Het onherroepelijk teken van de tijd: de aarde in haar baan om de zon ons meenemend op haar tocht, tijdloos voor de aarde
Dit is wat is, de rest is romantiek, het tellen van de minuten, de uren en de dagen, de jaren, is van de mens. We vinden het handig zo, het geeft ons een beeld van de tijd waarop de aarde haar baan aflegt en de hoeveelheid van haar banen en soms is het belangrijk dit te weten, maar voor het overige is de tijd het ‘nu’, is de tijd het ogenblik zelf, en niet het voorbije noch het komende.
De tijd is wat is. Hij is van het schrijven zelf, van elke woord, van elk teken van het woord, en hij vliedt met de vlugheid van het woord; in deze zin zijn we de tijd meester, maar eens voorbij is het voorbij, is het het komende dat komt en even vlug voorbij is. De tijd is de pijl die op zijn doel afgaat, de luchten snijdend, onverbiddelijk. Hij is wat we ondergaan.
Maar al dit, de ‘becijfering’ ervan inbegrepen - tijd of geen tijd zijnde - onmiskenbaar is dat we, eens op aarde, groeien gaan, volwassen worden en dat van dan af de aftakeling van het lichaam zich geleidelijk inzet, we worden ouder, we verslijten, meegezogen als we zijn, alsof het de beweging van de aarde zelf zou zijn die ons vermoeien zou tot de finale uitputting toe
Dit is al van het gebinte van de tijd voor dier en plant en al wat van het stoffelijke is in de mens, we ondervinden het ‘aan den lijve’, het vergaat, het brokkelt af, het is gedoemd te verdwijnen.
En dan zijn er onze gevoelens die meegesleurd worden en de tijd ingaan tot we geleden hebben het deel van wat er te lijden is, en je er een stop op plaatsen wilt.
Zo ben ik teruggegaan naar de wortels die ver in de tijd liggen, de wortels van het schrijven, maar wat ik terugvind in oude bladen, ik weet niet of het me wijzer zal maken dan ik al ben, of hoeft het niet, heb ik er geen nood aan. Ben ik, meen ik toch, al wijs genoeg om te weten dat mijn dagen hier geteld zijn. Neergezet in het boek van de tijd resten er me nog heel weinig, Dit is het gevoel dat regelmatig opwelt in mij, dat ik in de kiem dan smoren wil. Maar, zoals van vele zaken, wat ik ook vinden mag dat me opwekken kan van wat ik ooit heb neergezet in woorden en er zijn er heel wat van half belangrijke tot hoog sprekende, blijft de echo ervan in mij hangen.
Het zit allemaal verweven in de tijd die ik hier doorbreng, zelfs in mijn tijden van verwondering blijven er flarden van over. Echter, weet: momenten van gelukzaligheid, hoe kort ook of hoe uitgestreken in de tijd, ken ik nog.
Er is geen sprake van wanhoop, verre van.
|