Een man van een jaar of dertig, ik schat Die net een enorm stuk taart ophad Die man, met zijn bekende kop Hoorde plots op zijn deur geklop
Hij ging kijken en wat hij zag Was een arme zwerver met een rijke lach Hij lachte zijn gele tanden bloot Een raadsel waarom hij in de lach schoot
De rijke zei "ik wil geen straatpraat horen, ga ergens anders maar het feest verstoren" De arme daarop, "meneer, 't is koud, ik heb honger en ben al oud ik vraag u, is er nog plaats voor een arme man, verstoten maar niet melaats?"
De rijke luis hoorde zijn gasten En al het luide feestgedruis Hij wist wat voor mensen daar pasten En weigerde de zwerver warmte in zijn huis
De sjofele man, hij zwierf voort En de rijke man, sliep ongestoord Tot zijn bedrijf falliet ging En hij alles verloor door een rekening
Hij hoorde een oude bekende in de straat "Zeg, een glimlach kan geen kwaad..."