Ik kreeg gisteren het bezoek van een paar vrienden – laat ons zeggen goede kennissen – onvermijdelijk had het voornaamste van onze gesprekken een filosofische inslag. Voor hen was het duidelijk de evolutie van aap tot mens was het werk van de natuur want in alles overheerst de natuur. Als ik dan vroeg wat verstaan werd onder natuur, dan was natuur het leven.
Ik had kunnen verder gaan en vragen wat het leven was, maar ik heb het over mij laten gaan en gezegd dat ik het beaamde en dat dit leven – hij was een gepensioneerde arts – aanwezig was in elke cel, in elk atoom, in elk deeltje van atoom, wat hij maar al te goed wist en, zegde hij, elk deeltje van elke atoom weet, en dat is van het leven, weet wat het te doen heeft tot alles stil valt met de dood.
Het bleef hierbij. Na hun vertrek viel alles stil in huis, zoals alles stil valt in elk atoom van het lichaam. Maar ‘het weten’, is dit van het atoom, van de deeltjes zelf, is dit ook stilgevallen?
Wel ik denk van niet, ik denk dat het iets is dat wordt ingepompt van uit wat van het leven is. En me sterk voelend in mijn eenzaam-zijn heb ik het volgende geschreven om te lezen op de uitvaart van mijn broer:
Georges, mijn broer, zoals ik, zoals onze broer Daniël die vroeger al ging, geboren uit de schoot van moeder en vader, en bedeeld en gezegend met de geest die, zoals deze van allen, uit de Kosmos komt.
Je wist het duidelijk zoals je weet had van vele dingen.
Je wist het van vers 3. 19 uit Genesis dat je lichaam maar wat stof was, wat stof van sterrenstelsels. Je wist het ook van de geest, waar Genesis niets over zegt omdat het niet nodig was er iets over te zeggen, omdat alle geest van de Kosmos is en hier niets over te zeggen valt: Hij is, Hij is er altijd geweest, zelfs vóór de tijd er was.
Zo is het dat het deel geest van jou, dat je werd toevertrouwd, dat je gebruikt hebt met inzicht en toewijding, met vreugde en ingetogenheid, dat dit deel geest van jou terug opgenomen werd, in al zijn aspecten, in de geest die van de Kosmos is.
En, je bent heengegaan in alle glorie, gedragen door en gevuld met dit fenomenale weten dat die geest van jou, eeuwig is en dat aldus de eeuwigheid je is beschoren.
Er kan je nu niets meer overkomen, alles heeft zich voltrokken wat zich voltrekken kon.
Georges, mijn broer, ik omhels je met mijn broederlijke warmte. Ik, je broer Karel, die je volgen zal, wellicht, heel binnenkort.
|