicht verstanden”.
    Ik (opgelucht): “Ach, Sie sprechen Deutsch. Ich habe gesagt dass… euh meine Hünd ist… gut (Kon ik nou echt niets beters verzinnen?). Ihre… auch?”
    Koppel: “Ja.”
    Ik: “Können sie euh… (wijs hulpeloos van de ene hond naar de andere).
    Koppel: “Ja, ja.”
    Ik: “Kann ich ihm… (Hoe zeg je los? Geen flauw idee, uitspreken met een Duits accent dan maar) loss lassen?
    Koppel: “Ja, kein Problem.”
    De honden rennen naar elkaar, snuffelen een halve seconde, smijten zich in een speelbuiging, en stuiven ervandoor. Achter elkaar aan, in grote cirkels om ons heen, uitbundig tikkertje spelend.
    Wij mensen kijken lachend toe. En zwijgen.

    Koortsachtig speur ik mijn geheugen af naar mijn kleine beetje Duitse woordenschat. En neem mijn toevlucht tot iets wat het in hondenkringen altijd goed doet.
    Ik: “Welchen Hünd ist dass?”
    Koppel: “Ein Deutsche Draadhaar.”
    Ik: “Er ist schön.”…  “Was machen die Hünde?”
    Koppel: “Sie sind Jagthünde.”
    Ik: “Ach. Und was machen sie denn? Euh… sollen sie… hmm… tun sie… uhum…” (Wild opjagen: hoe zeg ik dat? Snuffelen? Apporteren?)
    Koppel: “ Huh? … Sie apportieren. (Toch bijna hetzelfde. Opslaan!). Sie gehen auch im Wasser, er liebt Wasser. Er kann es nicht passieren.”
    Ik: “(wijs naar Doby die nog steeds vrolijk met zijn nieuwbakken vriendje om ons heen spurt) Er nür wenn er zu warme hast.

    En aangezien zich op deze manier toch iets ontwikkelt wat op een gesprek lijkt, besluiten we samen verder te wandelen. Tot groot plezier van de honden die elkaar wijzen op interessante geurtjes en samen de boel verkennen.
    Terwijl ik sukkel met hulpwerkwoorden (‘mogen’ is dat nou möchten of dürfen?), pieker over naamvallen,  en wroet naar woorden, decodeert het koppel moeizaam mijn pseudo-Duits. En zo verliezen we de honden uit het oog.
    Tot we plots in de verte twee plonzen horen, gevolgd door gespetter. Op het geluid afgaand, komen we bij de beek  en zien twee broederlijk pletsende honden. Ze roeren met hun snuit, spatten met hun poten, galopperen in het buikhoge water. En blijken daarna voorzien van een laagje oranje verf (roestig water) en een ijzeren parfum.  Wij schateren het uit. Het tweetal werpt elkaar een korte blik toe, een tweede baddersessie volgt.

    Een eind verder waag ik een grapje over Draadhaar (de hele wandeling een dikke tak meezeulend).
    “Das ist gut dass er…  dass (wijs naar de tak) mit nehmt.  Dann haben Sie euh… etwas für den… kachel.”
    Koppel: “Kachel?”
    Ik: “Ja, uhum das ist hmm zum euh”
    Koppel: “Meinen Sie ein Oven? Holz für den Oven?”.
    Ik: “Ja, er arbeit für sein Essen. Nür schade dass er dass nicht euh… (maak een beweging alsof ik hout hak)
    Koppel: “Huh? (meer gehakkel en gebarentaal) … Ja, dass mussen wir ihm nog lernen.” (Gelukt!)
    Ondertussen sukkelt Draadhaar met desbetreffende knoert een greppel in, alwaar het gevaarte klem raakt. Woordeloos begrijpt Doby dat hulp gewenst is.

    Uiteindelijk nemen we hartelijk afscheid.
    En wens ik dat wij, slimme mensen, net zo slim waren als onze domme honden. En het bij één taal hielden.


    18-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winkelperikelen.

    Met een nieuwsgierige hond zijn genante situaties onvermijdbaar. Vooral als hij ook nog eens handig is. En veel te slim.
    En al helemaal als zijn baasje van die lumineuze ideeën krijgt als het combineren van een wandeling met een winkeluitje.

    Maar daar ben ik me nog niet van bewust wanneer wij aldus te voet naar het dorp trekken, dan zie ik alleen dat Doby geniet van alle drukte die een zonnige zaterdagnamiddag teweegbrengt. Mensen fietsen langs, stappen in en uit auto’s en winkels, wandelen voorbij met ratelende buggy’s en ritselende  zakken. Muziek, gepraat en gelach weerklinkt vanop terrasjes. Geurtjes waaien ons tegemoet uit kapsalon en schoonheidszaak, slagerij en bakkerij. Auto’s, camions, bussen en motto’s denderen ons voorbij.
    Als extra bonus wordt Doby uitbundig begroet door personeel en klanten van onze eerste tussenstop: de schoenenwinkel. En datzelfde enthousiaste onthaal valt hem te beurt bij onze volgende stop: mijn favoriete kledingzaak.
    Heerlijk vindt hij het.

    En dus vindt hij het niet erg dat ik op mijn gemak in de rekken snuffel. Braafjes blijft hij bij me, raakt elke schoen binnen zijn bereik aan (netjes het rijtje aflopend), bewondert zichzelf in de spiegels, en besnuffelt gewillige slachtoffers.
    En dan vind ik een T-shirtje naar mijn smaak. En nog eentje. Wat later de donkerblauwe, linnen broek die ik al een eeuwigheid zoek.

    Dus stap ik richting pashokjes, en leid Doby erin. Een eerste geproest onder eigenaresse en klanten weerklinkt. Een glimlach is mijn enige antwoord, met Caedlih heb ik dit immers zo vaak gedaan.
    Ik sluit zorgvuldig het gordijn, controleer op spleten, en geef nieuweling Doby het bevel om keurig in een hoekje te zitten. De leiband klem ik klungelig tussen mijn knieën en uit gaat mijn shirt.
    Tegelijkertijd verplaatst het gebabbel op de achtergrond zich naar de kassa, een paar meter recht voor ons. De nieuwsgierigheid wordt mijn viervoeter te machtig, hij springt naar voor, perst in één beweging zijn neus tussen wand en gordijn en gooit laatstgenoemde met een flinke zwaai opzij.
    Daar staat hij dan: de inspecteur. Daar sta ik dan: het lingeriemodel.
    Een tweede geproest volgt. Ik lach mee, maar sluit wel zo snel mogelijk het gordijn en duw Doby terug in zijn hoekje. “Blijf” wordt dit maal met iets meer nadruk uitgesproken.
    Het gekeuvel wordt hervat, de kassa tikt en ik pas het shirtje. Mooi, zie ik. Die gaat mee.
    En net wanneer ik het shirtje uit trek, wordt het mijn controleur opnieuw te machtig. Weer springt hij naar voor, weer wordt het gordijn met een korte neusbeweging opengegooid, weer word ik in volle glorie geëtaleerd. Nog meer gegiechel volgt.
    Ook een derde keer weet de opzichter zijn controle goed te timen. En de dames aan de kassa lijken niet erg gehaast om de koop af te ronden.
    “Zou ik die broek nog wel passen?”, flitst het door mijn hoofd. Maar ach, deze winkel verkoopt enkel vrouwenkleding, er is geen man te bespeuren, en hij zal het ondertussen wel al door hebben, zeker?
    Helaas, geritsel van plastic zakken klinkt. Net op het moment dat ik zonder broek sta. Een vierde exposé volgt, ditmaal van mijn onderlijf. De dames schateren het uit, ik kan hen geen ongelijk geven.
    Maar ach, mijn nieuwsgierigaard leert het wel en ik heb toch maar mooi twee nieuwe shirtjes en een broek.

    Op de terugweg huppelt Doby met stralende oogjes en verende pas, helemaal in zijn nopjes na alle bezienswaardigheden, opzichterswerkzaamheden en begroetingsverantwoordelijkheden.
    En als het mijn hond gelukkig maakt, hoe kan ik hem dan dit pleziertje ontzeggen? Het wordt een zware opoffering, maar ik zal verplicht zijn vaak uit winkelen te gaan.
    Wel de kledingboetiek eerst scannen op echtgenoten en oefenen op paskameretiquette.


    26-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Neusbal.

    Ooit hadden wij een voetballende Jack-Russell naast de deur. Zodra buurman’s tuindeur openging, vloog een witte schicht naar de dichtstbijzijnde voetbal, gooide zich ertegenaan en sjeesde de hele tuin door, Bal sturend met kop, borst en pootjes en onafgebroken speelgrommetjes producerend.
    Machtig vond ik dat.

    Graag wou ik ook zo’n voetbalhond, maar met Caedlih lukte dat niet erg. Haar retrievergenen (zo geapprecieerd op alle andere vlakken) dwongen haar ertoe alles in haar mond te proppen. En weinig dat er niet in paste.
    Met als gevolg dat geen van onze voetballen (van die goedkope plastic dingen) ooit een training overleefde.

    Doby daarentegen, vond als pup een échte voetbal, zo eentje in stevig kunstleder. Die begeven het niet bij de eerste de beste tand.
    En de combinatie met zijn pupformaat (en bijbehorende mond)  leidde er zowaar toe dat borst en pootjes ingezet werden om Bal te apporteren. Af en toe zelfs met linker- en rechterpootje afwisselend trapjes gevend: dribbelend als een ware voetballer.
    Prachtig vond ik dat.

    Helaas: pupjes groeien. Zo ook hun mond en poten. Bal kwam niet meer op de juiste hoogte voor poot- en borstgebruik, en Doby’s retrievergenen werden wakker: ‘Prop in je mond wat je in je mond proppen kan’.
    Zelfs een speciaal aangeschafte “Running Egg” (voor dit soort spel bedoeld hondenspeelgoed) bracht geen soelaas.
    Geen ballende hond meer voor mij.

    Maar ach, zo’n overmaatse bal in een hondenmond: het blijft een komisch zicht.
    Daarenboven deren kapotte ballen ons niet meer: dankzij Doby’s speurneus en mijn  connecties hebben we altijd een grote voorraad.
    En zo ballen wij al maanden aan een stuk: ik trap ze weg, Doby draagt ze terug. We hebben er niet minder plezier om.

    Dan vindt Doby nog maar eens een voetbal (het blijft me verbazen hoeveel van die dingen in beken en hagen terechtkomen). Ik doe wat van me verwacht wordt, en trap Bal zo ver mogelijk weg (in werkelijkheid niet bepaald een noemenswaardige afstand). Doby gaat erachteraan, opent zijn laadklep om Bal in de vlucht op te pikken en… blijft rennen. Achter de bal aan, zijn geopende laadklep ertegen, in één rechte lijn het brede grasveld over, het wandelpad op (vlak voor de voeten van een struikelende loper), en recht de beek in.
    Na een reddingsactie blijkt het hier om een keihard opgepompte bal te gaan met een glanzende, oerdegelijke buitenkant. Het lijkt wel alsof er versterkend gaas in het kunstleder ingewerkt is. Hoe verwoed Doby het ook probeert (stevig Bal met zijn poot vastklemmend en zijn mond zo wijd mogelijk openend), hoeveel kracht hij er ook opzet (zijn tot op de grond hangende tong als bewijs), hij krijgt het geval niet in zijn mond. Erger nog: vaak gaat Bal aan het rollen, met een nog steeds volhardend proberende en zo onbedoeld Bal voortstuwende Doby erachteraan.

    Voor de derde maal krijg ik hoop. En moedig hem uitbundig aan telkens hij per ongeluk Bal voortstuwt (ook al is het nog steeds met zijn tanden). Juich telkens hij met zijn neus Bal een duwtje geeft. En beloon wanneer hij uiteindelijk in mijn buurt raakt.

    Vandaag gaan we voor de derde keer neusballen. En zie ik hoe Doby nu met opzet Bal met zijn geopende mond voortstuwt. Hoe hij bijstuurt door links of rechts een neusduwtje te geven. En hoe hij telkens uiteindelijk (sturen lukt nog niet zo goed) mijn richting uit komt. Voor extra spektakelwaarde dit alles op Dobiaans tempo (lees: volle spurt).
    Duimen maar dat hij het leuk blijft vinden.Alleen niet zó leuk dat ik, als overbodige wegtrapper, buitengesloten aan de kant sta. Balletjes trappen blijkt verslavend.

     


    06-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paniek.

    Keuvelend lopen mijn moeder en ik langs een verlaten weggetje. Ergens voorop loopt onze verkenner.
    Plots dringt een onheilspellend geluid door tot in mijn bewustzijn. Verontrust kijk ik achterom, en zie een snel naderende bus. Doby! Waar is Doby? Ik zie Doby nergens! Ik gil en gil, maar mijn stem komt niet boven het geluid van de bus uit. Ik hol en hol, maar het gevaarte haalt me al bijna in. En mijn hond is nog steeds nergens te bespeuren.
    Dan zie ik hem plots rustig in een tuintje liggen. Ik zucht van opluchting, maar Doby, verrukt door het vooruitzicht van een spelletje (mijn voor hem zo verleidelijke geren), schiet uit de startblokken, zo de straat op en precies op het traject van de bus. Nee!
    Weer gil ik uit alle macht zijn naam, en Doby sjeest op me af. Ik heradem, maar zoals wel vaker blijft hij nét buiten het bereik van mijn grijpende handen, en spurt terug weg. De straat op. Vlak voor de aanstormende mastodont. Nee!
    Dan vertraagt de bus, en ik krijg mijn dierbare hond te pakken. Net op tijd. En met Doby veilig (en stevig!) in mijn armen kijk ik de voortdenderende bus na.
    Badend in het zweet schiet ik wakker. Naast me ligt een nietsvermoedende labrador heerlijk te ronken.

     Nachtmerries. Een regelmatig wederkerend fenomeen. En veelal draaiend om de dieren in mijn leven.Zo spoel ik per ongeluk poes Brutus (reeds lang overleden) door het toilet.
    Open de poort, en zie hoe mijn hond oog in oog komt te staan met een hongerige leeuwin.
    Rij weg na een bezoekje bij vrienden, en merk niet dat mijn  hondje (met mijn verstrooide kop achtergelaten) paniekerig achter de auto aanrent, midden op straat.

    Meestal echter hebben mijn dromen een basis in de werkelijkheid.
    Zo beleef ik keer op keer hoe Caedlih door een rottweiler wordt aangevallen.
    Zie ik telkens opnieuw hoe ze verdrinkt in diep, donker water.
    En kijk ik weer toe hoe Doby achter een konijn aanrent, recht op een aanstormende trein af.
    En keer op keer pers ik gil na gil uit mijn keel. Spoor ik telkens opnieuw mijn weerbarstige benen aan tot rennen. En herleef ik weer hoe mijn stem staakt, en mijn spieren weigeren.

    Altijd schiet ik wakker voor het einde.
    En net dat maakt die nachtmerries nog een gradatie erger. Want daardoor blijf ik nog een hele tijd in de paniekstand, piekerend over allerlei rampscenario’s, en de rest van de nacht klaarwakker. Dat de werkelijkheid wel een goede afloop kende, verandert daar vreemd genoeg niets aan.

    Want stel je voor dat Caedlih eens niet kopje onder zou gaan in een kanaal, maar in de sluis zou vallen waar we soms (over een bangelijk smal bruggetje) overheen wandelen?
    Hoe zou ik haar ooit tussen die diepe, loodrechte, betonnen wanden kunnen redden? En als ze bewusteloos zou raken, en naar de bodem zou zakken, hoe zou ik haar dan tijdig kunnen vinden in water waar je niet eens een hand voor ogen kunt zien? En wat als de sluizen net op dat moment open zouden gaan, en haar lichaam onzichtbaar meegevoerd zou worden met de stroming?

    En stel je voor dat de volgende agressieve hond, rottweiler of niet, wel door zou bijten?
    Hoe krijg ik dan ooit dat beest zover dat hij loslaat? En als ze ernstig gewond zou zijn, hoe krijg ik haar dan tijdig tot bij de dichtstbijzijnde straat of woning? En wat als er dan net die dag geen mens voorbijkomt of niemand thuis is (nooit een gsm bij…)?

    Of stel je voor dat ik de volgende keer Doobs niet meteen terug kan roepen?
    Hoe moet ik dan ooit voorkomen dat hij onder een auto raakt? En als hij, bij wijze van uitzonderlijk mirakel, heelhuids aan de overkant van een drukke baan raakt, hoe voorkom ik dan tijdig dat hij terug de straat oploopt? En wat als hij aangereden wordt, en niemand wil ons helpen?

    Op dat vlak was de droom van vannacht een primeur. Voor het eerst was ik niet compleet machteloos. En voor het eerst werd ik pas wakker na het einde. En goed einde dan nog.
    Mag ik hopen dat  dit het begin van een rustigere nachtelijke toekomst is?
    Snel terug inslapen zat er deze nacht desondanks niet in. Want eenmaal de adrenaline weggeëbd, stroomt de inspiratie binnen. Een nieuwe column is geboren.


    18-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorlogszone.

    Te laat besef ik middenin een oorlogszone beland te zijn. Nietsvermoedend kwam ik aan de keukentafel zitten, het leek me wel gezellig mijn avondmaal hier te nuttigen.
    Maar nu zit ik tussen de bombardementen (“Ik had er nooit aan moeten beginnen!”, “Waarom heb ik het niet gelaten zoals het was!”) en ander oorlogstumult (een schaar wordt hardhandig op tafel gedropt, een stoel ruw achteruit geschoven, een doos dicht gekwakt).
    Snel eten, en dan vluchten, is al wat ik denk.

    Want ik heb een hekel aan oorlogen, zelfs aan degene waarbij ik een onschuldige omstaander ben. Ik krimp ervan in elkaar, raak gespannen, blokkeer.
    Mijn neiging om te helpen, verbetert de zaken niet. Want ik stel teveel vragen (irritant), geef raad (ongewenst) of poog te troosten (“Het ziet er zo toch ook goed uit?” -  hoogst enerverend).
    Waardoor ik dus nevenschade word (lees: het gesakker wordt tegen mij gericht). En me nog slechter voel.

    Doby daarentegen kan het allemaal niets schelen. Kwade stemmen, bruuske manier van doen, een harde zucht: het glijdt van zijn rug zoals waterdruppels van zijn pels. Zijn oortjes gaan geen millimeter achteruit, zijn houding blijft ontspannen, zijn snoet vrolijk.
    Sterker nog: geïntrigeerd staart hij naar dat rare ding waar mijn moeder driftig met haar voet op duwt. En gaat er vlak naast liggen, zijn nieuwsgierige neus glansrijk in de weg.

    Op die manier zich mengend in de oorlog tussen mijn moeder en haar naaimachine. Een oorlog over een zwarte jeansbroek.
    Een broek die - bij voorzichtige navraag - tot mijn vader blijkt te behoren (Niet één van mij, dat is al een troost).
    En een broek die – zo leren verdere voorzichtige vragen - bij aankoop te lang bleek, helaas te kort afgespeld en dus geknipt werd, ten gevolge van “verkeerde schoenen” (mij een raadsel waarom het een probleem vormt om maar één paar schoenen te kunnen dragen bij een zwarte jeans, vooral als je alleen maar bruine en zwarte hebt… iets wat ik wijselijk voor me houd).
    En nu moeten die afgeknipte stukken er deels terug aangezet worden, en dat vlot dus niet erg.

    Een onverbeterlijke bemoeial is dan niet meteen wat je kunt gebruiken, maar helaas houdt Doby het niet bij in de weg liggen alleen (ik vertoef allang op een veilige schuilplek, maar kan aan de hand van het gemopper de gebeurtenissen volgen).
    Eerst loopt hij, tijdens zijn terugtocht van de drinkbak, tankgewijs door het boven de grond bungelende elektrische snoer.
    Daarna gaat hij ermee aan de haal.
    En nog wat later hoor ik dat er veel dingen na elkaar op bruuske wijze opgeheven en terug neergelegd worden, vergezeld van jawel, nog wat gefoeter (“Allée, waar is dat nu naartoe? Hoe kan dat nu weg zijn? Waar heb ik dat nu toch gelegd?”) en een boel gezucht.
    En dan, plots, op lachende toon: “Ja, maar Doby, dat is niet om te spelen, hoor. Goh, voor jou is ook alles om te spelen, hé”. Het verrassend vrolijke verslag laat niet lang op zich wachten: “Zit ik zo te zoeken naar die tweede broekspijp, ligt Doby er onder tafel op te kauwen.”

    Daarna blijft het stil, vredig stil, op het geratel van de naaimachine na.
    Vijf minuten later hoor ik hoe spelden in hun doosjes gestopt worden, de naaimachine uit elkaar gehaald en de boel opgeruimd. Met een afgewerkte broek komt mijn moeder de living binnen, uiterst moedig waag ik een grapje: “dat Doby had willen helpen door de stof voor te bewerken, en dat het nog gewerkt heeft ook; dat tweede stuk zat er immers veel sneller aan dan het eerste”.
    “Goh”, antwoord mijn moeder zonnig: “Met Doby valt ook altijd wat te beleven. Schrijf je er een column over?”
    Of hoe een onverstoorbare ondeugd de angel uit een situatie kan halen.


    18-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beschermheer.

    Mijn speelmeneertje, in zijn contacten met andere honden ooit zo onstuimig, onbeheerst en opdringerig. Ik vond het onnadenkend, egoïstisch, geen rekening houdend met een ander.  Zijn soortgenoten leken dat met me eens.

    Maar opeens, zes maand geleden, toont mijn wildeman zich van een andere kant.

     

    Het gebeurde tijdens een parkwandeling, in het gezelschap van bruine labrador Dicky en diens bazinnetje . Beide honden zorgeloos aan het rollebollen, beide mensen gezellig aan het keuvelen.

    Tot plots twee grote honden vanachter een muur vandaan stappen, slechts een tiental meter van onze koplopers verwijderd. Twee grote goldens, weliswaar beste vriendjes met mijn labrador, maar allesbehalve goede vriendjes met Dicky. En deze laatste, meegesleurd in Doby’s enthousiasme, is al op een holletje onderweg. Zijn bazinnetje panikeert, en zet op haar beurt een spurtje in. Maar nog voor ze een meter af kan leggen, wordt haar Dicky al onthaald op woest geblaf en gegrom. Hij remt af, en begint vlak buiten het bereik van de wild vooruitspringende goldens (beiden gelukkig aangelijnd) te blaffen; zijn spieren gespannen, zijn gezicht onzeker, zijn haar recht. De goldeneigenaar kan zijn honden nauwelijks houden, maar de bruine labrador blijft eigenwijs staan.

    En dan, nog voor Dicky’s bazinnetje hem in veiligheid kan brengen, zien we het: een bemiddelende Doby heen en weer huppelend tussen beide partijen, zijn oortjes achteruit en wat omhoog getrokken, zijn hele lijf kwispelend, speelse neusduwtjes en geruststellende knuffelknabbeltjes uitdelend. En warempel: de gemoederen bedaren.

    Tot Dicky zich beweegt. De donkerste golden verstrakt meteen, zijn haar gaat recht, zijn blik focust, en blaffend gaat hij terug in de aanval.  Doby schiet meteen op hem af, deelt neusduwtjes en knuffelknabbeltjes uit, haalt de hond uit zijn focus. Opnieuw en opnieuw. Tot ook de donkerste golden zich ontspant.

    Gezamenlijk wandelen we naar huis, de honden probleemloos dichter bij elkaar dan ooit.

     

    En vandaag, wederom tijdens een parkwandeling, gaat mijn wildebras nog een stap verder. Ons gezelschap twee labrador-chihuahua kruisingen (grote broer en kleine zus) en hun baasje.

    De mensen babbelen, de honden spelen. Tenminste:  grote broer en Doby spelen. Kleine zus niet: zij verstopt zich achter baasjes benen, springt onzeker tegen hem op, zou het liefst in zijn armen kruipen. Want kleine zus (chihuahuagrootte) is bang. Bang van die onbesuisde reus.

    Diezelfde reus staakt na een tijdje het spel voor een interessant geurtje, waarop grote broer (grootte halverwege labrador en chihuahua) zich tot kleine zus wendt. Alsof ze een tegenstribbelend trekspeeltje is, grijpt hij zijn machteloze zusje in haar nekvel en sleurt haar vooruit. Nog steeds speels, maar wel ruw. Te ruw.

    Misschien vindt Doby dat ook, misschien voelt hij zich buitengesloten, misschien wil hij zijn vriend terug voor zich alleen. In elk geval: hij stuift eropaf, en gooit zich naast grote broer in een speelbuiging. Die laat zich meten verleiden, en opnieuw volgt een wild achtervolgingsspelletje: Ito voorop, Doby op zijn hielen. Cirkeltje linksom, cirkeltje rechtsom, heuveltje op, heuveltje af, rakelings langs ons scherend of wat verder weg.  Met één belangrijk verschil: vlak naast mijn zwarte reus holt een klein minihondje. We lachen; ik omdat het zo’n grappig zicht is, de andere baas omdat: “Ze vast blij is met haar onverwachte medestander waardoor de rollen eens omgekeerd zijn.”

    Wanneer er even op adem wordt gekomen, snuffelen de honden onbekommerd rond. Alle drie.

    Waarop het spel terug ingezet wordt. Op vraag van kleine zus. Met een speelbuiging naar haar grote beschermheer. En weg zijn ze weer: grote broer voorop, Doby en kleine zus erachter. Zij aan zij.

     

    Mijn Doby, nog altijd onstuimig (zij het voorzichtiger dan voorheen), af en toe nog wel eens opdringerig. Maar met een hart van goud.

    Een hart dat hem binnen de hondengemeenschap ondertussen zo geliefd gemaakt heeft dat een korte wandeling er niet meer inzit. Ik ben trots. En moe.

     

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    28-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onverwacht gevolg.

    Ø  Doby houdt van ballen. Vooral van voetballen.

    In zijn mond  hebben die helaas een korte levensduur. Gratis ballen zijn dus niet te versmaden.

    En die zijn in deze periode (zware regenval) overvloedig aanwezig in beken. Her en der liggen ze netjes op ons te wachten, vastgehouden door drijfhout en andere rommel.

    Met als mooi gevolg dat ik me, bij wijze van uitzondering, eens superieur kan voelen.

     

    Want al is Doby handiger dan Caedlih (die in elk putje op het pad sukkelde), hij blijft een hond. En moet het dus stellen met vier pootjes, een mond, en een hondenbrein. Grote ballen uit diep water pakken, is daardoor niet mogelijk.

    Ik daarentegen heb lange armen, grijphanden, en een mensenbrein. En die staan me toe om zelfs bij een hoge, steile, betonnen oever ballen uit het water te plukken zonder nat te worden (waar ik én mijn mooi-weer-labrador bij deze temperaturen een hekel aan hebben).

    Daardoor kan ik (niet het handigste exemplaar van de mensheid) voor een keertje diegene spelen die een demonstratie geeft, in plaats van krijgt…

     

    Dus als ik deze ochtend mijn hond beteuterd zie kijken naar een in het midden van de beek dobberende bal, wrijf ik in mijn handen, en loop nonchalant om een stok. Met één arm als “anker” daal ik de oever af, en dankzij Stok laat Bal zich gewillig naar de kant leiden. Ik ruik de triomf al, en reik ernaar met mijn handige mensenhanden. En merk dan dat mijn armen niet lang genoeg zijn. 

    Mijn mensenbrein snelt te hulp, en bedenkt een nieuwe tactiek. Met een verticaal gehouden Stok klem ik Bal tegen de wal. Dan trek ik Stok langzaam omhoog, en Bal rolt netjes mee. Dit gaat lukken. Maar terwijl Bal langs de oever omhoog rolt, rolt Stok ook over Bal. En zo raakt Bal, nog steeds buiten mijn bereik, aan het uiteinde van Stok. Plons!

    Nieuwe poging. Deze maal steek ik Stok dieper in het water, zodat het langer duurt voor Bal aan het uiteinde ervan komt. Bal raakt hoger de oever op, en springt dan plots vanonder Stok vandaan. Plons!

    Nog maar een poging. Ik probeer Stok zo goed mogelijk in het midden van Bal te houden, om wegspringen te voorkomen. Dat blijkt moeilijker dan verwacht. Plons!

    Maar ik geef niet op.

     

    Bij mijn vierde poging word ik plots gewaar dat iemand me uit de weg wil duwen.  Doby heeft zonet zijn angst voor diepe, steile oevers overwonnen, en plakt naast me tegen de wand.  “Nee”, protesteer ik, terwijl ik vecht voor mijn plekje: “ je moet niet helpen, jij kan dat niet! We zullen de bal kwijtraken! En zo meteen glijd je nog uit!”

    Maar eigenwijze Doby (de pot verwijt de ketel) weet het weer beter. En als die koude duik voor mij gevaarlijk dichtbij komt, kan ik geen tegenstand meer bieden. In één beweging door duwt Doby mijn stok aan de kant, legt (op exact dezelfde manier als ik hem zoeven voordeed met de stok) zijn pootje tegen Bal aan, en trekt hem tegen de wand omhoog. Zodra het ding boven de waterspiegel hangt, kromt Doby zijn polsgewricht en voetje errond, klemt het tegen zijn  borstkas, en zet er zijn tanden in. In één soepele beweging draait hij zich op zijn achterhand, en staat boven me op de begane grond. “Kijk, zo pak je dat aan!”,  lees ik op zijn snoet.

     

    U begrijpt: ik ben ontzettend trots op wat de handigste hond ter wereld moet zijn.

    Maar dat ik me klungeliger dan ooit zou voelen, nee, dat had ik niet verwacht.

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    18-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gelijkenis.

    Ø  Zoals elke namiddag zijn Doobs en ik aan de wandel, en zoals wel vaker komen we een andere hondeneigenaar tegen en besluiten we gezamenlijk verder te wandelen. Even later groeit ons groepje nog wat aan. Wij mensen babbelen gezellig een eind weg, en de honden (vier in totaal) stuiven vrolijk hun balletjes achterna. Eerst in het water, daarna op het droge.

    Doby geeft zich volledig. Zo volledig dat een noodrem (als eerste bij het balletje) eindigt in een koprol. En zo volledig dat een volgende noodrem (nipt als eerste) eindigt in een harde botsing. Een herinnering borrelt op.

     

     Ik ben veertien jaar, en op kamp. We staan met zijn allen in een grote kring, en spelen “zakdoekje leggen”. Om beurt moeten twee kinderen om ter snelst in tegengestelde richting om de kring heen rennen, en het zakdoekje grijpen. Deze maal is het mijn beurt. Ik ren en ren,  zie dat ik het kan halen, en spring naar de zakdoek. Net op tijd, joepi!

    En dan pas merk ik dat ik val, onzacht in botsing gekomen met het andere meisje. Ik had haar niet gezien, zo gefocust was ik geweest op die zakdoek.

     

    Een andere herinnering, heel wat jaartjes later. Een met schaterlach gevulde avond met een vriendin. We hebben een aantal  potjes “zenuwen” achter de rug (een variatie op patience die je met twee speelt, en waarbij je om ter eerst op een pakje kaarten mept).

    En dan giechelt mijn vriendin dat ze bijna haar hand niet meer durft uit te steken. En weer sta ik verbaasd. Mep ik dan echt zo hard?

     

    Afgelopen weekend dan. Weer gezellig aan de wandel met een koppel en hun hond. We kunnen het goed met elkaar vinden, zijn beiden voorzien van een schoudertas met enkel hondenspulletjes erin, en gooien balletjes dat het een lieve lust is. Eerst nog met zachte tennisballen, daarna noodgedwongen met de enige twee balletjes die we nog bij ons hebben, toevallig beide rubberen.

    Plots krijg ik beide balletjes voor mijn voeten, een uitnodiging die ik niet laat liggen. Ik raap ze op, en zeg nog: “Jeetje, wat weeg jullie bal zwaar. Ik moet wel opletten dat ik hem niet tegen een hond gooi, daar ben ik namelijk goed in”. En dan, terwijl ik voor me blijf kijken om de honden te misleiden, gooi ik beide balletjes met een stevige zwaai over mijn schouders.
    Een luide schreeuw schrikt het bos op. Ik kijk verrast achterom, en daar… staat de man van het koppel. Oh nee, niet weer! Sorry! Ik kijk gespannen naar het gezicht van de man. Zou ik? Heb ik? Zie ik daar… een wonde?

    “Whaaaaaaaaaaaaa!”, roept de man geschrokken: “Die twee balletjes kruisten elkaar vlak voor mijn ogen, en scheerden rakelings langs mijn oren! Echt pal voor mijn ogen! En pal langs mijn oren! Ik heb de luchtverplaatsing gevoeld!” Oh jee, ik heb het weer gelapt. Maar ik heb hem niet geraakt? Echt niet? Oef!

    We kunnen er goed om lachen, maar de rest van de wandeling blijft de man wijselijk voor me uit lopen.

     

    Mijn hond en ik: we lijken op elkaar. En daar is wel wat aan bij te schaven, maar helaas meer ook niet.

    Want we doen ons best. Heus. We zijn alleen een beetje enthousiast. Een klein beetje maar.


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    10-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mooi plan.

    Ø  Ik heb een plan. Een mooi plan. Ik koop voor mijn nieuwe hond  geen speelgoed meer. Nee, ik volg het voorbeeld van mijn goede vrienden, en moedig hem aan om met tennisballen en stokken te spelen.

    Want die zijn gratis. Je hond vindt ze zomaar langs de kant van de weg. En het allerbelangrijkste: hun vervangbaarheid. De ene tennisbal lijkt precies op andere, de eerste stok is net zo leuk als de tweede. Geen winkels meer afschuimen dus, in de hoop een exacte kopie te vinden van een verloren lievelingsspeeltje.

                                                  

    Mijn plan verloopt voorspoedig. Na de eerste tennisbal, gevonden bij de tennisclub, heeft meneer de smaak te pakken. Bal na bal wordt uit hagen en struiken tevoorschijn getoverd. In het park (begrijpelijk gezien de aanwezigheid van een tennisclub), langs landweggetjes (al iets moeilijker), én in het bos (Waw!). We hebben al vlug een heuse verzameling.

     

    Al snel daarna ontwikkelt Doby een voorliefde voor stokken. De één na de ander wordt me voor de voeten gegooid, met een voorkeur voor zo groot en zo vertakt mogelijk.

     

    Nu kan het geen kwaad meer dat ik wel ver kan gooien, maar absoluut niet kan mikken (een belabberde combinatie). Een tennisbal onbereikbaar op een dak, in een diepe beek, hoog in een boom (je houdt het niet voor mogelijk waar ik allemaal in slaag),  ik kan er niet wakker van liggen. Ik haal gewoon een andere tevoorschijn.

    Geen speeltjes meer zoeken in lang, nat gras (waar de hond het eigenlijk had moeten vinden) met steeds natter wordende voeten en broek, en zenuwachtig de klok in de gaten houdend. Ik roep gewoon: “laat maar liggen, kan geen kwaad”.

    Nooit meer bij een vijver staan en sakkeren omdat ik de speeltjes weer vergeten ben. Ik zoek gewoon de eerste de beste stok.

    Ja, er zijn alleen maar voordelen.

     

    Dan besluit meneertje dat wat afwisseling wel mag. Een oude sandaal, een plastieken bowlingkegel, een stuk zeil, een kapotte kindervoetbal, een verkeerskegel, lege waterflesjes, een borstel zonder steel, een varkenskop (nou ja: zo’n kunststof hondenspeeltje): hij duikelt het allemaal op.

     

    En dan gaat het mis. De heer Doobemans vindt een bal. Niet zomaar een bal, nee, een toverbal. Ongeveer 10 centimeter in doorsnede, van stevig, doch soepel plastic, en binnenin gevuld met water. In dat water een boel lange stroken, elegant langs elkaar zwevend en prachtig glinsterend. Met de zon erop bijna lichtgevend.

    Mijn innerlijke kind, die saaie tennisballen al lang beu, leeft op. En telkens ik die magische bal uit mijn tas haal, draait ik ze even rond, en bewonder het schouwspel van de dansende, glinsterende stroken. Ik show ze aan alle andere hondeneigenaren. Niemand heeft ooit zo’n mooi exemplaar gezien.

    En Doby krijgt er niet genoeg van ze steeds opnieuw te apporteren. Want als ze op de grond landt, botst ze nog verschillende malen omhoog. Of rolt ze nog een heel eind door. Plots krijg ik heel wat meer aanvragen tot weggooien van de bal. Belonen is niet meer nodig, verspilling van de tijd. Ik geniet, en besef dat ik dit gemist heb.

     

    Dus ben ik er super voorzichtig mee: niet gooien naast beken, geen andere honden mee laten spelen (voor het geval dat zij niet zo’n zachte beet hebben als mijn labrador), genoeg afstand houden van daken, omheiningen, dikke hagen.

    Dat de bal zo glinstert is een meevaller: zo is ze makkelijk terug te vinden, ook in wat dichtere begroeiing. Alleen jammer dat ze niet blijft drijven.

    Maar toch: dit maal zal het me lukken.

     

    Dan slaat het noodlot toe, en rolt onze toverbal een ondiepe greppel in. Een greppel met een misleidend dikke modderlaag onder het heldere water. Dag bal.

    Ik prik over de hele lengte met een stok in de modder, Doby stopt zijn hoofd onder water. Het mag niet baten: toverbal laat zich niet meer zien.

     

    Op naar de winkel dan maar. Op zoek naar een waardig alternatief. Met de nodige miskopen en onnodige (extra) aankopen erbij. Mijn portefeuille zal het niet leuk vinden, mijn agenda ook niet. Mijn innerlijke kind wel, en mijn hond hopelijk ook.

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mountainbikegeluk.

    Ø  “Oh jee”, denk ik somber. Ik ben net vertrokken voor ons ochtendrondje in het park, en de straat ernaartoe staat vol geparkeerde auto’s. Her en der hijsen mensen in strakke, felgekleurde pakjes er fietsen uit. Een slecht voorteken. Het park en de wandelpaden die eruit vertrekken, zullen uit hun voegen barsten van de stevig doortrappende mountainbikers. Rust en stilte kan ik wel vergeten. Een fijn los lopende hond ook.

    En uitgerekend vandaag kan ik de auto niet gebruiken, ik ben aangewezen op de nabije omgeving. “Dat wordt weer leuk”, denk ik.

    Ik krijg gelijk. Zij het op een manier die ik me vooraf nooit had kunnen inbeelden.

     

    Onze eerste wandeling van de dag valt mee. Het inschrijvingslokaal ligt niet op onze route, en slechts een kort stukje van het parcours loopt door het park. Doby kan los en we kunnen zelfs ons gewoonlijke partijtje voetbal spelen.

     

    Maar wat later moeten we eropuit voor onze tweede wandeling. Tegen de middag, een uur waarop godzijdank weinig van die tweewielers hun tocht aanvangen. De meesten zullen op de terugweg zijn, en dat is altijd via de straat.

    Helaas merk ik al snel dat vandaag een uitzondering is: het einde van de tocht blijkt deels het beginstuk. Met een extra rondje om het park als kers op de taart. In plaats van alle terugkomers te missen, zitten we er middenin.

    Gelukkig  loopt Doby voorbeeldig aan de lijn (krijgt hij een dikke knuffel voor), en kan ik me prima vermaken met een denkbeeldige prijsuitreiking voor de meest bemodderde fietser.

    Tegen alle verwachtingen in, blijkt één van de wandelpaden achter het park mountainbikevrij. Zo kan Doby toch nog een stukje los lopen. Bovendien leidt dit pad naar een klein bosje. Het is er heerlijk rustig, en Doobemans kan er zich uitleven in een vijvertje. Tevreden wandelen we terug.

     

    En dan komen we terug de straat op. Het is er plots uitgestorven; geen fietsers, een voorbijrijdende auto’s, geen wandelaars. Alleen ik, en Doby, en de vele geparkeerde auto’s.

    Dan sla ik de hoek om. En valt mijn oog op iets. Nee, zie ik dat nou echt? Staat daar nou echt? Ik kijk nog wat beter, en ja: veilig weggedoken achter de openstaande deuren van een camionette (veilig, behalve voor wie plots, zoals ik, achterom komt) staat een man in zijn blote billen. Ik kijk nog eens, kan mijn ogen niet geloven, maar ja: die billen zijn echt bloot. Mooie billen, constateer ik, voor ik beleefd mijn blik afwend.

    Ondanks mijn goede voornemen kijk ik een paar seconden later nog eens (Ik moet er vlak langs, mag als verzachtende omstandigheid gelden. Toch?). Tot mijn opluchting (ik had anders niet geweten waar te kijken, of hoe me te gedragen) zit er nu een onderbroek rond de billen. Gestreept in leuke kleurtjes en nauw aansluitend. Zo’n kort shortje dat mooi de benen eronder benadrukt. Welgevormde benen, zie ik.

    Dan merk ik plots dat de eigenaar ervan me aankijkt. Aan zijn licht geneerde, doch vooral geamuseerde uitdrukking, zie ik dat hij op de hoogte is. Hij weet wat ik allemaal gezien heb. En wat ik ervan vond.

    Moeite doend mijn blik niet meer langs zijn benen te laten gaan (wat niet zo goed lukt), probeer ik de situatie te redden door een grapje te maken: “Gelukkig heb je mooie billen” (Oké, niet mijn meest geslaagde grapje ooit). Het ontlokt zijn maat de uitspraak: “dat mijn dag meteen goed is”. Ik kan niet anders dan het te beamen.

     

    En straks kan ik nog een keertje gaan wandelen. Een beetje later dan anders, zo rond de schemering. Wanneer de tweede vloot sportievelingen zich uit hun bemodderde kledij pelt.


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    04-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Groots.

    Ø  “Hoe ga ik dit oplossen?”, vraag ik me af. Voor mijn ogen wordt  mijn hond achternagezeten door drie grommende en snauwende honden tegelijk; een maltezertje, een labradormix, en een bulldog. Ze vallen hem niet aan, bijten ook niet, maar geven hem duidelijk te verstaan dat hij niet mee mag spelen. Alle drie de honden waren voorheen speelmakkers, en Doby heeft niet het minste benul van wat er fout gelopen is.

    Ik wel. Maar hoe krijg ik hem uitgelegd dat andere honden het niet fijn vinden om ondersteboven gelopen te worden? Om  “getikt”  te worden door een achtervolger die met zijn beide voorpoten (en bijbehorende gewicht) op hun achterste springt. Of om een speelgevecht te doen met een tegenstander die zijn volledige lichaam boven op hen smijt.

     

    Al maanden probeer ik het op te lossen. En geef mijn onstuimig manneke  een time-out bij elke keer dat hij in de fout gaat. Het helpt. Wel twee volle minuten lang.

    Dan gaat hij weer in de fout. Voor mij niet verwonderlijk, ik weet immers al hoe volhardend hij is. Ik zucht wel eens, maar neem het hem niet kwalijk. Zijn speelmakkers wel.

    Na een paar keer willen die niet meer met hem spelen. Niet vlak na de time-out, niet na nog een stuk wandelen, niet de dagen en weken daarna.

    Ook daar snapt mijn hond niets van, en valt dan terug in opdringerig voor hun neus op en neer springen, korte porren met zijn neus uitdelen, en in ieniemienie cirkeltjes om hen heen sprinten.

    En wederom begrijpt hij niet waarom dit enkel op gegrom en gesnauw onthaald wordt. En gooit er dan nog een schepje bovenop. Een vicieuze cirkel is het.

    Ik zie mijn hond onzeker worden. En droef. En ik weet niet wat ik eraan kan doen.

     

    Na heel wat gepieker, ga ik op zoek naar honden die hem de nodige voorzichtigheid kunnen bijbrengen. Dat blijkt niet zo simpel.

    Want ze moeten voldoende zelfvertrouwen én sociale vaardigheden hebben om hem op een goede manier te kunnen corrigeren. Ze moeten ook minstens van zijn eigen grootte zijn, wil dat gegrom het juiste effect behalen. En ze moeten speels zijn.

    Ik vind er twee. En zie tot mijn opluchting hoe ze snel goede vriendjes worden, en zij hem de nodige hoffelijkheid bijbrengen.

    Maar helaas ontmoeten we deze honden niet vaak. En beperkt zijn nieuw ontdekte hoffelijkheid zich enkel tot hen. 

     

    Opnieuw verval ik in gepieker. Dan valt me op dat er één buurthond is die Doby keer op keer vergeeft. Een jonge hond, niet zelfverzekerd genoeg om mijn zwarte orkaan te corrigeren, maar wel bereid om hem steeds opnieuw te vergeven.

    Nochtans heeft Bobo alle redenen om mijn hond te ontwijken. Wegens een ernstige spierziekte heeft hij namelijk weinig kracht en coördinatie. Keer op keer eindigt hij na een onzachte botsing op de grond, keer op keer zakt hij door zijn ledematen na een poot op zijn schouders, en keer op keer landt hij op zijn rug na een gezamenlijke steigering.

    Telkens schrikt hij, en wil even niet meer spelen. En telkens geeft hij Doby een nieuwe kans.

    Na samenspraak met zijn baasjes, mag ik hem dagelijks oppikken. En al snel zie ik hoe mijn wildebras, bij zijn geliefde rondjes op topsnelheid, Bobo zorgvuldig ontwijkt . Hoe hij tikkertje speelt zonder zijn voorpoten te gebruiken. En hoe ze tegen elkaar steigeren, en Doby daarbij zorgzaam zijn gewicht boven zijn eigen achterpoten balanceert.

    En als ik het witte maltezertje opnieuw met mijn hond zie spelen, weet ik zeker dat deze zwakke, onzekere, jonge hond geslaagd is waar anderen faalden.

    Of: hoe een zwakke hond toch groots kan zijn.

     

     

     

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    24-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niet de bedoeling.

    Wat doet een mens met een energieke hond? Zo’n hond die in het bos in alle beken springt, en de takken erin van de verdrinkingsdood redt. Die boomstronken opgraaft, en er verwoed aan sleurt. En die proppen in zijn oren krijgt, indien niet voldaan aan zijn bewegingsbehoefte.
    Zal ik hem op een loopband zetten, hoogste tempo en hellingsgraad instellen, knopje induwen, en hupsakee? Fijn ernaast gaan zitten, voetjes omhoog, tijdschrift op schoot, drankje binnen handbereik?
    Hem voor een extra (vierde!) wandeling meegeven met de uitlaatservice? En me met een boek op de bank nestelen?
    Of schaf ik me een quad aan, en laat hem erachter aan hollen? Ondergetekende onderwijl genietend van het uitzicht, en zwaaiend naar voorbijgangers?

    Dat had ik allemaal kunnen doen. Maar nee, het leek me leuker om datgene aan te moedigen wat hij uit zichzelf al doet: de grootste takken in het hele bos zoeken, en er vervolgens mee aan het slepen gaan. Hoe groter de takken, hoe meer zijtakken, hoe meer ik juich en prijs. “Maak je maar lekker moe”, denk ik binnenin.
    En moedig hem nog wat extra aan door het ene uiteinde vast te grijpen, en gezellig met hem mee te slepen. Met in mijn hoofd fijne herinneringen aan Caedlih en haar zusje, dol op samen zeulen. En in mijn armen de sensatie van spieren die nu pas ervaren hoe zwaar die takken zijn. Als kers op de taart, voegt Doby er nog een trekspelletje aan toe.
    Wanneer ik al lang te moe ben, met spieren slap van de inspanning, worden er nog steeds onvermoeibaar takken voor mijn voeten gegooid. Dit is niet de bedoeling.

    Apporteren dan maar. In zo hoog mogelijk gras, om er zo veel mogelijk energie uit te persen. Maar hoe beloon ik hem? Hij houdt niet van knuffelen, en ik niet van koekjes.
    Een trekspelletje dan maar. Na 5 apportten, en even zovele trekspelletjes, houd ik het voor bekeken. Met spieren die trillen, en een zwoegende borstkas.
    Doby is ook moe, mijn doel is dus toch al half bereikt. Nu nog iets vinden dat alleen hem vermoeid achterlaat.

    Vandaag gaan we fietsen. Kan voor mij toch niet vermoeiend zijn?
    Aan zijn hoge kangoeroesprongen zie ik dat hij het een schitterend idee vindt. Hij grijpt zijn leiband vast, en besluit me, nog steeds onder het uitvoeren van een serie kangoeroesprongen, voort te trekken. Even duikt de gedachte in me op dat dit wel makkelijk zou zijn: fijn achteruitzitten, en hem al het werk laten doen. Helaas doemen er meteen röntgenfoto’s voor mijn geestesoog op: versleten gewrichten (van hem) en gebroken botten (van mij). “Kalm, Doby”, temper ik zijn enthousiasme. Het werkt. Even.
    Dan gaat hij steeds sneller lopen, en zet, mij vooruit trekkend, een galopje in. Weer duikt dezelfde verleidelijke gedachte op. Meteen gevolgd door dezelfde doemscenario’s. “Kalm, Doby”.
    We komen bij een smal pad tussen akkers en weiden. Goed opgewarmd, en een zachte ondergrond: hij mag los. Een drafje, een snufje, een sprintje: het is allemaal toegestaan. Zachte ondergrond. Drassig ook. En modderig. Ik moet opletten dat ik niet uitglijd. En moet trappen en trappen om vooruit te raken. Wat is dit drassig! Ik duw en duw, en puf en zucht. Het lijkt wel alsof er iemand achteraan mijn fiets trekt, zo zwaar is het.
    Dan gooi ik een blik achterom. En zie een hond die vol plezier en uit alle macht aan mijn fietstas sleurt.
    Wederom ben ik de enige die zich thuis laat neerploffen in de zetel. Diegene die moe had moeten zijn, duikt linea recta in zijn speelgoed.

    Toch blijven we zeulen met halve bomen, zullen we touwtrekken en fietsen. Want al is een vermoeide baas dan niet de bedoeling, we maken veel plezier.
    Ondertussen zoek ik verder naar een leuke én weinig vermoeiende manier om mijn hond zijn gewenste portie beweging te geven. Al is het goed mogelijk dat een betere conditie van de baas (ik dus) de enige oplossing zal zijn.


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    22-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ochtendstrijd.

    De strijd is nog onbeslist. Geen idee wie zal winnen.
    Het strijdtoneel? Een park in de buurt. Het uur? Onmenselijk vroeg (volgens mij), schandalig laat (volgens hem). Het onderwerp? Vreemd genoeg iets waar we het op elk ander moment van de dag gloeiend over eens zijn.

    Het begint nochtans allemaal heel onschuldig. Of zo lijkt het toch. Strijder 1 (Doby) kijkt strijder 2 (ik) vragend aan.
    Ik beantwoord zijn blik. Chagrijnig. Is het dan echt zo moeilijk om me een beetje rust te gunnen? Een beetje rust: om de watten in mijn hoofd te laten oplossen. Om olie tussen mijn roestige radertjes te krijgen. Om mijn koude, traag stromende bloed te laten opwarmen.
    Ik heb een ochtendhumeur. Aanspreken is niet aan te raden, storen ten zeerste te vermijden.

    Strijder 1 is echter een ochtendhond. Zo eentje die klaarwakker rechtveert bij het horen van de wekker. Die nauwelijks kan wachten tot we uit wandelen gaan. En die in tussentijd dan maar het badkamertapijtje aanvalt.
    En strijder 1 wil spelen. Nu

    “Baasje heeft geen speelgoed bij”, zeg ik, overtuigd van een makkelijke overwinning.
    En zie met lede ogen aan hoe hij dit interpreteert als: "Zoek bal". En alle hagen enthousiast afspeurt. Hagen die stuk voor stuk tennissers van al te kijklustig publiek moeten vrijwaren. Hagen die gretig elk balletje inslikken dat er per ongeluk op landt. En hagen van waaruit nu een triomfantelijke ochtendhond opduikt. Met bal.

    “Je gewrichten zijn nog niet opgewarmd”, verdedig ik me.
    En kijk zuchtend toe hoe hij die gewrichten dan maar opwarmt met een verwoede jacht op stokken. Niet zomaar stokken: alleen de grootste exemplaren, met de meeste zijtakken. Hij kan ze nauwelijks opheffen. Meesleuren lukt, vanwege al die zijtakken die voor en tussen zijn poten raken, ook niet goed. Struikelend en zwoegend, het hele pad versperrend, komt hij op me af.
    Ik kan een glimlach niet langer onderdrukken. “Wat een mooie stok!’, prijs ik hem. Meneertje interpreteert het als een teken van de nakende overwinning, en sleurt elke stok hoopvol een 200-tal meter mee.
    En laat die dan liggen voor de volgende dag.

    En zo heeft op een goede dag de eerste stok het volledige rondje afgelegd. En is terechtgekomen op een veldje met de ideale grootte voor spelletjes. Aan het einde van de wandeling. Wanneer bij mij de ergste sufheid verdwenen is. “Spelletje?”, vraagt hij. “Spelletje.”, antwoord ik. Zijn ogen schitteren, en ik gier het uit. Wakkerder dan anders kom ik thuis.

    Niettemin brengt de volgende dag een nieuwe veldslag. Die ik opnieuw verlies, aan het eind van de wandeling, waar onze stok geduldig ligt te wachten.

    Een paar dagen later geef ik me definitief over. En verstop onze stok in een boom bij het veldje. Zodat niemand anders ze meeneemt, en we elke ochtend verzekerd zijn van een spelletje. Want al vertrek ik nog steeds elke dag in de overtuiging vandaag niet te spelen, ik weet ondertussen dat mijn mening veranderd zal zijn eens we aan het eind van onze wandeling zijn. En dat ik het dan zelfs jammer vind, als er geen stok op ons ligt te wachten.

    Vandaag spring ik gezwinder dan ooit uit bed. Het eeuwige “ik blijf nog een paar minuutjes liggen” vervangen door een: “Joepi, straks gaan we spelen!” Ik kleed me aan, en voor ik de deur uitga, gooi ik een tas over mijn schouder. Een tas vol speeltjes.
    Ze zullen pas aan het eind van de wandeling tevoorschijn komen, dat nog wel.
    Maar op dat punt zal er weinig meer te merken zijn van een ochtendhumeur. Daarna al helemaal niet. Een strijdende, volhardende ochtendhond blijkt het beste antigif.


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    06-09-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zie je wel!

    “Wat is het ergste dat er kan gebeuren?” reageer ik schouderophalend. “Dat Doby zo smerig is dat ik hem, zelfs met mijn doctoraat in Afdroogkunde, niet proper krijg? Dan blijft hij toch in de auto?”
    Mareintje dringt aan: “Het is zo droog geweest de laatste tijd, en de vijvers in dit bos zijn anders al zo modderig. En we moeten straks nog naar mijn huis. Zou je hem deze wandeling toch niet uit het water houden?”
    Mijn moeder (tegen mijn grootmoeder): “Wat jij nog wil proberen. Luisteren zal ze toch niet.”

     Wanneer Doby wat later naar de enig overgebleven poel crosst, kijk ik inderdaad met opzet de andere kant uit. Tot gepiep weerklinkt.
    Met een ruk draai ik mijn hoofd Doby’s richting uit. Daar zit hij. In de modder. Tot aan zijn nek. Aan het water is hij niet eens geraakt. Hij verroert geen vin, en precies dat doet bij mij alle alarmbellen afgaan.
    Ik snel de wal af. Zet voorzichtig een voet in het slijk. Kijk verbijsterd toe hoe die prompt wegzakt tot aan mijn knie. In de meest vreemde brij. Met de consistentie van dikke havermoutpap, en rondom mijn voet in een tapsvormige krater uitéénwijkend. Een bodem is niet te voelen. Best geen gewicht op die voet zetten.
    Ik trek mijn been terug, probeer het een halve meter verder. Ook hier zakt mijn voet weg in een uitéénwijkende, bodemloze smurrie. Nog een halve meter verder hetzelfde. Aan de andere kant idem. Hoe kan dit nou? Het ene moment is er vaste bodem, het andere pap. Alsof er een onzichtbare grens is. Alsof er een verborgen ravijn is. Zou dit… drijfzand zijn? Maar dit hoort hier helemaal niet!
    Doby, tot nu toe geduldig wachtend, ziet zijn redder-in-nood wezenloos voor zich uit staren, en onderneemt nogmaals een poging om eruit te springen. Zijn schoft gaat nauwelijks een centimeter de hoogte in. Valt dan terug in de zuigende pap. Afwachtend kijkt hij me aan. Vol vertrouwen. Maar ik heb geen idee hoe dit op te lossen.
    Radeloos kijk ik om me heen, een dikke knoestige tak trekt mijn blik.   Dwars over de modder gaat het ding. Met een schietgebedje zet ik er een voet op (de andere blijft veiligheidshalve op vaste bodem). Voorzichtig verplaats ik mijn gewicht. De knoest zakt. Ietsje maar. Oef!
    Ik rek me zo ver mogelijk uit. Krijg Doby’s halsband te pakken. Sleur en sleur. Maar mijn hond zit rots- en rotsvast. Alleen zijn halsband beweegt, en schiet over zijn oren.
    Zijn nekvel dan maar. Ik trek en trek. Een rol huid vult mijn handen. Tussen mijn vingers raken twee flappen elkaar. Steeds meer vel komt mee, alsof ik een pull over zijn hoofd trek. De knoest zakt dieper en dieper. De brij als een gapende mond errond. Maar nog steeds zit Doby muur- en muurvast.
    Dan komt er een millimetertje beweging in mijn hond. Een tweede, en een derde. De millimetertjes volgen elkaar steeds sneller op, en mijn hond schiet los. OEF!

     Meteen schudt Doby alle narigheid van zich af, sjeest vrolijk de wal op, geeft daarboven (te horen aan het gegil) olijke schouder- en neusduwtjes aan moeder en grootmoeder, galoppeert vreugderondjes, gooit takjes in de lucht, en graaft boomwortels uit. Ik sta nog beneden. Staar verbouwereerd naar de veelvoud aan dikke, zwarte spikkels op mijn armen, T-shirt, en broek. Met benen die wiebelig zijn van de spanning, en handen die beven van de schrik.
    Mareintje en mama (in koor): “Zie je wel dat je hem er niet in had mogen laten!” Dat zij dit onmogelijk hadden kunnen voorspellen, is blijkbaar volkomen irrelevant.
    Al zal ik voortaan wel luisteren. Hier toch.


    18-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Valkuilen der opvoeding.

    Ik ben fan van Britse Supernanny Jo Frost. Al wat ze zegt, slorp ik op. Over veel spelen met de kinderen en samen tijd doorbrengen. Over consequent zijn in wat mag, en consequenties bij wat niet mag. Over het gebruik van time-outs en berispingen.

    Nochtans heb ik geen kind. Wel een pup.

     

    Een pup die een beetje afgeremd moet worden in zijn dierenliefde.

    Die moet leren dat je niet elke koe mag begroeten. Ook niet elk paard. Of elk schaap. Al helemaal geen everzwijn.

    Die moet leren dat een wegrennend konijn of fazant niet uitnodigt tot een spelletje tikkertje.

    Dat een kat die blijft zitten waar ze zit, niet smeekt om goedschiks (speelbuiging) of kwaadschiks (neusduw) tot een spelletje aangezet te worden. Dat haar mep niet speels bedoeld is.

    Dat een kip reageert op je speelbuiging omdat ze schrikt, niet omdat ze door het dolle heen is.

     

    Dus wordt er veel geoefend, met bezoekjes aan eendenvijver, kippenren, schapenweide, paardenstallen.

    Beloond wordt er ook veel. Time-outs uitgedeeld ook. Compleet met strenge reprimande vooraf, en dikke knuffel achteraf.

    Het loont. Uiteindelijk.

     

    Op bezoek bij een kipminnende kennis, heb ik er aldus vertrouwen in. Dierenliefhebber mag los in de tuin. Een tuin met scharrelende kippen. Vredig scharrelende kippen.

    Kennis (met gefronsde wenkbrauwen en bezorgde trek rond de mond): “Doby zal toch niet achter mijn kippen aangaan, hé?”

    Ik (ontspannen): “Nee, hoor. Ik heb er speciaal op gewerkt.”

    Op dat moment geeft een witte hen een fikse haal met haar ene poot, volkomen opgaand in haar wormenspeurtocht. Zandklonters vliegen achteruit, dode bladeren ritselen. Doby’s hoofd schiet omhoog, hij staart naar dat waggelende wezen, en vliegt uit de startblokken. Recht op het bolletje pluimen af.

    “Godverdomme! Miljaar de dju!”, vloekt de kipeigenaar. Hij stormt mijn hond achterna. Bevroren sta ik aan de zijlijn.  Voor dovenmansoren “Doby! Doby!” gillend.

    Kip stuift ervandoor. Maalt met haar korte pootjes. Maakt snelle zigzagbewegingen. Kakelt verontwaardigd. Een pup met verheugd opengesperde ogen op haar hielen. Zijn mondhoeken in een glimlach. Zijn neus boven haar kont. Vlot mee zigzaggend. De kipeigenaar achter hen. Vloekend als een dokwerker. Slippend in de scherpe bochten. Hopeloos te traag. De andere kippen luid tokkend alle kanten opvluchtend. Ik kijk naar het schouwspel. Mijn handen voor mijn mond. Hopend dat Kip dit overleeft. Biddend dat Kip dit overleeft. Wat als Doby’s wolfse instincten wakker worden?

     

    Plots zie ik Doby’s snoet van uitdrukking veranderen. Ik houd mijn adem in. Hij hapt. Sluit zijn mond om staart van Kip. Remt abrupt, zijn kont achteruit, zijn poten vooruit. Kip remt ook. Noodgedwongen. Kipeigenaar ziet zijn kans. Stort zich op het duo. Opent zijn armen in zijn duik. Grist Kip uit puppenmond. De spanning vloeit uit mijn lijf.

    Ik maak me al helemaal klaar voor een uitbrander van jewelste. Hierbij niet in het minst geholpen door mijn rode wangen.

     

    Dan zie ik de rakker. Ontspannen scheefgezakt op zijn billen, zijn neus fier in de lucht, zijn ogen stralend. In zijn mond een pluk witte veren. Ach, zie hem nou. En: Wat past dat goed bij zijn zwarte vacht. Aan de leiband gaat de knaap, consequent zijn lukt nog net.

    Nu de reprimande. “Ja, maar Doby, dat mag jij helemaal niet doen, hé”, zeg ik. Met zachte stem. Mijn lach nauwelijks bedwingend.  

    Kennis (ook lachend): “Wat heeft Doby een prachtige kop. Ik zou hem graag hebben als jachthond. Om te apporteren, wel te verstaan.” Zich tegen de bengel richtend: “Ik zou wel heel wat strenger zijn, hoor”.

    Dan besef ik dat ik de pup aan het strelen ben.

    Opvoeden, soms is het een beetje moeilijk. Zo niet onmogelijk.


    24-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Genante pupmomenten.
    Een pup hebben is leuk - heel leuk, maar vaak genant – erg genant.  
    Zo’n - dagelijks wederkerend! – genant moment is de ochtendplas. Het puppenkind moet na het opstaan namelijk plassen. Dríngend plassen. Geen tijd om je aan te kleden of zelfs maar je haar te fatsoeneren. Tenzij men graag poetst.
    Ik poets niet graag. Zéker niet ’s morgens vroeg. De beschutting van het huis verlaten is dus noodzakelijk, op allesbehalve sexy sloffen, in een warme, maar allerminst flatterende pyama, en met een door warrig haar omkranst hoofd. 

    Nu zijn er gelukkige pupeigenaren die over een tuin beschikken, mooi als er een hoge, dikke haag omheen staat, práchtig als het een afgesloten tuin betreft – zodat men alleen een deur hoeft te openen om puplief buiten te laten.
    Een haag hebben wij niet, een volledig gesloten tuinhek ook niet. Maar wel een tuin die het huis aan alle kanten omsluit. Ook aan de achterkant. In principe kan ik me dus prima verschuilen.
    In principe.
    Maar onze tuin wordt – helaas-  beheerd door een enthousiast tuinier. De godganse gaard heeft hij vol gepoot met dierbare bloemen en planten. Te dierbaar voor ook maar één druppeltje urine.
    Het beetje gras dat er is, nauwelijks een postzegel groot, moet groen blijven. Gele, bruine of – lieve help! - kale stukken zijn uit den boze.
    Er is een betegeld terras, maar de ervaring leerde, dat al het bleekwater van de wereld, de doordringende urinegeur niet wegspoelen kan. Niet aanbevelenswaardig voor zomerse lunches. Tot verboden plaszone verklaard dus.
    Blijft over: de strook gemeentegras aan weerszijden van onze oprit. Pál naast de straat.

    Tijdens de wintermaanden valt zo’n ochtendplas nog mee. Tussen de straatlantarens voldoende schaduwen om in weg te kruipen. Alleen een frisse dauw die voeten en broekspijpen bevochtigt.
    Maar Doby is een lentepup. En elke dag ontwaakt de zon vroeger en vroeger.
    Eén ding heb ik – sinds het vorige hondenkind -  alvast bijgeleerd: over de pyama geen peignoir, maar een lange jas. Zo valt het minder op. Toch?
    Wat ook een vooruitgang zou zijn, is een pup die meteen naast de oprit zijn behoeftes doet, en dan - geholpen door de tactische belofte van een wachtende maaltijd - zo snel mogelijk terug naar binnen rent. Dat lukt nog wel voor het plasje, maar de grote behoefte MOET toch echt op het uiteinde van de grasstrook. Aan een volledig uitgerolde flexilijn staat telkens een trekkende, ijsberende, en rondjes draaiende Doby, beurtelings hoopvol naar het verlangde plekje starend en smekend naar mij omkijkend.
    Zoals elke ochtend pruttel ik tegen: "Hier kan het toch ook? Waarom nou persé daar?" Zoals elke ochtend geef ik toe.

    Ook deze ochtend sta ik er weer; aan het verste einde van het gras. Auto's rijden langs, fietsers stampen voorbij, een enkeling stapt naar de verderop gelegen bushalte. Ik sta zo stil mogelijk - mijn schouders gebogen, mijn hoofd ertussenin getrokken, en bestudeer de bloemen.
    Om de zaken nog erger te maken, sta ik vandaag openlijk in pyama, niks camouflagejas. Hittegolf, ziet u. Een overduidelijk onnodige jas leek me hoogst opvallend, én onaangenaam. Stikkend warm, zeg maar.
    De poort van de overbuur glijdt open. Een ochtendmens van formaat, die - hoe vroeg ook - al op de uitkijk staat, strak in het pak, keurige schoenen, nietsontgaande blik. Láátdunkende blik als hij me weer eens in nachtkledij ontdekt.
    Ik bevries, krimp ineen, en prijs me voor één maal gelukkig met mijn aan de andere kant van het gras poepende pup. Daardoor staan we nu aan de rand van buurmans gezichtsveld. Misschien ziet hij ons niet?
    Onder de poort verschijnt een paar sloffen, ongelovig staar ik er naar. Gebruinde kuiten volgen, daarna gebronsde knieën. Uiteindelijk een stel blote dijen. Mijn ogen worden steeds groter.
    Dan toch een stukje stof. Van de kortste badjas die ik ooit al gezien heb. Mijn buurman, een kalende zeventiger met een niet onaanzienlijke buik, sloft naar zijn brievenbus. Zijn ogen klein en nietsziend, zijn gezicht nog verrimpeld van de slaap, zijn weinige sprietjes haar alle kanten opstaand. Hij haalt de krant op, en sjokt terug naar binnen.
    Glimlachend raap ik het poephoopje op. Mijn schouders rechtop.

    02-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Petit Louis.

    Ik heb de hele nacht gewoeld, me van de ene zijde op de andere gegooid. Lang voor mijn wekker afloopt, sta ik op. Bij het ontbijt krijg ik nauwelijks een hap naar binnen. Ik probeer me bezig te houden, maar kan nergens mijn gedachten op richten. Om de haverklap controleer ik mijn horloge, maar de seconden, minuten en uren laten zich niet opjagen.

    Eindelijk wordt het middag. Ik sjor me in mijn jas en spring in de auto. Een lange rit staat ons (ik en mijn ouders) voor de boeg. Zal ze een vruchtbaar einde kennen? Zal ik met een pup huiswaarts keren?

     

    Pas gisterenavond werd deze rit gepland.

    Want nadat ik tevergeefs maandenlang  bij Christine, de fokster van Caedlih, op een wachtlijst gestaan heb (teefje ondanks duidelijke zwangerschapssymptomen niet drachtig) en nog maanden moet wachten voor een volgend nest, belt ze me op. Haar collega heeft onverwacht nog twee pups beschikbaar en de vader is dezelfde reu die Christine’s teefje gedekt had. Een reu waarvan ik graag een pup wil (omdat hij goede scores heeft op een officiële Duitse karaktertest, en hoge scores op aanhankelijkheid en speelsheid, twee dingen die ik zo waardeer in een hond).

    Bovendien zijn de pups negen weken oud (baasjes lieten het op het allerlaatste moment afweten), dus als ik met eentje ervan een klik heb, komt er meteen een einde aan mijn onverdraaglijke hondloosheid.

    Ik treuzel geen moment, bel meteen die fokster en maak een afspraak voor de dag nadien.

     

    En nu is het dus de dag nadien, en komen we aan bij een klein, laag huisje. De voortuin een klein ommuurd koertje, bezaaid met hondenspeelgoed en een op zijn kant liggende blauwe, plastic ton zonder bodem. We gaan het hek binnen en kloppen aan. De voordeur opent en een golf kwispelende, kontschuddende labradors stroomt naar buiten, elkaar verdringend om als eerste de gasten te begroeten. Ik kijk in hun zachte ogen, streel hun ruwe vachten, kriebel achter hun oren.

    De fokster, achter haar honden opduikend, verwelkomt ons al even hartelijk en nodigt ons binnen. We stappen een kleine, gezellig ingerichte huiskamer in, een eettafel aan onze linkerkant en een zithoek aan de rechter. Een grote puppyren domineert de ruimte.

    Erin liggen drie zwarte hummeltjes, diep in slaap. De twee reutjes die nog beschikbaar zijn en een teefje dat later opgehaald wordt.

    In afwachting van hun ontwaken, worden we uitgenodigd plaats te nemen rond de harde, houten eettafel. Op harde, houten stoelen. Geamuseerd kijk ik naar de volwassen honden (vijf in totaal), als een troep luierende leeuwen uitgespreid over de zachte, stoffen zetels.

     

    Dan komt er beweging in de minilabradortjes, ze gapen en rekken zich uit. Snel opent de fokster het deurtje van hun ren en loodst ze naar het koertje, alwaar ze meteen een grote plas doen.

    Daarna beginnen er twee een vechtspelletje, de derde gluurt tussen de spijlen van het hek naar een voorbijrijdende auto. Ik ga tussen hen in op de grond zitten, en vol overgave werpen ze zich op hun nieuwste speeltje: eentje hapt naar mijn paardenstaart (het teefje), een tweede drapeert zich over mijn billen (mijn jeans op tandbestendigheid testend), de derde stort zich op mijn schoenveters. 

    Met een zacht voorjaarszonnetje dat ons verwarmt, en het gekeuvel van mijn ouders en de fokster op de achtergrond, test ik de pups op de voor mij twee belangrijkste dingen: speelsheid en knuffeligheid.

    Speels zijn ze beide, zo speels dat ze geen moment ophouden. We touwtrekken, doen speelgevechtjes en gebruiken mijn vingers als jachtobject.

    Knuffeligheid is een ander paar mouwen. Ik mag de woelwatertjes ongelimiteerd over hun wollige vachtjes wrijven terwijl ze zich om beurten over mijn benen draperen, maar ze blijven happen naar mijn vingers en kauwen op mijn broek. Geen in mijn armen kruipende pup, geen oogjes die zich genietend dichtknijpen, geen kopje dat zich onder mijn handen wurmt om nu eens dit oortje, dan die kin of nog eens dat andere oortje te masseren.

    Welke pup moet ik nu kiezen? En wil ik wel één van deze twee?

     

    Na een tijdje worden de dondersteentjes moe, en we nemen ze mee naar binnen. Ik neem het ene reutje op schoot, mijn moeder het andere. Hun warme, zachte zitje bevalt hen prima, maar het geknuffel kan hun aandacht niet vangen. Wel vallen ze de tafel aan en het kleed erop. We ruilen van pup, maar nog steeds kan ik niet beslissen.

    Ik overleg met de fokster, vertel wat ik zoek in een hond en zij raadt me Petit Louis aan (zo genoemd omdat hij de favoriet van haar man Louis is en hem overal achternaloopt). Omdat hij de aanhankelijkste is en een bij ons passend energieniveau heeft.

    Ik blijf twijfelen, voel geen klik.

     

    Dan zie ik hoe diezelfde Petit Louis in mijn moeders armen indommelt, nu zijn energie eruit is en zijn ontdekkingslust tevreden gesteld, wel het geknuffel appreciërend; zijn oogjes genietend sluitend, zijn nekje rekkend om het juiste plekje aan te bieden, eindelijk stil liggend.

    Zeker van mijn keuze ben ik allesbehalve, maar ik spring in het diepe. Petit Louis wordt omgedoopt tot Doby en gaat met ons mee.

    Een nieuw “hondenleven” begint.




    Archief per jaar
  • 2014
  • 2013
  • 2012


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs