Het stoort me mijn blog te moeten schrijven de dag dat hij verschijnt en niet zoals het altijd is geweest de dag ervoor. Ik heb dus, als ik op mijn vroeger peil komen wil, twee blogs te schrijven en dit zie ik nog niet gebeuren, vandaag toch nog niet, al wou ik wel. Al wou ik wel iets sensationeels te kunnen schrijven, ineens een ingeving te hebben die me voeren zou over berg en dal naar een plaats die ik ken.
En er zijn plaatsen genoeg die ik ken. Op de rotsen aan zee of ergens in de bergen rustend aan een bergmeer. Plaatsen waar ik was, lichaam en vooral geest; plaatsen waar ik me met vereenzelvigde alsof ik er geboren en getogen was.
Waar ik dag na dag heen ging en eens ik er was, niets anders kon dan erover schrijven, notaboekjes vol, gedichten of geschriften die ik daarna uitschreef in een vastere vorm waarvan ik steeds het gevoel had dat het niet af was, dat er iets in ontbrak dat ik later – maar wat is later – aanvullen zou opdat het eindigen zou zoals een gedicht of geschrift eindigen moet.
Dit was het stramien hoe ik werkte, tot ik het uiteindelijk stelde met wat er stond en de teksten bundelde op een of andere wijze om er een definitieve vorm aan te geven
Wat gebeurt er later met al deze teksten; Honderden gedichten in meer verspreid over de vaste schijf van laptop en desktop, niet eenmaal maar keer op keer verbeterd, zo dacht ik toch dat het een verbetering was. Eén hoofdgedachte erin, namelijk dat de dood niet het einde was, maar het begin van een nieuwe periode in een totaal nieuwe lichtende omgeving waar we ons hier op aarde geen beeld konden vormen.
De dood aldus een belofte inhoudend die alles oversteeg.
En van dan af ik op zoek ben gegaan om te weten hoe alles is kunnen ontstaan, en om dit te kennen uitzoeken waarom er een Universum zijn moest met een denkende, een toekijkende, een zich immer vragen stellende mens erin.
Zelfs als niet-wetenschapper trachten te bewijzen op wetenschappelijke wijze, zich behelpend met het beeld ons gelaten van het Higgsdeeltje, dat dit deeltje er altijd moet geweest zijn, dat zo iets niet te scheppen was, maar er al aanwezig was voor het ‘Big Bang’-moment.
Hoe durfde ik het ooit wagen hier met grote zekerheid in de geest, over te schrijven zoals ik het deed.
En dan vooral, waarom ik, waarom las ik het niet bij iemand anders. Iemand anders die onomwonden verklaren durfde dat het Higgsdeeltje een deeltje zijn moest van de geest van niemand anders dan van God
Ik, het woord God durvend uit te spreken als van een levend Iets of levend Iemand.
|