1. de zon. 1. De zon in iemands ogen wensen iemand niet kunnen uitstaan. 2. Het leven van de zonnige kant bekijken optimistisch zijn. 3. Na regen komt zonneschijn na een tegenslag komt het beter. 2. De wind 1. Tegen de windmolens vechten denkbeeldig gevaar bestrijden. 2. Goede raad in de wind slaan niet naar advies luisteren. 3. De wind waait uit een andere hoek de omstandigheden zijn veranderd. 3. Water 1. Dat staat als paal boven water dat is absolute zekerheid. 2. Het water komt me tot aan de lippen in hoge nood 3. Het water loopt in mijn mond hij heeft er heel veel trek in.