Taalgebruikxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
links de goede voorbeelden, rechts te vermijden:
4.1 Taalgebruik
|
|
|
+ Personen
met een handicap
+ Personen
met een functiebeperking
+ Personen
met een verstandelijke beperking
+ Rolstoelgebruikers
+ Persoon
met het syndroom van Down
+ Personen
met een auditieve handicap
+ Personen
met een visuele beperking
|
- Mindervaliden
- Andersvaliden
- Rolstoelpatiënten
- Mongolen
- Doofstommen
- Blinden
|
Negatieve labels beklemtonen de verschillen en geven geen echte informatie over de persoon of zijn/haar capaciteiten. Om een positief en realistischer beeld te bevorderen moeten binnen het taalgebruik meer de gelijkenissen en minder de verschillen met de eigen groep op de voorgrond gebracht worden.
Afrader : verkleinwoorden gebruiken zoals bijvoorbeeld : uw handje is vuil, zal ik uw boekje in uw tasje steken ? ...). Dit is uit ten boze voor volwassenen met een fysieke handicap, maar zeker ook voor volwassenen met een verstandelijke handicap.
4.2 Algemene tips
Algemene tips
|
ü Sluit iemand met een handicap
niet uit (bij een begroeting, gesprek)
ü
Vraag
of je kan helpen, en op welke manier je dat best doet
ü
Richt
je rechtstreeks tot de persoon met een handicap ook als hij/zij in gezelschap
is.
ü
Bij
indiscrete vragen zonder je je met de persoon in kwestie best af
ü
Wees
niet beledigd als de betrokkene jouw assistentie weigert
ü
Vraag
gerust om te herhalen wat je niet goed hebt begrepen
ü Blijf de persoon niet
nastaren, dat is voor niemand prettig
|
|