Waar kom ik uit vijfhonderd woorden verder als ik begin met te zeggen dat de dag zich opent op een verwachte verwondering als ik beginnen zal met het inkaderen van een reeks kleine, tere etsen die ik maakte einde de jaren zeventig, een halve eeuw al terug, voor mij een terugkeer naar vroeger, ver weg in de tijd maar dichtbij in herinnering.
Het hoogste dat ik toen bereiken kon en waarin ik me uitleefde omdat het de enige kunstvorm was die ik aankon: sobere, eigenvormige tekeningen die het leven in de kleine dingen poogden op te vangen, eerst aangebracht op kleine koperplaten en daarna afgedrukt. Het maximum van mijn kunnen.
Lange tijd bleven ze verborgen in een map, bijna vergeten onderaan een kast. Ik heb ze nu bovengehaald, nietige dingetjes die ik nu tracht tot leven te brengen door ze in te kaderen, om ze daarna uit te delen aan de kinderen tot aan de achterkleinkinderen toe, soms aan vrienden.
Ik doe het met mijn oude handen en mijn nog levende geest, het worden kleine momenten van grote intensiteit die me uren lang buiten de tijd houden en buiten wat er is van het dagelijks bestaan met zijn dieptes en ook zijn verhevenheden die ik nu meen te ervaren bij het behandelen van wat ik dacht minimale kunst te zijn.
Een kunst die paste bij de persoon die ik toen was, niet dat ik nu hoger zou staan, want het in boekvorm neergelegd verleden, leerde me duidelijk waar ik me opstellen mag. Wat eigenlijk niet zo veel is, maar na wat gebeurde, is het me voldoende geworden, want het leven grijpt wat het grijpen kan, het kent geen grenzen, het slaat toe waar en wanneer er aanleiding is toe te slaan.
Het werk van het inkaderen zelf is een vreugde, het is een ’zijn’ in het tijdloze zoals het schrijven is, zoals elk creatief werk een vertoeven is buiten de tijd.
Ik denk dan dat ik het redden zal als ik bezig blijf - en niet als een zak ga liggen op de sofa - in afwachting op wat me onvermijdelijk eens overvallen zal. Eigenlijk ben ik een gelukkig man, gelukkig omdat ik me behelpen kan met het alfabet van mijn laptop, dat ik het dus niet schrijven moet met de hand zoals het vroeger gebeurde want mijn geschrift is onleesbaar geworden. Stel je voor dat ik op een dag niet meer zou kunnen schrijven wat ik nog te vertellen heb, een dodelijke ziekte zou het zijn, dodelijker dan de dood zelve, want het zou mijn geest aantasten en opvreten.
Zo, Heer van de Kosmos, of hoe ik je noemen kan of mag, ontneem me nooit de mogelijkheid tot schrijven. Tref me terwijl ik aan het schrijven ben, op een vlugge, correcte wijze, een wijze zoals het hoort na al wat ik al geschreven heb en nog niet geschreven.
Dit is aldus waar ik aankom na iets minder dan vijfhonderd woorden.
|