De journalist Julien Borremans, schreef iets over mij en mijn boek in de e-krant ’NUUS’, de vroegere Beiaard. De foto op de eerste pagina verraste me even zeer, maar nu in de negatieve zin, dan de foto in het begin van het Boek. Ik wist niet dat ik er zo oud uitzag, ik wist het eenvoudigweg niet, ik sta er niet op als een schrijver maar als een afgeleefde sukkel, wat kan die nog te vertellen hebben?
Wat Borremans schrijft is het maximum dat hij schrijven kon in de lijnen die hij er aan wijdt. Of er nu ineens een gevolg zal zijn, of de bestellingen me gaan overrompelen is een andere zaak. Hij heeft er zijn tijd voor opgeofferd en ik ben hem er dankbaar voor.
Dit is dan van deze morgen 29 juli, en ik sluit dit hoofdstuk hier af.
Ondertussen moet ik verder met het stukje leven dat ik nog houd, het stukje precieus leven dat meer en meer kostbaarder wordt naarmate de dagen gaan. Ik ga morgen de zevende maand sluiten om de oogstmaand in te gaan, de maand die lange tijd deze van de Valais is geweest voor mij en mijn familie. De familie, draagt die mee met hen, zoals ik die meedraag. Ik kan me er niet van ontdoen, van het ogenblik dat ik ’augustus’ denk herinnert alles me aan mijn verblijf in de bergen: aan het ontbijt op het terras, aan het dorp op de middag, aan de wandelingen over de ‘alpages’, aan de chanterelles in de bossen. Alles wat ik doe en aanraak is er wel niet van doordrongen maar er ligt een laag herinnering over aan de dagen van toen. Als ik zeg dat ik voor de helft ginds ben dan is dit overdreven en toch is het zo, toch is het zo, ik voel het, ik weet het, ik beleef het als ik mijn gedachten laat gaan, het is lijk een griep die je overvalt en het is er een ook. De Valais was geen vakantieoord, het was als een teruggaan naar mijn ‘roots’, naar een vorig leven dat ik er moet gekend hebben, een leven van iemand anders dat ik heb overgeërfd. En ik leefde er in de verlenging van dat vorige leven, zo voelt het aan, nu ik erover schrijf en erover nadenk. Daarom ook heb ik er niet kunnen over zwijgen in dat Boek van mij, het was sterker dan mezelf, en de vrienden die ik er kende heb ik in mijn Boek vervangen door nieuwe vrienden die even gek waren op de Valais als ik.
Alles droeg er toe bij. Ik herinner me – hoe jong was ik toen – dat ik die eerste maal dat ik er was in de maand augustus, dat ik er vertrok met vochtige ogen.
Ik zie nu pas in dat dit een verkeerd teken was, dat er iets schortte aan mijn verblijf aldaar, iets abnormaal, maar we zijn er elk jaar teruggekeerd, zo lang het enigszins kon. Nu zijn het de kinderen die de traditie voortzetten, gematigder, niet voor een ganse maand. Voor mij was het mijn wereld, voor hen is het nu nog slechts een deel ervan, hun aarding ging niet zo diep als die van mij, zij wilden ook andere oorden kennen en ik begrijp hen ten volle.
Wie ware ik geweest had ik op een bepaalde dag niet getroffen geweest door het woordje ‘Saint-Luc’ want meer was het niet?
|