Ik ben nog altijd met Nooteboom in het klooster Kozan-ji. Ik voel me er goed, ik leef eigenlijk niet maar volg Nooteboom op de voet. Ikzelf ben er niet, ik ben er maar dankzij hem, vastgelopen in zijn woorden.
Ik wens ook niets meer, wens ook niets te zeggen, niets te schrijven alsof in mij alles stilgevallen is en het is zo dat ik het wil nu, zoekend naar een soort van evenwicht te zijn in de kamer hier wat ik niet opmerken wil en te zijn in het oer oude bos tussen rotsen en bomen en de stilte van de bladeren over het water lopend naar het klooster toe dat geen klooster schijnt te zijn maar een plaats om in rond te lopen en te beleven wat er te beleven is alsof het een Boeddhistisch klooster is waar je in rondloopt, jezelf vergetend.
Eigenlijk, als ik me samenvat, als ik tracht op te roepen wie ik ben in normale omstandigheden vind ik me niet terug, nog altijd niet. Eni k wil me niet terugvinden ook, ik wil nog niet zijn wie ik was een paar dagen voor ik hier, ontredderd werd opgenomen en mezelf verloor, verloor wie ik was.
Enerzijds zoek ik me, anderzijds wil me niet terugvinden, gespleten als ik ben verkies ik het eeuwenoude klooster en de geronnen stite die er hangt, om me heen te houden alsof het een veilige haven was waar ik nog een lange tijd vertoeven kan, ongeschonden, Cees zijnde en me neer te vleien in zijn woorden die mijn toevlucht zijn, mijn begin en mijn einde.
Verder kom ik niet deze namiddag.
Zoek ik ook niet te komen, zoek ik ook niet te herlezen wat ik schreef. De woorden zijn zo opgedoken en genomen zoals ze er waren, betoverd door wat van de geest is, van het onbekende dat over ons hangt, dat ons overvalt en ons beroert.
Vanwaar de beroering komt kan enkel zijn van uit de Kosmos, zo wil je het ook, zo wil je het schrijven.
|