Columns met labrador Doby in de hoofdrol. Onderdeel van de site http://www.labracolumns.blogspot.be
04-12-2012
Groots.
ØHoe ga ik dit oplossen?, vraag ik me af. Voor
mijn ogen wordt mijn hond
achternagezeten door drie grommende en snauwende honden tegelijk; een
maltezertje, een labradormix, en een bulldog. Ze vallen hem niet aan, bijten
ook niet, maar geven hem duidelijk te verstaan dat hij niet mee mag spelen. Alle
drie de honden waren voorheen speelmakkers, en Doby heeft niet het minste benul
van wat er fout gelopen is.
Ik wel. Maar hoe krijg ik hem uitgelegd dat
andere honden het niet fijn vinden om ondersteboven gelopen te worden? Omgetiktte worden door een achtervolger die met zijn beide voorpoten (en
bijbehorende gewicht) op hun achterste springt. Of om een speelgevecht te doen
met een tegenstander die zijn volledige lichaam boven op hen smijt.
Al maanden probeer ik het op te lossen. En
geef mijn onstuimig manneke een time-out
bij elke keer dat hij in de fout gaat. Het helpt. Wel twee volle minuten lang.
Dan gaat hij weer in de fout. Voor mij niet
verwonderlijk, ik weet immers al hoe volhardend hij is. Ik zucht wel eens, maar
neem het hem niet kwalijk. Zijn speelmakkers wel.
Na een paar keer willen die niet meer met
hem spelen. Niet vlak na de time-out, niet na nog een stuk wandelen, niet de
dagen en weken daarna.
Ook daar snapt mijn hond niets van, en valt
dan terug in opdringerig voor hun neus op en neer springen, korte porren met
zijn neus uitdelen, en in ieniemienie cirkeltjes om hen heen sprinten.
En wederom begrijpt hij niet waarom dit
enkel op gegrom en gesnauw onthaald wordt. En gooit er dan nog een schepje
bovenop. Een vicieuze cirkel is het.
Ik zie mijn hond onzeker worden. En droef.
En ik weet niet wat ik eraan kan doen.
Na heel wat gepieker, ga ik op zoek naar
honden die hem de nodige voorzichtigheid kunnen bijbrengen. Dat blijkt niet zo
simpel.
Want ze moeten voldoende zelfvertrouwen én
sociale vaardigheden hebben om hem op een goede manier te kunnen corrigeren. Ze
moeten ook minstens van zijn eigen grootte zijn, wil dat gegrom het juiste
effect behalen. En ze moeten speels zijn.
Ik vind er twee. En zie tot mijn opluchting
hoe ze snel goede vriendjes worden, en zij hem de nodige hoffelijkheid
bijbrengen.
Maar helaas ontmoeten we deze honden niet
vaak. En beperkt zijn nieuw ontdekte hoffelijkheid zich enkel tot hen.
Opnieuw verval ik in gepieker. Dan valt me
op dat er één buurthond is die Doby keer op keer vergeeft. Een jonge hond, niet
zelfverzekerd genoeg om mijn zwarte orkaan te corrigeren, maar wel bereid om
hem steeds opnieuw te vergeven.
Nochtans heeft Bobo alle redenen om mijn
hond te ontwijken. Wegens een ernstige spierziekte heeft hij namelijk weinig
kracht en coördinatie. Keer op keer eindigt hij na een onzachte botsing op de
grond, keer op keer zakt hij door zijn ledematen na een poot op zijn schouders,
en keer op keer landt hij op zijn rug na een gezamenlijke steigering.
Telkens schrikt hij, en wil even niet meer
spelen. En telkens geeft hij Doby een nieuwe kans.
Na samenspraak met zijn baasjes, mag ik hem
dagelijks oppikken. En al snel zie ik hoe mijn wildebras, bij zijn geliefde
rondjes op topsnelheid, Bobo zorgvuldig ontwijkt . Hoe hij tikkertje speelt
zonder zijn voorpoten te gebruiken. En hoe ze tegen elkaar steigeren, en Doby
daarbij zorgzaam zijn gewicht boven zijn eigen achterpoten balanceert.
En als ik het witte maltezertje opnieuw met
mijn hond zie spelen, weet ik zeker dat deze zwakke, onzekere, jonge hond geslaagd
is waar anderen faalden.
Of: hoe een zwakke hond toch groots kan
zijn.
Categorie:Niet verschenen op homepage.
24-11-2012
Niet de bedoeling.
Wat doet een mens met een energieke hond?
Zon hond die in het bos in alle beken springt, en de takken erin van de
verdrinkingsdood redt. Die boomstronken opgraaft, en er verwoed aan sleurt. En
die proppen in zijn oren krijgt, indien niet voldaan aan zijn
bewegingsbehoefte.
Zal ik hem op een loopband zetten, hoogste tempo en hellingsgraad instellen,
knopje induwen, en hupsakee? Fijn ernaast gaan zitten, voetjes omhoog,
tijdschrift op schoot, drankje binnen handbereik?
Hem voor een extra (vierde!) wandeling meegeven met de uitlaatservice? En me
met een boek op de bank nestelen?
Of schaf ik me een quad aan, en laat hem erachter aan hollen? Ondergetekende
onderwijl genietend van het uitzicht, en zwaaiend naar voorbijgangers?
Dat had ik allemaal kunnen doen. Maar nee, het leek me leuker om datgene aan te
moedigen wat hij uit zichzelf al doet: de grootste takken in het hele bos
zoeken, en er vervolgens mee aan het slepen gaan. Hoe groter de takken, hoe
meer zijtakken, hoe meer ik juich en prijs. Maak je maar lekker moe, denk ik
binnenin.
En moedig hem nog wat extra aan door het ene uiteinde vast te grijpen, en
gezellig met hem mee te slepen. Met in mijn hoofd fijne herinneringen aan
Caedlih en haar zusje, dol op samen zeulen. En in mijn armen de sensatie van spieren
die nu pas ervaren hoe zwaar die takken zijn. Als kers op de taart, voegt Doby
er nog een trekspelletje aan toe.
Wanneer ik al lang te moe ben, met spieren slap van de inspanning, worden er
nog steeds onvermoeibaar takken voor mijn voeten gegooid. Dit is niet de
bedoeling.
Apporteren dan maar. In zo hoog mogelijk gras, om er zo veel mogelijk energie
uit te persen. Maar hoe beloon ik hem? Hij houdt niet van knuffelen, en ik niet
van koekjes.
Een trekspelletje dan maar. Na 5 apportten, en even zovele trekspelletjes, houd
ik het voor bekeken. Met spieren die trillen, en een zwoegende borstkas.
Doby is ook moe, mijn doel is dus toch al half bereikt. Nu nog iets vinden dat
alleen hem vermoeid achterlaat.
Vandaag gaan we fietsen. Kan voor mij toch niet vermoeiend zijn?
Aan zijn hoge kangoeroesprongen zie ik dat hij het een schitterend idee vindt.
Hij grijpt zijn leiband vast, en besluit me, nog steeds onder het uitvoeren van
een serie kangoeroesprongen, voort te trekken. Even duikt de gedachte in me op
dat dit wel makkelijk zou zijn: fijn achteruitzitten, en hem al het werk laten
doen. Helaas doemen er meteen röntgenfotos voor mijn geestesoog op: versleten
gewrichten (van hem) en gebroken botten (van mij). Kalm, Doby, temper ik zijn
enthousiasme. Het werkt. Even.
Dan gaat hij steeds sneller lopen, en zet, mij vooruit trekkend, een galopje
in. Weer duikt dezelfde verleidelijke gedachte op. Meteen gevolgd door dezelfde
doemscenarios. Kalm, Doby.
We komen bij een smal pad tussen akkers en weiden. Goed opgewarmd, en een
zachte ondergrond: hij mag los. Een drafje, een snufje, een sprintje: het is
allemaal toegestaan. Zachte ondergrond. Drassig ook. En modderig. Ik moet
opletten dat ik niet uitglijd. En moet trappen en trappen om vooruit te raken.
Wat is dit drassig! Ik duw en duw, en puf en zucht. Het lijkt wel alsof er
iemand achteraan mijn fiets trekt, zo zwaar is het.
Dan gooi ik een blik achterom. En zie een hond die vol plezier en uit alle
macht aan mijn fietstas sleurt.
Wederom ben ik de enige die zich thuis laat neerploffen in de zetel. Diegene
die moe had moeten zijn, duikt linea recta in zijn speelgoed.
Toch blijven we zeulen met halve bomen, zullen we touwtrekken en fietsen. Want
al is een vermoeide baas dan niet de bedoeling, we maken veel plezier.
Ondertussen zoek ik verder naar een leuke én weinig vermoeiende manier om mijn
hond zijn gewenste portie beweging te geven. Al is het goed mogelijk dat een
betere conditie van de baas (ik dus) de enige oplossing zal zijn.
Categorie:Niet verschenen op homepage.
22-11-2012
Ochtendstrijd.
De strijd is nog onbeslist. Geen idee wie
zal winnen.
Het strijdtoneel? Een park in de buurt. Het uur? Onmenselijk vroeg (volgens
mij), schandalig laat (volgens hem). Het onderwerp? Vreemd genoeg iets waar we
het op elk ander moment van de dag gloeiend over eens zijn.
Het begint nochtans allemaal heel onschuldig. Of zo lijkt het toch. Strijder 1
(Doby) kijkt strijder 2 (ik) vragend aan.
Ik beantwoord zijn blik. Chagrijnig. Is het dan echt zo moeilijk om me een
beetje rust te gunnen? Een beetje rust: om de watten in mijn hoofd te laten
oplossen. Om olie tussen mijn roestige radertjes te krijgen. Om mijn koude,
traag stromende bloed te laten opwarmen.
Ik heb een ochtendhumeur. Aanspreken is niet aan te raden, storen ten zeerste
te vermijden.
Strijder 1 is echter een ochtendhond. Zo eentje die klaarwakker rechtveert bij
het horen van de wekker. Die nauwelijks kan wachten tot we uit wandelen gaan.
En die in tussentijd dan maar het badkamertapijtje aanvalt.
En strijder 1 wil spelen. Nu
Baasje heeft geen speelgoed bij, zeg ik, overtuigd van een makkelijke
overwinning.
En zie met lede ogen aan hoe hij dit interpreteert als: "Zoek bal".
En alle hagen enthousiast afspeurt. Hagen die stuk voor stuk tennissers van al
te kijklustig publiek moeten vrijwaren. Hagen die gretig elk balletje inslikken
dat er per ongeluk op landt. En hagen van waaruit nu een triomfantelijke
ochtendhond opduikt. Met bal.
Je gewrichten zijn nog niet opgewarmd, verdedig ik me.
En kijk zuchtend toe hoe hij die gewrichten dan maar opwarmt met een verwoede
jacht op stokken. Niet zomaar stokken: alleen de grootste exemplaren, met de
meeste zijtakken. Hij kan ze nauwelijks opheffen. Meesleuren lukt, vanwege al
die zijtakken die voor en tussen zijn poten raken, ook niet goed. Struikelend
en zwoegend, het hele pad versperrend, komt hij op me af.
Ik kan een glimlach niet langer onderdrukken. Wat een mooie stok!, prijs ik
hem. Meneertje interpreteert het als een teken van de nakende overwinning, en
sleurt elke stok hoopvol een 200-tal meter mee.
En laat die dan liggen voor de volgende dag.
En zo heeft op een goede dag de eerste stok het volledige rondje afgelegd. En
is terechtgekomen op een veldje met de ideale grootte voor spelletjes. Aan het
einde van de wandeling. Wanneer bij mij de ergste sufheid verdwenen is.
Spelletje?, vraagt hij. Spelletje., antwoord ik. Zijn ogen schitteren, en
ik gier het uit. Wakkerder dan anders kom ik thuis.
Niettemin brengt de volgende dag een nieuwe veldslag. Die ik opnieuw verlies,
aan het eind van de wandeling, waar onze stok geduldig ligt te wachten.
Een paar dagen later geef ik me definitief over. En verstop onze stok in een
boom bij het veldje. Zodat niemand anders ze meeneemt, en we elke ochtend
verzekerd zijn van een spelletje. Want al vertrek ik nog steeds elke dag in de
overtuiging vandaag niet te spelen, ik weet ondertussen dat mijn mening
veranderd zal zijn eens we aan het eind van onze wandeling zijn. En dat ik het
dan zelfs jammer vind, als er geen stok op ons ligt te wachten.
Vandaag spring ik gezwinder dan ooit uit bed. Het eeuwige ik blijf nog een
paar minuutjes liggen vervangen door een: Joepi, straks gaan we spelen! Ik
kleed me aan, en voor ik de deur uitga, gooi ik een tas over mijn schouder. Een
tas vol speeltjes.
Ze zullen pas aan het eind van de wandeling tevoorschijn komen, dat nog wel.
Maar op dat punt zal er weinig meer te merken zijn van een ochtendhumeur.
Daarna al helemaal niet. Een strijdende, volhardende ochtendhond blijkt het
beste antigif.
Categorie:Niet verschenen op homepage.
06-09-2012
Zie je wel!
Wat is het ergste dat er kan gebeuren? reageer ik schouderophalend. Dat Doby zo smerig is dat ik hem, zelfs met mijn doctoraat in Afdroogkunde, niet proper krijg? Dan blijft hij toch in de auto? Mareintje dringt aan: Het is zo droog geweest de laatste tijd, en de vijvers in dit bos zijn anders al zo modderig. En we moeten straks nog naar mijn huis. Zou je hem deze wandeling toch niet uit het water houden? Mijn moeder (tegen mijn grootmoeder): Wat jij nog wil proberen. Luisteren zal ze toch niet.
Wanneer Doby wat later naar de enig overgebleven poel crosst, kijk ik inderdaad met opzet de andere kant uit. Tot gepiep weerklinkt. Met een ruk draai ik mijn hoofd Dobys richting uit. Daar zit hij. In de modder. Tot aan zijn nek. Aan het water is hij niet eens geraakt. Hij verroert geen vin, en precies dat doet bij mij alle alarmbellen afgaan. Ik snel de wal af. Zet voorzichtig een voet in het slijk. Kijk verbijsterd toe hoe die prompt wegzakt tot aan mijn knie. In de meest vreemde brij. Met de consistentie van dikke havermoutpap, en rondom mijn voet in een tapsvormige krater uitéénwijkend. Een bodem is niet te voelen. Best geen gewicht op die voet zetten. Ik trek mijn been terug, probeer het een halve meter verder. Ook hier zakt mijn voet weg in een uitéénwijkende, bodemloze smurrie. Nog een halve meter verder hetzelfde. Aan de andere kant idem. Hoe kan dit nou? Het ene moment is er vaste bodem, het andere pap. Alsof er een onzichtbare grens is. Alsof er een verborgen ravijn is. Zou dit drijfzand zijn? Maar dit hoort hier helemaal niet! Doby, tot nu toe geduldig wachtend, ziet zijn redder-in-nood wezenloos voor zich uit staren, en onderneemt nogmaals een poging om eruit te springen. Zijn schoft gaat nauwelijks een centimeter de hoogte in. Valt dan terug in de zuigende pap. Afwachtend kijkt hij me aan. Vol vertrouwen. Maar ik heb geen idee hoe dit op te lossen. Radeloos kijk ik om me heen, een dikke knoestige tak trekt mijn blik. Dwars over de modder gaat het ding. Met een schietgebedje zet ik er een voet op (de andere blijft veiligheidshalve op vaste bodem). Voorzichtig verplaats ik mijn gewicht. De knoest zakt. Ietsje maar. Oef! Ik rek me zo ver mogelijk uit. Krijg Dobys halsband te pakken. Sleur en sleur. Maar mijn hond zit rots- en rotsvast. Alleen zijn halsband beweegt, en schiet over zijn oren. Zijn nekvel dan maar. Ik trek en trek. Een rol huid vult mijn handen. Tussen mijn vingers raken twee flappen elkaar. Steeds meer vel komt mee, alsof ik een pull over zijn hoofd trek. De knoest zakt dieper en dieper. De brij als een gapende mond errond. Maar nog steeds zit Doby muur- en muurvast. Dan komt er een millimetertje beweging in mijn hond. Een tweede, en een derde. De millimetertjes volgen elkaar steeds sneller op, en mijn hond schiet los. OEF!
Meteen schudt Doby alle narigheid van zich af, sjeest vrolijk de wal op, geeft daarboven (te horen aan het gegil) olijke schouder- en neusduwtjes aan moeder en grootmoeder, galoppeert vreugderondjes, gooit takjes in de lucht, en graaft boomwortels uit. Ik sta nog beneden. Staar verbouwereerd naar de veelvoud aan dikke, zwarte spikkels op mijn armen, T-shirt, en broek. Met benen die wiebelig zijn van de spanning, en handen die beven van de schrik. Mareintje en mama (in koor): Zie je wel dat je hem er niet in had mogen laten! Dat zij dit onmogelijk hadden kunnen voorspellen, is blijkbaar volkomen irrelevant. Al zal ik voortaan wel luisteren. Hier toch.
18-07-2012
Valkuilen der opvoeding.
Ik ben fan van Britse Supernanny Jo
Frost. Al wat ze zegt, slorp ik op. Over veel spelen met de kinderen en samen
tijd doorbrengen. Over consequent zijn in wat mag, en consequenties bij wat
niet mag. Over het gebruik van time-outs en berispingen.
Nochtans heb ik geen kind. Wel een
pup.
Een pup die een beetje afgeremd moet
worden in zijn dierenliefde.
Die moet leren dat je niet elke koe
mag begroeten. Ook niet elk paard. Of elk schaap. Al helemaal geen everzwijn.
Die moet leren dat een wegrennend konijn
of fazant niet uitnodigt tot een spelletje tikkertje.
Dat een kat die blijft zitten waar ze
zit, niet smeekt om goedschiks (speelbuiging) of kwaadschiks (neusduw) tot een
spelletje aangezet te worden. Dat haar mep niet speels bedoeld is.
Dat een kip reageert op je
speelbuiging omdat ze schrikt, niet omdat ze door het dolle heen is.
Dus wordt er veel geoefend, met
bezoekjes aan eendenvijver, kippenren, schapenweide, paardenstallen.
Beloond wordt er ook veel. Time-outs
uitgedeeld ook. Compleet met strenge reprimande vooraf, en dikke knuffel
achteraf.
Het loont. Uiteindelijk.
Op bezoek bij een kipminnende kennis,
heb ik er aldus vertrouwen in. Dierenliefhebber mag los in de tuin. Een tuin
met scharrelende kippen. Vredig scharrelende kippen.
Kennis (met gefronsde wenkbrauwen en
bezorgde trek rond de mond): Doby zal toch niet achter mijn kippen aangaan,
hé?
Ik (ontspannen): Nee, hoor. Ik heb
er speciaal op gewerkt.
Op dat moment geeft een witte hen een
fikse haal met haar ene poot, volkomen opgaand in haar wormenspeurtocht.
Zandklonters vliegen achteruit, dode bladeren ritselen. Dobys hoofd schiet
omhoog, hij staart naar dat waggelende wezen, en vliegt uit de startblokken.
Recht op het bolletje pluimen af.
Godverdomme! Miljaar de dju!,
vloekt de kipeigenaar. Hij stormt mijn hond achterna. Bevroren sta ik aan de
zijlijn. Voor dovenmansoren Doby!
Doby! gillend.
Kip stuift ervandoor. Maalt met haar
korte pootjes. Maakt snelle zigzagbewegingen. Kakelt verontwaardigd. Een pup
met verheugd opengesperde ogen op haar hielen. Zijn mondhoeken in een glimlach.
Zijn neus boven haar kont. Vlot mee zigzaggend. De kipeigenaar achter hen.
Vloekend als een dokwerker. Slippend in de scherpe bochten. Hopeloos te traag. De
andere kippen luid tokkend alle kanten opvluchtend. Ik kijk naar het
schouwspel. Mijn handen voor mijn mond. Hopend dat Kip dit overleeft. Biddend
dat Kip dit overleeft. Wat als Dobys
wolfse instincten wakker worden?
Plots zie ik Dobys snoet van
uitdrukking veranderen. Ik houd mijn adem in. Hij hapt. Sluit zijn mond om
staart van Kip. Remt abrupt, zijn kont achteruit, zijn poten vooruit. Kip remt
ook. Noodgedwongen. Kipeigenaar ziet zijn kans. Stort zich op het duo. Opent
zijn armen in zijn duik. Grist Kip uit puppenmond. De spanning vloeit uit mijn
lijf.
Ik maak me al helemaal klaar voor een
uitbrander van jewelste. Hierbij niet in het minst geholpen door mijn rode
wangen.
Dan zie ik de rakker. Ontspannen scheefgezakt
op zijn billen, zijn neus fier in de lucht, zijn ogen stralend. In zijn mond
een pluk witte veren. Ach, zie hem nou. En:
Wat past dat goed bij zijn zwarte vacht.
Aan de leiband gaat de knaap, consequent zijn lukt nog net.
Nu de reprimande. Ja, maar Doby, dat
mag jij helemaal niet doen, hé, zeg ik. Met zachte stem. Mijn lach nauwelijks
bedwingend.
Kennis (ook lachend): Wat heeft Doby
een prachtige kop. Ik zou hem graag hebben als jachthond. Om te apporteren, wel te verstaan. Zich
tegen de bengel richtend: Ik zou wel heel wat strenger zijn, hoor.
Dan besef ik dat ik de pup aan het
strelen ben.
Opvoeden, soms is het een beetje
moeilijk. Zo niet onmogelijk.
24-05-2012
Genante pupmomenten.
Een pup hebben is leuk - heel leuk, maar vaak genant erg genant. Zon - dagelijks wederkerend! genant moment is de ochtendplas. Het puppenkind moet na het opstaan namelijk plassen. Dríngend plassen. Geen tijd om je aan te kleden of zelfs maar je haar te fatsoeneren. Tenzij men graag poetst.
Ik poets niet graag. Zéker niet s morgens vroeg. De beschutting van het huis verlaten is dus noodzakelijk, op allesbehalve sexy sloffen, in een warme, maar allerminst flatterende pyama, en met een door warrig haar omkranst hoofd.
Nu zijn er gelukkige pupeigenaren die over een tuin beschikken, mooi als er een hoge, dikke haag omheen staat, práchtig als het een afgesloten tuin betreft zodat men alleen een deur hoeft te openen om puplief buiten te laten.
Een haag hebben wij niet, een volledig gesloten tuinhek ook niet. Maar wel een tuin die het huis aan alle kanten omsluit. Ook aan de achterkant. In principe kan ik me dus prima verschuilen.
In principe.
Maar onze tuin wordt helaas- beheerd door een enthousiast tuinier. De godganse gaard heeft hij vol gepoot met dierbare bloemen en planten. Te dierbaar voor ook maar één druppeltje urine. Het beetje gras dat er is, nauwelijks een postzegel groot, moet groen blijven. Gele, bruine of lieve help! - kale stukken zijn uit den boze.
Er is een betegeld terras, maar de ervaring leerde, dat al het bleekwater van de wereld, de doordringende urinegeur niet wegspoelen kan. Niet aanbevelenswaardig voor zomerse lunches. Tot verboden plaszone verklaard dus.
Blijft over: de strook gemeentegras aan weerszijden van onze oprit. Pál naast de straat.
Tijdens de wintermaanden valt zon ochtendplas nog mee. Tussen de straatlantarens voldoende schaduwen om in weg te kruipen. Alleen een frisse dauw die voeten en broekspijpen bevochtigt.
Maar Doby is een lentepup. En elke dag ontwaakt de zon vroeger en vroeger.
Eén ding heb ik sinds het vorige hondenkind - alvast bijgeleerd: over de pyama geen peignoir, maar een lange jas. Zo valt het minder op. Toch?
Wat ook een vooruitgang zou zijn, is een pup die meteen naast de oprit zijn behoeftes doet, en dan - geholpen door de tactische belofte van een wachtende maaltijd - zo snel mogelijk terug naar binnen rent. Dat lukt nog wel voor het plasje, maar de grote behoefte MOET toch echt op het uiteinde van de grasstrook. Aan een volledig uitgerolde flexilijn staat telkens een trekkende, ijsberende, en rondjes draaiende Doby, beurtelings hoopvol naar het verlangde plekje starend en smekend naar mij omkijkend.
Zoals elke ochtend pruttel ik tegen: "Hier kan het toch ook? Waarom nou persé daar?" Zoals elke ochtend geef ik toe.
Ook deze ochtend sta ik er weer; aan het verste einde van het gras. Auto's rijden langs, fietsers stampen voorbij, een enkeling stapt naar de verderop gelegen bushalte. Ik sta zo stil mogelijk - mijn schouders gebogen, mijn hoofd ertussenin getrokken, en bestudeer de bloemen.
Om de zaken nog erger te maken, sta ik vandaag openlijk in pyama, niks camouflagejas. Hittegolf, ziet u. Een overduidelijk onnodige jas leek me hoogst opvallend, én onaangenaam. Stikkend warm, zeg maar.
De poort van de overbuur glijdt open. Een ochtendmens van formaat, die - hoe vroeg ook - al op de uitkijk staat, strak in het pak, keurige schoenen, nietsontgaande blik. Láátdunkende blik als hij me weer eens in nachtkledij ontdekt.
Ik bevries, krimp ineen, en prijs me voor één maal gelukkig met mijn aan de andere kant van het gras poepende pup. Daardoor staan we nu aan de rand van buurmans gezichtsveld. Misschien ziet hij ons niet?
Onder de poort verschijnt een paar sloffen, ongelovig staar ik er naar. Gebruinde kuiten volgen, daarna gebronsde knieën. Uiteindelijk een stel blote dijen. Mijn ogen worden steeds groter.
Dan toch een stukje stof. Van de kortste badjas die ik ooit al gezien heb. Mijn buurman, een kalende zeventiger met een niet onaanzienlijke buik, sloft naar zijn brievenbus. Zijn ogen klein en nietsziend, zijn gezicht nog verrimpeld van de slaap, zijn weinige sprietjes haar alle kanten opstaand. Hij haalt de krant op, en sjokt terug naar binnen.
Glimlachend raap ik het poephoopje op. Mijn schouders rechtop.
02-04-2012
Petit Louis.
Ik
heb de hele nacht gewoeld, me van de ene zijde op de andere gegooid. Lang voor
mijn wekker afloopt, sta ik op. Bij het ontbijt krijg ik nauwelijks een hap
naar binnen. Ik probeer me bezig te houden, maar kan nergens mijn gedachten op
richten. Om de haverklap controleer ik mijn horloge, maar de seconden, minuten
en uren laten zich niet opjagen.
Eindelijk
wordt het middag. Ik sjor me in mijn jas en spring in de auto. Een lange rit
staat ons (ik en mijn ouders) voor de boeg. Zal ze een vruchtbaar einde kennen?
Zal ik met een pup huiswaarts keren?
Pas
gisterenavond werd deze rit gepland.
Want
nadat ik tevergeefs maandenlangbij Christine,
de fokster van Caedlih, op een wachtlijst gestaan heb (teefje ondanks
duidelijke zwangerschapssymptomen niet drachtig) en nog maanden moet wachten
voor een volgend nest, belt ze me op. Haar collega heeft onverwacht nog twee pups
beschikbaar en de vader is dezelfde reu die Christines teefje gedekt had. Een
reu waarvan ik graag een pup wil (omdat hij goede scores heeft op een officiële
Duitse karaktertest, en hoge scores op aanhankelijkheid en speelsheid, twee
dingen die ik zo waardeer in een hond).
Bovendien
zijn de pups negen weken oud (baasjes lieten het op het allerlaatste moment
afweten), dus als ik met eentje ervan een klik heb, komt er meteen een einde
aan mijn onverdraaglijke hondloosheid.
Ik
treuzel geen moment, bel meteen die fokster en maak een afspraak voor de dag
nadien.
En
nu is het dus de dag nadien, en komen we aan bij een klein, laag huisje. De
voortuin een klein ommuurd koertje, bezaaid met hondenspeelgoed en een op zijn
kant liggende blauwe, plastic ton zonder bodem. We gaan het hek binnen en kloppen
aan. De voordeur opent en een golf kwispelende, kontschuddende labradors stroomt
naar buiten, elkaar verdringend om als eerste de gasten te begroeten. Ik kijk
in hun zachte ogen, streel hun ruwe vachten, kriebel achter hun oren.
De
fokster, achter haar honden opduikend, verwelkomt ons al even hartelijk en nodigt
ons binnen. We stappen een kleine, gezellig ingerichte huiskamer in, een
eettafel aan onze linkerkant en een zithoek aan de rechter. Een grote puppyren
domineert de ruimte.
Erin
liggen drie zwarte hummeltjes, diep in slaap. De twee reutjes die nog
beschikbaar zijn en een teefje dat later opgehaald wordt.
In
afwachting van hun ontwaken, worden we uitgenodigd plaats te nemen rond de
harde, houten eettafel. Op harde, houten stoelen. Geamuseerd kijk ik naar de
volwassen honden (vijf in totaal), als een troep luierende leeuwen uitgespreid
over de zachte, stoffen zetels.
Dan
komt er beweging in de minilabradortjes, ze gapen en rekken zich uit. Snel
opent de fokster het deurtje van hun ren en loodst ze naar het koertje, alwaar
ze meteen een grote plas doen.
Daarna
beginnen er twee een vechtspelletje, de derde gluurt tussen de spijlen van het
hek naar een voorbijrijdende auto. Ik ga tussen hen in op de grond zitten, en
vol overgave werpen ze zich op hun nieuwste speeltje: eentje hapt naar mijn
paardenstaart (het teefje), een tweede drapeert zich over mijn billen (mijn
jeans op tandbestendigheid testend), de derde stort zich op mijn
schoenveters.
Met
een zacht voorjaarszonnetje dat ons verwarmt, en het gekeuvel van mijn ouders
en de fokster op de achtergrond, test ik de pups op de voor mij twee
belangrijkste dingen: speelsheid en knuffeligheid.
Speels
zijn ze beide, zo speels dat ze geen moment ophouden. We touwtrekken, doen
speelgevechtjes en gebruiken mijn vingers als jachtobject.
Knuffeligheid
is een ander paar mouwen. Ik mag de woelwatertjes ongelimiteerd over hun
wollige vachtjes wrijven terwijl ze zich om beurten over mijn benen draperen,
maar ze blijven happen naar mijn vingers en kauwen op mijn broek. Geen in mijn
armen kruipende pup, geen oogjes die zich genietend dichtknijpen, geen kopje
dat zich onder mijn handen wurmt om nu eens dit oortje, dan die kin of nog eens
dat andere oortje te masseren.
Welke
pup moet ik nu kiezen? En wil ik wel één van deze twee?
Na
een tijdje worden de dondersteentjes moe, en we nemen ze mee naar binnen. Ik
neem het ene reutje op schoot, mijn moeder het andere. Hun warme, zachte zitje
bevalt hen prima, maar het geknuffel kan hun aandacht niet vangen. Wel vallen
ze de tafel aan en het kleed erop. We ruilen van pup, maar nog steeds kan ik
niet beslissen.
Ik
overleg met de fokster, vertel wat ik zoek in een hond en zij raadt me Petit
Louis aan (zo genoemd omdat hij de favoriet van haar man Louis is en hem overal
achternaloopt). Omdat hij de aanhankelijkste is en een bij ons passend
energieniveau heeft.
Ik
blijf twijfelen, voel geen klik.
Dan
zie ik hoe diezelfde Petit Louis in mijn moeders armen indommelt, nu zijn
energie eruit is en zijn ontdekkingslust tevreden gesteld, wel het geknuffel
appreciërend; zijn oogjes genietend sluitend, zijn nekje rekkend om het juiste
plekje aan te bieden, eindelijk stil liggend.
Zeker
van mijn keuze ben ik allesbehalve, maar ik spring in het diepe. Petit Louis wordt
omgedoopt tot Doby en gaat met ons mee.