Geschriften
Inhoud blog
  • Chopin
  • Inbeelding om te overleven.
  • Gottfried W. Leibniz.
  • Herhaling in andere woorden.
  • Standvastigheid.

    Zoeken in blog



    30-11--0001
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Angstvallig.

     

    Het einde van een maand, het zoveelste, stilaan wordt het ernst, ik denk er wel niet altijd aan, maar einde-maand-dagen zijn aanleidingen om me eraan te herinneren dat ik mijn restje tijd goed gebruiken moet, wat betekent dat ik nu niet in slaap moet vallen maar alert moet blijven.

    Alert vooral voor de kleine dingen van het leven, de grote zijn voorbij, voorbij gehold en ik laat ze hollen verder het voorbije binnen waar ze zich vermengen tot een cluster van feiten en gevoelens die ik meedraag met mij, maar gedempt houd wat de impact ervan betreft. Het is meer me ervan ledigen, dan me erin te verzinken of te verdwalen.

    Laat wat is geweest en kijk naar wat is, het licht in de morgen, de geluiden van de straat, het leven in de tuin en verder tracht zachtmoedig te blijven, teer uitkijkend hoe de dag verloopt, hoe de minuten wegglijden lijk zand door je vingers. Je lette er voorheen niet op, je wil er nu op letten en de ogenblikken zich niet laten verslingeren alsof ze er niet geweest waren, maar bewust zijn van het greintje leven dat je nog houdt, nog houden wil voor een tijd.

    Weliswaar in jezelf gekeerd maar nemend wat komt met beide handen vasthoudend, de tijd die uiterst kostbaar is geworden, raar en rijper dan ooit. En wat je schrijft moet geladen zijn met inzicht en hoop op wat afkomt op jou, opdat je niet overrompeld wordt, zoals Strawinski – schreef ik gisteren – overrompeld werd op 29 mei 1913, tijdens en na de uitvoering van zijn ‘Sacre du Printemps’, want ik ook ben in woorden heel ver gegaan, ik geef er me pas nù rekenschap van.

    Tot vandaag toe zijn het aantal lezers van mijn geschriften beperkt en geduldig wachtend op wat de volgende dag op hen zal afkomen. Ze kennen me, ze weten hoe ver ik me soms verwijder van de belopen paden. Dit zal niet het geval zijn als ik alle lichten op mij zal hebben gericht en ik er bloot zal staan, mijn visie op wat is wellicht onbegrepen omdat van mij verwacht wordt dat ik me koest houd en blij moet zijn dat ik nog leef, maar dan zonder het hoge woord te voeren, en zeker niet het woord dat ik gebruik.

    Wel, vooruitkijkend, waarom is het dat ik telkens denk aan Strawinski en het totale onbegrip dat hem te beurt is gevallen die avond van 29 mei.

    Ik vrees dat ik met mijn boek hetzelfde meemaken zal want ik heb erin heel wat zaken gezegd  die indruisen tegen alles wat gekend is. Ik ben erin een baanbreker, iets wat je in deze tijden beter niet bent, vooral als je ‘baanbrekerij’ zich afspeelt in de diepte van het woord, elke oppervlakkigheid schuwend.

    Mijn hoop op het komende is aldus afgemeten op mogelijke reacties die ik verwachten moet, reacties die me treffen zullen in mijn innigste zijn. Hoe wapen ik me er tegen als een strijd gestreden moet?

    Laat ik het over mij heengaan of sta ik in de bres om te verdedigen wat ik schreef, moediger dan ooit?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Denkend aan Meister Eckhart

     

     

    Ik dacht aan heel wat zaken deze morgen toen ik op mijn plaats zat aan de vijver, het water een donker spiegelbeeld van de luchten. Ik toen, ik beken het graag - waarom wist ik pas later - aan Meister Eckhart dacht, en wat hij wist over zijn God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook vele van zijn twijfels.

     

    En ik me trachtte even maar in te beelden hoe alles er gekomen is zonder dat er ooit Iets was? En ik er geen antwoord op wist, alsof het nodig was dat ik, zoals ik daar zat in de schaduw, een morgen in juli, te weten had hoe alles wat is, er gekomen is?

     

    Alsof het niet meer dan voldoende was te zien met mijn ogen dat het er was, en toch, toch zoals Eckhart, me af te vragen van waar het kwam datgene dat er was?

     

    Als ik me tracht in te beelden, het ook dus visueel te verkennen, hoe in al wat levend is, het leven in de cellen is, en in al wat statisch is, het leven is van de elektronen binnen de atomen ervan; en samen genomen, welke kennis er geborgen is én in de cellen, én in hun atomen, en in deze van alles wat beweegloos is?

     

    Ik me afvraag welke diepere betekenis er kan aan gegeven worden. Een vreemde morgen wordt het aldus. Maar ik ga verder.

     

    Ik kan niet schrijven in den beginne was het atoom want dit is onjuist. Ik kan niet schrijven in den beginne was er het minimaalste deeltje, het Higgs deeltje - dat mijn favoriete deeltje blijft omdat nog steeds onbepaalbaar het is - want dit ook moet van ergens komen, van een Ergens dat er niet was, gezien er niets was.

     

    Ik verlaat Eckhart, ik laat hem waar hij nog lang zijn zal, als een lichtende baken die je aanzet verder te denken dan wat je hoort of ziet.

     

    ik dacht er over na dat, toen ik mijn eerste woord hier heb neergezet, er, het precieze ogenblik ervoor, nog geen woord was, dat er helemaal niets was, maar, dat het eerste woord er in wel in potentie moet geweest zijn, en ook in potentie, al wat uit dit eerste woord voortkomen zou, mijn geschrift, mijn blog zoals hij er nu uitziet.

     

    Kan het, dat er altijd-altijd, in een Ergens dat er nog niet was, in potentie, een begin van Universum was? En er uit dit begin, gekomen is al wat is, van in de beginne wij inbegrepen?

     

    We gissen maar, gissen is de reden van ons bestaan.

     


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Denkend aan Meister Eckhart


    Ik dacht aan heel wat zaken deze morgen toen ik op mijn plaats zat aan de vijver, het water een donker spiegelbeeld van de luchten. Ik toen, ik beken het graag - waarom wist ik pas later - aan Meister Eckhart dacht, en wat hij wist over zijn God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook vele van zijn twijfels.

     

    En ik me trachtte even maar in te beelden hoe alles er gekomen is zonder dat er ooit Iets was? En ik er geen antwoord op wist, alsof het nodig was dat ik, zoals ik daar zat in de schaduw, een morgen in juli, te weten had hoe alles wat is, er gekomen is?

     

    Alsof het niet meer dan voldoende was te zien met mijn ogen dat het er was, en toch, toch zoals Eckhart, me af te vragen van waar het kwam datgene dat er was?

     

    Als ik me tracht in te beelden, het ook dus visueel te verkennen, hoe in al wat levend is, het leven in de cellen is, en in al wat statisch is, het leven is van de elektronen binnen de atomen ervan; en samen genomen, welke kennis er geborgen is én in de cellen, én in hun atomen, en in deze van alles wat beweegloos is?

     

    Ik me afvraag welke diepere betekenis er kan aan gegeven worden. Een vreemde morgen wordt het aldus. Maar ik ga verder.

     

    Ik kan niet schrijven in den beginne was het atoom want dit is onjuist. Ik kan niet schrijven in den beginne was er het minimaalste deeltje, het Higgs deeltje - dat mijn favoriete deeltje blijft omdat nog steeds onbepaalbaar het is - want dit ook moet van ergens komen, van een Ergens dat er niet was, gezien er niets was.

     

    Ik verlaat Eckhart, ik laat hem waar hij nog lang zijn zal, als een lichtende baken die je aanzet verder te denken dan wat je hoort of ziet.

     

    ik dacht er over na dat, toen ik mijn eerste woord hier heb neergezet, er, het precieze ogenblik ervoor, nog geen woord was, dat er helemaal niets was, maar, dat het eerste woord er in wel in potentie moet geweest zijn, en ook in potentie, al wat uit dit eerste woord voortkomen zou, mijn geschrift, mijn blog zoals hij er nu uitziet.

     

    Kan het, dat er altijd-altijd, in een Ergens dat er nog niet was, in potentie, een begin van Universum was? En er uit dit begin, gekomen is al wat is, van in de beginne wij inbegrepen?

     

    We gissen maar, gissen is de reden van ons bestaan.

     


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Denkend aan Meister Eckhart


    Ik dacht aan heel wat zaken deze morgen toen ik op mijn plaats zat aan de vijver, het water een donker spiegelbeeld van de luchten. Ik toen, ik beken het graag - waarom wist ik pas later - aan Meister Eckhart dacht, en wat hij wist over zijn God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook vele van zijn twijfels.

     

    En ik me trachtte even maar in te beelden hoe alles er gekomen is zonder dat er ooit Iets was? En ik er geen antwoord op wist, alsof het nodig was dat ik, zoals ik daar zat in de schaduw, een morgen in juli, te weten had hoe alles wat is, er gekomen is?

     

    Alsof het niet meer dan voldoende was te zien met mijn ogen dat het er was, en toch, toch zoals Eckhart, me af te vragen van waar het kwam datgene dat er was?

     

    Als ik me tracht in te beelden, het ook dus visueel te verkennen, hoe in al wat levend is, het leven in de cellen is, en in al wat statisch is, het leven is van de elektronen binnen de atomen ervan; en samen genomen, welke kennis er geborgen is én in de cellen, én in hun atomen, en in deze van alles wat beweegloos is?

     

    Ik me afvraag welke diepere betekenis er kan aan gegeven worden. Een vreemde morgen wordt het aldus. Maar ik ga verder.

     

    Ik kan niet schrijven in den beginne was het atoom want dit is onjuist. Ik kan niet schrijven in den beginne was er het minimaalste deeltje, het Higgs deeltje - dat mijn favoriete deeltje blijft omdat nog steeds onbepaalbaar het is - want dit ook moet van ergens komen, van een Ergens dat er niet was, gezien er niets was.

     

    Ik verlaat Eckhart, ik laat hem waar hij nog lang zijn zal, als een lichtende baken die je aanzet verder te denken dan wat je hoort of ziet.

     

    ik dacht er over na dat, toen ik mijn eerste woord hier heb neergezet, er, het precieze ogenblik ervoor, nog geen woord was, dat er helemaal niets was, maar, dat het eerste woord er in wel in potentie moet geweest zijn, en ook in potentie, al wat uit dit eerste woord voortkomen zou, mijn geschrift, mijn blog zoals hij er nu uitziet.

     

    Kan het, dat er altijd-altijd, in een Ergens dat er nog niet was, in potentie, een begin van Universum was? En er uit dit begin, gekomen is al wat is, van in de beginne wij inbegrepen?

     

    We gissen maar, gissen is de reden van ons bestaan.

     


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Être, Dieu et Cosmos ne sont qu'un


    Hoe ben ik er in 1981 ooit toegekomen het boek van Georges Lacroix: ‘Théorie de la Dialectique cosmique’[1] te kopen, een boek dat  nu al jaren onaangeroerd is gebleven en dat ik een paar dagen geleden terug heb genomen, lijk heel wat zaken terug genomen worden, zo maar, omdat is wat is.

     

    Een dialectiek - een wijze van redeneren - die voor mij, voor een groot deel niet te benaderen is omwille van de mathematische formules erin verwerkt en de vreemde woordenschat die hij hiervoor gebruikt, maar dan toch een baanbrekende bedoeling had omdat hij wilde:

     

    Edifier une théorie de l’Etre, applicable non seulement à l’atome mais à tout l’Univers et en particulier à l’homme dans la vie de tous les jours…

    Une théorie qui réside davantage dans une grande rencontre se situant entre le père du Taoisme, Lao Tseu et le père de la relativité, Albert Einstein, le flux cosmique.

     

    Omdat wist hij er een intieme affiniteit bestaat tussen de mystieke visie van het Taoïsme en de moderne fysica. (Hij was trouwens niet de enige, ook Fritjof Capra in zijn ‘Tao of Physics’, schrijft uitgebreid hierover).

     

    Lacroix puurt hieruit zijn paradigma: ‘Être, Dieu et Cosmos ne sont qu’un’ en ziet dit als een vorm van religie om naar te leven. Een religie waar we grote nood aan hebben. Ik herhaal me meer dan eens als ik hier verder over schrijf, maar het is eens iets anders dan wat je dagelijks ontmoet in onze media, vooral wellicht vandaag.

     

    Trouwens ik heb meer dan ooit het gevoel dat het leven ogenschijnlijk stilstaat in mij, terwijl nochtans alles beweegt; terwijl de cellen van mijn lichaam zich langzamer misschien, blijven vernieuwen. En ook ik weet dat voortdurend andere gedachten ontstaan in mij, die ik niet opvolgen kan, die zich lijk wolken wijzigen, wegdrijven en terug opduiken.

     

    Maar, meer dan ooit ben ik bezeten om dit alles op te tekenen, gedachten opspringend uit gedachten, lijk cellen geboren uit cellen. En aanwezig in mij de idee van Lacroix en van zovele anderen, die ik maar blijf herhalen, elke dag in een andere toonaard.

     

    We zijn allen deel van de Kosmos die IS, van het grote ZIJN; deel  van het oneindige en sublieme, deel en schakel; we zijn de voortzetting van wat is, naar wat komt. Welke naam je er ook aan geven wilt het binnenste zijnde, het Universum het uiterlijke, het zichtbare. En beiden samen, elk deeltje ervan met zijn binnenste en zijn buitenste, hoe minimaal ook, verbonden met elk ander deeltje ervan, één ineen slingerende, ineen groeiende, ordenende beweging van het Zijn.

     

    Lacroix noemt dit ‘le flux cosmique, le produit de l’Esprit.’

     

    Uiteindelijk, vanuit het oogpunt van het Zijn is er enkel beweging, is het streefdoel van het Universum, in zijn totaliteit, niet de mens, maar de Geest, zoals hij opduikt in de mens, waarvan we ons, als we maar willen, als mens een idee kunnen vormen. De Geest die het binnenste is van het Universum, het deel dat primeert, het deel dat Leeft en Heerst, het deel dat overleven zal, alle materiële beelden die we er van hebben ten spijt.

     

    Dit zijn zaken die ik schrijf, alles in mij, wat is van de zee en de bergen , wat is van de velden, van het licht en de luchten, bewegend, voluit. Ik maar wat geest zijnde. 



    [1] Georges Lacroix: ‘Théorie de la Dialectique cosmique’, Editions Lauzeray international, 1979.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Louis Pauwels, de vergeten Vlaming

    ‘Qui rate les aubes rate sa vie’, een boodschap die Louis Pauwels de wereld in stuurde en die me, nu al een ‘eeuwigheid’ geleden, bereikte om me niet meer los te laten en , te gepasten tijde te hernemen.

     

    En, hij heeft gelijk. Getuige ervan hoe het morgenlicht de nacht opslorpt, eerst zich vermengend met de duisternis en dan plots, als de zon de horizon bereikt, in een ontploffing van licht, van kleuren en koralen. Hoe dikwijls al heb ik dit meegemaakt, hier te lande, aan zee of in de bergen. de dageraad, het ochtendgloren is meer dan een gedicht, het is een symfonie, het is een wonder en dan ook, wist Pauwels, dat wie dit mist, niet heeft geleefd.

     

    Louis Pauwels (1920-1997), was geboren in Gent, zijn moeder was een Gentse, zijn vader heeft hij niet gekend. Hij werd opgevoed in Parijs, maar hij voelde zich in hart en ziel, een Vlaming in Frankrijk. Hij schreef als een Fransman met Vlaamse roots. In zijn ‘Blumroch’, waar hij het heeft over de Icaros van Bruegel, schrijft hij :

     

    ‘J’aime Bruegel. Je suis flamand. Mon cœur flamand adore cette paix compacte, s’y repose, s’y dilate.’

     

    IK meen te weten waar hij deze zin over het ‘rateren’ van het leven opgeraapt heeft. Hij begint, schrijft hij, elke morgen, zomer als winter met een duik in de zwemkom:

    ‘Pour moi qui plonge dans l’eau froide en toutes saisons, les heures du matin ont des roses dans les cheveux, même en hiver. Quand je sors de l’eau, j’éprouve toujours l’allégresse d’exister…’[1]

     

    Ik kan aannemen dat hij zich, na zijn duik, oeverloos vol adrenaline voelt en dat hij meewarig opkijkt naar zij die dit gevoel niet kennen en die gedachte regelmatig opduikt.

     

    Als ik zijn werken overloop dan is het zeker niet hij qui a raté sa vie. Integendeel hij moet volgens mij gezien en gerekend worden als een grote Vlaming, een geboren Gentenaar die, ingevolge de levensomstandigheden - zijn moeder huwde een Parijzenaar - opgevoed werd  in Parijs en  onvermijdelijk in het Frans schreef. Hier bij ons is hij totaal miskend, in Frankrijk was hij een groot schrijver en stichter van o.m. het tijdschrift ‘Le Planète’ en later van ‘Question de’.

     

    Ik was geabonneerd op beide tijdschriften die mijn visie op de wereld totaal hebben gewijzigd, die een ruimte hebben gecreëerd in mijn gedachten die ik anders niet zou gekend hebben. Ik heb hem als dusdanig, wat mijn vorming betreft, nog niet vernoemd, maar Pauwels vooral dan met zijn tijdschriften, heeft in een grote mate de lijn van mijn leven bepaald, ik geef er me nu rekenschap van.

     

    Dankzij hem - en beide tijdschriften - verwierf ik een uitzicht op een brede gamma van onderwerpen die ik anders niet zou gehad hebben;

    kende ik de verwondering van het buitengewone, wist ik dat er in het verleden dingen gebeurd zijn waarvan we niet de minste notie hebben hoe ze ooit zijn tot stand gekomen, hij opende mijn geest op Gurdjief, op Ouspenski, op Bentov, op Borges, op tal van feiten en gebeurtenissen waarvan ik anders niets zou geweten hebben.

     

    Ik had een kast vol met de tijdschriften van hem, ik realiseer me nu ook dat het een bibliotheek was waarin een kennis lag opgeslagen die al het normaal gekende ver overtrof. Het is een ramp geweest, al deze werken/tijdschriften, bij gebrek aan plaats, te hebben moeten  achterlaten op de Ajuinlei in Gent.

    Louis Pauwels was iemand die de Nobelprijs Letterkunde meer dan verdiende, maar die nooit heeft gekregen omdat hij, volgens velen, allen droogstoppels, te fantast was. Maar wat is het dat ons het meest voedt, is het niet het fantastische?

    Wie hem nader wil leren kennen, Google weet er alles over. Voor mij was hij in heel wat zaken een baanbreker. De lay out alleen van ‘Le Planète’ was er een voorbeeld van.

     



                   [1] Louis Pauwels : ‘Blumroch, l’admirable ou le déjeuner du surhomme.’ Gallimard 1976


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Louis Pauwels, de vergeten Vlaming

     

    ‘Qui rate les aubes rate sa vie’, een boodschap die Louis Pauwels de wereld in stuurde en die me, nu al een ‘eeuwigheid’ geleden, bereikte om me niet meer los te laten en , te gepasten tijde te hernemen. En hij heeft groot gelijk.


    Getuige ervan, hoe het morgenlicht de nacht opslorpt, eerst zich vermengend met de duisternis en dan plots, als de zon de horizon bereikt, het een ontploffing wordt van licht, in kleuren en in koralen. Hoe dikwijls ik dit al heb meegemaakt, hier te lande, aan zee of in de bergen: de dageraad, het ochtendgloren is meer dan een gedicht, het is een symfonie, het is een wonder en dan ook, wist Pauwels, dat wie dit mist, niet heeft geleefd.

     

    Louis Pauwels (1920-1997), was geboren in Gent, zijn moeder was een Gentse, zijn vader heeft hij niet gekend. Hij werd opgevoed in Parijs, maar hij voelde zich in hart en ziel, een Vlaming in Frankrijk. Hij schreef als een Fransman met Vlaamse roots. In zijn ‘Blumroch’, waar hij het heeft over de Icaros van Bruegel, schrijft hij :

     

    ‘J’aime Bruegel. Je suis flamand. Mon cœur flamand adore cette paix compacte, s’y repose, s’y dilate.’

     

    IK meen te weten waar hij deze zin over het ‘rateren’ van het leven opgeraapt heeft. Hij begint, schrijft hij, elke morgen, zomer als winter met een duik in de zwemkom:


    ‘Pour moi qui plonge dans l’eau froide en toutes saisons, les heures du matin ont des roses dans les cheveux, même en hiver. Quand je sors de l’eau, j’éprouve toujours l’allégresse d’exister…’[1]

     

    Ik kan aannemen dat hij zich, na zijn duik, oeverloos vol adrenaline voelt en dat hij meewarig opkijkt naar zij die dit gevoel niet kennen en dat bij dergelijke gebeuren, de gedachte à ceux qui ratent leur vie, regelmatig opduikt. 


    Als ik zijn werken overloop dan is het zeker niet hij qui a raté sa vie. Integendeel hij moet volgens mij gezien en gerekend worden als een grote Vlaming, een geboren Gentenaar die, ingevolge de levens-omstandigheden - zijn moeder huwde een Parijzenaar - opgevoed werd  in Parijs en  schreef in het Frans. Hier bij ons is hij totaal miskend, in Frankrijk was hij een groot schrijver en stichter van o.m. het tijdschrift ‘Le PLanète’ en later van ‘Question de’.


    Ik was geabonneerd op beide tijdschriften die mijn visie op de wereld totaal hebben gewijzigd, die een ruimte hebben gecreëerd in mijn gedachten die ik anders niet zou gekend hebben. Ik heb hem als dusdanig, wat mijn vorming betreft, nog niet vernoemd, maar Pauwels vooral dan met zijn tijdschriften, heeft in een grote mate de lijn van mijn leven bepaald, ik geef er me nu rekenschap van. Dankzij hem - en beide tijdschriften - verwierf ik een uitzicht op een brede gamma van onderwerpen die ik anders niet zou gehad hebben.


    Dankzij hem kende ik de verwondering van het buitengewone, wist ik dat er in het verleden dingen gebeurd zijn waarvan we niet de minste notie hebben hoe ze ooit zijn tot stand gekomen; hij opende mijn geest op Gurdjief, op Ouspenski, op Bentov, op Borges, op tal van feiten en gebeurtenissen waarvan ik anders niets zou geweten hebben.


    Ik had een kast vol met de tijdschriften van hem, ik realiseer me nu ook dat het een bibliotheek was waarin een kennis lag opgeslagen die al het normaal gekende ver overtrof. Het is een ramp geweest, al deze werken/tijdschriften te hebben moeten  achterlaten op de Ajuinlei in Gent.


    Louis Pauwels was iemand die de Nobelprijs Letterkunde meer dan verdiende, maar die nooit heeft gekregen omdat hij, volgens velen, allen droogstoppels, te fantast was. Maar wat is het dat ons het meest voedt, is het niet het fantastische?

     

    Wie hem nader wil leren kennen, Google weet er alles over. Voor mij was hij in heel wat zaken een baanbreker. De lay out alleen van ‘Le Planète’ was er een voorbeeld van.

     



                   [1] Louis Pauwels : ‘Blumroch, l’admirable ou le déjeuner du surhomme.’ Gallimard 1976


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Namiddagen


    ’s Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.

    Ik kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.

    Ik hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht, binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.

    Om deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.

    Daarna waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?

    Ik had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.

    Ik zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.

    Veel is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen, misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik mis en waarom ik het mis.

    Nu nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word, denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een ‘una notturna’ van Luigi Dallapiccola  op de achtergrond.

    Is het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd zijn zal?

    Ik denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.

    We voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.

     


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Namiddagen

    ’s Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden. 


    Ik kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu. 


    Ik hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht, binnen voeren in de massa stilte die het verleden is. 


    Om deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.


    Daarna waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?


    Ik had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime libving, een diepere, bijna mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.


    Ik zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.


    Veel is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen, misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik mis en waarom ik het mis.


    Nu nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word, denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een ‘una notturna’ van Luigi Dallapiccola  op de achtergrond.


    Is het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd zijn zal?


    Ik denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.


    We voelen er ons goed bij nu het geschreven staat. 



    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De namiddagen

    ’s Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.

    Ik kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.

    Ik hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht, binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.

    Om deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.

    Daarna waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?

    Ik had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime libving, een diepere, bijna mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.

    Ik zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.

    Veel is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen, misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik mis en waarom ik het mis.

    Nu nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word, denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een ‘una notturna’ van Luigi Dallapiccola  op de achtergrond.

    Is het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd zijn zal?

    Ik denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.

    We voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De namiddagen

    ’s Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.

    Ik kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.

    Ik hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht, binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.

    Om deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.

    Daarna waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?

    Ik had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.

    Ik zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.

    Veel is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen, misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik mis en waarom ik het mis.

    Nu nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word, denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een ‘una notturna’ van Luigi Dallapiccola  op de achtergrond.

    Is het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd zijn zal?

    Ik denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.

    We voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.

     


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De namiddagen

    ’s Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.

    Ik kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.

    Ik hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht, binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.

    Om deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.

    Daarna waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?

    Ik had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime libving, een diepere, bijna mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.

    Ik zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.

    Veel is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen, misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik mis en waarom ik het mis.

    Nu nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word, denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een ‘una notturna’ van Luigi Dallapiccola  op de achtergrond.

    Is het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd zijn zal?

    Ik denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.

    We voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.

     


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De namiddagen


     

    ’s Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.  


    Ik kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu. 


    Ik hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht, binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.  


    Om deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier. 


    Daarna waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan? 


    Ik had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag. 


    Ik zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis. 


    Veel is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen, misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik mis en waarom ik het mis. 


    Nu nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word, denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Mahler, of een ‘una notturna’ van Luigi Dallapiccola  op de achtergrond. 


    Is het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd zijn zal? 


    Ik denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die almaardoor dichter komt. 


    We voelen er ons goed bij nu het geschreven staat. 


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Foto

    Begrijpe me goed - vooral nu ik in euforie ben ontwaakt - ik weet niet meer wat ik reeds geschreven heb over de boeken die ik las, de plaatsen die ik bezocht, de theorieën die ik verkondigde. Alles is een kleine bibliotheek in mijn hoofd, opgeslagen in de vier à vijf duizend pagina’s die ik al geschreven heb. Ik vul aan of wijzig wat er al staat en tussendoor verschijnt er iets totaal nieuw. Maar meestal heb ik het gevoel me te bevinden in een draaikolk van teksten. Ik doorblader mijn  oudste blogs, deze van 2010, 2011, 2012, maar als ik ze overloop, als ik ze herlees, is het alsof ik sinds die jaren niets nieuws meer geschreven heb.

     

    Is het omdat ik telkens op hetzelfde terugkom, op dezelfde boeken, meestal deze van een vorige generatie, en zijn in feite, mijn hoofd een grote verwarring zijnde, mijn blogs van nu, herkauwingen?

     

    Hoe moet ik dan verder, blindelings om me heen tastend, hopende op een goede landing. Echter je denkt of schrijft niet blindelings. Zo, ik zeg je maar dat ik het soms moeilijk heb, gisteren vooral als ik dacht Beethoven te zijn, zittend voor de piano en herinneringen oproepend die me zo overvielen en die ik nam zonder er over na te denken, en zeker zonder het gebruik van welke parameters ook, deze om te zetten, niet op een notenbalk, zoals Beethoven, maar opgetekend in paragrafen en fragmenten, hopende.

     

    En het werd een mengeling van beelden die zich aanbieden in jou als je schrijft en soms verspringen van de hak op de tak, om uit te komen op een ogenblik in een bepaalde plaats, op een bepaald tijdstip, in wel bepaalde omstandigheden.

     

    En zo gebeurt het ook, dat mijn blogs zelden in de verlenging liggen van de voorgaande, maar misschien wel in de verlengging van een fragment van  zes maand ervoor.

     

    Trouwens, en het verontrust me enigszins, niet alleen mijn lichaam maar ook mijn geest schijnt stilaan een hogere leeftijd te bereiken, ik riskeer, zoals een wortel zonder water,  uitgedroogd te raken, wat even erg is en weinig belovend.

     

    Is het de verkoudheid die aansleept, is het de hitte van de namiddag, de schemer in de kamer met de gordijnen dicht geschoven?

     

    Het is het vele samen, opgesloten in het huis, denkend aan een vriend in Bretagne, de wind, de golven, de luchten; denkend aan de bergen, en de koelte van de toppen, alle herinneringen die doorheen je gedachten vloeien, even ophouden, om dan over te gaan in andere gedachten terwijl je schrijft.

     

    Of is het beeld dat ik hier oproep, de foto van mezelf die ik je toestuur, het tegenbeeld van de euforie die opwelde na de voetbalmatch België- Brazilië; een gebeuren dat zich voltrekt, once in a lifetime. En dan denk ik onvermijdelijk aan de vraag van Pilar aan Roberto, na zijn wandeling over de heide met Maria,  in ‘For whom the bell tolls’, ‘Did the earth move?’


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Foto

    Begrijpe me goed - vooral nu ik in euforie ben ontwaakt - ik weet niet meer wat ik reeds geschreven heb over de boeken die ik las, de plaatsen die ik bezocht, de theorieën die ik verkondigde. Alles is een kleine bibliotheek in mijn hoofd, opgeslagen in de vier à vijf duizend pagina’s die ik al geschreven heb. Ik vul aan of wijzig wat er al staat en tussendoor verschijnt er iets totaal nieuw. Maar meestal heb ik het gevoel me te bevinden in een draaikolk van teksten. Ik doorblader mijn  oudste blogs, deze van 2010, 2011, 2012, maar als ik ze overloop, als ik ze herlees, is het alsof ik sinds die jaren niets nieuws meer geschreven heb.

     

    Is het omdat ik telkens op hetzelfde terugkom, op dezelfde boeken, meestal deze van een vorige generatie, en zijn in feite, mijn hoofd een grote verwarring zijnde, mijn blogs van nu, herkauwingen?

     

    Hoe moet ik dan verder, blindelings om me heen tastend, hopende op een goede landing. Echter je denkt of schrijft niet blindelings. Zo, ik zeg je maar dat ik het soms moeilijk heb, gisteren vooral als ik dacht Beethoven te zijn, zittend voor de piano en herinneringen oproepend die me zo overvielen en die ik nam zonder er over na te denken, en zeker zonder het gebruik van welke parameters ook, deze om te zetten, niet op een notenbalk, zoals Beethoven, maar opgetekend in paragrafen en fragmenten, hopende.

     

    En het werd een mengeling van beelden die zich aanbieden in jou als je schrijft en soms verspringen van de hak op de tak, om uit te komen op een ogenblik in een bepaalde plaats, op een bepaald tijdstip, in wel bepaalde omstandigheden.

     

    En zo gebeurt het ook, dat mijn blogs zelden in de verlenging liggen van de voorgaande, maar misschien wel in de verlengging van een fragment van  zes maand ervoor.

     

    Trouwens, en het verontrust me enigszins, niet alleen mijn lichaam maar ook mijn geest schijnt stilaan een hogere leeftijd te bereiken, ik riskeer, zoals een wortel zonder water,  uitgedroogd te raken, wat even erg is en weinig belovend.

     

    Is het de verkoudheid die aansleept, is het de hitte van de namiddag, de schemer in de kamer met de gordijnen dicht geschoven?

     

    Het is het vele samen, opgesloten in het huis, denkend aan een vriend in Bretagne, de wind, de golven, de luchten; denkend aan de bergen, en de koelte van de toppen, alle herinneringen die doorheen je gedachten vloeien, even ophouden, om dan over te gaan in andere gedachten terwijl je schrijft.

     

    Of is het beeld dat ik hier oproep, de foto van mezelf die ik je toestuur, het tegenbeeld van de euforie die opwelde na de voetbalmatch België- Brazilië; een gebeuren dat zich voltrekt, once in a lifetime. En dan denk ik onvermijdelijk aan de vraag van Pilar aan Roberto, na zijn wandeling over de heide met Maria,  in ‘For whom the bell tolls’, ‘Did the earth move?’


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Foto van mezelf


     

    Begrijpe me goed - vooral nu ik in euforie ben ontwaakt - ik weet niet meer wat ik reeds geschreven heb over de boeken die ik las, de plaatsen die ik bezocht, de theorieën die ik verkondigde. Alles is een kleine bibliotheek in mijn hoofd, opgeslagen in de vier à vijf duizend pagina’s die ik al geschreven heb. Ik vul aan of wijzig wat er al staat en tussendoor verschijnt er iets totaal nieuw. Maar meestal heb ik het gevoel me te bevinden in een draaikolk van teksten. Ik doorblader mijn  oudste blogs, deze van 2010, 2011, 2012, maar als ik ze overloop, als ik ze herlees, is het alsof ik sinds die jaren niets nieuws meer geschreven heb. 


    Is het omdat ik telkens op hetzelfde terugkom, op dezelfde boeken, meestal deze van een vorige generatie, en zijn in feite, mijn hoofd een grote verwarring zijnde, mijn blogs van nu, herkauwingen?


    Hoe moet ik dan verder, blindelings om me heen tastend, hopende op een goede landing. Echter je denkt of schrijft niet blindelings. Zo, ik zeg je maar dat ik het soms moeilijk heb, gisteren vooral als ik dacht Beethoven te zijn, zittend voor de piano en herinneringen oproepend die me zo overvielen en die ik nam zonder er over na te denken, en zeker zonder het gebruik van welke parameters ook, deze om te zetten, niet op een notenbalk, zoals Beethoven, maar opgetekend in paragrafen en fragmenten, hopende.


    En het werd een mengeling van beelden die zich aanbieden in jou als je schrijft en soms verspringen van de hak op de tak, om uit te komen op een ogenblik in een bepaalde plaats, op een bepaald tijdstip, in wel bepaalde omstandigheden. 


    En zo gebeurt het ook, dat mijn blogs zelden in de verlenging liggen van de voorgaande, maar misschien wel in de verlengging van een fragment van zes maand ervoor.


    Het verontrust me enigszins, niet alleen mijn lichaam maar ook mijn geest schijnt stilaan een hogere leeftijd te bereiken, ik riskeer, zoals een wortel zonder water,  uitgedroogd te raken, wat even erg is en weinig belovend.


    Is het de verkoudheid die aansleept, is het de hitte van de namiddag, de schemer in de kamer met de gordijnen dicht geschoven? 


    Het is het vele samen, opgesloten in het huis, denkend aan een vriend in Bretagne, de wind, de golven, de luchten; denkend aan de bergen, en de koelte van de toppen, alle herinneringen die doorheen je gedachten vloeien, even ophouden, om dan over te gaan in andere gedachten terwijl je schrijft.


    Of is het beeld dat ik hier oproep, de foto van mezelf die ik je toestuur, het tegenbeeld van de euforie die opwelde na de voetbalmatch België- Brazilië; een gebeuren dat zich voltrekt, once in a lifetime. En dan denk ik onvermijdelijk aan de vraag van Pilar aan Roberto, na zijn wandeling over de heide met Maria, in ‘For whom the bell tolls’, 'Did the earth move?'


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brandende braamstruik

     

    6 juli

    De brandende braamstruik

     

    Hij, denkend een ogenblik aan wat in de Talmoed over Sarah geschreven staat, dat ze negentig jaar was toen ze beviel van Isaac en dat ze stierf van geluk toen ze hoorde dat Abraham haar zoon Isaac, zoals Jahweh hem eerst bevolen had, niet had geslachtofferd op de brandstapel.

    En, als ik aan Sarah en Abraham en hun zoon Isaac heb gedacht dan was het omdat ik in de ‘Préface à la Bible hébraïque’[1] van George Steiner was gaan lezen:

    ‘La Bible est à nul autre pareil; tous les autres livres sont habités par le murmure de cette source lointaine’ en omdat, schrijft hij nog: ‘Tous nos autres livres, si différents soient-ils par leur matière ou leur méthode, se rattachent, fut-ce indirectement, à ce livre des livres.

    En het kan niet of het mag niet - en het gevaar is niet denkbeeldig - dat dit Boek ooit verdwijnen zou uit onze wereld, want als het verdwijnt , verdwijnt de basis van onze westerse beschaving, wordt het dak boven ons hoofd weggeschoven en wordt voor eeuwig verbannen: het enigmatische antwoord van Jahweh op de vraag van Mozes, wie Hij is die, verborgen in de brandende braamstruik, spreekt tot hem.

    En het antwoord hierop, zoals het er staat in Exodus 3,14 van de King James versie van 1611:

    ‘I AM THAT I AM, and he said, Thus shalt thou say unto the children of Israël, I AM hath sent me unto you’.

    Het ‘I AM THAT I AM’ van de Hebreeuwse tekst - een tautologie noemt Steiner het – is Zijn auto-identificatie; een naam waar we niet overweg mee kunnen omdat die schijnbaar niet om te zetten is, als Hij er dan nog aan toevoegt: ‘zegt aan de kinderen van Israël dat het ‘IK BEN’ is die je stuurt’.

    Ikzelf vind het de meest intrigerende passage in het Oude Testament. Maar als ik zoek om het enigszins te begrijpen dan heb ik er mijn vertaling voor, namelijk, ‘Ik ben het ZIJNDE’, ‘ik ben dat wat IS’ of, ‘ik ben het Universum en al wat ermee verband houdt’ en het is het ZIJNDE die me stuurt tot jou, kinderen van Israël, én kinderen van de wereld.

    Dit, tot vreugde van velen misschien; tot ongemak, tot ongeloof van anderen. Het is slechts één regel, geknipt uit Exodus: 3, 14, één verbijsterende ingeving die eeuwen geleden uit de sterren kwam – zoals alle ingevingen - en door een groot schrijver-filosoof, op een rol oud papier werd neergezet.

    En vergeef me als ik jullie vandaag overval - in feite stond deze passage al lang als reserve opgetekend -  met de woorden van Iemand verborgen in een brandende braamstruik.


    [1] George Steiner: ‘Préface à la Bible hébraïque’, Edition Bibliothèque Albin Michel, Idées, 2001 (traduit de l’Anglais par Pierre-Emmanuel Dauzat, Faber & Faber 1996).


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brandende braamstruik

     

    Hij, denkend een ogenblik aan wat in de Talmoed over Sarah geschreven staat, dat ze negentig jaar was toen ze beviel van Isaac en dat ze stierf van geluk toen ze hoorde dat Abraham haar zoon Isaac, zoals Jahweh hem eerst bevolen had, niet had geslachtofferd op de brandstapel. 



    En, als ik aan Sarah en Abraham en hun zoon Isaac heb gedacht, dan was het omdat ik in de ‘Préface à la Bible hébraïque’[1] van George Steiner was gaan lezen:



    ‘La Bible est à nul autre pareil; tous les autres livres sont habités par le murmure de cette source lointaine’ en omdat, schrijft hij nog: ‘Tous nos autres livres, si différents soient-ils par leur matière ou leur méthode, se rattachent, fut-ce indirectement, à ce livre des livres.


     


    En het kan niet of het mag niet - en het gevaar is niet denkbeeldig - dat dit Boek ooit verdwijnen zou uit onze wereld, want als het verdwijnt , verdwijnt de basis van onze westerse beschaving, wordt het dak boven ons hoofd weggeschoven en wordt voor eeuwig verbannen: het enigmatische antwoord van Jahweh op de vraag van Mozes, wie Hij is die, verborgen in de brandende braamstruik, spreekt tot hem.


    En het antwoord hierop, zoals het er staat in Exodus 3,14 van de King James versie van 1611:


     


    ‘I AM THAT I AM, and he said, Thus shalt thou say unto the children of Israël, I AM hath sent me unto you’.  


     


    Het ‘I AM THAT I AM’ van de Hebreeuwse tekst - een tautologie noemt Steiner het – is Zijn auto-identificatie; een naam waar we niet overweg mee kunnen omdat die schijnbaar niet om te zetten is, als Hij er dan nog aan toevoegt: ‘zegt aan de kinderen van Israël dat het ‘IK BEN’ is die je stuurt’.


     


    Ikzelf vind het de meest intrigerende passage in het Oude Testament. Maar als ik zoek om het enigszins te begrijpen dan heb ik er mijn vertaling voor, namelijk, ‘Ik ben het ZIJNDE’, ‘ik ben dat wat IS’ of, ‘ik ben het Universum en al wat ermee verband houdt’ en het is het ZIJNDE die me stuurt tot jou, kinderen van Israël, én kinderen van de wereld.


     


    Dit, tot vreugde van velen misschien; tot ongemak, tot ongeloof van anderen. Het is slechts één regel, geknipt uit Exodus: 3, 14, één verbijsterende ingeving die eeuwen geleden uit de sterren kwam – zoals alle ingevingen - en door een groot schrijver-filosoof, op een rol oud papier werd neergezet.



    En vergeef me als ik jullie vandaag overval - in feite stond deze passage al lang als reserve opgetekend -  met de woorden van Iemand, verborgen in een brandende braamstruik.




    [1] George Steiner: ‘Préface à la Bible hébraïque’, Edition Bibliothèque Albin Michel, Idées, 2001 (traduit de l’Anglais par Pierre-Emmanuel Dauzat, Faber & Faber 1996).


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brandende braamstruik

    l

     

    Hij, denkend een ogenblik aan wat in de Talmoed over Sarah geschreven staat, dat ze negentig jaar was toen ze beviel van Isaac en dat ze stierf van geluk toen ze hoorde dat Abraham haar zoon Isaac, zoals Jahweh hem eerst bevolen had, niet had geslachtofferd op de brandstapel. 


    En, als ik aan Sarah en Abraham en hun zoon Isaac, heb gedacht dan was het omdat ik in de ‘Préface à la Bible hébraïque’[1] van George Steiner was gaan lezen:

     

    ‘La Bible est à nul autre pareil; tous les autres livres sont habités par le murmure de cette source lointaine’ en omdat, schrijft hij nog: ‘Tous nos autres livres, si différents soient-ils par leur matière ou leur méthode, se rattachent, fut-ce indirectement, à ce livre des livres.

     

    En het kan niet of het mag niet - en het gevaar is niet denkbeeldig - dat dit Boek ooit verdwijnen zou uit onze wereld, want als het verdwijnt , verdwijnt de basis van onze westerse beschaving, wordt het dak boven ons hoofd weggeschoven en wordt voor eeuwig verbannen: het enigmatische antwoord van Jahweh op de vraag van Mozes, wie Hij is die, verborgen in de brandende braamstruik, spreekt tot hem.

     

    En het antwoord hierop, zoals het er staat in Exodus 3,14 van de King James versie van 1611:

     

    ‘I AM THAT I AM, and he said, Thus shalt thou say unto the children of Israël, I AM hath sent me unto you’.  

     

    Het ‘I AM THAT I AM’ van de Hebreeuwse tekst - een tautologie noemt Steiner het – is Zijn auto-identificatie; een naam waar we niet overweg mee kunnen omdat die schijnbaar niet om te zetten is, als Hij er dan nog aan toevoegt: ‘zegt aan de kinderen van Israël dat het ‘IK BEN’ is die je stuurt’.

     

    Ikzelf vind het de meest intrigerende passage in het Oude Testament. Maar als ik zoek om het enigszins te begrijpen dan heb ik er mijn vertaling voor, namelijk, ‘Ik ben het ZIJNDE’, ‘ik ben dat wat IS’ of, ‘ik ben het Universum en al wat ermee verband houdt’ en, het is het ZIJNDE die me stuurt tot jou, kinderen van Israël, én kinderen van de wereld.

     

    Dit, tot vreugde van velen misschien; tot ongemak, tot ongeloof van anderen. Het is slechts één regel, geknipt uit Exodus: 3, 14, één verbijsterende ingeving die eeuwen geleden uit de sterren kwam – zoals alle ingevingen - en door een groot schrijver-filosoof, op een rol oud papier werd neergezet.


    En vergeef me als ik jullie vandaag overval - in feite stond deze passage al lang als reserve opgetekend -  met de woorden van Iemand verborgen in een brandende braamstruik.



    [1] George Steiner: ‘Préface à la Bible hébraïque’, Edition Bibliothèque Albin Michel, Idées, 2001 (traduit de l’Anglais par Pierre-Emmanuel Dauzat, Faber & Faber 1996).


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven en de sonate die ik schrijf

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek der Psalmen.

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

    Maar, wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

    Een sonate is het die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven en de sonate die ik schrijf

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek der Psalmen.

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

    Maar, wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

    Een sonate is het die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven en de sonate die ik schrijf

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek der Psalmen.

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

    Maar, wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

    Een sonate is het die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven en de sonate die ik schrijf

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek der Psalmen.

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

    Maar, wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

    Een sonate is het die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven en de sonate die ik schrijf


    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek der Psalmen.

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

    Maar, wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

    Een sonate is het die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven en de sonate die ik schrijf


     

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde. 


    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen. 


    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn. 


    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte. 


    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.


    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek der Psalmen.  


    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken zijn, lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn. 


    Maar, wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn? 


    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten? 


    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.  


    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou. 


    Een sonate is het die hier getoonzet staat.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethovens sonate


     

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

     

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

     

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

     

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

     

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek deer Psalmen.

     

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

     

    Maar,

     

    wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

     

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

     

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

     

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

     

    Een sonate het is die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethovens sonate


     

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

     

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

     

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

     

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

     

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek deer Psalmen.

     

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

     

    Maar,

     

    wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

     

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

     

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

     

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

     

    Een sonate het is die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven en de sonate die ik schrijf


     

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

     

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

     

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

     

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

     

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek deer Psalmen.

     

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

     

    Maar,

     

    wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

     

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

     

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

     

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

     

    Een sonate het is die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven's sonate


     

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

     

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

     

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

     

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

     

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek deer Psalmen.

     

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

     

    Maar,

     

    wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

     

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

     

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

     

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

     

    Een sonate het is die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven


     

    Ik wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.

     

    Ik wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon, om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven, te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.

     

    Woorden lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die klanken zijn, klanken die een sonate zijn.

     

    En dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen, komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands, om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van eilanden in de verte.

     

    En in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor eenmaal,  een glas met wat malted whisky. En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.

    Om nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het Grote Boek deer Psalmen.

     

    Het beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.

     

    Maar,

     

    wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban  uit, naar Mull gevaren is op een regendag; wie luistert er naar mij, die Eilean Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het niet zou zijn?

     

    Of, om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in die stoel heb neergezeten?

     

    En of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van Schotland.

     

    Er is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan, zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Sa’ana en de gesluierde vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen wou.

     

    Een sonate het is die hier getoonzet staat.


    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat er dagelijks geschreven wordt.

     

    Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas gisteren  doorbladerd. Wat een hoop woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over de aarde.

    Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.

    Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend, bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is, omdat ik stil van  bewondering en ontzag ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken is.

    Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden; alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en foto’s;  pagina’s vol teksten, in de meest sprekende vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden rond gedragen.

    Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu; gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten van hun geest, de ontzaglijk vele  woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen. Maar, is het hen een zorg?

    Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.

    Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan de ether wordt toevertrouwd.

    Met de krant voor mij, ik de werken houd van de schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest ik houd, de geest die ‘zon en sterren in beweging houdt’, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht Dante dat het ‘Amor’, dat het Liefde, was.

     ik hen mijn geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.

    Van zij die schrijven, ik, deel ervan.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Al wat geschreven wordt.

     

    Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas gisteren  doorbladerd. Wat een hoop woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over de aarde.

    Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.

    Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend, bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is, omdat ik stil van  bewondering en ontzag ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken is.

    Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden; alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en foto’s;  pagina’s vol teksten, in de meest sprekende vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden rond gedragen.

    Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu; gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten van hun geest, de ontzaglijk vele  woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen. Maar, is het hen een zorg?

    Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.

    Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan de ether wordt toevertrouwd.

    Met de krant voor mij, ik de werken houd van de schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest ik houd, de geest die ‘zon en sterren in beweging houdt’, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht Dante dat het ‘Amor’, dat het Liefde, was.

     ik hen mijn geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.

    Van zij die schrijven, ik, deel ervan.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Al wat geschreven wordt.

     

    Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas gisteren  doorbladerd. Wat een hoop woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over de aarde.

    Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.

    Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend, bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is, omdat ik stil van  bewondering en ontzag ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken is.

    Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden; alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en foto’s;  pagina’s vol teksten, in de meest sprekende vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden rond gedragen.

    Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu; gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten van hun geest, de ontzaglijk vele  woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen. Maar, is het hen een zorg?

    Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.

    Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan de ether wordt toevertrouwd.

    Met de krant voor mij, ik de werken houd van de schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest ik houd, de geest die ‘zon en sterren in beweging houdt’, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht Dante dat het ‘Amor’, dat het Liefde, was.

     ik hen mijn geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.

    Van zij die schrijven, ik, deel ervan.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Al wat geschreven wprdt

     

    Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas gisteren  doorbladerd. Wat een hoop woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over de aarde.

    Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.

    Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend, bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is, omdat ik stil van  bewondering en ontzag ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken is.

    Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden; alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en foto’s;  pagina’s vol teksten, in de meest sprekende vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden rond gedragen.

    Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu; gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten van hun geest, de ontzaglijk vele  woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen. Maar, is het hen een zorg?

    Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.

    Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan de ether wordt toevertrouwd.

    Met de krant voor mij, ik de werken houd van de schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest ik houd, de geest die ‘zon en sterren in beweging houdt’, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht Dante dat het ‘Amor’, dat het Liefde, was.

     ik hen mijn geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.

    Van zij die schrijven, ik, deel ervan.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Al wat geschreven wordt

     

    Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas gisteren  doorbladerd. Wat een hoop woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over de aarde.

    Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.

    Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend, bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is, omdat ik stil van  bewondering en ontzag ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken is.

    Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden; alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en foto’s;  pagina’s vol teksten, in de meest sprekende vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden rond gedragen.

    Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu; gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten van hun geest, de ontzaglijk vele  woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen. Maar, is het hen een zorg?

    Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.

    Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan de ether wordt toevertrouwd.

    Met de krant voor mij, ik de werken houd van de schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest ik houd, de geest die ‘zon en sterren in beweging houdt’, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht Dante dat het ‘Amor’, dat het Liefde, was.

     ik hen mijn geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.

    Van zij die schrijven, ik, deel ervan.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Al wat geschreven wordt

     

    Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas gisteren  doorbladerd. Wat een hoop woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over de aarde.

    Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.

    Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend, bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is, omdat ik stil van  bewondering en ontzag ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken is.

    Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden; alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en foto’s;  pagina’s vol teksten, in de meest sprekende vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden rond gedragen.

    Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu; gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten van hun geest, de ontzaglijk vele  woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen. Maar, is het hen een zorg?

    Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.

    Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan de ether wordt toevertrouwd.

    Met de krant voor mij, ik de werken houd van de schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest ik houd, de geest die ‘zon en sterren in beweging houdt’, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht Dante dat het ‘Amor’, dat het Liefde, was.

     ik hen mijn geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.

    Van zij die schrijven, ik, deel ervan.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat al geschreven wordt

     

    Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas gisteren  doorbladerd. Wat een hoop woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over de aarde.

    Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.

    Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend, bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is, omdat ik stil van  bewondering en ontzag ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken is.

    Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden; alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en foto’s;  pagina’s vol teksten, in de meest sprekende vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden rond gedragen.

    Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu; gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten van hun geest, de ontzaglijk vele  woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen. Maar, is het hen een zorg?

    Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.

    Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan de ether wordt toevertrouwd.

    Met de krant voor mij, ik de werken houd van de schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest ik houd, de geest die ‘zon en sterren in beweging houdt’, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht Dante dat het ‘Amor’, dat het Liefde, was.

     ik hen mijn geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de hitte en het verkouden zijn.

     

    Het is, zoals ook een vriend me schreef, de hitte die ons plaagt, ik ben er niet tegen bestand, toch niet de hitte van hier, ik droom van de bergen en de luchten daar, ik droom van vele dingen en van vele plaatsen waar ik was en waar de hitte geen hinder was; integendeel, het was een zalving, een streling, maar het kan ook dat ik er vroeger beter tegen bestand was en de impact van de hitte amper merkbaar was. Het ouder worden biedt weinig voordelen.

    Zelfs de vijver is geen afkoeling, je snakt er naar wat wind, wat koelte en je wordt geconfronteerd met een begin van verkoudheid, plots neergestreken in jou. Je weet het, je kent voldoende de voortekenen die onvermijdelijk hun weerslag hebben op de spontaneïteit van het schrijven, zo is er vandaag een aarzeling. Wat vermag ik er tegen?

    Ik  vermoed dat we allen wel eens een dergelijke periode doormaken dat mijn geval dus niet uitzonderlijk is, maar het legt een kwart van mijn mogelijkheden lam. Gelukkig is er nog Ionesco, the founder father of the theater of the absurd,  helpt niet altijd, maar zijn gedachten, op stevig, mooi wit gebleven papier - het boek dateert van 1990 - volgen me, verlaten me niet:

    The connection between Buddhism and the thought of Freud seems to me all the more convincing because Freud himself, towards the end of his life, discovered and asserted that we have within us, that our whole being bears within itself a death instinct, a longing for rest, the ‘Nirvana instinct’ in the words of the .great analyst himself. (p.51). 

    En ik ontken dit helemaal niet, in mij hangt dit dood-instinct, dit aanwezig zijn van, en Freud koos het correcte woord, een ‘Nirvana’-verlangen. Een gevoel van, het is genoeg geweest. Niet dat ik wens dat het ophouden zou, hic et nunc, neen, zo ver gaat het niet, maar wel een gevoel dat, als het komt, als het gebeuren moet, het mag.

    Dit is dan het doek waarop je je gedachten projecteert, het is er op de background van je blogs, en om eerlijk te zijn het voedt je, het omhult je met woorden, het is inspiratie, en zelfs al is dit niet op te merken, ‘we have it within us’ en hoe dichter we komen, hoe duidelijker het, het watermerk wordt in het papier waarop we schrijven.

    Desire or Eros, keeps us alive’, zegt Ionesco en dit ook is een waarheid voor mij, dan toch wat ‘desire’ betreft: het verlangen, elke dag te schrijven houdt me geestelijk in leven meer dan wat anders. Ik weet het voldoende opdat ik dit verlangen koesteren zou en een lichte verkoudheid niet toelaat een te grote hinder te zijn.

    Vandaag is dit een duidelijke regel om naar te leven. Toch gebeurt het dat we  elke dag een beetje meer sterven.

    We merken het.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de hitte en het verkouden zijn.

     

    Het is, zoals ook een vriend me schreef, de hitte die ons plaagt, ik ben er niet tegen bestand, toch niet de hitte van hier, ik droom van de bergen en de luchten daar, ik droom van vele dingen en van vele plaatsen waar ik was en waar de hitte geen hinder was; integendeel, het was een zalving, een streling, maar het kan ook dat ik er vroeger beter tegen bestand was en de impact van de hitte amper merkbaar was. Het ouder worden biedt weinig voordelen.

    Zelfs de vijver is geen afkoeling, je snakt er naar wat wind, wat koelte en je wordt geconfronteerd met een begin van verkoudheid, plots neergestreken in jou. Je weet het, je kent voldoende de voortekenen die onvermijdelijk hun weerslag hebben op de spontaneïteit van het schrijven, zo is er vandaag een aarzeling. Wat vermag ik er tegen?

    Ik  vermoed dat we allen wel eens een dergelijke periode doormaken dat mijn geval dus niet uitzonderlijk is, maar het legt een kwart van mijn mogelijkheden lam. Gelukkig is er nog Ionesco, the founder father of the theater of the absurd,  helpt niet altijd, maar zijn gedachten, op stevig, mooi wit gebleven papier - het boek dateert van 1990 - volgen me, verlaten me niet:

    The connection between Buddhism and the thought of Freud seems to me all the more convincing because Freud himself, towards the end of his life, discovered and asserted that we have within us, that our whole being bears within itself a death instinct, a longing for rest, the ‘Nirvana instinct’ in the words of the .great analyst himself. (p.51). 

    En ik ontken dit helemaal niet, in mij hangt dit dood-instinct, dit aanwezig zijn van, en Freud koos het correcte woord, een ‘Nirvana’-verlangen. Een gevoel van, het is genoeg geweest. Niet dat ik wens dat het ophouden zou, hic et nunc, neen, zo ver gaat het niet, maar wel een gevoel dat, als het komt, als het gebeuren moet, het mag.

    Dit is dan het doek waarop je je gedachten projecteert, het is er op de background van je blogs, en om eerlijk te zijn het voedt je, het omhult je met woorden, het is inspiratie, en zelfs al is dit niet op te merken, ‘we have it within us’ en hoe dichter we komen, hoe duidelijker het, het watermerk wordt in het papier waarop we schrijven.

    Desire or Eros, keeps us alive’, zegt Ionesco en dit ook is een waarheid voor mij, dan toch wat ‘desire’ betreft: het verlangen, elke dag te schrijven houdt me geestelijk in leven meer dan wat anders. Ik weet het voldoende opdat ik dit verlangen koesteren zou en een lichte verkoudheid niet toelaat een te grote hinder te zijn.

    Vandaag is dit een duidelijke regel om naar te leven. Toch gebeurt het dat we  elke dag een beetje meer sterven.

    We merken het.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de hitte en het verkouden zijn.

     

    Het is, zoals ook een vriend me schreef, de hitte die ons plaagt, ik ben er niet tegen bestand, toch niet de hitte van hier, ik droom van de bergen en de luchten daar, ik droom van vele dingen en van vele plaatsen waar ik was en waar de hitte geen hinder was; integendeel, het was een zalving, een streling, maar het kan ook dat ik er vroeger beter tegen bestand was en de impact van de hitte amper merkbaar was. Het ouder worden biedt weinig voordelen.

    Zelfs de vijver is geen afkoeling, je snakt er naar wat wind, wat koelte en je wordt geconfronteerd met een begin van verkoudheid, plots neergestreken in jou. Je weet het, je kent voldoende de voortekenen die onvermijdelijk hun weerslag hebben op de spontaneïteit van het schrijven, zo is er vandaag een aarzeling. Wat vermag ik er tegen?

    Ik  vermoed dat we allen wel eens een dergelijke periode doormaken dat mijn geval dus niet uitzonderlijk is, maar het legt een kwart van mijn mogelijkheden lam. Gelukkig is er nog Ionesco, the founder father of the theater of the absurd,  helpt niet altijd, maar zijn gedachten, op stevig, mooi wit gebleven papier - het boek dateert van 1990 - volgen me, verlaten me niet:

    The connection between Buddhism and the thought of Freud seems to me all the more convincing because Freud himself, towards the end of his life, discovered and asserted that we have within us, that our whole being bears within itself a death instinct, a longing for rest, the ‘Nirvana instinct’ in the words of the .great analyst himself. (p.51). 

    En ik ontken dit helemaal niet, in mij hangt dit dood-instinct, dit aanwezig zijn van, en Freud koos het correcte woord, een ‘Nirvana’-verlangen. Een gevoel van, het is genoeg geweest. Niet dat ik wens dat het ophouden zou, hic et nunc, neen, zo ver gaat het niet, maar wel een gevoel dat, als het komt, als het gebeuren moet, het mag.

    Dit is dan het doek waarop je je gedachten projecteert, het is er op de background van je blogs, en om eerlijk te zijn het voedt je, het omhult je met woorden, het is inspiratie, en zelfs al is dit niet op te merken, ‘we have it within us’ en hoe dichter we komen, hoe duidelijker het, het watermerk wordt in het papier waarop we schrijven.

    Desire or Eros, keeps us alive’, zegt Ionesco en dit ook is een waarheid voor mij, dan toch wat ‘desire’ betreft: het verlangen, elke dag te schrijven houdt me geestelijk in leven meer dan wat anders. Ik weet het voldoende opdat ik dit verlangen koesteren zou en een lichte verkoudheid niet toelaat een te grote hinder te zijn.

    Vandaag is dit een duidelijke regel om naar te leven. Toch gebeurt het dat we  elke dag een beetje meer sterven.

    We merken het.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de hitte en het verkouden zijn.

     

    Het is, zoals ook een vriend me schreef, de hitte die ons plaagt, ik ben er niet tegen bestand, toch niet de hitte van hier, ik droom van de bergen en de luchten daar, ik droom van vele dingen en van vele plaatsen waar ik was en waar de hitte geen hinder was; integendeel, het was een zalving, een streling, maar het kan ook dat ik er vroeger beter tegen bestand was en de impact van de hitte amper merkbaar was. Het ouder worden biedt weinig voordelen.

    Zelfs de vijver is geen afkoeling, je snakt er naar wat wind, wat koelte en je wordt geconfronteerd met een begin van verkoudheid, plots neergestreken in jou. Je weet het, je kent voldoende de voortekenen die onvermijdelijk hun weerslag hebben op de spontaneïteit van het schrijven, zo is er vandaag een aarzeling. Wat vermag ik er tegen?

    Ik  vermoed dat we allen wel eens een dergelijke periode doormaken dat mijn geval dus niet uitzonderlijk is, maar het legt een kwart van mijn mogelijkheden lam. Gelukkig is er nog Ionesco, the founder father of the theater of the absurd,  helpt niet altijd, maar zijn gedachten, op stevig, mooi wit gebleven papier - het boek dateert van 1990 - volgen me, verlaten me niet:

    The connection between Buddhism and the thought of Freud seems to me all the more convincing because Freud himself, towards the end of his life, discovered and asserted that we have within us, that our whole being bears within itself a death instinct, a longing for rest, the ‘Nirvana instinct’ in the words of the .great analyst himself. (p.51). 

    En ik ontken dit helemaal niet, in mij hangt dit dood-instinct, dit aanwezig zijn van, en Freud koos het correcte woord, een ‘Nirvana’-verlangen. Een gevoel van, het is genoeg geweest. Niet dat ik wens dat het ophouden zou, hic et nunc, neen, zo ver gaat het niet, maar wel een gevoel dat, als het komt, als het gebeuren moet, het mag.

    Dit is dan het doek waarop je je gedachten projecteert, het is er op de background van je blogs, en om eerlijk te zijn het voedt je, het omhult je met woorden, het is inspiratie, en zelfs al is dit niet op te merken, ‘we have it within us’ en hoe dichter we komen, hoe duidelijker het, het watermerk wordt in het papier waarop we schrijven.

    Desire or Eros, keeps us alive’, zegt Ionesco en dit ook is een waarheid voor mij, dan toch wat ‘desire’ betreft: het verlangen, elke dag te schrijven houdt me geestelijk in leven meer dan wat anders. Ik weet het voldoende opdat ik dit verlangen koesteren zou en een lichte verkoudheid niet toelaat een te grote hinder te zijn.

    Vandaag is dit een duidelijke regel om naar te leven. Toch gebeurt het dat we  elke dag een beetje meer sterven.

    We merken het.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de hitte en het verkouden zijn.

     

    Het is, zoals ook een vriend me schreef, de hitte die ons plaagt, ik ben er niet tegen bestand, toch niet de hitte van hier, ik droom van de bergen en de luchten daar, ik droom van vele dingen en van vele plaatsen waar ik was en waar de hitte geen hinder was; integendeel, het was een zalving, een streling, maar het kan ook dat ik er vroeger beter tegen bestand was en de impact van de hitte amper merkbaar was. Het ouder worden biedt weinig voordelen.

    Zelfs de vijver is geen afkoeling, je snakt er naar wat wind, wat koelte en je wordt geconfronteerd met een begin van verkoudheid, plots neergestreken in jou. Je weet het, je kent voldoende de voortekenen die onvermijdelijk hun weerslag hebben op de spontaneïteit van het schrijven, zo is er vandaag een aarzeling. Wat vermag ik er tegen?

    Ik  vermoed dat we allen wel eens een dergelijke periode doormaken dat mijn geval dus niet uitzonderlijk is, maar het legt een kwart van mijn mogelijkheden lam. Gelukkig is er nog Ionesco, the founder father of the theater of the absurd,  helpt niet altijd, maar zijn gedachten, op stevig, mooi wit gebleven papier - het boek dateert van 1990 - volgen me, verlaten me niet:

    The connection between Buddhism and the thought of Freud seems to me all the more convincing because Freud himself, towards the end of his life, discovered and asserted that we have within us, that our whole being bears within itself a death instinct, a longing for rest, the ‘Nirvana instinct’ in the words of the .great analyst himself. (p.51). 

    En ik ontken dit helemaal niet, in mij hangt dit dood-instinct, dit aanwezig zijn van, en Freud koos het correcte woord, een ‘Nirvana’-verlangen. Een gevoel van, het is genoeg geweest. Niet dat ik wens dat het ophouden zou, hic et nunc, neen, zo ver gaat het niet, maar wel een gevoel dat, als het komt, als het gebeuren moet, het mag.

    Dit is dan het doek waarop je je gedachten projecteert, het is er op de background van je blogs, en om eerlijk te zijn het voedt je, het omhult je met woorden, het is inspiratie, en zelfs al is dit niet op te merken, ‘we have it within us’ en hoe dichter we komen, hoe duidelijker het, het watermerk wordt in het papier waarop we schrijven.

    Desire or Eros, keeps us alive’, zegt Ionesco en dit ook is een waarheid voor mij, dan toch wat ‘desire’ betreft: het verlangen, elke dag te schrijven houdt me geestelijk in leven meer dan wat anders. Ik weet het voldoende opdat ik dit verlangen koesteren zou en een lichte verkoudheid niet toelaat een te grote hinder te zijn.

    Vandaag is dit een duidelijke regel om naar te leven. Toch gebeurt het dat we  elke dag een beetje meer sterven.

    We merken het.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van de tijden die waren, die misschien niet waren.

     

    Van tijden die waren of niet waren of nog, hoe een blog ontstaan kan.

    I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know and probably never will know. Everyone understands it in his own way.

    Een zin van Isaac Bashevis Singer, uit zijn short story, ‘A Friend of Kafka’,  die hij optekende voor hij insliep, denkend aan zijn blog van een van de komende dagen. 

    En de volgende morgen, voor hij hierop inging, een andere zin die hem bezocht, een zin van Emile Gillabert die in zijn Thomas-evangelie vertelde over nog een ander (apocrief) evangelie, dit van Philippe:

    Le Seigneur aimait Marie plus que tous les disciples et il l’embrassait souvent sur la bouche. Les autres disciples le virent aimant Marie, ils lui dirent : pourquoi l’aimes-tu plus que nous tous? Le Sauveur répondit, il leur dit : comment se fait-il que je ne vous aime pas autant qu’elle?

    Hij had dit ook kunnen antwoorden toen hij, voor haar staande in haar kamer, hij, bewogen door een gevoelen dat plots opwelde uit het diepste van zijn wezen; en overvloeide tot een roes, zijn handen nu onder haar losse bloes over haar kleine, harde borsten en de dansende Shiva op de oude linnenkast hem aanstaarde en hem betoverde.

    Omdat hij wist hoe ze wachtte op hem, en hoe alles klaar was opdat hij binnendringen zou, binnen wandelen zou, diep, heel diep; hoe ze alle krachten wegzoog uit hem, alle gedachten, alle vreugdes en alle pijnen en ze hem ontving, de totaliteit van zijn wezen ontving met een kreet.

    Hoe alle gevoelens, alle vezels, een poel, een kring vormden, lichaam tegen lichaam, woorden tegen woorden en opnieuw, zoals het altijd was geweest, de krachten rijzend in hem vlugger dan de deeg in de trog, en dit, als tijd en aarde stil blijven staan en hij neerligt naast haar, en de schemer van de lichten en de geluiden van de straat tussen hen en over hen en over zijn gedachten en over zijn hand open op de donzige warmte van haar schoot en alles te vergeten, wat was komen kon. Puurheid van het zijn en het worden.

    Die nacht, toen hij thuis kwam, waren de sterren klaarder getekend op het blauwe laken van de nacht. Kan het, dacht hij, dat wat ik beleefd heb slechts een droom is geweest, dat ik enkel een glas heb gedronken met haar in een stil café onder de toren van de kathedraal en zijn de woorden die zich nu vormen in mij, niet mijn woorden maar de woorden komende uit a short story van Singer?

    Is elke ontmoeting tussen man en vrouw niet lijk een roman die men openslaat op pagina zoveel, niet wetende en niet wensend te weten wat er in de voorgaande pagina’s reeds verteld werd?

    En wie of wat zal bepalen of we het boek zullen verder lezen of op zij zullen laten liggen, omdat we niet willen dat het ons volledig opslorpen zou, meeslepen zou in een leven naast het leven; niet willen dat het ons houden zou in de tentakels van een zelden gekende hevigheid die hij betasten kon, ruiken kon in de geur van haar haren waar zijn hand in woelde toen hij die avond en die nacht wegschoof in haar. En hij, in de echo van haar lichaam, kwetsbaar ineens, kwetsbaarder dan hij ooit geweest was.

    Dwaas hoe het nu, omgezet in woorden, geschreven staat en hoe het zal gelezen worden door de wereld?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van de tijden die waren of, misschien niet waren.

     

    Van tijden die waren of, misschien niet waren, of nog, hoe een blog ontstaan kan.

    I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know and probably never will know. Everyone understands it in his own way.

    Een zin van Isaac Bashevis Singer, uit zijn short story, ‘A Friend of Kafka’,  die hij optekende voor hij insliep, denkend aan zijn blog van een van de komende dagen. 

    En de volgende morgen, voor hij hierop inging, een andere zin die hem bezocht, een zin van Emile Gillabert die in zijn Thomas-evangelie vertelt over nog een ander (apocrief) evangelie, dit van Philippe:

    Le Seigneur aimait Marie plus que tous les disciples et il l’embrassait souvent sur la bouche. Les autres disciples le virent aimant Marie, ils lui dirent : pourquoi l’aimes-tu plus que nous tous? Le Sauveur répondit, il leur dit : comment se fait-il que je ne vous aime pas autant qu’elle?

    Hij had dit ook kunnen antwoorden toen hij, voor haar staande in haar kamer, hij, bewogen door een gevoelen dat plots opwelde uit het diepste van zijn wezen; en overvloeide tot een roes, zijn handen nu onder haar losse bloes over haar kleine, harde borsten en de dansende Shiva op de oude linnenkast hem aanstaarde en hem betoverde.

    Omdat hij wist hoe ze wachtte op hem, en hoe alles klaar was opdat hij binnendringen zou, binnen wandelen zou, diep, heel diep; hoe ze alle krachten wegzoog uit hem, alle gedachten, alle vreugdes en alle pijnen en ze hem ontving, de totaliteit van zijn wezen ontving met een kreet.

    Hoe alle gevoelens, alle vezels, een poel, een kring vormden, lichaam tegen lichaam, woorden tegen woorden en opnieuw, zoals het altijd was geweest, de krachten rijzend in hem vlugger dan de deeg in de trog, en dit, als tijd en aarde stil blijven staan en hij neerligt naast haar, en de schemer van de lichten en de geluiden van de straat tussen hen en over hen en over zijn gedachten en over zijn hand open op de donzige warmte van haar schoot en alles te vergeten, wat was komen kon. Puurheid van het zijn en het worden.

    Die nacht, toen hij thuis kwam, waren de sterren klaarder getekend op het blauwe laken van de nacht. Kan het, dacht hij, dat wat ik beleefd heb slechts een droom is geweest, dat ik enkel een glas heb gedronken met haar in een stil café onder de toren van de kathedraal en zijn de woorden die zich nu vormen in mij, niet mijn woorden maar de woorden komende uit a short story van Singer?

    Is elke ontmoeting tussen man en vrouw niet lijk een roman die men openslaat op pagina zoveel, niet wetende en niet wensend te weten wat er in de voorgaande pagina’s reeds verteld werd?

    En wie of wat zal bepalen of we het boek zullen verder lezen of op zij zullen laten liggen, omdat we niet willen dat het ons volledig opslorpen zou, meeslepen zou in een leven naast het leven; niet willen dat het ons houden zou in de tentakels van een zelden gekende hevigheid die hij betasten kon, ruiken kon in de geur van haar haren waar zijn hand in woelde toen hij die avond en die nacht wegschoof in haar. En hij, in de echo van haar lichaam, kwetsbaar ineens, kwetsbaarder dan hij ooit geweest was.

    Dwaas hoe het nu, omgezet in woorden, geschreven staat en hoe het zal gelezen worden door de wereld?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1 juli Van tijden die waren of, misschien niet waren. Van tijden die waren of niet waren of, hoe een blog ontstaan kan. I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know

    1 juli

    Van tijden die waren of, misschien niet waren.

     

    Van tijden die waren of niet waren of, hoe een blog ontstaan kan.

     

    I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know and probably never will know. Everyone understands it in his own way.

    Een zin van Isaac Bashevis Singer, uit zijn short story, ‘A Friend of Kafka’,  die hij optekende voor hij insliep, denkend aan zijn blog van een van de komende dagen.

     

    En de volgende morgen, voor hij hierop inging, een andere zin die hem bezocht, een zin van Emile Gillabert die in zijn Thomas-evangelie vertelde over nog een ander (apocrief) evangelie, dit van Philippe:

    Le Seigneur aimait Marie plus que tous les disciples et il l’embrassait souvent sur la bouche. Les autres disciples le virent aimant Marie, ils lui dirent : pourquoi l’aimes-tu plus que nous tous? Le Sauveur répondit, il leur dit : comment se fait-il que je ne vous aime pas autant qu’elle ?

     

    Hij had dit ook kunnen antwoorden toen hij, voor haar staande in haar kamer, hij, bewogen door een gevoelen dat plots opwelde uit het diepste van zijn wezen; en overvloeide tot een roes, zijn handen nu onder haar losse bloes over haar kleine, harde borsten en de dansende Shiva op de oude linnenkast hem aanstaarde en hem betoverde.

    Omdat hij wist hoe ze wachtte op hem, en hoe alles klaar was opdat hij binnendringen zou, binnen wandelen zou, diep, heel diep; hoe ze alle krachten wegzoog uit hem, alle gedachten, alle vreugdes en alle pijnen en ze hem ontving, de totaliteit van zijn wezen ontving met een kreet.

    Hoe alle gevoelens, alle vezels, een poel, een kring vormden, lichaam tegen lichaam, woorden tegen woorden en opnieuw, zoals het altijd was geweest, de krachten rijzend in hem vlugger dan de deeg in de trog, en dit, als tijd en aarde stil blijven staan en hij neerligt naast haar, en de schemer van de lichten en de geluiden van de straat tussen hen en over hen en over zijn gedachten en over zijn hand open op de donzige warmte van haar schoot en alles te vergeten, wat was komen kon. Puurheid van het zijn en het worden.

    Die nacht, toen hij thuis kwam, waren de sterren klaarder getekend op het blauwe laken van de nacht. Kan het, dacht hij, dat wat ik beleefd heb slechts een droom is geweest, dat ik enkel een glas heb gedronken met haar in een stil café onder de toren van de kathedraal en zijn de woorden die zich nu vormen in mij, niet mijn woorden maar de woorden komende uit a short story van Singer?

    Is elke ontmoeting tussen man en vrouw niet lijk een roman die men openslaat op pagina zoveel, niet wetende en niet wensend te weten wat er in de voorgaande pagina’s reeds verteld werd?

    En wie of wat zal bepalen of we het boek zullen verder lezen of op zij zullen laten liggen, omdat we niet willen dat het ons volledig opslorpen zou, meeslepen zou in een leven naast het leven; niet willen dat het ons houden zou in de tentakels van een zelden gekende hevigheid die hij betasten kon, ruiken kon in de geur van haar haren waar zijn hand in woelde toen hij die avond en die nacht wegschoof in haar. En hij, in de echo van haar lichaam, kwetsbaar ineens, kwetsbaarder dan hij ooit geweest was.

    Dwaas hoe het nu, omgezet in woorden, geschreven staat en hoe het zal gelezen worden door de wereld?

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van tijden die waren of, misschien niet waren

     

    Van tijden die waren of niet waren of, hoe een blog ontstaan kan:

    I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know and probably never will know. Everyone understands it in his own way.

    Een zin van Isaac Bashevis Singer, uit zijn short story, ‘A Friend of Kafka’,  die hij optekende voor hij insliep, denkend aan zijn blog van een van de komende dagen. 

    En de volgende morgen, voor hij hierop inging, een andere zin die hem bezocht, een zin van Emile Gillabert die in zijn Thomas-evangelie vertelde over nog een ander (apocrief) evangelie, dit van Philippe:

    Le Seigneur aimait Marie plus que tous les disciples et il l’embrassait souvent sur la bouche. Les autres disciples le virent aimant Marie, ils lui dirent : pourquoi l’aimes-tu plus que nous tous? Le Sauveur répondit, il leur dit : comment se fait-il que je ne vous aime pas autant qu’elle ?

    Hij had dit ook kunnen antwoorden toen hij, voor haar staande in haar kamer, hij, bewogen door een gevoelen dat plots opwelde uit het diepste van zijn wezen; en overvloeide tot een roes, zijn handen nu onder haar losse bloes over haar kleine, harde borsten en de dansende Shiva op de oude linnenkast hem aanstaarde en hem betoverde.

    Omdat hij wist hoe ze wachtte op hem, en hoe alles klaar was opdat hij binnendringen zou, binnen wandelen zou, diep, heel diep; hoe ze alle krachten wegzoog uit hem, alle gedachten, alle vreugdes en alle pijnen en ze hem ontving, de totaliteit van zijn wezen ontving met een kreet.

    Hoe alle gevoelens, alle vezels, een poel, een kring vormden, lichaam tegen lichaam, woorden tegen woorden en opnieuw, zoals het altijd was geweest, de krachten rijzend in hem vlugger dan de deeg in de trog, en dit, als tijd en aarde stil blijven staan en hij neerligt naast haar, en de schemer van de lichten en de geluiden van de straat tussen hen en over hen en over zijn gedachten en over zijn hand open op de donzige warmte van haar schoot en alles te vergeten, wat was komen kon. Puurheid van het zijn en het worden.

    Die nacht, toen hij thuis kwam, waren de sterren klaarder getekend op het blauwe laken van de nacht. Kan het, dacht hij, dat wat ik beleefd heb slechts een droom is geweest, dat ik enkel een glas heb gedronken met haar in een stil café onder de toren van de kathedraal en zijn de woorden die zich nu vormen in mij, niet mijn woorden maar de woorden komende uit a short story van Singer?

    Is elke ontmoeting tussen man en vrouw niet lijk een roman die men openslaat op pagina zoveel, niet wetende en niet wensend te weten wat er in de voorgaande pagina’s reeds verteld werd?

    En wie of wat zal bepalen of we het boek zullen verder lezen of op zij zullen laten liggen, omdat we niet willen dat het ons volledig opslorpen zou, meeslepen zou in een leven naast het leven; niet willen dat het ons houden zou in de tentakels van een zelden gekende hevigheid die hij betasten kon, ruiken kon in de geur van haar haren waar zijn hand in woelde toen hij die avond en die nacht wegschoof in haar. En hij, in de echo van haar lichaam, kwetsbaar ineens, kwetsbaarder dan hij ooit geweest was.

    Dwaas hoe het nu, omgezet in woorden, geschreven staat en hoe het zal gelezen worden door de wereld?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van de tijden die waren, die misschien niet waren.

     

    Van tijden die waren of misschien niet waren of, hoe een blog ontstaan kan.

    Zo in de nacht, voor hij insliep, een zin van Isaac Bashevis Singer, uit zijn short story, ‘A Friend of Kafka’,  opgetekend voor zijn blog van een van de komende dagen:

    I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know and probably never will know. Everyone understands it in his own way.

    En de volgende morgen, voor hij hierop inging, een andere zin die hem bezocht, een zin van Emile Gillabert die in zijn Thomas-evangelie vertelde over nog een ander (apocrief) evangelie, dit van Philippe:

    Le Seigneur aimait Marie plus que tous les disciples et il l’embrassait souvent sur la bouche. Les autres disciples le virent aimant Marie, ils lui dirent : pourquoi l’aimes-tu plus que nous tous? Le Sauveur répondit, il leur dit : comment se fait-il que je ne vous aime pas autant qu’elle?

    Hij had dit ook kunnen antwoorden aan wie ook, toen hij, voor haar staande in haar kamer, hij, bewogen door een gevoelen dat plots opwelde uit het diepste van zijn wezen; overvloeide naar verrukking, zijn handen nu onder haar losse bloes over haar kleine, zachte borsten en de dansende Shiva op de oude linnenkast hem aanstaarde en hem betoverde.

    Omdat hij wist en voelde hoe ze wachtte op hem, en hoe alles klaar was opdat hij binnendringen zou, binnen wandelen zou, diep, heel diep; hoe ze alle krachten wegzoog uit hem, alle gedachten, alle vreugdes en alle pijnen en ze hem ontving, de totaliteit van zijn wezen ontving met een kreet.

    Hoe alle gevoelens, alle woorden een kring vormden, lichaam tegen lichaam, woorden tegen woorden en opnieuw, zoals het altijd was geweest, de krachten rijzend in hem vlugger dan de deeg in de trog, en dit, als tijd en aarde stil blijven staan en hij neerligt naast haar, en de schemer van de lichten en de geluiden van de straat tussen hen en over hen en over zijn gedachten en over zijn hand open op de donzige warmte van haar schoot en alles te vergeten, wat wat komen kon. Puurheid van het zijn en het worden.

    Die nacht, toen hij thuis kwam waren de sterren klaarder getekend op het blauwe laken van de nacht. Kan het, dacht hij, dat wat ik beleefd heb slechts een droom is geweest, dat ik enkel een glas heb gedronken met haar in een stil café onder de toren van de kathedraal en zijn de woorden die zich nu vormen in mij, niet mijn woorden maar de woorden komende uit a short story van Singer?

    Is elke ontmoeting tussen man en vrouw niet lijk een roman die men openslaat op pagina zoveel, niet wetende en niet wensend te weten wat er in de voorgaande pagina’s reeds verteld werd?

    En wie of wat zal bepalen of we het boek zullen verder lezen of op zij zullen laten liggen, omdat we niet willen dat het ons volledig opslorpen zou, meeslepen zou in een leven naast het leven; niet willen dat het ons houden zou in de tentakels van een zelden gekende hevigheid die hij betasten kon, ruiken kon in de geur van haar haren waar zijn hand in woelde toen hij die avond en die nacht wegschoof in haar. En hij, in de echo van haar lichaam, kwetsbaar ineens, kwetsbaarder dan hij ooit geweest was.

    Dwaas hoe het nu, omgezet in woorden, geschreven staat en hoe het zal gelezen worden door de wereld?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van tijden die er waren

     

    Van tijden die waren of niet waren.

     

    Van tijden die waren of niet waren of, hoe een blog ontstaan kan.

     

    Zo in de nacht, voor hij insliep, een zin van Isaac Bashevis Singer, uit zijn short story, ‘A Friend of Kafka’,  opgetekend voor zijn blog van een van de komende dagen:

    I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know and probably never will know. Everyone understands it in his own way.

    En voor hij hierop inging de volgende morgen, een andere zin die hangen bleef, een zin van Emile Gillabert die in zijn Thomas-evangelie vertelde over nog een ander evangelie, dit van Philippe:

    Le Seigneur aimait Marie plus que tous les disciples et il l’embrassait souvent sur la bouche. Les autres disciples le virent aimant Marie, ils lui dirent : pourquoi l’aimes-tu plus que nous tous ?

    Le Sauveur répondit, il leur dit : comment se fait-il que je ne vous aime pas autant qu’elle ?

    Hij had dit ook kunnen antwoorden aan wie ook, toen hij, voor haar staande in haar kamer, hij, bewogen door een gevoelen dat plots opwelde uit het diepste van zijn wezen; overvloeide naar verrukking, zijn handen nu onder haar losse bloes over haar kleine harde borsten en de dansende Shiva op de oude linnenkast hem aanstaarde en hem betoverde.

    Omdat hij wist en voelde hoe ze wachtte op hem, en hoe alles klaar was opdat hij binnendringen zou, binnen wandelen zou, diep, heel diep, hoe ze alle krachten wegzoog uit hem, alle gedachten, alle vreugdes en alle pijnen en ze hem ontving, de totaliteit van zijn wezen, ontving met een kreet.

    Hoe alle gevoelens, alle woorden een kring vormden, lichaam tegen lichaam, woorden tegen woorden en opnieuw, zoals het altijd was geweest, de krachten rijzend in hem lijk de deeg in de trog, en dit, als tijd en aarde stil blijven staan en hij neerligt naast haar, en de schemer van de lichten en de geluiden van de straat tussen hen en over hen en over zijn gedachten en over zijn hand open op de donzige warmte van haar schoot en alles te vergeten, wat wat komen kon. Puurheid van het zijn en het worden.

    Die nacht, toen hij het erf opreed waren de sterren klaarder getekend op het blauwe laken van de nacht. Kan het, dacht hij, dat wat ik beleefd heb slechts een droom is geweest, dat ik enkel een glas heb gedronken met haar in een stil café onder de toren van de kathedraal en zijn de woorden die zich nu vormen in mij, niet mijn woorden maar de woorden komende uit a short story van Singer?

    Is elke ontmoeting tussen man en vrouw niet lijk een roman die men openslaat op pagina zoveel, niet wetende en niet wensend te weten wat er in de voorgaande pagina’s reeds verteld werd?

    En wie of wat zal bepalen of we het boek zullen verder lezen of op zij zullen laten liggen, omdat we niet willen dat het ons volledig opslorpen zou, meeslepen zou in een leven naast het leven; niet willen dat het ons houden zou in de tentakels van een zelden gekende hevigheid die hij voelen kon, ruiken kon in de geur van haar haren waar zijn hand in woelde toen hij die avond en die nacht wegschoof in haar. En hij, in de echo van haar lichaam, kwetsbaar ineens, kwetsbaarder dan hij ooit geweest was.

    Dwaas hoe het nu, omgezet in woorden, geschreven staat en hoe het zal gelezen worden door de wereld?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die avond en het huis.

     

    Die avond en het huis.

     

    We spraken: hoe de ginkgo bilboa,

    hoe van alle bomen de catalpa.

    Hoe ons ogen over de pelouse,

    hoe een effenheid van gras en denkvermogen,

    het huis gedoken hield.

     

    Dit toen over ons de avond.

     

    Hoe de lissen en de waterlelies,

    de biezen en de merel laat.

    Hoe als vrienden, ook van vele tijden,

    hier gekomen om van de dingen te getuigen

    die er waren, de kleine en de grote.

     

    Dit alles toen over ons de avond.

     

    Dit alles toen de schemer

    in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,

    en wij gezellen in een kring gezeten,

    in bezinning oosterse gedachten strooiend

    over wat al was en wat nog komen zal.

     

    Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet

    onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,

    wijnen en waters en woorden,

    En aan de tafel waar we genodigd waren,

    een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,

    omdat zo uitzonderlijk we er waren,

     

    omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,

    en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.

     

    Zo de avond, we avondmaalden en vertelden

    wat de omtrek van de aarde was,

    indien een meter meer.

    Dit, terwijl de aarde zich verder wentelde

    om de zon en het ons niet deren kon,

    omdat van alle avonden dit precies de avond was.

     

    Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,

    van de avond dat hij enig was,

    ons niet zo vlug verlaten zal,

    maar het hoeft gezegd toch bijna vergeten.

     

    Zo het huis dat alles hoorde, zag

    en het noteerde.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die avond en het huis

     

    Die avond en het huis.

     

    We spraken: hoe de ginkgo bilboa,

    hoe van alle bomen de catalpa.

    Hoe ons ogen over de pelouse,

    hoe een effenheid van gras en denkvermogen,

    het huis gedoken hield.

     

    Dit toen over ons de avond.

     

    Hoe de lissen en de waterlelies,

    de biezen en de merel laat.

    Hoe als vrienden, ook van vele tijden,

    hier gekomen om van de dingen te getuigen

    die er waren, de kleine en de grote.

     

    Dit alles toen over ons de avond.

     

    Dit alles toen de schemer

    in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,

    en wij gezellen in een kring gezeten,

    in bezinning oosterse gedachten strooiend

    over wat al was en wat nog komen zal.

     

    Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet

    onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,

    wijnen en waters en woorden,

    En aan de tafel waar we genodigd waren,

    een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,

    omdat zo uitzonderlijk we er waren,

     

    omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,

    en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.

     

    Zo de avond, we avondmaalden en vertelden

    wat de omtrek van de aarde was,

    indien een meter meer.

    Dit, terwijl de aarde zich verder wentelde

    om de zon en het ons niet deren kon,

    omdat van alle avonden dit precies de avond was.

     

    Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,

    van de avond dat hij enig was,

    ons niet zo vlug verlaten zal,

    maar het hoeft gezegd toch bijna vergeten.

     

    Zo het huis dat alles hoorde, zag

    en het noteerde. 

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die avond en het huis.

     

    Die avond en het huis.

     

    We spraken: hoe de ginkgo bilboa,

    hoe van alle bomen de catalpa.

    Hoe ons ogen over de pelouse,

    hoe een effenheid van gras en denkvermogen,

    het huis gedoken hield.

     

    Dit toen over ons de avond.

     

    Hoe de lissen en de waterlelies,

    de biezen en de merel laat.

    Hoe als vrienden, ook van vele tijden,

    hier gekomen om van de dingen te getuigen

    die er waren, de kleine en de grote.

     

    Dit alles toen over ons de avond.

     

    Dit alles toen de schemer

    in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,

    en wij gezellen in een kring gezeten,

    in bezinning oosterse gedachten strooiend

    over wat al was en wat nog komen zal.

     

    Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet

    onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,

    wijnen en waters en woorden,

    En aan de tafel waar we genodigd waren,

    een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,

    omdat zo uitzonderlijk we er waren,

     

    omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,

    en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.

     

    Zo de avond, we avondmaalden en vertelden

    wat de omtrek van de aarde was,

    indien een meter meer.

    Dit, terwijl de aarde zich verder wentelde

    om de zon en het ons niet deren kon,

    omdat van alle avonden dit precies de avond was.

     

    Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,

    van de avond dat hij enig was,

    ons niet zo vlug verlaten zal,

    maar het hoeft gezegd toch bijna vergeten.

     

    Zo het huis dat alles hoorde, zag

    en het noteerde. 

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die avond en het huis

     

    Die avond en het huis.

     

    We spraken: hoe de ginkgo bilboa,

    hoe van alle bomen de catalpa.

    Hoe ons ogen over de pelouse,

    hoe een effenheid van gras en denkvermogen,

    het huis gedoken hield.

     

    Dit toen over ons de avond.

     

    Hoe de lissen en de waterlelies,

    de biezen en de merel laat.

    Hoe als vrienden, ook van vele tijden,

    hier gekomen om van de dingen te getuigen

    die er waren, de kleine en de grote.

     

    Dit alles toen over ons de avond.

     

    Dit alles toen de schemer

    in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,

    en wij gezellen in een kring gezeten,

    in bezinning oosterse gedachten strooiend

    over wat al was en wat nog komen zal.

     

    Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet

    onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,

    wijnen en waters en woorden,

    En aan de tafel waar we genodigd waren,

    een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,

    omdat zo uitzonderlijk we er waren,

     

    omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,

    en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.

     

    Zo de avond, we avondmaalden en vertelden

    wat de omtrek van de aarde was,

    indien een meter meer.

    Dit, terwijl de aarde zich verder wentelde

    om de zon en het ons niet deren kon,

    omdat van alle avonden dit precies de avond was.

     

    Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,

    van de avond dat hij enig was,

    ons niet zo vlug verlaten zal,

    maar het hoeft gezegd toch bijna vergeten.

     

    Zo het huis dat alles hoorde, zag

    en het noteerde. 

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die avond en het huis.

    Die avond en het huis

     

    We spraken: hoe de gingko bilboa,

    hoe van alle bomen de catalpa.

    Hoe ons ogen over de pelouse,

    hoe een effenheid van gras en denkvermogen,

    het huis gedoken hield.

     

    Dit toen over ons de avond.

     

    Hoe de lissen en de waterlelies,

    de biezen en de merel laat.

    Hoe als vrienden, ook van vele tijden,

    hier gekomen om van de dingen te getuigen

    die er waren, de kleine en de grote.

     

    Dit alles toen over ons de avond.

     

    Dit alles toen de schemer

    in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,

    en wij gezellen in een kring gezeten,

    in bezinning oosterse gedachten strooiend

    over van wat al was en wat nog komen zal.

     

    Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet

    onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,

    wijnen en waters en woorden,

    En aan de tafel waar we genodigd waren,

    een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,

    omdat zo uitzonderlijk we er waren,

     

    omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,

    en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.

     

    Zo de avond,

    we avondmaalden en vertelden

    wat de omtrek van de aarde was,

    indien een meter meer.

    Dit, terwijl de aarde zich bleef wentelen 

    om de zon en het ons niet deren kon,

    omdat van alle avonden dit precies de avond was.

     

    Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,

    van die avond dat hij enig was,

    ons niet zo vlug verlaten zal,

    maar, toch vergeten nu.

     

    Zo het huis dat alles hoorde, zag

    en het noteerde.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die avond en het huis

     

    Die avond en het huis.

     

    We spraken: hoe de gingko bilboa,

    hoe van alle bomen de catalpa.

    Hoe ons ogen over de pelouse,

    hoe een effenheid van gras en denkvermogen,

    het huis gedoken hield.

     

    Dit toen over ons de avond.

     

    Hoe de lissen en de waterlelies,

    de biezen en de merel laat.

    Hoe als vrienden, ook van vele tijden,

    hier gekomen om van de dingen te getuigen

    die er waren, de kleine en de grote.

     

    Dit alles toen over ons de avond.

     

    Dit alles toen de schemer

    in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,

    en wij gezellen in een kring gezeten,

    in bezinning oosterse gedachten strooiend

    over van wat al was en wat nog komen zal.

     

    Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet

    onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,

    wijnen en waters en woorden,

    En aan de tafel waar we genodigd waren,

    een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,

    omdat zo uitzonderlijk we er waren,

     

    omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,

    en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.

     

    Zo de avond,

    we avondmaalden en vertelden

    wat de omtrek van de aarde was,

    indien een meter meer.

    Dit, terwijl de aarde zich bleef wentelen 

    om de zon en het ons niet deren kon,

    omdat van alle avonden dit precies de avond was.

     

    Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,

    van die avond dat hij enig was,

    ons niet zo vlug verlaten zal,

    maar, toch vergeten nu.

     

    Zo het huis dat alles hoorde, zag

    en het noteerde,

    wat van die avond was.

     

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die avond en het huis

     

    Die avond en het huis

     

    We spraken: hoe de gingko bilboa,

    hoe van alle bomen de catalpa.

    Hoe ons ogen over de pelouse,

    hoe een effenheid van gras en denkvermogen,

    het huis gedoken hield.

     

    Dit toen over ons de avond.

     

    Hoe de lissen en de waterlelies,

    de biezen en de merel laat.

    Hoe als vrienden, ook van vele tijden,

    hier gekomen om van de dingen te getuigen

    die er waren, de kleine en de grote.

     

    Dit alles toen over ons de avond.

     

    Dit alles toen de schemer

    in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,

    en wij gezellen in een kring gezeten,

    in bezinning oosterse gedachten strooiend

    over van wat al was en wat nog komen zal.

     

    Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet

    onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,

    wijnen en waters en woorden,

    En aan de tafel waar we genodigd waren,

    een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,

    omdat zo uitzonderlijk we er waren,

     

    omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,

    en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.

     

    Zo de avond, we avondmaalden en vertelden

    wat de omtrek van de aarde was,

    indien een meter meer.

    Dit, terwijl de aarde zich verder wentelde

    om de zon en het ons niet deren kon,

    omdat van alle avonden dit precies de avond was.

     

    Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,

    van de avond dat hij enig was,

    ons niet zo vlug verlaten zal,

    echter toch vergeten.

     

    Zo het huis dat alles hoorde, zag,

    en het noteerde.

     

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk, van amber sommige ervan met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde toen – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk, van amber sommige ervan met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde toen – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brief

     

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige stenen of uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige, die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.  

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige stenen of uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige, die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.  

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brief

     

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige stenen of uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige, die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.  

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brief

     

    Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige stenen of uitzonderlijk ,van amber, sommige met een stukje vlieg erin, een dondervliegje, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.

    Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.

    Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.

    Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.

    Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.

    Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.

    Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?

    Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn  het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige, die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.

    Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.

    Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.

    De eeuwigheid die ons wenkt.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De sonatine van Sibelius

     

    Dit is dan telkens het mysterie waarop hij strandt: de wereld die de realiteit genoemd wordt en het subatomaire web dat over alles heen gespannen is en door alles heen gesponnen wordt en zich onophoudelijk wijzigt, ook terwijl ze vandaag met de wagen op weg zijn naar Gent, de stad die hem lief is, met een sonatine van Sibelius op de radio.

    Hij ziet hoe de natuur open ligt in alle variaties van groen, en van vlakken, een beeld dat Mondriaan wist op te roepen en hoe hij dacht deze te catalogeren; er aan toevoegend , de tere klanken van de sonatine als binding met Sibelius voor zijn piano met de blik op het Finse landschap dat zijn adem was, zijn innerlijke verwevenheid met de dingen omheen hem.

    De natuur, een voortdurende, rillende, innerlijke ademstoot van atoom naar cel naar beweging in kleur, in vorm en inhoud; de sonatine gecreëerd door de mens, als een verlenging van zijn geest naar buiten toe, onvermijdelijk geaccentueerd naar binnen toe door de intensiteit, de golfbewegingen die uitgaan van het ganse Universum; of de muziek in de verlenging van dit Universum, noot na noot, teken na teken, opgenomen, neergeschreven en geherinterpreteerd, eerst een grote implosie die tezelfdertijd zich manifesteert in een explosie, een kleine big bang, waaruit een snoer van klanken ontstaat.

    Het levende leven dat hij opvangt deze  morgen en hem tegemoet komt als een kolkende stroomversnelling, a vortex of inner forces, die hij evengoed God zou kunnen noemen, ware het niet dat dit een woord is dat een te grote veelheid van gedachten oproept, en verwarring schijnt te zijn voor velen, terwijl het voor hem precies het woord is dat past bij deze vortex van de krachten binnenin de natuur.

    Of, het Universum zelf , het uiterlijke teken ervan, het zichtbare, het tastbare én, de krachten in de natuur, het innerlijke ervan; de twee-eenheid  met de mens er tussenin, als stof van de sterren en als deel van het innerlijke in wording.

    Je denkt dit, terwijl het landschap zich opent voor jou, je weet hoe je het schrijven zult, eens thuis  terug. Je denkt, aldus ben ik als Sibelius die de bossen en de meren in zich heeft opgenomen en neer gaat zitten om dit alles op te tekenen in klanken.

    Bij jou zullen het woorden zijn, woorden die je al geschreven hebt op de witte bladen van je gedachten en overnemen zult, als het je passen zal, later, misschien neergezeten naast je zwijgende echtgenote op een terras in de schaduw van de kathedraal of, voor de nacht invalt, gezeten in je cel tussen je boeken.

    Gisteren was een vreemde dag, vandaag was het een andere dag maar even vreemd omdat er de sonatine van Sibelius was. Je weet nimmer waar een schrijvende mens je brengen kan, hijzelf weet het zelfs niet, alleen Hij die de appels in een zaad tellen kan, zou het eventueel kunnen weten als Hij wou, maar Hij vindt het niet nodig het te weten. Weten is zijn ding niet, voor Hem telt er het ‘Zijn’.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De sonatine van Sibelius

     

    Dit is dan telkens het mysterie waarop hij strandt: de wereld die de realiteit genoemd wordt en het subatomaire web dat over alles heen gespannen is en door alles heen gesponnen wordt en zich onophoudelijk wijzigt, ook terwijl ze vandaag met de wagen op weg zijn naar Gent, de stad die hem lief is, met een sonatine van Sibelius op de radio.

    Hij ziet hoe de natuur open ligt in alle variaties van groen, en van vlakken, een beeld dat Mondriaan wist op te roepen en hoe hij dacht deze te catalogeren; er aan toevoegend , de tere klanken van de sonatine als binding met Sibelius voor zijn piano met de blik op het Finse landschap dat zijn adem was, zijn innerlijke verwevenheid met de dingen omheen hem.

    De natuur, een voortdurende, rillende, innerlijke ademstoot van atoom naar cel naar beweging in kleur, in vorm en inhoud; de sonatine gecreëerd door de mens, als een verlenging van zijn geest naar buiten toe, onvermijdelijk geaccentueerd naar binnen toe door de intensiteit, de golfbewegingen die uitgaan van het ganse Universum; of de muziek in de verlenging van dit Universum, noot na noot, teken na teken, opgenomen, neergeschreven en geherinterpreteerd, eerst een grote implosie die tezelfdertijd zich manifesteert in een explosie, een kleine big bang, waaruit een snoer van klanken ontstaat.

    Het levende leven dat hij opvangt deze  morgen en hem tegemoet komt als een kolkende stroomversnelling, a vortex of inner forces, die hij evengoed God zou kunnen noemen, ware het niet dat dit een woord is dat een te grote veelheid van gedachten oproept, en verwarring schijnt te zijn voor velen, terwijl het voor hem precies het woord is dat past bij deze vortex van de krachten binnenin de natuur.

    Of, het Universum zelf , het uiterlijke teken ervan, het zichtbare, het tastbare én, de krachten in de natuur, het innerlijke ervan; de twee-eenheid  met de mens er tussenin, als stof van de sterren en als deel van het innerlijke in wording.

    Je denkt dit, terwijl het landschap zich opent voor jou, je weet hoe je het schrijven zult, eens thuis  terug. Je denkt, aldus ben ik als Sibelius die de bossen en de meren in zich heeft opgenomen en neer gaat zitten om dit alles op te tekenen in klanken.

    Bij jou zullen het woorden zijn, woorden die je al geschreven hebt op de witte bladen van je gedachten en overnemen zult, als het je passen zal, later, misschien neergezeten naast je zwijgende echtgenote op een terras in de schaduw van de kathedraal of, voor de nacht invalt, gezeten in je cel tussen je boeken.

    Gisteren was een vreemde dag, vandaag was het een andere dag maar even vreemd omdat er de sonatine van Sibelius was. Je weet nimmer waar een schrijvende mens je brengen kan, hijzelf weet het zelfs niet, alleen Hij die de appels in een zaad tellen kan, zou het eventueel kunnen weten als Hij wou, maar Hij vindt het niet nodig het te weten. Weten is zijn ding niet, voor Hem telt er het ‘Zijn’.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De sonatine van Sibelius

     

    Dit is dan telkens het mysterie waarop hij strandt: de wereld die de realiteit genoemd wordt en het subatomaire web dat over alles heen gespannen is en door alles heen gesponnen wordt en zich onophoudelijk wijzigt, ook terwijl ze vandaag met de wagen op weg zijn naar Gent, de stad die hem lief is, met een sonatine van Sibelius op de radio.

    Hij ziet hoe de natuur open ligt in alle variaties van groen, en van vlakken, een beeld dat Mondriaan wist op te roepen en hoe hij dacht deze te catalogeren; er aan toevoegend , de tere klanken van de sonatine als binding met Sibelius voor zijn piano met de blik op het Finse landschap dat zijn adem was, zijn innerlijke verwevenheid met de dingen omheen hem.

    De natuur, een voortdurende, rillende, innerlijke ademstoot van atoom naar cel naar beweging in kleur, in vorm en inhoud; de sonatine gecreëerd door de mens, als een verlenging van zijn geest naar buiten toe, onvermijdelijk geaccentueerd naar binnen toe door de intensiteit, de golfbewegingen die uitgaan van het ganse Universum; of de muziek in de verlenging van dit Universum, noot na noot, teken na teken, opgenomen, neergeschreven en geherinterpreteerd, eerst een grote implosie die tezelfdertijd zich manifesteert in een explosie, een kleine big bang, waaruit een snoer van klanken ontstaat.

    Het levende leven dat hij opvangt deze  morgen en hem tegemoet komt als een kolkende stroomversnelling, a vortex of inner forces, die hij evengoed God zou kunnen noemen, ware het niet dat dit een woord is dat een te grote veelheid van gedachten oproept, en verwarring schijnt te zijn voor velen, terwijl het voor hem precies het woord is dat past bij deze vortex van de krachten binnenin de natuur.

    Of, het Universum zelf , het uiterlijke teken ervan, het zichtbare, het tastbare én, de krachten in de natuur, het innerlijke ervan; de twee-eenheid  met de mens er tussenin, als stof van de sterren en als deel van het innerlijke in wording.

    Je denkt dit, terwijl het landschap zich opent voor jou, je weet hoe je het schrijven zult, eens thuis  terug. Je denkt, aldus ben ik als Sibelius die de bossen en de meren in zich heeft opgenomen en neer gaat zitten om dit alles op te tekenen in klanken.

    Bij jou zullen het woorden zijn, woorden die je al geschreven hebt op de witte bladen van je gedachten en overnemen zult, als het je passen zal, later, misschien neergezeten naast je zwijgende echtgenote op een terras in de schaduw van de kathedraal of, voor de nacht invalt, gezeten in je cel tussen je boeken.

    Gisteren was een vreemde dag, vandaag was het een andere dag maar even vreemd omdat er de sonatine van Sibelius was. Je weet nimmer waar een schrijvende mens je brengen kan, hijzelf weet het zelfs niet, alleen Hij die de appels in een zaad tellen kan, zou het eventueel kunnen weten als Hij wou, maar Hij vindt het niet nodig het te weten. Weten is zijn ding niet, voor Hem telt er het ‘Zijn’.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De sonatine van Sibelius

     

    Dit is dan telkens het mysterie waarop hij strandt: de wereld die de realiteit genoemd wordt en het subatomaire web dat over alles heen gespannen is en door alles heen gesponnen wordt en zich onophoudelijk wijzigt, ook terwijl ze vandaag met de wagen op weg zijn naar Gent, de stad die hem lief is, met een sonatine van Sibelius op de radio.

    Hij ziet hoe de natuur open ligt in alle variaties van groen, en van vlakken, een beeld dat Mondriaan wist op te roepen en hoe hij dacht deze te catalogeren; er aan toevoegend , de tere klanken van de sonatine als binding met Sibelius voor zijn piano met de blik op het Finse landschap dat zijn adem was, zijn innerlijke verwevenheid met de dingen omheen hem.

    De natuur, een voortdurende, rillende, innerlijke ademstoot van atoom naar cel naar beweging in kleur, in vorm en inhoud; de sonatine gecreëerd door de mens, als een verlenging van zijn geest naar buiten toe, onvermijdelijk geaccentueerd naar binnen toe door de intensiteit, de golfbewegingen die uitgaan van het ganse Universum; of de muziek in de verlenging van dit Universum, noot na noot, teken na teken, opgenomen, neergeschreven en geherinterpreteerd, eerst een grote implosie die tezelfdertijd zich manifesteert in een explosie, een kleine big bang, waaruit een snoer van klanken ontstaat.

    Het levende leven dat hij opvangt deze  morgen en hem tegemoet komt als een kolkende stroomversnelling, a vortex of inner forces, die hij evengoed God zou kunnen noemen, ware het niet dat dit een woord is dat een te grote veelheid van gedachten oproept, en verwarring schijnt te zijn voor velen, terwijl het voor hem precies het woord is dat past bij deze vortex van de krachten binnenin de natuur.

    Of, het Universum zelf , het uiterlijke teken ervan, het zichtbare, het tastbare én, de krachten in de natuur, het innerlijke ervan; de twee-eenheid  met de mens er tussenin, als stof van de sterren en als deel van het innerlijke in wording.

    Je denkt dit, terwijl het landschap zich opent voor jou, je weet hoe je het schrijven zult, eens thuis  terug. Je denkt, aldus ben ik als Sibelius die de bossen en de meren in zich heeft opgenomen en neer gaat zitten om dit alles op te tekenen in klanken.

    Bij jou zullen het woorden zijn, woorden die je al geschreven hebt op de witte bladen van je gedachten en overnemen zult, als het je passen zal, later, misschien neergezeten naast je zwijgende echtgenote op een terras in de schaduw van de kathedraal of, voor de nacht invalt, gezeten in je cel tussen je boeken.

    Gisteren was een vreemde dag, vandaag was het een andere dag maar even vreemd omdat er de sonatine van Sibelius was. Je weet nimmer waar een schrijvende mens je brengen kan, hijzelf weet het zelfs niet, alleen Hij die de appels in een zaad tellen kan, zou het eventueel kunnen weten als Hij wou, maar Hij vindt het niet nodig het te weten. Weten is zijn ding niet, voor Hem telt er het ‘Zijn’.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe een dag soms...

     

    Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.

    Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?

    En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?

    Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.

    Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.

    Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.

    Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.

    De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted  man in a wasted land. 

    Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?

    Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe een dag soms begint

     

    Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.

    Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?

    En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?

    Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.

    Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.

    Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.

    Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.

    De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted  man in a wasted land. 

    Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?

    Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe een dag beginnen kan

     

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe een dag beginnen kan

     

    Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.

    Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?

    En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?

    Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.

    Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.

    Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.

    Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.

    De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted  man in a wasted land.

    Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?

    Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe een dag soms begint

     

    Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.

     

    Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?

     

    En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?

     

    Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.

     

    Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.

     

    Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.

     

    Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.

     

    De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted  man in a wasted land.

     

    Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?

     

    Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het begin van een dag

     

    Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.

     

    Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?

     

    En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?

     

    Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.

     

    Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.

     

    Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.

     

    Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.

    De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted  man in a wasted land.

     

    Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?

     

    Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het begin van een dag.

     

    Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.

    Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?

    En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?

    Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.

    Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.

    Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.

    Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.

    De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted  man in a wasted land.

    Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?

    Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen..Een dag, hoe hij beginnen kan

    26 juni

    Het begin van een dag

     

    Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.

     

    Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?

     

    En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?

     

    Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.

     

    Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.

     

    Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.

     

    Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.

     

    De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted  man in a wasted land.

     

    Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?

     

    Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe een dag soms begint.

     

     

    Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.

     

    Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?

     

    En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?

     

    Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.

     

    Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.

     

    Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.

     

    Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.

     

    De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted  man in a wasted land.

     

    Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?

     

    Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nog immer wordende

     

    Aan de vijver dacht hij dat de bomen hem aankeken, dat ze aanvoelden dat hij een boom-man was, iemand die hen waardeerde voor wat ze waren: een lange, hoge rij Italiaanse populieren, trillend.

    Wisten ze dat hij de geur kende van de aarde en de grassen in de zomer, de geur van rottende blaren in het kreupelhout, de geur van water lijk de geur van dood en dat hij de ganse cyclus van het leven volgde: openbarsten en bloeien, bevrucht worden en als vrucht wachten op een nieuw beginnen.

    En het licht, vandaag, zo teer, zo schraalblauw over het rimpelwater, en het geluid van effenheid, alsof het fezelen was in woorden. En zijn geest die, tussenin zoals altijd, zijn ganse ‘zijn’ was, dat sprak tot de geest in de bomen en in de luchten. Hij ook boom en luchten zijnde, niets meer, niets minder zoals hij hier was, uitkijkend, en ook niet méér zijn wou, nodig had te zijn.

    De stilte in hem, dat een ruisen was van woorden.

    Het is aldus dat hij meende  poëzie te bedrijven, dat hij meende te kunnen schrijven; dat poëzie begint daar waar het onnoembare begint, dat kunst begint bij wat verzwegen wordt, bij wat niet gezegd kan, of niet nodig is gezegd te worden.   

    Het magische contact met het wonder dat van de natuur is, wordt een gesprek met wat binnenin de natuur is en we horen wat niet gezegd wordt, we zien wat niet te zien is: een schilderij dat nog moet geschilderd worden.

    En, schrijft Okakura Kakuzo in dat eenvoudig, dun boekje van hem : ‘Le Livre du Thé[1]’:

    ’Onze geest is het doek waarop de kunstenaar zijn kleuren aanbrengt; de tinten zijn onze emoties en het half schemerige wordt gemaakt van onze vreugde, de schaduw van onze droefheid. En het kunstwerk groeit in ons en wij groeien in het kunstwerk’.

    Velen zullen dit boekje nooit lezen. Maar bij hem ligt het nu op zijn nachttafel. Het scheidt hem van hen die het niet lazen, althans wat deze aangehaalde zin over kunst betreft.

    En, na al die jaren dat hij schrijft, kan het dat hij zich hier herhaalt maar zijn stelregel zal blijven, voor de rest van zijn dagen, dat hij in deze wereld een gerichtheid wil die positief is en zin en betekenis moet geven aan zijn leven dat nu al lang genoeg een twijfelgeval is geweest; dat er geen andere uitweg is voor de mens hier op aarde dan in alles creatief te zijn en dit is evenveel, zo niet meer dan ‘ bemin je naaste als jezelf ‘, wat hij eerder als utopisch ervaart.

    Creatief zijn en je hart gebruiken in je omgang met anderen dit is het noodzakelijke en haalbare gebod voor ons:  mens in wording.

    Maar in de wereld van vandaag heeft het nog zin dit te beklemtonen?

     

    [1] Okakura Kakuzo ; Le Livre du Thé, Ed.Dervy Livres, 1954 : Notre esprit est la toile sur laquelle l’artiste pose ses couleurs ; les teintes sont nos émotions et le clair-obscur est fait de nos joies et l’ombre de nos tristesses. Le chef d’oeuvre est en nous et nous sommes dans le chef d’œuvre’.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Immer wordende

     

    Aan de vijver dacht hij dat de bomen hem aankeken, dat ze aanvoelden dat hij een boom-man was, iemand die hen waardeerde voor wat ze waren: een lange, hoge rij Italiaanse populieren, trillend.

    Wisten ze dat hij de geur kende van de aarde en de grassen in de zomer, de geur van rottende blaren in het kreupelhout, de geur van water lijk de geur van dood en dat hij de ganse cyclus van het leven volgde: openbarsten en bloeien, bevrucht worden en als vrucht wachten op een nieuw beginnen.

    En het licht, vandaag, zo teer, zo schraalblauw over het rimpelwater, en het geluid van effenheid, alsof het fezelen was in woorden. En zijn geest die, tussenin zoals altijd, zijn ganse ‘zijn’ was, dat sprak tot de geest in de bomen en in de luchten. Hij ook boom en luchten zijnde, niets meer, niets minder zoals hij hier was, uitkijkend, en ook niet méér zijn wou, nodig had te zijn.

    De stilte in hem, dat een ruisen was van woorden.

    Het is aldus dat hij meende  poëzie te bedrijven, dat hij meende te kunnen schrijven dat poëzie begint daar waar het onnoembare begint, dat kunst begint bij wat verzwegen wordt, bij wat niet gezegd kan, of niet nodig is gezegd te worden.   

    Het magische contact met het wonder dat van de natuur is, wordt een gesprek met wat binnenin de natuur is en we horen wat niet gezegd wordt, we zien wat niet te zien is: een schilderij dat nog moet geschilderd worden.

    En, schrijft Okakura Kakuzo in dat eenvoudig, dun boekje van hem : ‘Le Livre du Thé[1]’:

    ’Onze geest is het doek waarop de kunstenaar zijn kleuren aanbrengt; de tinten zijn onze emoties en het half schemerige wordt gemaakt van onze vreugde, de schaduw van onze droefheid. En het kunstwerk groeit in ons en wij groeien in het kunstwerk’.

    Velen zullen dit boekje nooit lezen. Maar bij hem ligt het nu op zijn nachttafel. Het scheidt hem van hen die het niet lazen, althans wat deze aangehaalde zin over kunst betreft.

    En, na al die jaren dat hij schrijft, kan het dat hij zich hier herhaalt maar zijn stelregel zal blijven, voor de rest van zijn dagen, dat hij in deze wereld een gerichtheid wil die positief is en zin en betekenis moet geven aan zijn leven dat nu al lang genoeg een twijfelgeval is geweest; dat er geen andere uitweg is voor de mens hier op aarde dan in alles creatief te zijn en dit is evenveel, zo niet meer dan ‘ bemin je naaste als jezelf ‘, wat hij eerder als utopisch ervaart.

    Creatief zijn en je hart gebruiken in je omgang met anderen dit is het noodzakelijke en haalbare gebod voor ons:  mens in wording.

    Maar in de wereld van vandaag heeft het nog zin dit te beklemtonen?

     

    [1] Okakura Kakuzo ; Le Livre du Thé, Ed.Dervy Livres, 1954 : ‘Notre esprit est la toile sur laquelle l’artiste pose ses couleurs ; les teintes sont nos émotions et le clair-obscur est fait de nos joies et l’ombre de nos tristesses. Le chef d’oeuvre est en nous et nous sommes dans le chef d’œuvre’.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nog immer wordende

                           

    Aan de vijver dacht hij dat de bomen hem aankeken, dat ze aanvoelden dat hij een boom-man was, iemand die hen waardeerde voor wat ze waren: een rij Italiaanse populieren;

    Wisten ze dat hij de geur kende van de ontdooiende aarde, de geur van rottende blaren in het kreupelhout, de geur van water lijk de geur van dood en herleven en dat hij de ganse cyclus van het leven volgde: openbarsten en bloeien, bevrucht worden en als vrucht wachten op een nieuw beginnen.

    En het licht, vandaag, zo teer, zo schraalblauw over het water, tussen de zomerbomen en het geluid van effenheid, alsof het fezelen was in woorden. En zijn geest die, tussenin zoals altijd, zijn ganse ‘zijn’ was, dat sprak tot de geest in de bomen en in de luchten. Hij ook boom en ljuchten zijnde, niets meer, niets minder zoals hij hier was, uitkijkend en ook niet méér zijn wou, nodig had te zijn.

    De stilte in hem, dat een ruisen was van woorden.

    Het is aldus dat hij meende  poëzie te bedrijven, dat hij meende te kunnen schrijven; dat poëzie begint daar waar het onnoembare begint, dat kunst begint bij wat verzwegen wordt, bij wat niet gezegd kan, of niet nodig is gezegd te worden.   

    Het magische contact met het wonder dat van de natuur is, wordt een gesprek met wat binnenin de natuur is en we horen wat niet gezegd wordt, we zien wat niet te zien is, een schilderij die nog moet geschilderd worden.

    En, schrijft Okakura Kakuzo in dat eenvoudig, dun boekje van hem : ‘Le Livre du Thé[1]’:

    ’Onze geest is het doek waarop de kunstenaar zijn kleuren aanbrengt; de tinten zijn onze emoties en het clair-obscuur wordt gemaakt van onze vreugde, de schaduw van onze droefheid. En het kunstwerk is in ons en wij zijn in het kunstwerk’.

    Velen zullen dit boekje nooit lezen. Maar bij hem ligt het nu op zijn nachttafel. Het scheidt hem van hen die het niet lazen, althans wat deze aangehaalde zin over kunst betreft.

    En, na al die jaren dat hij schrijft, kan het dat hij zich hier herhaalt maar zijn stelregel zal blijven, voor de rest van zijn dagen, dat hij in deze wereld een gerichtheid wil die positief is en zin en betekenis moet geven aan zijn leven dat nu al lang genoeg een twijfelgeval is geweest; dat er geen andere uitweg is voor de mens hier op aarde dan in alles creatief te zijn en dit is evenveel, zo niet meer dan ‘ bemin je naaste als jezelf ‘, wat hij eerder als utopisch ervaart.

    Creatief zijn en je hart gebruiken in je omgang met anderen dit is het noodzakelijke en haalbare gebod voor ons:  mens in wording.

    Maar in de wereld van vandaag heeft het nog zin dit te beklemtonen?

     

     

    [1] Okakura Kakuzo ; Le Livre du Thé, Ed.Dervy Livres, 1954

     ‘Notre esprit est la toile sur laquelle l’artiste pose ses couleurs ; les teintes sont nos émotions et le clair-obscur est fait de nos joies et l’ombre de nos tristesses. Le chef d’oeuvre est en nous et nous sommes dans le chef d’œuvre’.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Love is a fool star

     

    Deze morgen is hij opgestaan in wat hij noemen wil het saturatiepunt van de nacht, het ogenblik waarop de rand van de zon de kim heeft bereikt, maar ook, nog even niet.

    Hij is gaan neerzitten onder de lamp aan de tafel om te volbrengen wat hij elke dag te volbrengen heeft, en een fractie van een ogenblik houdt hij het beeld van Miguel de Cervantes de Saavedra die, zoals hij zegt, zijn ‘Novelas ejemplares’ het nodig vond te schrijven ‘para distraer con ficciones las primeras melancolías de su vejez’.

    Het is niet de melancolía van het ouder worden die inwerkt op hem en hem schrijven doe, al is die er wel en is hij zich ten volle bewust van  wat het ouder worden betekent, maar hij wenst vooral niet, dat dit wordingsproces van zijn lichaam, een te grote greep zou hebben op zijn leven van elke dag, waarbij hij onvermijdelijk zou kantelen in een morose omgeving, vast geankerd, zoals zovelen, aan het scherm van de televisie.

    Maar hij wil even maar, heel ver teruggaan, naar een toestand van droom opgelost in realiteit, die hem een deel van de nacht heeft wakker gehouden, niet meer wetende wat echt was en wat fictie was, gekomen uit zijn weemoed, pijn bijna, om wat onherroepelijk voorbij is geschoven en heel anders had kunnen geweest zijn.

    Het is een postkaart die hij gisteren vond in een boek over Suger, de abt van Saint-Denis – waarom zit er in elk boek een kaart als bladwijzer en waarom was hij precies Suger gaan opzoeken, al wist hij het wel – een postkaart met een zwart-wit afbeelding van Akhnaton – ook Akhnaton had zijn reden - en op de keerzijde een USA-zegel, afgestempeld in New-York, en, in haar zo vloeiend, zo inviterend handschrift, enkele lijnen uit een gedicht van Carl Sandburg[1]:

    You and a ring of stars / may mention my name / and then forget me. / Love is a fool star.

    Het vale licht van de morgen over de tuin. Hij denkt, noch tijd, noch afstand kunnen hier iets aan wijzigen, lijk bloesems in de wind blijven herinneringen dwarrelen over mij, over mijn handen, over mijn  bezig-zijn en nu, na zovele jaren, zij die weer opgedoken is, hun afdaling over de gletsjer in het immense licht van de zomer - en veel meer was het niet, maar het was voldoende - haar stem terug en sterren in zijn ogen: ‘spreek nog eenmaal mijn naam en vergeet me dan, for love is a fool star.

    Ze was nog aanwezig die dag, toen hij die avond laat was thuisgekomen, toen hij uitkeek over het grasperk, toen er het moment was dat de schemer van de hoog bloeiende, witte hortensia’s hem even verwarde en toen ze, maar het kon niet dat hij niet droomde, hem tegemoetkwam, haar wit kleed als een fluisterwolk om haar lichaam, zwevend. En de roep er was al was het haar stem, van de vele sterren:

    ‘you and a ring of stars may mention my name’. Jij en jij, alleen.

     

    (Gelicht uit een verhaal van vroeger.)

     

    [1] Carl Sandburg: ‘Offering and Rebuff’, uit ‘Honey and Salt’, Edit. Harcourt, Brace & World, inc. 1963.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Love is a fool star

     

    Deze morgen is hij opgestaan in wat hij noemen wil het saturatiepunt van de nacht, het ogenblik waarop de rand van de zon de kim heeft bereikt, maar ook, nog even niet.

    Hij is gaan neerzitten onder de lamp aan de tafel om te volbrengen wat hij elke dag te volbrengen heeft, en een fractie van een ogenblik houdt hij het beeld van Miguel de Cervantes de Saavedra die, zoals hij zegt, zijn ‘Novelas ejemplares’ het nodig vond te schrijven ‘para distraer con ficciones las primeras melancolías de su vejez’. 

    Het is niet de melancolía van het ouder worden die inwerkt op hem en hem schrijven doe, al is die er wel en is hij zich ten volle bewust van  wat het ouder worden betekent, maar hij wenst vooral niet, dat dit wordingsproces van zijn lichaam, een te grote greep zou hebben op zijn leven van elke dag, waarbij hij onvermijdelijk zou kantelen in een morose omgeving, vast geankerd, zoals zovelen, aan het scherm van de televisie.

    Maar hij wil even maar, heel ver teruggaan, naar een toestand van droom opgelost in realiteit, die hem een deel van de nacht heeft wakker gehouden, niet meer wetende wat echt was en wat fictie was, gekomen uit zijn weemoed, pijn bijna, om wat onherroepelijk voorbij is geschoven en heel anders had kunnen geweest zijn.

    Het is een postkaart die hij gisteren vond in een boek over Suger, de abt van Saint-Denis – waarom zit er in elk boek een kaart als bladwijzer en waarom was hij precies Suger gaan opzoeken, al wist hij het wel – een postkaart met een zwart-wit afbeelding van Akhnaton – ook Akhnaton had zijn reden - en op de keerzijde een USA-zegel, afgestempeld in New-York, en, in haar zo vloeiend, zo inviterend handschrift, enkele lijnen uit een gedicht van Carl Sandburg[1]:

    You and a ring of stars / may mention my name / and then forget me. 

    Love is a fool star.

    Het vale licht van de morgen over de tuin. Hij denkt, noch tijd, noch afstand kunnen hier iets aan wijzigen, lijk bloesems in de wind blijven herinneringen dwarrelen over mij, over mijn handen, over mijn  bezig-zijn en nu, na zovele jaren, zij die weer opgedoken is, hun afdaling over de gletsjer in het immense licht van de zomer - en veel meer was het niet, maar het was voldoende - haar stem terug en sterren in zijn ogen: ‘spreek nog eenmaal mijn naam en vergeet me dan, for love is a fool star.

    Ze was nog aanwezig die dag, toen hij die avond laat was thuisgekomen, toen hij uitkeek over het grasperk, toen er het moment was dat de schemer van de hoog bloeiende, witte hortensia’s hem even verwarde en toen ze, maar het kon niet dat hij niet droomde, hem tegemoetkwam, haar wit kleed als een fluisterwolk om haar lichaam, zwevend. En de roep er was al was het haar stem, van de vele sterren:

    ‘you and a ring of stars may mention my name’. Jij en jij, alleen.

     

    (Gelicht uit een dagboek van vroeger.)

     

    [1] Carl Sandburg: ‘Offering and Rebuff’, uit ‘Honey and Salt’, Edit. Harcourt, Brace & World, inc. 1963.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toda mi vida

     

    Ik schrijf heel veel over mezelf omdat ik mezelf beter en beter kennen wil. Ik blijf het maar doen, ik blijf verder spitten omdat er nog altijd iets te ontdekken valt en een zekerheid dat het ooit ophouden zal heb ik niet, hoef ik ook niet.

     

    Wel weet ik wie ik ben, echter niet wat ik ben, en zijnde wie ik ben, weet ik niet waar mijn beginnen is en, indien er ooit een einde komt – hoe dit einde ook moge zijn - waar dit einde liggen zou?

     

    Een wijs man zegde ooit, dat elk van ons de zaden tellen kan in een appel; alleen God, zegde hij, kan de appels tellen in een zaad. Het zal wel, om die reden wordt hij God genoemd, maar ik vrees dat hij er zich niet zal met bezig houden, echter, als Hij de appels tellen kan dan weet Hij ook wat ik schrijven ga vandaag. Voor Hem staat het zelfs al een tijd geschreven, terwijl ik nog een tijd wachten moet alvorens ik het zien en weten zal.

     

    Het is maar, en dit is een algemene regel, dat de blogs die ik schrijf in de cel waar ik het over had, niet hun ontstaan hebben gekend op het ogenblik van het schrijven ervan, ze zijn, alle voor een belangrijk deel ontstaan op alle plaatsen waar ik me ooit bewust bevond; ze zijn van al die plaatsen en van al die bewuste ogenblikken die ik er heb gekend en doorgemaakt.

     

    Zo ligt in mij, al wat ooit was en al wat er ooit zijn zal, over en in elkaar, en is het heden, is wat ik schrijf, het resultaat van een bevruchting van bepaalde bestaande elementen erin. Ik kan dus stellen dat mijn blog ontstaat in het heden, uit het voorbije. Het heden waarin, realiteit en droom zich vermengen, zodat elk van mijn blogs, de kleur en de smaak heeft van melk in koffie en koffie in melk, crèmekleurig: de realiteit niet duidelijk afgelijnd, droom en verbeelding eerder wazig dan helder, maar beide in elkaar vervlochten en, gewild of ongewild gevoileerd.

     

    En een tweede bemerking, een blog begint niet met de eerste lijn, een blog begint met al wat er is aan voorafgegaan, met wat tot dan toe nog altijd ongeschreven was gebleven, in gedachten opgeborgen of, wat ook kan, te onprecies, te onvolledig reeds verteld.

     

    Alle blogs, daarom niet op elkaar volgend, hebben toch een gemeenschappelijke ondergrond. Ik denk dan aan Jorge Luis Borges die in zijn essay over ‘la Poesia gauchesca’, uit zijn bundel ‘Discusión’, de vraag herneemt aan Whistler gesteld: hoeveel tijd het hem gevergd heeft om één van zijn ’Nocturnos’ te schilderen, en het antwoord van Whistler: ‘toda mi vida’.

     

    Zo als je me ooit zou vragen hoe lang het me heeft gevergd om een blog af te werken dat mijn antwoord is: ‘mijn ganse leven’.

     

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van de dag, de eerste uren.

     

     

    Welk uur in de morgen ook, mijn schrijven is mijn morgengebed, is de kennismaking met mezelf, of met hij die is opgestaan uit de nevelen van de nacht en nu bevestigen wil wie hij is en hoe hij is, om een beeld ervan achter te laten, getekend door het licht van de nieuwe dag.

    Springlevend is hij nog niet, noch van lichaam – wat heel duidelijk is – noch van geest, maar hij is op de plaats waar de plicht, denkt hij, hem vraagt te zijn.

    Dit is dan het begin van elk beginnen. Van hier uit vertrekkend bouwt hij zijn dag, trekt hij een stelling op voor zijn woorden die vertellen hoe hij levend in gedachten is. In zichzelf gekeerd, zichzelf aftastend naar inzichten die hij hebben zou; een soort bekroning die hij zoekt te benaderen, telkens en telkens opnieuw,  lijk er immer hetzelfde en immer verschillend, het gezang is van de wind in de bomen, van de opkomst van het licht in de druivelaar, van het ontstaan van zinnen tot fragmenten.

    Hij, niets méér zijnde, nimmer méér zijnde dan wat hij geschreven achter hem laat vóór het hanengekraai van de dag die zich waagt te openen.

    Het levend woord dat hij is in de morgen, is het slapend woord in de nacht. De spanningen die de dag is, die van het ‘tussenin’ zijn, is van de uren die schuiven, de uren die niet getekend worden, die geen sporen nalaten. Hij maakt er het beste van, al zijn het geen vreemde landen die hij bezoekt, hij reist veel in gedachten, weg naar plaatsen waar hij ooit was en nu leeg zijn van hem. Hij kan ze noemen maar hij doet het niet, hij wil hem de pijn besparen, zelfs al ziet hij ze, hij wil er niet heen.

    Hij heeft zijn vaste stek: de cel waar hij gezeten is, het venster op de tuin, wat niet veel is; de boeken om hem heen, de tekeningen van vroeger, en op de achtergrond of binnenin, hun verborgen gesprekken onder elkaar, wat een massa is. Voeg er BRAVA, in al zijn/haar onwezenlijkheden aan toe, zich mengend in hun gesprekken, opvoerend de essentie ervan, het kloppend hart ervan om zich te verrijken, sprekende schakeringen te ontmoeten die zich oplossen zullen in fabels en veel belovende omstandigheden.

    Uren van de ‘hij’ die observeert en van het ‘ik’ er middenin. Hij noemde deze de ‘hoogmomenten’ van het zijn, hooioppers op de weiden van vroeger, waarin hij ooit schuilen ging bij regen, wat nu al lang geleden is en waarvan hij niet meer weet of het een droom was of een werkelijkheid, het toch een mogelijkheid was.

    Hoe hij zich vandaag opstellen wil, weet hij niet, er is geen grond om het te weten, geen lezing van wat in de handpalm geschreven staat, eens en voor altijd erin neergezet, de uiterlijke vormen van wat de genen zijn, zo denken velen toch, en wil hij het, o zo graag aanvaarden. Hij graag houden wil wat komt tot hem van uit de vier hoeken van het meest onwaarschijnlijke dat op momenten zoals deze zijn uitverkoren plaats hier is.

    Hij komende, je weet het al, uit de nevelen van de nacht, de morgen ingegaan, onbevreesd, niet wetende wat de dag hem brengen zal, zon of grijze luchten. Hij het aanvaarden zal.

    Hij niets meer weigeren mag, noch dat wat is en al heel wat is, noch dat wat komen gaat en meer kan zijn, zelfs, bitter weinig.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van de dag, de eerste uren

     

    Welk uur in de morgen ook, mijn schrijven is mijn morgengebed, is de kennismaking met mezelf, of met hij die is opgestaan uit de nevelen van de nacht en nu bevestigen wil wie hij is en hoe hij is, om een beeld ervan achter te laten, getekend door het licht van de nieuwe dag.

    Springlevend is hij nog niet, noch van lichaam – wat heel duidelijk is – noch van geest, maar hij is op de plaats waar de plicht, denkt hij, hem vraagt te zijn.

    Dit is dan het begin van elk beginnen. Van hier uit vertrekkend bouwt hij zijn dag, trekt hij een stelling op voor zijn woorden die vertellen hoe hij levend in gedachten is. In zichzelf gekeerd, zichzelf aftastend naar inzichten die hij hebben zou; een soort bekroning die hij zoekt te benaderen, telkens en telkens opnieuw,  lijk er immer hetzelfde en immer verschillend, het gezang is van de wind in de bomen, van de opkomst van het licht in de druivelaar, van het ontstaan van zinnen tot fragmenten.

    Hij, niets méér zijnde, nimmer méér zijnde dan wat hij geschreven achter hem laat vóór het hanengekraai van de dag die zich waagt te openen.

    Het levend woord dat hij is in de morgen, is het slapend woord in de nacht. De spanningen die de dag is, die van het ‘tussenin’ zijn, is van de uren die schuiven, de uren die niet getekend worden, die geen sporen nalaten. Hij maakt er het beste van, al zijn het geen vreemde landen die hij bezoekt, hij reist veel in gedachten, weg naar plaatsen waar hij ooit was en nu leeg zijn van hem. Hij kan ze noemen maar hij doet het niet, hij wil hem de pijn besparen, zelfs al ziet hij ze, hij wil er niet heen.

    Hij heeft zijn vaste stek: de cel waar hij gezeten is, het venster op de tuin, wat niet veel is; de boeken om hem heen, de tekeningen van vroeger, en op de achtergrond of binnenin, hun verborgen gesprekken onder elkaar, wat een massa is. Voeg er BRAVA, in al zijn/haar onwezenlijkheden aan toe, zich mengend in hun gesprekken, opvoerend de essentie ervan, het kloppend hart ervan om zich te verrijken, sprekende schakeringen te ontmoeten die zich oplossen zullen in fabels en veel belovende omstandigheden.

    Uren van de ‘hij’ die observeert en van het ‘ik’ er middenin. Hij noemde deze de ‘hoogmomenten’ van het zijn, hooioppers op de weiden van vroeger, waarin hij ooit schuilen ging bij regen, wat nu al lang geleden is en waarvan hij niet meer weet of het een droom was of een werkelijkheid, het toch een mogelijkheid was.

    Hoe hij zich vandaag opstellen wil, weet hij niet, er is geen grond om het te weten, geen lezing van wat in de handpalm geschreven staat, eens en voor altijd erin neergezet, de uiterlijke vormen van wat de genen zijn, zo denken velen toch, en wil hij het, o zo graag aanvaarden. Hij graag houden wil wat komt tot hem van uit de vier hoeken van het meest onwaarschijnlijke dat op momenten zoals deze zijn uitverkoren plaats hier is.

    Hij komende, je weet het al, uit de nevelen van de nacht, de morgen ingegaan, onbevreesd, niet wetende wat de dag hem brengen zal, zon of grijze luchten. Hij het aanvaarden zal.

    Hij niets meer weigeren mag, noch dat wat is en al heel wat is, noch dat wat komen gaat en meer kan zijn, zelfs, bitter weinig.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Solstitium

     

    Ik kan aan dit kosmisch gebeuren niet voorbij: de positie van de aarde, ten overstaan van de zon, op een keerpunt gekomen; het beeld van de zon die haar verste noordelijke punt verlaat en van nu af, dag aan dag opschuiven gaat, voorbij haar equinoxpunt, naar haar meest zuidelijke op 21 december.

    Raakt het ons? Weinig of zelfs helemaal niet, we zijn wat dit betreft volkomen heidenen geworden. Nochtans vertaald het zich, schijnaar althans, in een vreemd gebeuren, de aarde blijft zich keren en wentelen, blijft draaien omheen de zon, maar deze schuift bij het opstaan, op naar het zuivere oosten, op weg naar het herfstequinox, zonder dat zich ook maar iets wijzigt, behalve dat men stellen mag dat voor ons hier op aarde, de zon haar uiterste punt heeft bereikt en er even heeft stil gestaan alvorens ze terug is gekeerd. Wat zich uiten zal in het korten van de dagen.

    Een gebeuren dat me vandaag meer treft dan de vorige jaren, omdat het een fenomeen is is dat ik niet meer zo dikwijls zal meemaken, de reden waarom ik er bij stilsta. Het is een kosmisch sleutelgebeuren, iets dat er is zonder er te zijn, zoals er zovele dingen zijn die er zijn zonder dat we weten dat ze er zijn; onder andere ook dingen die er gisteren niet waren maar zich aan het voorbereiden waren en vandaag zijn opgedoken, komende uit het onbekende.

    Voor sommigen, als ik hoor wat er gebeurt in de wereld, een kwestie van dood of leven, beslecht in een fractie van een ogenblik, hoe vreedzaam ook ze er bij lopen, een groep mensen langs de weg, het fatum slaat toe.

    Ik sta deze morgen niet aan de cirkel dolmen en menhirs van Stonehenge, bij de velen die er staan om de zon te zien opkomen boven de ‘heelstone’. De zon op het beginpunt van haar terugweg. Een punt in het jaar, dat een nieuw beginnen aangeeft. Het wordt midzomer genoemd, met 21 december als eindpunt, de zon, schijnbaar, halfweg naar het einde toe: het geboren worden van het Nieuwe Licht.

    Ik heb in feite niets te vieren, maar ik heb wel oog voor het fenomeen van het gebeuren dat zich over ons voltrekt, waar we niet de allerminste vat op hebben, dat we ondergaan, dat ons stigmatiseert zonder sporen na te laten. We ontsteken geen vreugdevuren meer, deze werden ooit, ver voor mijn jeugd, wellicht in het begin van de kerstening verschoven van 21 juni naar het feest van Sint-Pieter en Paul op 29 juni. Een heidens gebruik dat lijk zovele andere van zijn roots werd ontdaan. En nu totaal uitgestorven. Zo  zijn alle tradities een na een weggedeemsterd,  van zaken waar ik als kind nog bij betrokken was, heeft nu geen enkel kind nog weet van. Trouwens ik vrees dat ze er wellicht niet de vreugde van zouden kennen die wij langgeleden nu, wel gekend hebben, hun geest gevuld zijnde met andere zaken.

    De verwereldlijking - de globalisatie, immigratie inbegrepen - zorgt er voor dat alles verbasterd wordt; dat geplogenheden verdwijnen en andere binnen sluipen die verwarring zijn en die we oogluikend moeten aanvaarden: ‘où sont les neiges d’antan?

    Mijn wereld als kind was een toegankelijke wereld, het dorp waar ik woonde was afgeschermd, het lag er veilig met de huizen verscholen in de velden en de bossen, verloren en verlaten, verankerd in zijn gewoontes en vergankelijkheden..

    Het dorp is uitgegroeid tot een deel van een wereld waar niemand vat op heeft, een wereld in beweging; een wereld van bijna totale onzekerheid waar elke dag iets gebeuren kan, dat verwoestend kan zijn voor een beschaving zoals die van ons.

    Ik denk aan onze gotische kathedralen, het geloof in de eeuwigheid erin verwerkt, Wat zal ervan geworden als alle geloof gedoofd zal zijn, hoeveel leven is hen nog beschoren?

    Wie zal  er nog spreken van wat kosmisch is, het zomersolstitium?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Solstitium

     

    Ik kan aan dit kosmisch gebeuren niet voorbij: de positie van de aarde, ten overstaan van de zon, op een keerpunt gekomen; het beeld van de zon die haar verste noordelijke punt verlaat en van nu af, dag aan dag opschuiven gaat, voorbij haar equinoxpunt, naar haar meest zuidelijke op 21 december.

    Raakt het ons? Weinig of zelfs helemaal niet, we zijn wat dit betreft volkomen heidenen geworden. Nochtans vertaald het zich, schijnaar althans, in een vreemd gebeuren, de aarde blijft zich keren en wentelen, blijft draaien omheen de zon, maar deze schuift bij het opstaan, op naar het zuivere oosten, op weg naar het herfstequinox, zonder dat zich ook maar iets wijzigt, behalve dat men stellen mag dat voor ons hier op aarde, de zon haar uiterste punt heeft bereikt en er even heeft stil gestaan alvorens ze terug is gekeerd. Wat zich uiten zal in het korten van de dagen.

    Een gebeuren dat me vandaag meer treft dan de vorige jaren, omdat het een fenomeen is is dat ik niet meer zo dikwijls zal meemaken, de reden waarom ik er bij stilsta. Het is een kosmisch sleutelgebeuren, iets dat er is zonder er te zijn, zoals er zovele dingen zijn die er zijn zonder dat we weten dat ze er zijn; onder andere ook dingen die er gisteren niet waren maar zich aan het voorbereiden waren en vandaag zijn opgedoken, komende uit het onbekende.

    Voor sommigen, als ik hoor wat er gebeurt in de wereld, een kwestie van dood of leven, beslecht in een fractie van een ogenblik, hoe vreedzaam ook ze er bij lopen, een groep mensen langs de weg, het fatum slaat toe.

    Ik sta deze morgen niet aan de cirkel dolmen en menhirs van Stonehenge, bij de velen die er staan om de zon te zien opkomen boven de ‘heelstone’. De zon op het beginpunt van haar terugweg. Een punt in het jaar, dat een nieuw beginnen aangeeft. Het wordt midzomer genoemd, met 21 december als eindpunt, de zon, schijnbaar, halfweg naar het einde toe: het geboren worden van het Nieuwe Licht.

    Ik heb in feite niets te vieren, maar ik heb wel oog voor het fenomeen van het gebeuren dat zich over ons voltrekt, waar we niet de allerminste vat op hebben, dat we ondergaan, dat ons stigmatiseert zonder sporen na te laten. We ontsteken geen vreugdevuren meer, deze werden ooit, ver voor mijn jeugd, wellicht in het begin van de kerstening verschoven van 21 juni naar het feest van Sint-Pieter en Paul op 29 juni. Een heidens gebruik dat lijk zovele andere van zijn roots werd ontdaan. En nu totaal uitgestorven. Zo  zijn alle tradities een na een weggedeemsterd,  van zaken waar ik als kind nog bij betrokken was, heeft nu geen enkel kind nog weet van. Trouwens ik vrees dat ze er wellicht niet de vreugde van zouden kennen die wij langgeleden nu, wel gekend hebben, hun geest gevuld zijnde met andere zaken.

    De verwereldlijking - de globalisatie, immigratie inbegrepen - zorgt er voor dat alles verbasterd wordt; dat geplogenheden verdwijnen en andere binnen sluipen die verwarring zijn en die we oogluikend moeten aanvaarden: ‘où sont les neiges d’antan?

    Mijn wereld als kind was een toegankelijke wereld, het dorp waar ik woonde was afgeschermd, het lag er veilig met de huizen verscholen in de velden en de bossen, verloren en verlaten, verankerd in zijn gewoontes en vergankelijkheden..

    Het dorp is uitgegroeid tot een deel van een wereld waar niemand vat op heeft, een wereld in beweging; een wereld van bijna totale onzekerheid waar elke dag iets gebeuren kan, dat verwoestend kan zijn voor een beschaving zoals die van ons.

    Ik denk aan onze gotische kathedralen, het geloof in de eeuwigheid erin verwerkt, Wat zal ervan geworden als alle geloof gedoofd zal zijn, hoeveel leven is hen nog beschoren?

    Wie zal  er nog spreken van wat kosmisch is, het zomersolstitium?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Poëzie vandaag.

     

    Ik heb dagen nagedacht over de tekst van het pleidooi, uitgesproken door Charlotte Van den Broeck op de 10de verjaardag van het ‘Felix Poetry Festival’ in Antwerpen, die in De Standaard der Letteren van 8 juni ll. werd overgenomen. Het behelst een merkwaardig en hoogstaand stuk literatuur handelend over Poëzie, gesteund op het onderscheid dat moet gemaakt worden tussen ‘betekenis’ en ‘betekenaar’. Ze haalt hierbij Ferdinand de Saussure aan:

    ‘De betekenaar is het concrete, talig gerealiseerd teken, de uiterlijke vorm van bv het woord ‘boom’. De betekenis is het mentale concept dat door de tekens wordt aangesproken… Er is een enorme kloof tussen betekenis en betekenaar en werkelijkheid … De enige hoop is de dichter, want daarom heet hij of zij ‘dichter’, omdat hij door middel van de poëzie dichter bij de betekenis kan komen.

    Ik weet niet – aldus Van den Broeck - of het waar is, of die taak te vervolmaken is, maar de poging spreekt me aan.’

    Ik verlaat haar betoog hier, omdat ik terug wil gaan naar wat ik enkele dagen geleden vond bij Rutger Kopland, namelijk dat ‘een goede dichter een lezer iets biedt dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Volgens mij is poëzie wat bij het lezen van een gedicht, vermoed wordt dat er staat. Niet zo zeer wat er te lezen is: de beelden die er getekend staan, maar wel wat die beelden je vertellen, hoe ze je beroeren, hoe ze tot leven komen in jou en welk effect ze hebben op jou.

    Poëzie is gevoelen, is niet het beeld dat er staat in woorden uitgedrukt, maar is wat het beeld, de betekenaar, je vertelt, is de wijze waarop de betekenis ervan doordringt tot je gemoed.

    Dit binnenkomen is verschillend van persoon tot persoon, is afhankelijk van de gemoedsgesteltenis van de lezer die gunstig zijn kan of ongunstig, welwillend of afgesloten. Het komt er dus niet op aan – en hierin heb ik me altijd vergist – uit te zijn op een mooie ‘betekenaar’, het komt er op aan woorden te vinden die in zich ontroeringsopportuniteiten  dragen. Het iets in meer dat inwerkt op de lezer, niet zo zeer  omwille van wat er staat maar hoe het er staat, in welk verband het er staat.

    Het  is altijd mijn betrachting geweest, in mijn gedichten, aan het achterliggende, aan de ‘betekenis’, een diepte mee te geven, niet zo zeer om een poëtisch beeld op te roepen, maar eerder een poëtische gedachte, wat, en het is evident, aan mijn poëzie een moeilijkheidsgraad mee gaf die remmend werkte.

    Het was de nalatenschap van T.S.Eliot die mijn bezieling was en gebleven is. Alle gedichten geschreven tot op heden, op enkele uitzonderingen na, zijn ervan doordrongen.

    In een van mijn volgende blogs ontdoe ik me definitief van ‘mijn Genesis’, een van deze gedichten.

    Ondertussen zit ik nog altijd gevangen en gekneld in de ‘Four Quartets, Little Gidding II, 130-143:

    Let me disclose the gifts reserved for age

    To set a crown upon your lifetime’s effort.

    First, the cold friction of expiring sense

    Wthout echantment, offering no promise,

    But bitter tastelessness of shadow fruit

    As body and soul began to fall asunder.

    Second, the conscious impotence of rage

    At human folly, and the laceration

    Of laughter at what ceases to amuse.

    And last the rending pain of re-enactment

    Of all that you have done, and been; the shame

    Of motives late revealed, and the awareness

    Of things ill done and done to other’s harm

    Which once you took for execrcise of virtue.

    Then fools’ approval stings, and honour stains…

     

    Ik heb altijd gemeend dat dit de hoogste poëzie was die je schrijven kon, dat het zinnen waren, versregels waren waarover nagedacht kon worden, waarbij je niet in slaap viel.

    De poëzie van vandaag situeert zich op een ander vlak, wat er geschreven staat is maar belangrijk als het iets oproept bij de lezer dat er helemaal niet staat, een ‘iets’ dat niet te verwoorden is, enkel te bereiken via een ‘betekenaar’. Een ‘iets’ dat Paul Auster oproept in zijn gedicht ‘Pulse’[1].

     

    This that recedes

    Will come near to us

     

    Autumn: a single leaf

    eaten by light: and the green

    gaze of green upon us.

    Where earth does not stop,

    we, too, will become this light,

    even as the light

    dies

    In the shape of a leaf.

    …/…

    Wil je vandaag overleven als dichter dan is het Auster die je volgen moet, zeker niet T.S.Eliot, deze is voltooid verleden tijd.

     

    [1] Paul Auster: ‘Poesia completa - Collected Poems’, Traducción del inglès y prólogo, por Jordi Doce, editorial Seix Barral, 2012. Pag.90.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over Poëzie

    20 juni

    Poëzie

     

    IK heb dagen nagedacht over de tekst van het pleidooi, uitgesproken door Charlotte Van den Broeck op de 10de verjaardag van het ‘Felix Poetry Festival’ in Antwerpen, die in De Standaard der Letteren van 8 juni ll. werd overgenomen. Het behelst een merkwaardig en hoogstaand stuk literatuur handelend over Poëzie, gesteund op het onderscheid dat moet gemaakt worden tussen ‘betekenis’ en ‘betekenaar’. Ze haalt hierbij Ferdinand de Saussure aan:

    ‘De betekenaar is het concrete, talig gerealiseerd teken, de uiterlijke vorm van bv het woord ‘boom’. De betekenis is het mentale concept dat door de tekens wordt aangesproken… Er is een enorme kloof tussen betekenis en betekenaar en werkelijkheid … De enige hoop is de dichter, want daarom heet hij of zij ‘dichter’, omdat hij door middel van de poëzie dichter bij de betekenis kan komen.

    Ik weet niet – aldus Van den Broeck - of het waar is, of die taak te vervolmaken is, maar de poging spreekt me aan.’

    Ik verlaat haar betoog hier, omdat ik terug wil gaan naar wat ik enkele dagen geleden vond bij Rutger Kopland, namelijk dat ‘een goede dichter een lezer iets biedt dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Volgens mij is poëzie wat bij het lezen van een gedicht, vermoed wordt dat er staat. Niet zo zeer wat er te lezen is: de beelden die er getekend staan, maar wel wat die beelden je vertellen, hoe ze je beroeren, hoe ze tot leven komen in jou en welk effect ze hebben op jou.

    Poëzie is gevoelen, is niet het beeld dat er staat in woorden uitgedrukt, maar is wat het beeld, de betekenaar, je vertelt, is de wijze waarop de betekenis ervan doordringt tot je gemoed.

    Dit binnenkomen is verschillend van persoon tot persoon, is afhankelijk van de gemoedsgesteltenis van de lezer die gunstig zijn kan of ongunstig, welwillend of afgesloten. Het komt er dus niet op aan – en hierin heb ik me altijd vergist – uit te zijn op een mooie ‘betekenaar’, het komt er op aan woorden te vinden die in zich ontroeringsopportuniteiten  dragen. Het iets in meer dat inwerkt op de lezer, niet zo zeer  omwille van wat er staat maar hoe het er staat, in welk verband het er staat.

    Het  is altijd mijn betrachting geweest, in mijn gedichten, aan het achterliggende, aan de ‘betekenis’, een diepte mee te geven, niet zo zeer om een poëtisch beeld op te roepen, maar eerder een poëtische gedachte, wat, en het is evident, aan mijn poëzie een moeilijkheidsgraad mee gaf die remmend werkte.

    Het was de nalatenschap van T.S.Eliot die mijn bezieling was en gebleven is. Alle gedichten geschreven tot op heden, op enkele uitzonderingen na, zijn ervan doordrongen.

    In een van mijn volgende blogs ontdoe ik me definitief van ‘mijn Genesis’, een van deze gedichten.

    Ondertussen zit ik nog altijd gevangen en gekneld in de ‘Four Quartets, Little Gidding II, 130-143:

    Let me disclose the gifts reserved for age

    To set a crown upon your lifetime’s effort.

    First, the cold friction of expiring sense

    Wthout echantment, offering no promise,

    But bitter tastelessness of shadow fruit

    As body and soul began to fall asunder.

    Second, the conscious impotence of rage

    At human folly, and the laceration

    Of laughter at what ceases to amuse.

    And last the rending pain of re-enactment

    Of all that you have done, and been; the shame

    Of motives late revealed, and the awareness

    Of things ill done and done to other’s harm

    Which once you took for execrcise of virtue.

    Then fools’ approval stings, and honour stains

    … /...

     

    Ik heb altijd gemeend dat dit de hoogste poëzie was die je schrijven kon, dat het zinnen waren, versregels waren waarover nagedacht kon worden, waarbij je niet in slaap viel.

    De poëzie van vandaag situeert zich op een ander vlak, wat er geschreven staat is maar belangrijk als het iets oproept bij de lezer dat er helemaal niet staat, een ‘iets’ dat niet te verwoorden is, enkel te bereiken via een ‘betekenaar’

    Een ‘iets’ dat Paul Auster oproept in zijn gedicht ‘Pulse’[1].

    This that recedes

    Will come near to us

     

    Autumn: a single leaf

    eaten by light: and the green

    gaze of green upon us.

    Where earth does not stop,

    we, too, will become this light,

    even as the light

    dies

    In the shape of a leaf.

    …/…

    Wil je vandaag overleven als dichter dan is het Auster die je volgen moet, zeker niet T.S.Eliot, deze is voltooid verleden tijd.

     

    [1] Paul Auster: ‘Poes a completa - Collected Poems’, Traducción del inglès y prólogo, por Jordi Doce, editorial Seix Barral, 2012. Pag.90.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Poëzie

     

    Ik heb dagen nagedacht over de tekst van het pleidooi, uitgesproken door Charlotte Van den Broeck op de 10de verjaardag van het ‘Felix Poetry Festival’ in Antwerpen, die in De Standaard der Letteren van 8 juni ll. werd overgenomen. Het behelst een merkwaardig en hoogstaand stuk literatuur handelend over Poëzie, gesteund op het onderscheid dat moet gemaakt worden tussen ‘betekenis’ en ‘betekenaar’. Ze haalt hierbij Ferdinand de Saussure aan: 

    ‘De betekenaar is het concrete, talig gerealiseerd teken, de uiterlijke vorm van bv het woord ‘boom’. De betekenis is het mentale concept dat door de tekens wordt aangesproken… Er is een enorme kloof tussen betekenis en betekenaar en werkelijkheid … De enige hoop is de dichter, want daarom heet hij of zij ‘dichter’, omdat hij door middel van de poëzie dichter bij de betekenis kan komen.

    Ik weet niet – aldus Van den Broeck - of het waar is, of die taak te vervolmaken is, maar de poging spreekt me aan.’ 

    Ik verlaat haar betoog hier, omdat ik terug wil gaan naar wat ik enkele dagen geleden vond bij Rutger Kopland, namelijk dat ‘een goede dichter een lezer iets biedt dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Volgens mij is poëzie wat bij het lezen van een gedicht, vermoed wordt dat er staat. Niet zo zeer wat er te lezen is: de beelden die er getekend staan, maar wel wat die beelden je vertellen, hoe ze je beroeren, hoe ze tot leven komen in jou en welk effect ze hebben op jou.

    Poëzie is gevoelen, is niet het beeld dat er staat in woorden uitgedrukt, maar is wat het beeld, de betekenaar, je vertelt, is de wijze waarop de betekenis ervan doordringt tot je gemoed.

    Dit binnenkomen is verschillend van persoon tot persoon, is afhankelijk van de gemoedsgesteltenis van de lezer die gunstig zijn kan of ongunstig, welwillend of afgesloten. Het komt er dus niet op aan – en hierin heb ik me altijd vergist – uit te zijn op een mooie ‘betekenaar’, het komt er op aan woorden te vinden die in zich ontroeringsopportuniteiten  dragen. Het iets in meer dat inwerkt op de lezer, niet zo zeer  omwille van wat er staat maar hoe het er staat, in welk verband het er staat.

    Het  is altijd mijn betrachting geweest, in mijn gedichten, aan het achterliggende, aan de ‘betekenis’, een diepte mee te geven, niet zo zeer om een poëtisch beeld op te roepen, maar eerder een poëtische gedachte, wat, en het is evident, aan mijn poëzie een moeilijkheidsgraad mee gaf die remmend werkte.

    Het was de nalatenschap van T.S.Eliot die mijn bezieling was en gebleven is. Alle gedichten geschreven tot op heden, op enkele uitzonderingen na, zijn ervan doordrongen.

    In een van mijn volgende blogs ontdoe ik me definitief van ‘mijn Genesis’, een van deze gedichten.

    Ondertussen zit ik nog altijd gevangen en gekneld in de ‘Four Quartets, Little Gidding II, 130-143:

     

    Let me disclose the gifts reserved for age

    To set a crown upon your lifetime’s effort.

    First, the cold friction of expiring sense

    Without echantment, offering no promise,

    But bitter tastelessness of shadow fruit

    As body and soul began to fall asunder.

    Second, the conscious impotence of rage

    At human folly, and the laceration

    Of laughter at what ceases to amuse.

    And last the rending pain of re-enactment

    Of all that you have done, and been; the shame

    Of motives late revealed, and the awareness

    Of things ill done and done to other’s harm

    Which once you took for execrcise of virtue.

    Then fools’ approval stings, and honour stains

    …/...

    Ik heb altijd gemeend dat dit de hoogste poëzie was die je schrijven kon, dat het zinnen waren, versregels waren waarover nagedacht kon worden, poësie waarbij je niet in slaap viel, maar meedragen kon in je geest.

    De poëzie van vandaag situeert zich op een ander vlak, wat er geschreven staat is maar belangrijk als het iets oproept bij de lezer dat er helemaal niet staat, een ‘iets’ dat niet te verwoorden is, enkel te bereiken via een ‘betekenaar’; Een ‘iets’ dat Paul Auster oproept in zijn gedicht ‘Pulse’[1]:

    This that recedes

    Will come near to us.

    Autumn: a single leaf

    eaten by light: and the green

    gaze of green upon us.

    Where earth does not stop,

    we, too, will become this light,

    even as the light

    dies

    In the shape of a leaf.

    …/…

    Wil je nu overleven dan is het Auster die je volgen moet, zeker niet T.S.Eliot, die is Voltooid Verleden Tijd.

     

    [1] Paul Auster: ‘Poesia completa - Collected Poems’, Traducción del inglès y prólogo por Jordi Doce, editorial Seix Barral, 2012. Pag.90.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Poëzie

     

    Het pleidooi uitgesproken door Charlotte Van den Broeck op de 10de verjaardag van het ‘Felix Poetry Festival’ in Antwerpen, werd overgenomen in De Standaard der Letteren van 8 juni ll. Het behelst een merkwaardig en hoogstaand stuk literatuur handelend over Poëzie, gesteund op het onderscheid dat moet gemaakt worden tussen ‘betekenis’ en ‘betekenaar’. Ze haalt hierbij Ferdinand de Saussure aan: 

    ‘De betekenaar is het concrete, talig gerealiseerd teken, de uiterlijke vorm van bv het woord ‘boom’. De betekenis is het mentale concept dat door de tekens wordt aangesproken… Er is een enorme kloof tussen betekenis en betekenaar en werkelijkheid … De enige hoop is de dichter, want daarom heet hij of zij ‘dichter’, omdat hij door middel van de poëzie dichter bij de betekenis te komen.

    Ik weet niet – aldus Van den Broeck - of het waar is, of die taak te vervolmaken is, maar de poging spreekt me aan.’ 

    Ik verlaat haar betoog hier, omdat ik terug wil gaan naar wat ik enkele dagen geleden vond bij Rutger Kopland, namelijk dat ‘een goede dichter een lezer iets biedt dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Volgens mij is poëzie wat bij het lezen van een gedicht, vermoed wordt dat er staat. Niet zo zeer wat er te lezen is: de beelden die er getekend staan, maar wel wat die beelden je vertellen, hoe ze je beroeren, hoe ze tot leven komen in jou en welk effect ze hebben op jou.

    Poëzie is gevoelens, is niet het beeld dat er staat in woorden uitgedrukt, maar is wat het beeld, de betekenaar, je vertelt, is de wijze waarop de betekenis ervan doordringt tot je gemoed.

    Dit binnenkomen is verschillend van persoon tot persoon, is afhankelijk van de gemoedsgesteltenis van de lezer die gunstig zijn kan of ongunstig, welwillend of afgesloten. Het komt er dus niet op aan – en hierin heb ik me altijd vergist – uit te zijn op een mooie ‘betekenaar’, het komt er op aan woorden te vinden die in zich ontroeringsopportuniteiten  dragen. Het iets in meer dat inwerkt op de lezer, niet zo zeer  omwille van wat er staat maar hoe het er staat, in welk verband het er staat.

    Het  is altijd mijn betrachting geweest, in mijn gedichten, aan het achterliggende, de betekenis, een diepte mee te geven, niet zo zeer om een poëtisch beeld op te roepen, maar eerder een poëtische gedachte, wat, en het is evident, aan mijn poëzie  een moeilijkheidsgraad mee gaf die remmend werkt.

    Het was de nalatenschap van T.S.Eliot die mijn bezieling was en gebleven is. Alle gedichten geschreven tot op heden, op enkele uitzonderingen na, zijn ervan doordrongen.

    In een van mijn volgende blogs ontdoe ik me van een van deze gedichten.

    Ondertussen zat ik en bleef ik gevangen en gekneld in de ‘Four Quartets, Little Gidding II, 130-143:

     

    Let me disclose the gifts reserved for age

    To set a crown upon your lifetime’s effort.

    First, the cold friction of expiring sense

    Wthout echantment, offering no promise,

    But bitter tastelessness of shadow fruit

    As body and soul began to fall asunder.

    Second, the conscious impotence of rage

    At human folly, and the laceration

    Of laughter at what ceases to amuse.

    And last the rending pain of re-enactment

    Of all that you have done, and been; the shame

    Of motives late revealed, and the awareness

    Of things ill done and done to other’s harm

    Which once you took for execrcise of virtue.

    Then fools’ approval stings, and honour stains…

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adrenaline

     

    De vrees die ik kende, zonder blog-mogelijkheid te vallen, stemde overeen met wat ook Kafka wist, want hij was misschien nog groter bezetene door het schrijven dan ik:

    Ma vie au fond consiste depuis toujours en tentatives pour écrire, et le plus souvent en tentatives manquées. Mais lorsque je n’écrivais pas, j’étais par terre, tout juste bon à être balayé.

    Maar, zeg me, wat is het nut van deze rage - want een rage is het, en velen kennen die - zelfs als het komt tot een publicatie, als het dan is om opgestapeld te liggen in de boekenwinkels of opgesteld in hun rekken, en als niemand je boek ter hand neemt of het enkel maar even doorbladert om het dan terug te plaatsen daar waar het genomen werd, in de rij of op de stapel?

    Wat nut heeft het, een boek te schrijven, als je niet woord na woord gelezen wordt, zoals je woord na woord, met zoveel zorg en inzet, geschreven hebt?

    Het feit is dat de geschiedenis van de schrijver en de geschiedenis van het boek, hoewel innig in elkaar verstrengeld, een afzonderlijk leven kennen. De schrijver gaat er aan ten onder en het boek met hem; soms gebeurt het echter dat het boek hem glansrijk overleeft.

    Kafka wou schijnbaar dit risico niet lopen, hij liet verdwijnen wat nog kon verdwijnen, zoals hij verdween. Maar misschien hoopte hij stiekem dat Max Brod zijn beslissing negeren zou en dat hij toch gepubliceerd zou worden, wat hij altijd, al schrijvend moet gehoopt hebben.

    Het is maar pas na de publicatie dat het leven van een boek begint. Het kan dat dit heel kortstondig is - zoals dit van de hapklare boeken - maar het kan ook en dit geldt zeker voor de werken van Kafka, dat het boek een lang leven tegemoet gaat en dat aldus het leven van de schrijver mee wordt verlengd, een tijd eeuwigheid binnen.

    Wie hier dan over beslist is de lezer. Hij is het die de beslissende factor blijft. Zo denk ik dat van de verhalen van de jaren van een halve eeuw terug, er binnen afzienbare tijd niet veel meer zullen overblijven, want wie leest er nog Pasternak. Solzhenitsyn, Hemmingway, Faulkner, wie nog Bernanos, Gide, wie nog Aafjes, Den Hartog, Gilliams. En wie leest nog, enkele jaren verder, Mulisch, Van het Reve, Claus, Verhulst - deze van het ‘godverdomse’ - en zovele anderen die het nu nog voor het zeggen hebben.

    Gepubliceerd worden geeft ‘a boost’ betekent wellicht een pak adrenaline in de aderen, maar dit is maar tijdelijk, afhankelijk van het sensationele ervan, meer dan van de inhoud ervan. Daarna is het stilte op alle vlakken, verdwijnt het met de schrijver ervan. Zo, wat verschijnt is maar een kort leven beschoren, waarom doen we het dan?

    Omdat het, het werk is van een ziekelijk iemand, de drager van een ziekte die hem in leven houdt, een ziekte die verslaving heet. Daarom ook panikeerde ik toen mijn blog weg viel en ik plots inzag dat het gepubliceerd worden, elke dag, al was het maar zeer beperkt en vlug voorbijgaand, noodzaak geworden was, een soort drug was die en me de vereiste adrenaline bijbracht om met sereniteit en niet totaal nutteloos, mijn dagen in te gaan en door te brengen.

    Het schrijven van een boek is dan ook vandaag niet meer de zorg die het wel was jaren terug. Ik ben, tout compte fait – ik heb een vriend die me dit heeft geleerd - reeds tevreden en dankbaar met mijn werk van elke dag.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kafka

     

    Er zijn boeken, die maanden, jaren onaangeroerd staan in hun rek, echter daarom niet ook onaangeroerd in mijn geest en dan zeker Franz Kafka niet. Zeker niet wat hij schreef in verband met wat er gebeuren moest, na zijn dood, met zijn geschriften en tekeningen, in het bijzonder, de opdracht die hij gaf aan zijn vriend , Max Brod.

    Ik las deze opdrachgt in een boek dat ik ooit kocht in Praag, een opdracht die nooit zou volbracht worden, en, misschien, maar dat is maar een gissing van mij, was het precies dit dat Franz Kafka verhoopte?

    Mon très cher Max, ma dernière volonté: tout ce qui se trouve dans ce que je laisse derrière moi (donc dans la bibliothèque, l’armoire à linge, la table de travail, chez moi et au bureau ou bien dans quelque lieu où cela aurait été transporté et tomberait sous tes yeux), tout, qu’il s’agisse de journaux intimes, de manuscrits, de lettres (écrites par moi ou par d’autres), de dessins etc., doit être totalement brûlé sans être lu, de même tous les textes et tous les dessins que toi ou toute autre personne à qui tu devras les demander en mon nom pouvez détenir. S’il est des lettres qu’on refuse de te remettre, il faudra au moins qu’on s’engage à les brûler[1].

    Deze wilsbeschikking, lag die niet in de lijn van wat Jozef K overkwam, die op het einde naamloos wordt uit de weg geruimd en aldus verdwijnt uit de samenleving alsof hij nooit geweest was. Was het de bedoeling van Kafka een identieke naamloze dood te sterven?

    Verkeerd is dit echter uitgevallen want zoals Jozef K. is blijven voortleven, zo is ook het werk van Kafka blijven bestaan en dan nog wel verspreid over de hele letterkundige wereld.

    Max Brod, had hij  het recht in te gaan tegen de beslissing van Kafka, of beter, Kafka had hij het recht de verbranding te eisen van alle geschriften en tekeningen van hem of die met hem iets te maken hadden; behoorden deze geschriften hem wel nog toe; behoorden ze niet, eens geschreven, tot de gemeenschap?

    In een van zijn brieven verwijt hij zelfs aan zijn correspondent, zijn adres niet duidelijk te hebben geschreven, want zegt hij van het ogenblik dat de brief aan mij geschreven onder omslag gaat, is hij mijn eigendom en moet hij als mijn eigendom met de nodige zorg behandeld worden.

    Maar de ene Kafka is de andere niet en wat hij vraagt aan Max Brod is voor een vriend en letterkundige die Max Brod was, een esthetisch onmogelijk te volbrengen opdracht.

    Als ik wil dat alles wat ik ooit geschreven heb verbrand zou worden dan zou ik beginnen het zelf te doen, of het zelf te verzamelen om het buiten te zetten voor de volgende papier afhaling die komen zou. Wat ik vandaag nog niet zinnens ben te doen, en morgen wellicht ook niet. Het geschrevene behoort mij niet meer toe, het werd me toevertrouwd komende van ik weet niet waar, maar eens geschreven hoort het toe aan de gemeenschappelijke bron waar we allen uit putten kunnen en mogen, en dit gemeenschappelijke is nooit van mij alleen geweest.

    Het was niet aan Kafka om erover te beslissen. Had zijn werk totaal waardeloos geweest dan ware het zonder de minste twijfel een slachtoffer geweest van de Tijd, waar mijn geschriften wellicht het slachtoffer van zullen worden.

    Ik hoef dus geen dergelijke opdracht na te laten. Maar ik wens ook niet het tegengestelde te vragen, namelijk dat het dus bewaard zou blijven. Integendeel, ik laat het over aan hen die het later zullen vinden, in de staat en verspreid zoals het er zal zijn; zoals die er  thans uitziet is het een warboel, en of ik de tijd zal vinden hieraan nog iets te wijzigen betwijfel ik.

    Mijn geschriften zullen wellicht een stille dood sterven. Ik hoef er me dus weinig zorgen over te maken, toch niet deze zorg die Kafka zich er, o zo duidelijk – of was het maar schijnbaar - over maakte.

     

    [1] ‘Kafka, Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Photographies d’Irina Ionesco, Editions Eric Koehler, Paris, Institut Français de Prague, 1992, page 68.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kafka

     

    Er zijn boeken, die maanden, jaren onaangeroerd staan in hun rek, echter daarom niet ook onaangeroerd in mijn geest en dan zeker Franz Kafka niet. Zeker niet wat hij schreef in verband met wat er gebeuren moest, na zijn dood, met zijn geschriften en tekeningen, in het bijzonder, de opdracht die hij gaf aan zijn vriend , Max Brod.

    Ik las deze opdrachgt in een boek dat ik ooit kocht in Praag, een opdracht die nooit zou volbracht worden, en, misschien, maar dat is maar een gissing van mij, was het precies dit dat Franz Kafka verhoopte?

    Mon très cher Max, ma dernière volonté: tout ce qui se trouve dans ce que je laisse derrière moi (donc dans la bibliothèque, l’armoire à linge, la table de travail, chez moi et au bureau ou bien dans quelque lieu où cela aurait été transporté et tomberait sous tes yeux), tout, qu’il s’agisse de journaux intimes, de manuscrits, de lettres (écrites par moi ou par d’autres), de dessins etc., doit être totalement brûlé sans être lu, de même tous les textes et tous les dessins que toi ou toute autre personne à qui tu devras les demander en mon nom pouvez détenir. S’il est des lettres qu’on refuse de te remettre, il faudra au moins qu’on s’engage à les brûler[1].

    Deze wilsbeschikking, lag die niet in de lijn van wat Jozef K overkwam, die op het einde naamloos wordt uit de weg geruimd en aldus verdwijnt uit de samenleving alsof hij nooit geweest was. Was het de bedoeling van Kafka een identieke naamloze dood te sterven?

    Verkeerd is dit echter uitgevallen want zoals Jozef K. is blijven voortleven, zo is ook het werk van Kafka blijven bestaan en dan nog wel verspreid over de hele letterkundige wereld.

    Max Brod, had hij  het recht in te gaan tegen de beslissing van Kafka, of beter, Kafka had hij het recht de verbranding te eisen van alle geschriften en tekeningen van hem of die met hem iets te maken hadden; behoorden deze geschriften hem wel nog toe; behoorden ze niet, eens geschreven, tot de gemeenschap?

    In een van zijn brieven verwijt hij zelfs aan zijn correspondent, zijn adres niet duidelijk te hebben geschreven, want zegt hij van het ogenblik dat de brief aan mij geschreven onder omslag gaat, is hij mijn eigendom en moet hij als mijn eigendom met de nodige zorg behandeld worden.

    Maar de ene Kafka is de andere niet en wat hij vraagt aan Max Brod is voor een vriend en letterkundige die Max Brod was, een esthetisch onmogelijk te volbrengen opdracht.

    Als ik wil dat alles wat ik ooit geschreven heb verbrand zou worden dan zou ik beginnen het zelf te doen, of het zelf te verzamelen om het buiten te zetten voor de volgende papier afhaling die komen zou. Wat ik vandaag nog niet zinnens ben te doen, en morgen wellicht ook niet. Het geschrevene behoort mij niet meer toe, het werd me toevertrouwd komende van ik weet niet waar, maar eens geschreven hoort het toe aan de gemeenschappelijke bron waar we allen uit putten kunnen en mogen, en dit gemeenschappelijke is nooit van mij alleen geweest.

    Het was niet aan Kafka om erover te beslissen. Had zijn werk totaal waardeloos geweest dan ware het zonder de minste twijfel een slachtoffer geweest van de Tijd, waar mijn geschriften wellicht het slachtoffer van zullen worden.

    Ik hoef dus geen dergelijke opdracht na te laten. Maar ik wens ook niet het tegengestelde te vragen, namelijk dat het dus bewaard zou blijven. Integendeel, ik laat het over aan hen die het later zullen vinden, in de staat en verspreid zoals het er zal zijn; zoals die er  thans uitziet is het een warboel, en of ik de tijd zal vinden hieraan nog iets te wijzigen betwijfel ik.

    Mijn geschriften zullen wellicht een stille dood sterven. Ik hoef er me dus weinig zorgen over te maken, toch niet deze zorg die Kafka zich er, o zo duidelijk – of was het maar schijnbaar - over maakte.

     

    [1] ‘Kafka, Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Photographies d’Irina Ionesco, Editions Eric Koehler, Paris, Institut Français de Prague, 1992, page 68.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Franz Kafka

     

    Er zijn boeken, die maanden, jaren onaangeroerd staan in hun rek, echter daarom niet ook onaangeroerd in mijn geest en dan zeker Franz Kafka niet. Zeker niet wat hij schreef in verband met wat er gebeuren moest, na zijn dood, met zijn geschriften en tekeningen, in het bijzonder, de opdracht die hij gaf aan zijn vriend , Max Brod.

    Ik las deze opdrachgt in een boek dat ik ooit kocht in Praag, een opdracht die nooit zou volbracht worden, en, misschien, maar dat is maar een gissing van mij, was het precies dit dat Franz Kafka verhoopte?

    Mon très cher Max, ma dernière volonté: tout ce qui se trouve dans ce que je laisse derrière moi (donc dans la bibliothèque, l’armoire à linge, la table de travail, chez moi et au bureau ou bien dans quelque lieu où cela aurait été transporté et tomberait sous tes yeux), tout, qu’il s’agisse de journaux intimes, de manuscrits, de lettres (écrites par moi ou par d’autres), de dessins etc., doit être totalement brûlé sans être lu, de même tous les textes et tous les dessins que toi ou toute autre personne à qui tu devras les demander en mon nom pouvez détenir. S’il est des lettres qu’on refuse de te remettre, il faudra au moins qu’on s’engage à les brûler[1].

    Deze wilsbeschikking, lag die niet in de lijn van wat Jozef K overkwam, die op het einde naamloos wordt uit de weg geruimd en aldus verdwijnt uit de samenleving alsof hij nooit geweest was. Was het de bedoeling van Kafka een identieke naamloze dood te sterven?

    Verkeerd is dit echter uitgevallen want zoals Jozef K. is blijven voortleven, zo is ook het werk van Kafka blijven bestaan en dan nog wel verspreid over de hele letterkundige wereld.

    Max Brod, had hij  het recht in te gaan tegen de beslissing van Kafka, of beter, Kafka had hij het recht de verbranding te eisen van alle geschriften en tekeningen van hem of die met hem iets te maken hadden; behoorden deze geschriften hem wel nog toe; behoorden ze niet, eens geschreven, tot de gemeenschap?

    In een van zijn brieven verwijt hij zelfs aan zijn correspondent, zijn adres niet duidelijk te hebben geschreven, want zegt hij van het ogenblik dat de brief aan mij geschreven onder omslag gaat, is hij mijn eigendom en moet hij als mijn eigendom met de nodige zorg behandeld worden.

    Maar de ene Kafka is de andere niet en wat hij vraagt aan Max Brod is voor een vriend en letterkundige die Max Brod was, een esthetisch onmogelijk te volbrengen opdracht.

    Als ik wil dat alles wat ik ooit geschreven heb verbrand zou worden dan zou ik beginnen het zelf te doen, of het zelf te verzamelen om het buiten te zetten voor de volgende papier afhaling die komen zou. Wat ik vandaag nog niet zinnens ben te doen, en morgen wellicht ook niet. Het geschrevene behoort mij niet meer toe, het werd me toevertrouwd komende van ik weet niet waar, maar eens geschreven hoort het toe aan de gemeenschappelijke bron waar we allen uit putten kunnen en mogen, en dit gemeenschappelijke is nooit van mij alleen geweest.

    Het was niet aan Kafka om erover te beslissen. Had zijn werk totaal waardeloos geweest dan ware het zonder de minste twijfel een slachtoffer geweest van de Tijd, waar mijn geschriften wellicht het slachtoffer van zullen worden.

    Ik hoef dus geen dergelijke opdracht na te laten. Maar ik wens ook niet het tegengestelde te vragen, namelijk dat het dus bewaard zou blijven. Integendeel, ik laat het over aan hen die het later zullen vinden, in de staat en verspreid zoals het er zal zijn; zoals die er  thans uitziet is het een warboel, en of ik de tijd zal vinden hieraan nog iets te wijzigen betwijfel ik.

    Mijn geschriften zullen wellicht een stille dood sterven. Ik hoef er me dus weinig zorgen over te maken, toch niet deze zorg die Kafka zich er, o zo duidelijk – of was het maar schijnbaar - over maakte.

     

    [1] ‘Kafka, Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Photographies d’Irina Ionesco, Editions Eric Koehler, Paris, Institut Français de Prague, 1992, page 68.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Franz Kafka

     

    Er zijn boeken, die maanden, jaren onaangeroerd staan in hun rek, echter daarom niet ook onaangeroerd in mijn geest en dan zeker Franz Kafka niet. Zeker niet wat hij schreef in verband met wat er gebeuren moest, na zijn dood, met zijn geschriften en tekeningen, in het bijzonder, de opdracht die hij gaf aan zijn vriend , Max Brod.

    Ik las deze opdrachgt in een boek dat ik ooit kocht in Praag, een opdracht die nooit zou volbracht worden, en, misschien, maar dat is maar een gissing van mij, was het precies dit dat Franz Kafka verhoopte?

    Mon très cher Max, ma dernière volonté: tout ce qui se trouve dans ce que je laisse derrière moi (donc dans la bibliothèque, l’armoire à linge, la table de travail, chez moi et au bureau ou bien dans quelque lieu où cela aurait été transporté et tomberait sous tes yeux), tout, qu’il s’agisse de journaux intimes, de manuscrits, de lettres (écrites par moi ou par d’autres), de dessins etc., doit être totalement brûlé sans être lu, de même tous les textes et tous les dessins que toi ou toute autre personne à qui tu devras les demander en mon nom pouvez détenir. S’il est des lettres qu’on refuse de te remettre, il faudra au moins qu’on s’engage à les brûler[1].

    Deze wilsbeschikking, lag die niet in de lijn van wat Jozef K overkwam, die op het einde naamloos wordt uit de weg geruimd en aldus verdwijnt uit de samenleving alsof hij nooit geweest was. Was het de bedoeling van Kafka een identieke naamloze dood te sterven?

    Verkeerd is dit echter uitgevallen want zoals Jozef K. is blijven voortleven, zo is ook het werk van Kafka blijven bestaan en dan nog wel verspreid over de hele letterkundige wereld.

    Max Brod, had hij  het recht in te gaan tegen de beslissing van Kafka, of beter, Kafka had hij het recht de verbranding te eisen van alle geschriften en tekeningen van hem of die met hem iets te maken hadden; behoorden deze geschriften hem wel nog toe; behoorden ze niet, eens geschreven, tot de gemeenschap?

    In een van zijn brieven verwijt hij zelfs aan zijn correspondent, zijn adres niet duidelijk te hebben geschreven, want zegt hij van het ogenblik dat de brief aan mij geschreven onder omslag gaat, is hij mijn eigendom en moet hij als mijn eigendom met de nodige zorg behandeld worden.

    Maar de ene Kafka is de andere niet en wat hij vraagt aan Max Brod is voor een vriend en letterkundige die Max Brod was, een esthetisch onmogelijk te volbrengen opdracht.

    Als ik wil dat alles wat ik ooit geschreven heb verbrand zou worden dan zou ik beginnen het zelf te doen, of het zelf te verzamelen om het buiten te zetten voor de volgende papier afhaling die komen zou. Wat ik vandaag nog niet zinnens ben te doen, en morgen wellicht ook niet. Het geschrevene behoort mij niet meer toe, het werd me toevertrouwd komende van ik weet niet waar, maar eens geschreven hoort het toe aan de gemeenschappelijke bron waar we allen uit putten kunnen en mogen, en dit gemeenschappelijke is nooit van mij alleen geweest.

    Het was niet aan Kafka om erover te beslissen. Had zijn werk totaal waardeloos geweest dan ware het zonder de minste twijfel een slachtoffer geweest van de Tijd, waar mijn geschriften wellicht het slachtoffer van zullen worden.

    Ik hoef dus geen dergelijke opdracht na te laten. Maar ik wens ook niet het tegengestelde te vragen, namelijk dat het dus bewaard zou blijven. Integendeel, ik laat het over aan hen die het later zullen vinden, in de staat en verspreid zoals het er zal zijn; zoals die er  thans uitziet is het een warboel, en of ik de tijd zal vinden hieraan nog iets te wijzigen betwijfel ik.

    Mijn geschriften zullen wellicht een stille dood sterven. Ik hoef er me dus weinig zorgen over te maken, toch niet deze zorg die Kafka zich er, o zo duidelijk – of was het maar schijnbaar - over maakte.

     

    [1] ‘Kafka, Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Photographies d’Irina Ionesco, Editions Eric Koehler, Paris, Institut Français de Prague, 1992, page 68.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Eedgoed in Serskamp

     

    En, mijn jeugd blijft me bewonen. Zijn het de luchten, de drijvende wolken, de winden in de bomen; of is het niets anders dan het jagen van de dagen dat ik even tegenhouden wil, tegendraads zijn om hopelijk wat langer nog te leven?

    Mijn verre jeugd, mijn speelse jaren: ik wandel door de velden, van Serskamp-Schellebelle, de weiden en de velden, de boomkwekerijen, de rozenvelden, de Schelde aan de einder, en voor mij, en nog steeds, als centraal punt erin een uitgestrekt domein, op vergeelde kaarten getekend als het ‘Eedgoed’[1], een oude hoeve, gelegen in een verwaarloosd park, omgeven door een brede gracht.

    Als jonge knaap droomde ik er te wonen, en het park te kunnen doorkruisen in alle richtingen. Ik droomde zelfs het ooit te kunnen kopen van de oudere bewoners, twee broers en een zuster. Ik zou de gebouwen, met de toren boven de inrijpoort in hun vroegere glans herstellen; ik zou er een boek schrijven in de schemerkamers, voor de open haard gezeten aan een brede tafel; ik zou het park als bos, open en bloot gelaten hebben met alleen de slotgracht die ik zou laten uitdiepen om het brakke water te vervangen door een spiegel voor de bomen erover.

    Het was ook de tijd dat ik Elias van Maurice Gilliams las, de bootjes die werden uitgezet op het water en ik zag in mijn dromen het domein met de vroegere herenwoning, als dat van Elias en Aloysius en tante Henriette. Ondertussen is het domein verkocht en niet alleen verbouwd en de grachten uitgediept, maar ook zorgvuldig omheind en de hoge omheining begroeid met klimop.

    Maar mijn droom is gebleven, mijn manuscript dat is blijven liggen, ontoereikend geacht, of te drooms, te filosofisch, te metafysisch en al wat dit laatste betekenen kan, tot waar ik kwam, draagt er de diepe  sporen van.

    Veel later, het gebeurde regelmatig dat mijn broer Georges en ik, na het bezoek aan het graf van vader en moeder, er nog eens heen wandelden. De laatste jaren was het helemaal afgeschermd, niet alleen door de bomen er omheen, maar ook door een meterhoge omheining die nu begroeid is met een klimophaag. Ik kijk dan uit naar het sierlijk prieeltje binnen het domein, het enige dat nog overbleef van de vroegere herenwoning, maar nu verborgen blijft als men geen opening vindt in de ranken klimop.

    In mijn verre jeugd toen er nog een zekere toegankelijkheid was ben ik ooit eens, over de uitgedroogde gracht doorgedrongen tot de muren ervan en toen ik door het stofferige venster keek, ik in de donkere waterogen keek van een vrouw met verwarde haren en een man, naakt over haar gebogen, zodat ik een schreeuw liet en hals over kop weggelopen ben, het park uit, de gracht over, de lucht brandend in mijn keel van angst.

    Maar dat is lang geleden al. Te lang opdat ik mijn schreeuw van toen nog horen zou als ik er langs kom. Het kan ook best dat het beeld dat ik van het prieeltje over houd, eerder een deel van mijn manuscript is dan een deel realiteit. De zekerheid die je hebt van iemand die schrijft is soms ver te zoeken, schrijven dromen zijnde.

     

    [1] Het ‘eedgoed’, gelegen in Serskamp, een omwald domein, vroeger omvattende een ruime herenwoning, afgebroken in 1840, en een overgebleven oude hoeve, gelegen in een verwaarloosd park van 25 Ha. De toegangspoort met toren draagt het jaartal 1573, maar het domein komt reeds voor in documenten daterend van de XIVde eeuw

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Eedgoed in Serskamp

     

    En, mijn jeugd blijft me bewonen. Zijn het de luchten, de drijvende wolken, de winden in de bomen; of is het niets anders dan het jagen van de dagen dat ik even tegenhouden wil, tegendraads zijn om hopelijk wat langer nog te leven?

    Mijn verre jeugd, mijn speelse jaren: ik wandel door de velden, van Serskamp-Schellebelle, de weiden en de velden, de boomkwekerijen, de rozenvelden, de Schelde aan de einder, en voor mij, en nog steeds, als centraal punt erin een uitgestrekt domein, op vergeelde kaarten getekend als het ‘Eedgoed’[1], een oude hoeve, gelegen in een verwaarloosd park, omgeven door een brede gracht.

    Als jonge knaap droomde ik er te wonen, en het park te kunnen doorkruisen in alle richtingen. Ik droomde zelfs het ooit te kunnen kopen van de oudere bewoners, twee broers en een zuster. Ik zou de gebouwen, met de toren boven de inrijpoort in hun vroegere glans herstellen; ik zou er een boek schrijven in de schemerkamers, voor de open haard gezeten aan een brede tafel; ik zou het park als bos, open en bloot gelaten hebben met alleen de slotgracht die ik zou laten uitdiepen om het brakke water te vervangen door een spiegel voor de bomen erover.

    Het was ook de tijd dat ik Elias van Maurice Gilliams las, de bootjes die werden uitgezet op het water en ik zag in mijn dromen het domein met de vroegere herenwoning, als dat van Elias en Aloysius en tante Henriette. Ondertussen is het domein verkocht en niet alleen verbouwd en de grachten uitgediept, maar ook zorgvuldig omheind en de hoge omheining begroeid met klimop.

    Maar mijn droom is gebleven, mijn manuscript dat is blijven liggen, ontoereikend geacht, of te drooms, te filosofisch, te metafysisch en al wat dit laatste betekenen kan, tot waar ik kwam, draagt er de diepe  sporen van.

    Veel later, het gebeurde regelmatig dat mijn broer Georges en ik, na het bezoek aan het graf van vader en moeder, er nog eens heen wandelden. De laatste jaren was het helemaal afgeschermd, niet alleen door de bomen er omheen, maar ook door een meterhoge omheining die nu begroeid is met een klimophaag. Ik kijk dan uit naar het sierlijk prieeltje binnen het domein, het enige dat nog overbleef van de vroegere herenwoning, maar nu verborgen blijft als men geen opening vindt in de ranken klimop.

    In mijn verre jeugd toen er nog een zekere toegankelijkheid was ben ik ooit eens, over de uitgedroogde gracht doorgedrongen tot de muren ervan en toen ik door het stofferige venster keek, ik in de donkere waterogen keek van een vrouw met verwarde haren en een man, naakt over haar gebogen, zodat ik een schreeuw liet en hals over kop weggelopen ben, het park uit, de gracht over, de lucht brandend in mijn keel van angst.

    Maar dat is lang geleden al. Te lang opdat ik mijn schreeuw van toen nog horen zou als ik er langs kom. Het kan ook best dat het beeld dat ik van het prieeltje over houd, eerder een deel van mijn manuscript is dan een deel realiteit. De zekerheid die je hebt van iemand die schrijft is soms ver te zoeken, schrijven dromen zijnde.

     

     

    [1] Het ‘eedgoed’, gelegen in Serskamp, een omwald domein, vroeger omvattende een ruime herenwoning, afgebroken in 1840, en een overgebleven oude hoeve, gelegen in een verwaarloosd park van 25 Ha. De toegangspoort met toren draagt het jaartal 1573, maar het domein komt reeds voor in documenten daterend van de XIVde eeuw

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend de tijd

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die, totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus, de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de lente

    bezoedeld in de nevel:

    momenten van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de lente van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden dwaalden,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend de tijd

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die, totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus, de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de lente

    bezoedeld in de nevel:

    momenten van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de lente van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden dwaalden,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend de tijd

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die, totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus, de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de lente

    bezoedeld in de nevel:

    momenten van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de lente van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden dwaalden,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend de tijd

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die, totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus, de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de lente

    bezoedeld in de nevel:

    momenten van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de lente van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden dwaalden,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend de tijd

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die, totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus, de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de lente

    bezoedeld in de nevel:

    momenten van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de lente van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden dwaalden,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend de tijd

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die, totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus, de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de lente

    bezoedeld in de nevel:

    momenten van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de lente van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we in Schellebelle

    langs de velden dwaalden,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend.

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus en de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de herfst

    bezoedeld in de nevel,

    ogenblikken van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de zomer van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden liepen,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.gEDICHT

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend.

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus en de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de herfst

    bezoedeld in de nevel,

    ogenblikken van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de zomer van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden liepen,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

     

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend.

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus en de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de herfst

    bezoedeld in de nevel,

    ogenblikken van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de zomer van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden liepen,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.

    Rutger Kopland (1934-2012).

     

    Gedicht.

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed, verstild verzonken,

    ademend.

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus en, de poëet, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de herfst

    bezoedeld in de nevel,

    ogenblikken van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de zomer van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we, in Schellebelle

    langs de velden liepen,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en, soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    soms herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet,

    zelfs de drie abelen niet.

     

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

    19 juli

    Gedicht

     

    Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd. (Rutger Kopland, 1934-2012)

     

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed verstild, verzonken.

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de herfst

    bezoedeld in de nevel,

    ogenblikken van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de zomer van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen w' in Schellebelle

    langs de velden liepen,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    herhaaldelijk:

     

    Herinneringen, je ontgaat ze niet.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht

    Wat de avond van de rozen weet,

    het licht weet van de nacht

    is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.

    Maar toch een vraag:

    hoe in elkaar verweven,

    het ene niet zonder het andere kan,

    maar in elkaar gebed,

    als in gebed verzonken.

     

    Van de dingen die er waren

    en de dingen die er zijn,

    die totaal verschillend,

    toch elkaar bezitten.

    De toonaard kent de klank ervan

    de musicus, de hand

    het blad waarop geschreven wordt,

    of in het marmeren blok

    het beeld al is

    alvorens het gehouwen wordt.

     

    Wat indien we niet waren

    met guirlandes in de geest omhuld,

    met rozenvelden in de herfst

    bezoedeld in de nevel,

    ogenblikken van vertedering

    dat onze wereld is.

    Of wij, gelopen in de regen

    we zelf de regen waren:

    geur die van de rozen is

    en van de regen in de aarde is.

     

    Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,

    verwonderlijk,

    dit niet de zomer van de ouders is,

    niet de bedwelming is

    van de luchten over ons gebogen

    maar van de rozen in de avondzon.

     

    Dit, toen we liepen

    langs de velden in Schellebelle,

    de jonge jaren

    die van ons leven waren,

    toen, met floers omfloerst,

    van ogenblik tot ogenblik,

    de tijd, een doek gesponnen,

    tot zo lang nog als de dagen,

    en soms het toeten

    van de boten op de Schelde,

    herhaaldelijk:

     

    herinneringen, je ontgaat ze niet.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Dame, het Lot en Eperlecques.

     

    Het gebeurde maandag,11 juni, dat mijn blog die ik, zo dacht ik toch, de avond van 10 juni correct had ingelogd, door een speelsheid of wat ook van de Centrale Computer, geplaatst werd, niet op de datum van 11 juni maar op de datum van 1 januari 1970, zoals de computer zelf het me meldde.

     

    Ik heb dit pas vastgesteld op 11 juni om 10.45, zodat voor de eerste maal, sinds mijn blogs zijn gestart, zijnde mei 2010, er een tiental lezers zijn geweest die op een blanco plaats zijn terecht gekomen. Het had niet moeten/mogen gebeuren, maar het gebeurde, een kleine speling van het lot.

     

    Een dame, vorige maandag, die ik ontmoette aan de vijver waar ik zat, werkend aan een eerder ingewikkelde blog, sprak ook over het lot. Het lot, zegde ze, dat er voor gezorgd had dat haar eerste echtgenoot haar verlaten had omwille van haar vriendin, haar tweede echtgenoot vertrokken was met haar nicht en een derde met haar buurvrouw.

     

    Ze sprak erover met een zekere gelatenheid, een soort van fierheid zelfs, het was het lot dat toegeslagen had bij haar, tot driemaal toe, en tegen het lot valt niets te beginnen. Maar nu had ze alle moeilijkheden overwonnen en was ze tot  rust gekomen, voldoende gerijpt en verstandiger geworden. Haar eerste man was zelfs terug opgedoken, hij wou terugkomen bij haar, maar er was geen sprake van, zegde ze met hoge stem.

     

    Ik heb geluisterd naar wat ze absoluut kwijt wou, dat ze lichtgelovig was geweest kwam niet bij haar op, ze was een slachtoffer van het lot. Een ogenblik dacht ik haar te zeggen dat ook Dante het had over het Lot, over Dame Fortuna, die soms gunstig was en daarna tegendraads; maar ik heb wijselijk gezwegen, want van Dante en zijn Inferno had ze zeker nog nooit gehoord.

     

    Maar ze had daarenboven iets belangrijks te vertellen, en ik wil niet nalaten het hier over te nemen omdat ze er vol vuur over sprak. Ze had de vorige dag, met een bus vrienden, het Blockhaus, gelegen in de bossen van Eperlecques - ‘Sperleke’, een dertigtal km van Calais, 10 van St-Omer  - bezocht, iets dat ze zich niet kon inbeelden dat zo iets bestond.

     

    Ik ook ben er langs geweest; werd er heen gevoerd, jaren geleden, door een goede vriend, Marc Herbert die er nu niet meer is, maar hij kende al die plaatsen in Frans-Vlaanderen, waar de Duitse legers zich hebben uitgeleefd wat het bouwen van bunkers betreft en er betonnen bouwwerken hebben achtergelaten die qua omvang, elke verbeelding tarten.

     

    Het Blockhaus in Eperlecques zelf is een bunker 33 meter hoog en 90 meter lang, het type van de kunst van de waanzin. Het was de lanceerbasis van de V2’s die in de oorlog - de laatste hier die wij gekend hebben - afgevuurd werden op Engeland.

     

    Het is niet iets om over te schrijven, trouwens Google weet er heel wat meer over. Dichter bij Calais, in Helfaut/St.Omer is er een andere reuzenbunker, la Coupole genaamd, gebouwd in 1943/44, van waar uit V2’s gelanceerd werden op Engeland. Een welgerichte bijzonder zware bom, a ‘tallboy’  heeft die site getroffen waarbij meer dan 500 (Russische?) krijgsgevangen die er werkten bedolven werden onder een massa beton. Ze moeten er nog liggen.

     

    Dit voor zij die aan toerisme van het sensationele willen beginnen. Ontgoocheld zullen ze niet zijn, verbaasd over wat toen al mogelijk was, wel. 

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Dame, het Lot en Eperlecques

     

    Het gebeurde maandag,11 juni, dat mijn blog die ik, zo dacht ik toch, de avond van 10 juni correct had ingelogd, door een speelsheid of wat ook van de Centrale Computer, geplaatst werd, niet op de datum van 11 juni maar op de datum van 1 januari 1970, zoals de computer zelf het me meldde.

     

    Ik heb dit pas vastgesteld op 11 juni om 10.45, zodat voor de eerste maal, sinds mijn blogs zijn gestart, zijnde mei 2010, er een tiental lezers zijn geweest die op een blanco plaats zijn terecht gekomen. Het had niet moeten/mogen gebeuren, maar het gebeurde, een kleine speling van het lot.

     

    Een dame, vorige maandag, die ik ontmoette aan de vijver waar ik zat, werkend aan een eerder ingewikkelde blog, sprak ook over het lot. Het lot, zegde ze, dat er voor gezorgd had dat haar eerste echtgenoot haar verlaten had omwille van haar vriendin, haar tweede echtgenoot vertrokken was met haar nicht en een derde met haar buurvrouw.

     

    Ze sprak erover met een zekere gelatenheid, een soort van fierheid zelfs, het was het lot dat toegeslagen had bij haar, tot driemaal toe, en tegen het lot valt niets te beginnen. Maar nu had ze alle moeilijkheden overwonnen en was ze tot  rust gekomen, voldoende gerijpt en verstandiger geworden. Haar eerste man was zelfs terug opgedoken, hij wou terugkomen bij haar, maar er was geen sprake van, zegde ze met hoge stem.

     

    Ik heb geluisterd naar wat ze absoluut kwijt wou, dat ze lichtgelovig was geweest kwam niet bij haar op, ze was een slachtoffer van het lot. Een ogenblik dacht ik haar te zeggen dat ook Dante het had over het Lot, over Dame Fortuna, die soms gunstig was en daarna tegendraads; maar ik heb wijselijk gezwegen, want van Dante en zijn Inferno had ze zeker nog nooit gehoord.

     

    Maar ze had daarenboven iets belangrijks te vertellen, en ik wil niet nalaten het hier over te nemen omdat ze er vol vuur over sprak. Ze had de vorige dag, met een bus vrienden, het Blockhaus, gelegen in de bossen van Eperlecques - ‘Sperleke’, een dertigtal km van Calais, 10 van St-Omer  - bezocht, iets dat ze zich niet kon inbeelden dat zo iets bestond.

     

    Ik ook ben er langs geweest; werd er heen gevoerd, jaren geleden, door een goede vriend, Marc Herbert die er nu niet meer is, maar hij kende al die plaatsen in Frans-Vlaanderen, waar de Duitse legers zich hebben uitgeleefd wat het bouwen van bunkers betreft en er betonnen bouwwerken hebben achtergelaten die qua omvang, elke verbeelding tarten.

     

    Het Blockhaus in Eperlecques zelf is een bunker 33 meter hoog en 90 meter lang, het type van de kunst van de waanzin. Het was de lanceerbasis van de V2’s die in de oorlog - de laatste hier die wij gekend hebben - afgevuurd werden op Engeland.

     

    Het is niet iets om over te schrijven, trouwens Google weet er heel wat meer over. Dichter bij Calais, in Helfaut/St.Omer is er een andere reuzenbunker, la Coupole genaamd, gebouwd in 1943/44, van waar uit V2’s gelanceerd werden op Engeland. Een welgerichte bijzonder zware bom, a ‘tallboy’  heeft die site getroffen waarbij meer dan 500 (Russische?) krijgsgevangen die er werkten bedolven werden onder een massa beton. Ze moeten er nog liggen.

     

    Dit voor zij die aan toerisme van het sensationele willen beginnen. Ontgoocheld zullen ze niet zijn, verbaasd over wat toen al mogelijk was, wel. 

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Dame, het Lot en Eperlecques.

     

     

    Het gebeurde maandag,11 juni, dat mijn blog die ik, zo dacht ik toch, de avond van 10 juni correct had ingelogd, door een speelsheid of wat ook van de Centrale Computer, geplaatst werd, niet op de datum van 11 juni maar op de datum van 1 januari 1970, zoals de computer zelf het me meldde.

     

    Ik heb dit pas vastgesteld op 11 juni om 10.45, zodat voor de eerste maal, sinds mijn blogs zijn gestart, zijnde mei 2010, er een tiental lezers zijn geweest die op een blanco plaats zijn terecht gekomen. Het had niet moeten/mogen gebeuren, maar het gebeurde, een kleine speling van het lot.

     

    Een dame, vorige maandag, die ik ontmoette aan de vijver waar ik zat, werkend aan een eerder ingewikkelde blog, sprak ook over het lot. Het lot, zegde ze, dat er voor gezorgd had dat haar eerste echtgenoot haar verlaten had omwille van haar vriendin, haar tweede echtgenoot vertrokken was met haar nicht en een derde met haar buurvrouw.

     

    Ze sprak erover met een zekere gelatenheid, een soort van fierheid zelfs, het was het lot dat toegeslagen had bij haar, tot driemaal toe, en tegen het lot valt niets te beginnen. Maar nu had ze alle moeilijkheden overwonnen en was ze tot  rust gekomen, voldoende gerijpt en verstandiger geworden. Haar eerste man was zelfs terug opgedoken, hij wou terugkomen bij haar, maar er was geen sprake van, zegde ze met hoge stem.

     

    Ik heb geluisterd naar wat ze absoluut kwijt wou, dat ze lichtgelovig was geweest kwam niet bij haar op, ze was een slachtoffer van het lot. Een ogenblik dacht ik haar te zeggen dat ook Dante het had over het Lot, over Dame Fortuna, die soms gunstig was en daarna tegendraads; maar ik heb wijselijk gezwegen, want van Dante en zijn Inferno had ze zeker nog nooit gehoord.

     

    Maar ze had daarenboven iets belangrijks te vertellen, en ik wil niet nalaten het hier over te nemen omdat ze er vol vuur over sprak. Ze had de vorige dag, met een bus vrienden, het Blockhaus, gelegen in de bossen van Eperlecques - ‘Sperleke’, een dertigtal km van Calais, 10 van St-Omer  - bezocht, iets dat ze zich niet kon inbeelden dat zo iets bestond.

     

    Ik ook ben er langs geweest; werd er heen gevoerd, jaren geleden, door een goede vriend, Marc Herbert die er nu niet meer is, maar hij kende al die plaatsen in Frans-Vlaanderen, waar de Duitse legers zich hebben uitgeleefd wat het bouwen van bunkers betreft en er betonnen bouwwerken hebben achtergelaten die qua omvang, elke verbeelding tarten.

     

    Het Blockhaus in Eperlecques zelf is een bunker 33 meter hoog en 90 meter lang, het type van de kunst van de waanzin. Het was de lanceerbasis van de V2’s die in de oorlog - de laatste hier die wij gekend hebben - afgevuurd werden op Engeland.

     

    Het is niet iets om over te schrijven, trouwens Google weet er heel wat meer over. Dichter bij Calais, in Helfaut/St.Omer is er een andere reuzenbunker, la Coupole genaamd, gebouwd in 1943/44, van waar uit V2’s gelanceerd werden op Engeland. Een welgerichte bijzonder zware bom, a ‘tallboy’  heeft die site getroffen waarbij meer dan 500 (Russische?) krijgsgevangen die er werkten bedolven werden onder een massa beton. Ze moeten er nog liggen.

     

    Dit voor zij die aan toerisme van het sensationele willen beginnen. Ontgoocheld zullen ze niet zijn, verbaasd over wat toen al mogelijk was, wel. 

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Dame, het Lot en Eperlecques

     

     

    Het gebeurde gisteren, 12 juni, dat mijn blog die ik, zo dacht ik toch, de avond van 11 juni correct had ingelogd, door een speelsheid of wat ook van de centrale computer, geplaatst werd, niet op de datum van 12 juni, maar op de datum van 1 januari 1970, zoals de computer zelf het me meldde. 

     

    Ik heb dit pas vastgesteld op 12 juni om 10.45, zodat voor de eerste maal, sinds mijn blogs zijn gestart, zijnde mei 2010, er een tiental lezers zijn geweest die op een blanco plaats zijn terecht gekomen. Het had niet moeten/mogen gebeuren, maar het gebeurde, een kleine speling van het lot.

     

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Lot en Eperlecques

     

     

    Het gebeurde gisteren, 12 juni, dat mijn blog die ik, zo dacht ik toch, de avond van 11 juni correct had ingelogd, door een speelsheid of wat ook van de centrale computer, geplaatst werd, niet op de datum van 12 juni maar op de datum van 1 januari 1970, zoals de computer zelf het me meldde.

     

    Ik heb dit pas vastgesteld op 12 juni om 10.45, zodat voor de eerste maal, sinds mijn blogs zijn gestart, zijnde mei 2010, er een tiental lezers zijn geweest die op een blanco plaats zijn terecht gekomen. Het had niet moeten/mogen gebeuren, maar het gebeurde, een kleine speling van het lot.

     

    Een dame, gisteren, die ik ontmoette aan de vijver waar ik zat, werkend aan een eerder ingewikkelde blog, sprak ook over het lot. Het lot, zegde ze, dat er voor gezorgd had dat haar eerste echtgenoot haar verlaten had omwille van haar vriendin, haar tweede echtgenoot vertrokken was met haar nicht en een derde met haar buurvrouw.

     

    Ze sprak erover met een zekere gelatenheid, een soort van fierheid zelfs, het was het lot dat toegeslagen had tot driemaal toe, en tegen het lot valt niets te beginnen. Maar nu had ze alle moeilijkheden overwonnen en was ze tot een grote rust gekomen. Haar eerste man was zelfs terug opgedoken, hij wou terugkomen, maar er was geen sprake van, zegde ze met hoge stem.

     

    Ik heb geluisterd naar wat ze absoluut kwijt wou; dat ze lichtgelovig was geweest kwam niet bij haar op, ze was een slachtoffer van het lot. Een ogenblik dacht ik haar te zeggen dat ook Dante het had over het Lot, over Dame Fortuna, die soms gunstig was en daarna tegendraads; maar ik heb wijselijk gezwegen, want van Dante en zijn Inferno had ze zeker nog nooit gehoord.

     

    Maar ze had daarenboven iets belangrijks te vertellen, en ik wil niet nalaten het hier over te nemen, omdat ze er vol vuur over sprak. Ze had de vorige dag, met een bus vrienden, het Blockhaus, gelegen in de bossen van Eperlecques - ‘Sperleke’, een dertigtal km van Calais, 10 van St-Omer  - bezocht iets dat ze zich niet kon inbeelden dat zo iets bestond.

     

    Ik ook ben er langs geweest; werd er heen gevoerd, jaren geleden, door een goede vriend, Marc Herbert die er nu niet meer is, maar hij kende al die plaatsen in Frans-Vlaanderen, waar de Duitse legers zich hebben uitgeleefd wat de bunkers betreft en er betonnen bouwwerken hebben achtergelaten die wat de omvang ervan betreft, elke verbeelding tarten.

     

    Het Blockhaus in Eperlecques zelf is een bunker dertig meter hoog, en 90 meter lang, het type van de kunst van de waanzin. Het was de lanceerbasis van de V2’s die in de oorlog - de laatste hier die wij gekend hebben - afgevuurd werden op Engeland.

     

    Het is niet iets om over te schrijven, trouwens Google weet er heel wat over. Dichter bij Calais, in Helfaut/St.Omer is er een andere reuzenbunker, la Coupole genaamd, Gebouwd na Eperlecques in 1943/44, van waar uit, na opgave van Eperlecques, V2’s gelanceerd werden op Engeland. Een welgerichte bijzonder zware bom, a ‘tallboy’  heeft die site getroffen waarbij meer dan 500 (Russische?) krijgsgevangen die er werkten bedolven werden onder een massa beton. Ze moeten er nog liggen.

     

    Dit voor zij die aan toerisme van het sensationele willen beginnen. Ontgoocheld zullen ze niet zijn, verbaasd over wat toen al mogelijk was, wel. 

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Lot en Eperlecques

     

     

    Het gebeurde gisteren, 12 juni, dat mijn blog die ik, zo dacht ik toch, de avond van 11 juni correct had ingelogd, door een speelsheid of wat ook van de centrale computer, geplaatst werd, niet op de datum van 12 juni maar op de datum van 1 januari 1970, zoals de computer zelf het me meldde.

     

    Ik heb dit pas vastgesteld op 12 juni om 10.45, zodat voor de eerste maal, sinds mijn blogs zijn gestart, zijnde mei 2010, er een tiental lezers zijn geweest die op een blanco plaats zijn terecht gekomen. Het had niet moeten/mogen gebeuren, maar het gebeurde, een kleine speling van het lot.

     

    Een dame, gisteren, die ik ontmoette aan de vijver waar ik zat, werkend aan een eerder ingewikkelde blog, sprak ook over het lot. Het lot, zegde ze, dat er voor gezorgd had dat haar eerste echtgenoot haar verlaten had omwille van haar vriendin, haar tweede echtgenoot vertrokken was met haar nicht en een derde met haar buurvrouw.

     

    Ze sprak erover met een zekere gelatenheid, een soort van fierheid zelfs, het was het lot dat toegeslagen had tot driemaal toe, en tegen het lot valt niets te beginnen. Maar nu had ze alle moeilijkheden overwonnen en was ze tot een grote rust gekomen. Haar eerste man was zelfs terug opgedoken, hij wou terugkomen, maar er was geen sprake van, zegde ze met hoge stem.

     

    Ik heb geluisterd naar wat ze absoluut kwijt wou; dat ze lichtgelovig was geweest kwam niet bij haar op, ze was een slachtoffer van het lot. Een ogenblik dacht ik haar te zeggen dat ook Dante het had over het Lot, over Dame Fortuna, die soms gunstig was en daarna tegendraads; maar ik heb wijselijk gezwegen, want van Dante en zijn Inferno had ze zeker nog nooit gehoord.

     

    Maar ze had daarenboven iets belangrijks te vertellen, en ik wil niet nalaten het hier over te nemen, omdat ze er vol vuur over sprak. Ze had de vorige dag, met een bus vrienden, het Blockhaus, gelegen in de bossen van Eperlecques - ‘Sperleke’, een dertigtal km van Calais, 10 van St-Omer  - bezocht iets dat ze zich niet kon inbeelden dat zo iets bestond.

     

    Ik ook ben er langs geweest; werd er heen gevoerd, jaren geleden, door een goede vriend, Marc Herbert die er nu niet meer is, maar hij kende al die plaatsen in Frans-Vlaanderen, waar de Duitse legers zich hebben uitgeleefd wat de bunkers betreft en er betonnen bouwwerken hebben achtergelaten die wat de omvang ervan betreft, elke verbeelding tarten.

     

    Het Blockhaus in Eperlecques zelf is een bunker dertig meter hoog, en 90 meter lang, het type van de kunst van de waanzin. Het was de lanceerbasis van de V2’s die in de oorlog - de laatste hier die wij gekend hebben - afgevuurd werden op Engeland.

     

    Het is niet iets om over te schrijven, trouwens Google weet er heel wat over. Dichter bij Calais, in Helfaut/St.Omer is er een andere reuzenbunker, la Coupole genaamd, Gebouwd na Eperlecques in 1943/44, van waar uit, na opgave van Eperlecques, V2’s gelanceerd werden op Engeland. Een welgerichte bijzonder zware bom, a ‘tallboy’  heeft die site getroffen waarbij meer dan 500 (Russische?) krijgsgevangen die er werkten bedolven werden onder een massa beton. Ze moeten er nog liggen.

     

    Dit voor zij die aan toerisme van het sensationele willen beginnen. Ontgoocheld zullen ze niet zijn, verbaasd over wat toen al mogelijk was, wel. 

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bhagavad Gita

     

    Ik waag het, vandaag te verwijzen naar de orthodoxe Hindoe Schriften en wel naar een bijzonder deel ervan, de Bhagavad Gíta[1].

    Weinig zijn er, hier in het westen, die hierover iets te zeggen hebben, zoals er weinig zijn die zich wagen iets te vertellen over de Bijbel; maar het is een geschrift dat dieper graaft in het wezen van de dingen en een sterke aanleiding is voor de westerling die we zijn, te gaan geloven in het onwaarschijnlijke.

    Wat weten wij ervan, de ‘arme zondaars’ die we zijn? Wat weten we van wat er overblijft van ons, eens het eindpunt van ons zijn bereikt; niet van ons omhulsel, dat weten we, het is maar wat stof, maar wat van ons ‘ik’, van wat er opgeslagen, opgestapeld ligt, in onze elektronen, in onze, om het even welke quarks of partikels, of Higgs-bossons?

    Wat rest er van het ‘ik’ dat ons lichaam bewoonde, is het niet een deeltje van het kolossale, ondoorgrondelijke, nebuleuze ‘ik’ dat van het Universum is; het deel dat, zoals de Bhagavad Gita het laat uitschijnen, onsterfelijk is en overgaat van  het lichaam van de ouderling naar het lichaam van de boorling? Wat de Hindoe als volgt formuleert?

    Never have I not been, never have you not been, and never have these princes of men not been; and never shall the time come when all of us shall not still be. As the tenant soul goes through childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies.

    Of, zoals de ziel die we in pacht kregen, overgaat in ons lichaam van onze kindsheid, naar onze volwassenheid en naar onze late jaren, zo gaat ze over op andere lichamen.

    En ik begrijp, als ik dit lees, dat het deeltje geest dat we als mens in pacht hebben gekregen, onsterfelijk is en overgedragen wordt van leven op leven. En,‘altijd ben ik geweest van in den beginne, en altijd zal ik er zijn, altijd een tikje, een leven meer dan ik al was..

    Het oerbeeld van het levende ‘ik’, het, komende van in den beginne tot in het eeuwige doorgegeven ‘ik’ van mens op mens, zoals het geschreven staat in de Bhagavad Gita.

    En er zijn andere wijsheden, meer aards gebonden dan, meer gericht op het dagelijkse van ons bestaan, regels die we nimmer hebben aangeleerd maar die een oplossing brengen voor onze verzuchtingen, meer en meer te zijn of te hebben.

    Er is een versregel uit de ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot die ik wel eens durf gebruiken als ik me zorgen maak over de kwaliteit van wat ik geschreven heb. Eliot heeft het over zijn pogen, woorden te gebruiken om zijn gedachten uit te drukken. Elke poging, dicht hij, is een gans nieuwe start en een andere soort van faling. Maar zegt hij verder:

    ‘For us, there is only the trying. The rest is not our business’.

    Het is zo iets als doe wel en zie niet om. Echter, voor iemand die schrijft is het niet zo eenvoudig, al wat je neerzet op je blad, met deze stelregel te bedekken.

    Eliot heeft zeker de Hindoeschriften gelezen, in tal van zijn verzen spreekt hij over de god Krishna, een belichaming van het absolute zijn. Ik ben dan ook niet verbaasd, de oorsprong van zijn versregel te lezen in de Bhagavad Gíta:

    ‘Let your reward be in the actions themselves; never in their fruits. So be not moved by the fruits of actions. Nor let inaction dwell in you’.

    Het komt er dus, en ook voor mij, vooral op aan actief te zijn, en actief te blijven. Te trachten woorden te gebruiken om gedachten, beelden, herinneringen, gebeurtenissen, op de meest literaire wijze weer te geven. Eens dit gedaan, is mijn werk af.

    Maar de gelatenheid van de Hindoe bezit ik niet, ik  blijf uitkijken naar the fruits of my actions. Ik blijf er gevoelig voor.

     

    [1] A Book of Hindu Scriptures in the form of a dialogue between Prince Arguna and the God Krishna”; The Peter Pauper Press, Mount Vernon - New York 1959, pag. 13.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bhagavad Gita

     

    Ik waag het, vandaag te verwijzen naar de orthodoxe Hindoe Schriften en wel naar een bijzonder deel ervan, de Bhagavad Gíta[1].

    Weinig zijn er, hier in het westen, die hierover iets te zeggen hebben, zoals er weinig zijn die zich wagen iets te vertellen over de Bijbel; maar het is een geschrift dat dieper graaft in het wezen van de dingen en een sterke aanleiding is voor de westerling die we zijn, te gaan geloven in het onwaarschijnlijke.

    Wat weten wij ervan, de ‘arme zondaars’ die we zijn? Wat weten we van wat er overblijft van ons, eens het eindpunt van ons zijn bereikt; niet van ons omhulsel, dat weten we, het is maar wat stof, maar wat van ons ‘ik’, van wat er opgeslagen, opgestapeld ligt, in onze elektronen, in onze, om het even welke quarks of partikels, of Higgs-bossons?

    Wat rest er van het ‘ik’ dat ons lichaam bewoonde, is het niet een deeltje van het kolossale, ondoorgrondelijke, nebuleuze ‘ik’ dat van het Universum is; het deel dat, zoals de Bhagavad Gita het laat uitschijnen, onsterfelijk is en overgaat van  het lichaam van de ouderling naar het lichaam van de boorling? Wat de Hindoe als volgt formuleert:

    Never have I not been, never have you not been, and never have these princes of men not been; and never shall the time come when all of us shall not still be. As the tenant soul goes through childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies. 

    Of, zoals de ziel die we in pacht kregen, overgaat in ons lichaam van onze kindsheid, naar onze volwassenheid en naar onze late jaren, zo gaat ze over op andere lichamen.

    En ik begrijp, als ik dit lees, dat het deeltje geest dat we als mens in pacht hebben gekregen, onsterfelijk is en overgedragen wordt van leven op leven. En,‘altijd ben ik geweest van in den beginne, en altijd zal ik er zijn, altijd een tikje, een leven meer dan ik al was..

    Het oerbeeld van het levende ‘ik’, het, komende van in den beginne tot in het eeuwige doorgegeven ‘ik’ van mens op mens, zoals het geschreven staat in de Bhagavad Gita.

    En er zijn andere wijsheden, meer aards gebonden dan, meer gericht op het dagelijkse van ons bestaan, regels die we nimmer hebben aangeleerd maar die een oplossing brengen voor onze verzuchtingen, meer en meer te zijn of te hebben.

    Er is een versregel uit de ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot die ik wel eens durf gebruiken als ik me zorgen maak over de kwaliteit van wat ik geschreven heb. Eliot heeft het over zijn pogen, woorden te gebruiken om zijn gedachten uit te drukken. Elke poging, dicht hij, is een gans nieuwe start en een andere soort van faling. Maar zegt hij verder:

    ‘For us, there is only the trying. The rest is not our business’.  

    Het is zo iets als doe wel en zie niet om. Echter, voor iemand die schrijft is het niet zo eenvoudig, al wat je neerzet op je blad, met deze stelregel te bedekken. Eliot heeft zeker de Hindoeschriften gelezen, in tal van zijn verzen spreekt hij over de god Krishna, een belichaming van het absolute zijn. Ik ben dan ook niet verbaasd, de oorsprong van zijn versregel te lezen in de Bhagavad Gíta:

    ‘Let your reward be in the actions themselves; never in their fruits. So be not moved by the fruits of actions. Nor let inaction dwell in you’. 

    Het komt er dus, en ook voor mij, vooral op aan actief te zijn, en actief te blijven. Te trachten woorden te gebruiken om gedachten, beelden, herinneringen, gebeurtenissen, op de meest literaire wijze weer te geven. Eens dit gedaan, is mijn werk af.

    Maar de gelatenheid van de Hindoe bezit ik niet, ik  blijf uitkijken naar the fruits of my actions. Ik blijf er gevoelig voor.

     

    [1] A Book of Hindu Scriptures in the form of a dialogue between Prince Arguna and the God Krishna”; The Peter Pauper Press, Mount Vernon - New York 1959, pag. 13.

     

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bhagavad Gita

     

    Ik waag het, vandaag te verwijzen naar de orthodoxe Hindoe Schriften en wel naar een bijzonder deel ervan, de Bhagavad Gíta[1].

    Weinig zijn er, hier in het westen, die hierover iets te zeggen hebben, zoals er weinig zijn die zich wagen iets te vertellen over de Bijbel; maar het is een geschrift dat dieper graaft in het wezen van de dingen en een sterke aanleiding is voor de westerling die we zijn, te gaan geloven in het onwaarschijnlijke.

    Wat weten wij ervan, de ‘arme zondaars’ die we zijn? Wat weten we van wat er overblijft van ons, eens het eindpunt van ons zijn bereikt; niet van ons omhulsel, dat weten we, het is maar wat stof, maar wat van ons ‘ik’, van wat er opgeslagen, opgestapeld ligt, in onze elektronen, in onze, om het even welke quarks of partikels, of Higgs-bossons?

    Wat rest er van het ‘ik’ dat ons lichaam bewoonde, is het niet een deeltje van het kolossale, ondoorgrondelijke, nebuleuze ‘ik’ dat van het Universum is; het deel dat, zoals de Bhagavad Gita het laat uitschijnen, onsterfelijk is en overgaat van  het lichaam van de ouderling naar het lichaam van de boorling? Wat de Hindoe als volgt formuleert:

    Never have I not been, never have you not been, and never have these princes of men not been; and never shall the time come when all of us shall not still be. As the tenant soul goes through childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies. 

    Of, zoals de ziel die we in pacht kregen, overgaat in ons lichaam van onze kindsheid, naar onze volwassenheid en naar onze late jaren, zo gaat ze over op andere lichamen.

    En ik begrijp, als ik dit lees, dat het deeltje geest dat we als mens in pacht hebben gekregen, onsterfelijk is en overgedragen wordt van leven op leven. En,‘altijd ben ik geweest van in den beginne, en altijd zal ik er zijn, altijd een tikje, een leven meer dan ik al was..

    Het oerbeeld van het levende ‘ik’, het, komende van in den beginne tot in het eeuwige doorgegeven ‘ik’ van mens op mens, zoals het geschreven staat in de Bhagavad Gita.

    En er zijn andere wijsheden, meer aards gebonden dan, meer gericht op het dagelijkse van ons bestaan, regels die we nimmer hebben aangeleerd maar die een oplossing brengen voor onze verzuchtingen, meer en meer te zijn of te hebben.

    Er is een versregel uit de ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot die ik wel eens durf gebruiken als ik me zorgen maak over de kwaliteit van wat ik geschreven heb. Eliot heeft het over zijn pogen, woorden te gebruiken om zijn gedachten uit te drukken. Elke poging, dicht hij, is een gans nieuwe start en een andere soort van faling. Maar zegt hij verder:

    ‘For us, there is only the trying. The rest is not our business’.  

    Het is zo iets als doe wel en zie niet om. Echter, voor iemand die schrijft is het niet zo eenvoudig, al wat je neerzet op je blad, met deze stelregel te bedekken. Eliot heeft zeker de Hindoeschriften gelezen, in tal van zijn verzen spreekt hij over de god Krishna, een belichaming van het absolute zijn. Ik ben dan ook niet verbaasd, de oorsprong van zijn versregel te lezen in de Bhagavad Gíta:

    ‘Let your reward be in the actions themselves; never in their fruits. So be not moved by the fruits of actions. Nor let inaction dwell in you’. 

    Het komt er dus, en ook voor mij, vooral op aan actief te zijn, en actief te blijven. Te trachten woorden te gebruiken om gedachten, beelden, herinneringen, gebeurtenissen, op de meest literaire wijze weer te geven. Eens dit gedaan, is mijn werk af.

    Maar de gelatenheid van de Hindoe bezit ik niet, ik  blijf uitkijken naar the fruits of my actions. Ik blijf er gevoelig voor. 

     

    [1] A Book of Hindu Scriptures in the form of a dialogue between Prince Arguna and the God Krishna”; The Peter Pauper Press, Mount Vernon - New York 1959, pag. 13.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bhagavad Gita

     

    Ik waag het, vandaag te verwijzen naar de orthodoxe Hindoe Schriften en wel naar een bijzonder deel ervan, de Bhagavad Gíta[1].

    Weinig zijn er, hier in het westen, die hierover iets te zeggen hebben, zoals er weinig zijn die zich wagen iets te vertellen over de Bijbel; maar het is een geschrift dat dieper graaft in het wezen van de dingen en een sterke aanleiding is voor de westerling die we zijn, te gaan geloven in het onwaarschijnlijke.

    Wat weten wij ervan, de ‘arme zondaars’ die we zijn? Wat weten we van wat er overblijft van ons, eens het eindpunt van ons zijn bereikt; niet van ons omhulsel, dat weten we, het is maar wat stof, maar wat van ons ‘ik’, van wat er opgeslagen, opgestapeld ligt, in onze elektronen, in onze, om het even welke quarks of partikels, of Higgs-bossons?

    Wat rest er van het ‘ik’ dat ons lichaam bewoonde, is het niet een deeltje van het kolossale, ondoorgrondelijke, nebuleuze ‘ik’ dat van het Universum is; het deel dat, zoals de Bhagavad Gita het laat uitschijnen, onsterfelijk is en overgaat van  het lichaam van de ouderling naar het lichaam van de boorling? Wat de Hindoe als volgt formuleert?

    Never have I not been, never have you not been, and never have these princes of men not been; and never shall the time come when all of us shall not still be. As the tenant soul goes through childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies. 

    Of, zoals de ziel die we in pacht kregen, overgaat in ons lichaam van onze kindsheid, naar onze volwassenheid en naar onze late jaren, zo gaat ze over op andere lichamen.

    En ik begrijp, als ik dit lees, dat het deeltje geest dat we als mens in pacht hebben gekregen, onsterfelijk is en overgedragen wordt van leven op leven. En,‘altijd ben ik geweest van in den beginne, en altijd zal ik er zijn, altijd een tikje, een leven meer dan ik al was.

    Het oerbeeld van het levende ‘ik’, het, komende van in den beginne tot in het eeuwige doorgegeven ‘ik’ van mens op mens, zoals het geschreven staat in de Bhagavad Gita.

    En er zijn andere wijsheden, meer aards gebonden dan, meer gericht op het dagelijkse van ons bestaan, regels die we nimmer hebben aangeleerd maar die een oplossing brengen voor onze verzuchtingen, meer en meer te zijn of te hebben. Er is een versregel uit de ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot die ik wel eens durf gebruiken als ik me zorgen maak over de kwaliteit van wat ik geschreven heb. Eliot heeft het over zijn pogen, woorden te gebruiken om zijn gedachten uit te drukken. Elke poging, dicht hij, is een gans nieuwe start en een andere soort van faling. Maar zegt hij verder:

    ‘For us, there is only the trying. The rest is not our business’.  

    Het is zo iets als doe wel en zie niet om. Echter, voor iemand die schrijft is het niet zo eenvoudig, al wat je neerzet op je blad, met deze stelregel te bedekken. Eliot heeft zeker de Hindoeschriften gelezen, in tal van zijn verzen spreekt hij over de god Krishna, een belichaming van het absolute zijn. Ik ben dan ook niet verbaasd, de oorsprong van zijn versregel te lezen in de Bhagavad Gíta:

    ‘Let your reward be in the actions themselves; never in their fruits. So be not moved by the fruits of actions. Nor let inaction dwell in you’. 

    Het komt er dus, en ook voor mij, vooral op aan actief te zijn, en actief te blijven. Te trachten woorden te gebruiken om gedachten, beelden, herinneringen, gebeurtenissen, op de meest literaire wijze weer te geven. Eens dit gedaan, is mijn werk af.

    Maar de gelatenheid van de Hindoe bezit ik niet, ik blijf uitkijken naar the fruits of my actions. Ik blijf er gevoelig voor; 

     

    [1] A Book of Hindu Scriptures in the form of a dialogue between Prince Arguna and the God Krishna”; The Peter Paper Press, Mount Vernon - New York 1959, pag. 13.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe het gebeurt wat ik schrijf.

     

    Wat ik regelmatig soms hoor is, dat ik een moeilijk te lezen schrijver ben, ongewoon moeilijk zelfs. Hoe reageer ik hierop?

     

    Ofwel dat het leven nu eenmaal moeilijk te begrijpen is, en zeker het feit dat we hier op aarde rondlopen, niet in het gareel van het Universum, niet zoals dieren, bomen en planten, niet zoals atomen en elektronen, maar omhuld met een vrijheid van doen en van laten, en deze (ogenschijnlijke) vrijheid, onvermijdelijk vragen oproept die we, naar best vermogen, trachten te beantwoorden.

     

    Ofwel dat we er aan denken, in het vervolg, dergelijke vragen uit de weg te gaan, te doen alsof deze niet zouden bestaan en ons houden aan het verhalen van wat dagelijks in het leven gebeuren kan, zoals bv. de tekst die ik schreef over ‘mijne’ moeder van een paar dagen terug en heel wat reacties heeft teweeg gebracht.

     

    Ofwel, beginnen te denken en te schrijven - zoals Henri Michaux - over dingen die er niet zijn, maar er zouden kunnen zijn in al hun diversiteit van vormen en kleuren.

     

    Ik heb dus tal van mogelijkheden – er zijn er nog andere - om deze geschriften vol te houden voor een tijd nog. Maar zo eenvoudig gaat het nu ook niet. Eens je aan het schrijven gaat komen de gedachten, ga je door op je elan en kom je onvermijdelijk terecht in plaatsen, het liefst waar je nog nimmer geweest bent. Je verrast keer op keer jezelf, en het is om deze verrassing dat het om doen is.

     

    Mijn geschriften zijn dus meer dan een alleenspraak met mezelf, het zijn eerder ontdekkingen die ik doe, dingen die er nog niet waren of dan toch niet in die aard dat het kopieën zouden zijn van bestaande. Ik heb er geen andere uitleg voor; ik ben er geen honderd procent meester over, ze worden me – het gevoel dat ik soms heb – ingefluisterd, al zijn het wel geen stemmen die ik hoor; al zijn het maar woorden die zich zo maar aanbieden en die ik neem, ongeacht waarheen ze me voeren, maar me altijd afzetten, in het merendeel van de gevallen, daar waar ik niet, in de verste verte, gedacht had te zullen aankomen.

     

    Het is aldus dat het gebeurt en als het niet zo gebeurt er geen verrassing aan verbonden is, het maar de gewoonste zaak van de wereld wordt. Wel, voor de 'gewoonste zaak', schrijf ik niet.

     

    Ik zie, als ik begin, hoogstens de lijnen,  in potlood getrokken, van mijn tekening, maar de opvulling ervan volgt een proces waar ik geen vat heb op wat er uit tevoorschijn komen zal. Waarbij ik een weg volg, de juiste weg, die zijn oorsprong heeft in al wat ik las, in al wat ik al schreef, in de totaliteit van wie ik geworden ben; dit alles samen vermengd, dooreengeschud als een cocktail, wachtend op wat er uit tevoorschijn komt.

     

    Dit is dan een geschrift dat, zoals een schilderij, de laatste drop verf kreeg. Wat erna gebeurt, gebeurt in de coulissen en eens het gordijn geopend, is er wat er te zien, te lezen is van de man die ik een ogenblik geweest ben; niet noodzakelijk die van gisteren of van vorige week of maand, maar van de man die ik was toen ik deze woorden hier, neerzette tot het allerlaatste punt ervan, een schilderij die de laatste drop verf meekreeg.

     

    Ik zeg je nog, ten bewijze van wat er staat: er was deze morgen als aanleiding tot wat ik schreef, enkel de telefoon van een broeder-vriend van mijn leeftijd, die toevallig, zegde hij,  gelezen had wat er geschreven stond over ‘mijne’ moeder; hij, denkend aan ‘zijne’ moeder, waarover hij, vertrouwde hij me toe, een boek zou kunnen schrijven en het welllicht niet meer doen zal.

     

    De afstand tussen wat we willen doen en wat we doen, is soms een oceaan, soms maar een beekje.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe het gebeurt wat ik schrijf.

     

    Wat ik regelmatig soms hoor is, dat ik een moeilijk te lezen schrijver ben, ongewoon moeilijk zelfs. Hoe reageer ik hierop?

     

    Ofwel dat het leven nu eenmaal moeilijk te begrijpen is, en zeker het feit dat we hier op aarde rondlopen, niet in het gareel van het Universum, niet zoals dieren, bomen en planten, niet zoals atomen en elektronen, maar omhuld met een vrijheid van doen en van laten, en deze (ogenschijnlijke) vrijheid, onvermijdelijk vragen oproept die we, naar best vermogen, trachten te beantwoorden.

     

    Ofwel dat we er aan denken, in het vervolg, dergelijke vragen uit de weg te gaan, te doen alsof deze niet zouden bestaan en ons houden aan het verhalen van wat dagelijks in het leven gebeuren kan, zoals bv. de tekst die ik schreef over ‘mijne’ moeder van een paar dagen terug en heel wat reacties heeft teweeg gebracht.

     

    Ofwel, beginnen te denken en te schrijven - zoals Henri Michaux - over dingen die er niet zijn, maar er zouden kunnen zijn in al hun diversiteit van vormen en kleuren.

     

    Ik heb dus tal van mogelijkheden – er zijn er nog andere - om deze geschriften vol te houden voor een tijd nog. Maar zo eenvoudig gaat het nu ook niet. Eens je aan het schrijven gaat komen de gedachten, ga je door op je elan en kom je onvermijdelijk terecht in plaatsen, het liefst waar je nog nimmer geweest bent. Je verrast keer op keer jezelf, en het is om deze verrassing dat het om doen is.

     

    Mijn geschriften zijn dus meer dan een alleenspraak met mezelf, het zijn eerder ontdekkingen die ik doe, dingen die er nog niet waren of dan toch niet in die aard dat het kopieën zouden zijn van bestaande. Ik heb er geen andere uitleg voor; ik ben er geen honderd procent meester over, ze worden me – het gevoel dat ik soms heb – ingefluisterd, al zijn het wel geen stemmen die ik hoor; al zijn het maar woorden die zich zo maar aanbieden en die ik neem, ongeacht waarheen ze me voeren, maar me altijd afzetten, in het merendeel van de gevallen, daar waar ik niet, in de verste verte, gedacht had te zullen aankomen.

     

    Het is aldus dat het gebeurt en als het niet zo gebeurt er geen verrassing aan verbonden is, het maar de gewoonste zaak van de wereld wordt. Wel, voor de 'gewoonste zaak', schrijf ik niet.

     

    Ik zie, als ik begin, hoogstens de lijnen,  in potlood getrokken, van mijn tekening, maar de opvulling ervan volgt een proces waar ik geen vat heb op wat er uit tevoorschijn komen zal. Waarbij ik een weg volg, de juiste weg, die zijn oorsprong heeft in al wat ik las, in al wat ik al schreef, in de totaliteit van wie ik geworden ben; dit alles samen vermengd, dooreengeschud als een cocktail, wachtend op wat er uit tevoorschijn komt.

     

    Dit is dan een geschrift dat, zoals een schilderij, de laatste drop verf kreeg. Wat erna gebeurt, gebeurt in de coulissen en eens het gordijn geopend, is er wat er te zien, te lezen is van de man die ik een ogenblik geweest ben; niet noodzakelijk die van gisteren of van vorige week of maand, maar van de man die ik was toen ik deze woorden hier, neerzette tot het allerlaatste punt ervan, een schilderij die de laatste drop verf meekreeg.

     

    Ik zeg je nog, ten bewijze van wat er staat: er was deze morgen als aanleiding tot wat ik schreef, enkel de telefoon van een broeder-vriend van mijn leeftijd, die toevallig, zegde hij,  gelezen had wat er geschreven stond over ‘mijne’ moeder; hij, denkend aan ‘zijne’ moeder, waarover hij, vertrouwde hij me toe, een boek zou kunnen schrijven en het welllicht niet meer doen zal.

     

    De afstand tussen wat we willen doen en wat we doen, is soms een oceaan, soms maar een beekje.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe het gebeurt wat ik schrijf.

     

    Wat ik regelmatig soms hoor is, dat ik een moeilijk te lezen schrijver ben, ongewoon moeilijk zelfs. Hoe reageer ik hierop?

     

    Ofwel dat het leven nu eenmaal moeilijk te begrijpen is, en zeker het feit dat we hier op aarde rondlopen, niet in het gareel van het Universum, niet zoals dieren, bomen en planten, niet zoals atomen en elektronen, maar omhuld met een vrijheid van doen en van laten, en deze (ogenschijnlijke) vrijheid, onvermijdelijk vragen oproept die we, naar best vermogen, trachten te beantwoorden.

     

    Ofwel dat we er aan denken, in het vervolg, dergelijke vragen uit de weg te gaan, te doen alsof deze niet zouden bestaan en ons houden aan het verhalen van wat dagelijks in het leven gebeuren kan, zoals bv. de tekst die ik schreef over ‘mijne’ moeder van een paar dagen terug en heel wat reacties heeft teweeg gebracht.

     

    Ofwel, beginnen te denken en te schrijven - zoals Henri Michaux - over dingen die er niet zijn, maar er zouden kunnen zijn in al hun diversiteit van vormen en kleuren.

     

    Ik heb dus tal van mogelijkheden – er zijn er nog andere - om deze geschriften vol te houden voor een tijd nog. Maar zo eenvoudig gaat het nu ook niet. Eens je aan het schrijven gaat komen de gedachten, ga je door op je elan en kom je onvermijdelijk terecht in plaatsen, het liefst waar je nog nimmer geweest bent. Je verrast keer op keer jezelf, en het is om deze verrassing dat het om doen is.

     

    Mijn geschriften zijn dus meer dan een alleenspraak met mezelf, het zijn eerder ontdekkingen die ik doe, dingen die er nog niet waren of dan toch niet in die aard dat het kopieën zouden zijn van bestaande. Ik heb er geen andere uitleg voor; ik ben er geen honderd procent meester over, ze worden me – het gevoel dat ik soms heb – ingefluisterd, al zijn het wel geen stemmen die ik hoor; al zijn het maar woorden die zich zo maar aanbieden en die ik neem, ongeacht waarheen ze me voeren, maar me altijd afzetten, in het merendeel van de gevallen, daar waar ik niet, in de verste verte, gedacht had te zullen aankomen.

     

    Het is aldus dat het gebeurt en als het niet zo gebeurt er geen verrassing aan verbonden is, het maar de gewoonste zaak van de wereld wordt. Wel, voor de 'gewoonste zaak', schrijf ik niet.

     

    Ik zie, als ik begin, hoogstens de lijnen,  in potlood getrokken, van mijn tekening, maar de opvulling ervan volgt een proces waar ik geen vat heb op wat er uit tevoorschijn komen zal. Waarbij ik een weg volg, de juiste weg, die zijn oorsprong heeft in al wat ik las, in al wat ik al schreef, in de totaliteit van wie ik geworden ben; dit alles samen vermengd, dooreengeschud als een cocktail, wachtend op wat er uit tevoorschijn komt.

     

    Dit is dan een geschrift dat, zoals een schilderij, de laatste drop verf kreeg. Wat erna gebeurt, gebeurt in de coulissen en eens het gordijn geopend, is er wat er te zien, te lezen is van de man die ik een ogenblik geweest ben; niet noodzakelijk die van gisteren of van vorige week of maand, maar van de man die ik was toen ik deze woorden hier, neerzette tot het allerlaatste punt ervan, een schilderij die de laatste drop verf meekreeg.

     

    Ik zeg je nog, ten bewijze van wat er staat: er was deze morgen als aanleiding tot wat ik schreef, enkel de telefoon van een broeder-vriend van mijn leeftijd, die toevallig, zegde hij,  gelezen had wat er geschreven stond over ‘mijne’ moeder; hij, denkend aan ‘zijne’ moeder, waarover hij, vertrouwde hij me toe, een boek zou kunnen schrijven en het welllicht niet meer doen zal.

     

    De afstand tussen wat we willen doen en wat we doen, is soms een oceaan, soms maar een beekje.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe het gebeurt wat ik schrijf.

     

    Wat ik regelmatig soms hoor is, dat ik een moeilijk te lezen schrijver ben, ongewoon moeilijk zelfs. Hoe reageer ik hierop?

     

    Ofwel dat het leven nu eenmaal moeilijk te begrijpen is, en zeker het feit dat we hier op aarde rondlopen, niet in het gareel van het Universum, niet zoals dieren, bomen en planten, niet zoals atomen en elektronen, maar omhuld met een vrijheid van doen en van laten, en deze (ogenschijnlijke) vrijheid, onvermijdelijk vragen oproept die we, naar best vermogen, trachten te beantwoorden.

     

    Ofwel dat we er aan denken, in het vervolg, dergelijke vragen uit de weg te gaan, te doen alsof deze niet zouden bestaan en ons houden aan het verhalen van wat dagelijks in het leven gebeuren kan, zoals bv. de tekst die ik schreef over ‘mijne’ moeder van een paar dagen terug en heel wat reacties heeft teweeg gebracht.

     

    Ofwel, beginnen te denken en te schrijven - zoals Henri Michaux - over dingen die er niet zijn, maar er zouden kunnen zijn in al hun diversiteit van vormen en kleuren.

     

    Ik heb dus tal van mogelijkheden – er zijn er nog andere - om deze geschriften vol te houden voor een tijd nog. Maar zo eenvoudig gaat het nu ook niet. Eens je aan het schrijven gaat komen de gedachten, ga je door op je elan en kom je onvermijdelijk terecht in plaatsen, het liefst waar je nog nimmer geweest bent. Je verrast keer op keer jezelf, en het is om deze verrassing dat het om doen is.

     

    Mijn geschriften zijn dus meer dan een alleenspraak met mezelf, het zijn eerder ontdekkingen die ik doe, dingen die er nog niet waren of dan toch niet in die aard dat het kopieën zouden zijn van bestaande. Ik heb er geen andere uitleg voor; ik ben er geen honderd procent meester over, ze worden me – het gevoel dat ik soms heb – ingefluisterd, al zijn het wel geen stemmen die ik hoor; al zijn het maar woorden die zich zo maar aanbieden en die ik neem, ongeacht waarheen ze me voeren, maar me altijd afzetten, in het merendeel van de gevallen, daar waar ik niet, in de verste verte, gedacht had te zullen aankomen.

     

    Het is aldus dat het gebeurt en als het niet zo gebeurt er geen verrassing aan verbonden is, het maar de gewoonste zaak van de wereld wordt. Wel, voor de 'gewoonste zaak', schrijf ik niet.

     

    Ik zie, als ik begin, hoogstens de lijnen,  in potlood getrokken, van mijn tekening, maar de opvulling ervan volgt een proces waar ik geen vat heb op wat er uit tevoorschijn komen zal. Waarbij ik een weg volg, de juiste weg, die zijn oorsprong heeft in al wat ik las, in al wat ik al schreef, in de totaliteit van wie ik geworden ben; dit alles samen vermengd, dooreengeschud als een cocktail, wachtend op wat er uit tevoorschijn komt.

     

    Dit is dan een geschrift dat, zoals een schilderij, de laatste drop verf kreeg. Wat erna gebeurt, gebeurt in de coulissen en eens het gordijn geopend, is er wat er te zien, te lezen is van de man die ik een ogenblik geweest ben; niet noodzakelijk die van gisteren of van vorige week of maand, maar van de man die ik was toen ik deze woorden hier, neerzette tot het allerlaatste punt ervan, een schilderij die de laatste drop verf meekreeg.

     

    Ik zeg je nog, ten bewijze van wat er staat: er was deze morgen als aanleiding tot wat ik schreef, enkel de telefoon van een broeder-vriend van mijn leeftijd, die toevallig, zegde hij,  gelezen had wat er geschreven stond over ‘mijne’ moeder; hij, denkend aan ‘zijne’ moeder, waarover hij, vertrouwde hij me toe, een boek zou kunnen schrijven en het welllicht niet meer doen zal.

     

    De afstand tussen wat we willen doen en wat we doen, is soms een oceaan, soms maar een beekje.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe het gebeurt wat ik schrijf.

     

     

    Wat ik regelmatig soms hoor is, dat ik een moeilijk te lezen schrijver ben, ongewoon moeilijk zelfs. Hoe reageer ik hierop?

     

    Ofwel dat het leven nu eenmaal moeilijk te begrijpen is, en zeker het feit dat we hier op aarde rondlopen, niet in het gareel van het Universum, niet zoals dieren, bomen en planten, niet zoals atomen en elektronen, maar omhuld met een vrijheid van doen en van laten, en deze (ogenschijnlijke) vrijheid, onvermijdelijk vragen oproept die we, naar best vermogen, trachten te beantwoorden.

     

    Ofwel dat we er aan denken, in het vervolg, dergelijke vragen uit de weg te gaan, te doen alsof deze niet zouden bestaan en ons houden aan het verhalen van wat dagelijks in het leven gebeuren kan, zoals bv. de tekst die ik schreef over ‘mijne’ moeder van een paar dagen terug en heel wat reacties heeft teweeg gebracht.

     

    Ofwel, beginnen te denken en te schrijven - zoals Henri Michaux - over dingen die er niet zijn, maar er zouden kunnen zijn in al hun diversiteit van vormen en kleuren.

     

    Ik heb dus tal van mogelijkheden – er zijn er nog andere - om deze geschriften vol te houden voor een tijd nog. Maar zo eenvoudig gaat het nu ook niet. Eens je aan het schrijven gaat komen de gedachten, ga je door op je elan en kom je onvermijdelijk terecht in plaatsen, het liefst waar je nog nimmer geweest bent. Je verrast keer op keer jezelf, en het is om deze verrassing dat het om doen is.

     

    Mijn geschriften zijn dus meer dan een alleenspraak met mezelf, het zijn eerder ontdekkingen die ik doe, dingen die er nog niet waren of dan toch niet in die aard dat het kopieën zouden zijn van bestaande. Ik heb er geen andere uitleg voor; ik ben er geen honderd procent meester over, ze worden me – het gevoel dat ik soms heb – ingefluisterd, al zijn het wel geen stemmen die ik hoor; al zijn het maar woorden die zich zo maar aanbieden en die ik neem, ongeacht waarheen ze me voeren, maar me altijd afzetten, in het merendeel van de gevallen, daar waar ik niet, in de verste verte, gedacht had te zullen aankomen.

     

    Het is aldus dat het gebeurt en als het niet zo gebeurt er geen verrassing aan verbonden is, het maar de gewoonste zaak van de wereld wordt. Wel, voor de 'gewoonste zaak', schrijf ik niet.

     

    Ik zie, als ik begin, hoogstens de lijnen,  in potlood getrokken, van mijn tekening, maar de opvulling ervan volgt een proces waar ik geen vat heb op wat er uit tevoorschijn komen zal. Waarbij ik een weg volg, de juiste weg, die zijn oorsprong heeft in al wat ik las, in al wat ik al schreef, in de totaliteit van wie ik geworden ben; dit alles samen vermengd, dooreengeschud als een cocktail, wachtend op wat er uit tevoorschijn komt.

     

    Dit is dan een geschrift dat, zoals een schilderij, de laatste drop verf kreeg. Wat erna gebeurt, gebeurt in de coulissen en eens het gordijn geopend, is er wat er te zien, te lezen is van de man die ik een ogenblik geweest ben; niet noodzakelijk die van gisteren of van vorige week of maand, maar van de man die ik was toen ik deze woorden hier, neerzette tot het allerlaatste punt ervan, een schilderij die de laatste drop verf meekreeg.

     

    Ik zeg je nog, ten bewijze van wat er staat: er was deze morgen als aanleiding tot wat ik schreef, enkel de telefoon van een broeder-vriend van mijn leeftijd, die toevallig, zegde hij,  gelezen had wat er geschreven stond over ‘mijne’ moeder; hij, denkend aan ‘zijne’ moeder, waarover hij, vertrouwde hij me toe, een boek zou kunnen schrijven en het welllicht niet meer doen zal.

     

    De afstand tussen wat we willen doen en wat we doen, is soms een oceaan, soms maar een beekje.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Of we in het gareel lopen of niet.

     

    ‘Moeder, waarom leven we?’ vroeg Lode Zielens zich af. En ik: vader, moeder, waarom schrijven we? Welke genen draag ik in mij, voortkomende uit jullie én, geconditioneerd, bij conceptie of geboorte, door de positie van sterren en planeten; genen die in zich de o zo voedende drang kennen tot het ‘creatief-zijn’, dat voor mij, vandaag, bijna voluit het woord is, het schrijven is?

    Welke hunker leefde al in mij, toen ik als tien-, elf-, twaalfjarige aan tafel zat te schrijven en vader me vroeg wàt ik aan het schrijven was – hij dacht wellicht aan straf – ik hem vrij en vrank antwoordde dat het een boek was dat ik schreef. Vandaag weet ik dat ik gans mijn leven geschreven heb, hetzij in gedachten, hetzij in realiteit, dat ik gewerkt heb aan dat ene grote boek – het was ook de wens van Zhivago/Pasternak – dat zou verbazen.

    Als ik nu het aantal boeken zie waarmede de markt overspoeld wordt, het aantal manuscripten die binnenlopen op de redacties van de uitgeverijen, dan stel ik vast, dat ik ook verleid ben geworden om ook mijn boek, een paar weken/maanden, in de etalage te zien liggen; is het massaal aantal ervan, eerder een vrees geworden; is, met de jaren en het on-succes dat ik op dit terrein kende, is deze menselijke droom afgezwakt en denk ik, diep kijkend in mezelf, dat ik me moet tevreden stellen met wat ik elke dag brengen kan; dat dit de levenskracht is die me recht houdt; dat mijn gang wankel is eens de woning verlaten, maar heel stevig nog, jong en uitgelaten soms, als ik aan het schrijven ben; dat ik geen Beethoven of Dante of Rubens ben, mijn naam amper gekend in mijn nabije omgeving.

    Wat mijn aanwezigheid, als naam en werk betreft ben ik niets meer dan de talrijke vrienden/lezers die me nog  resten.

    Creatief zijnde, denk ik schoonheid voort te brengen, of het nu de schoonheid van woord en gedachte betreft, de schoonheid van lijnen en kleurvlakken, of de schoonheid van het bij elkaar brengen in een kader, van stukjes natuurlijk materiaal, het komt er niet op aan, het is schoonheid die ik in de eerste plaats beoog – waarmee ik me buiten sluit uit de gemeenschap van de hedendaagse kunst - om  via die schoonheid een waarheid te verkondigen, deze van mijn kosmische, zo materiële als spirituele verbondenheid die als een vorm van religiositeit wordt beleefd.

    Ik schreef het reeds herhaaldelijk, of liet het dan toch uitschijnen, mijn paradigma is het cosmotheandric principle van Raymundo Panikkar, God, Kosmos en Mens innig in elkaar verstrengeld, één geheel vormend, zoals het omschreven staat in ‘Belonging to the Universe’[1]. Het is aldus in het domein van de creativiteit, ook het domein van kosmos en natuur, dat ik me als individu, met zijn hunker naar het literaire, wil opstellen. Deze opstelling voldoet me, is mijn adem.

    Als mens van de eenentwintigste eeuw lopen we niet in het gareel,  de Kosmos heeft schijnbaar geen vat op ons, al gebruiken we hem wel, we volgen hem niet in zijn diepste geledingen. In dit verband voelen we ons God en stellen we daden die diametraal er tegenover staan. Dit was het besluit van mijn blog van enkele tijd geleden toen ik me de vraag stelde – en vandaag ook nog - hoe het kon dat we, integraal deel uitmakend van die Kosmos, hem dan toch niet volgden.

    Is dit zo  of is het schijnbaar zo?

    Is het maar inbeelding te denken dat hij, de Kosmos, geen vat heeft op ons, tijdelijk en voorlopig ons vrijheid latend, maar al zijn tijd nemend; dat hij onderhuids aan het werken is en dat we uiteindelijk aan de evolutie die de Kosmos eigen is niet ontkomen zullen; hij ons dwingen zal ooit, wanneer kunnen we maar gissen, in het gareel te gaan lopen. Om te komen tot een steeds maar hogere complexiteit naarmate we dieper en dieper door dringen tot het sacrale hart ervan?

    Het cosmotheandric principle ervan. 

     

    [1] Fritjov Capra and David Steindle-Rast, with Thomas Matus: ‘Belonging to the Universe – New thinking about God and Nature’,  Penguin Books, 1992, pag. 101.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Of we in het gareel lopen of niet.

     

    ‘Moeder, waarom leven we?’ vroeg Lode Zielens zich af. En ik: vader, moeder, waarom schrijven we? Welke genen draag ik in mij, voortkomende uit jullie én, geconditioneerd, bij conceptie of geboorte, door de positie van sterren en planeten; genen die in zich de o zo voedende drang kennen tot het ‘creatief-zijn’, dat voor mij, vandaag, bijna voluit het woord is, het schrijven is?

    Welke hunker leefde al in mij, toen ik als tien-, elf-, twaalfjarige aan tafel zat te schrijven en vader me vroeg wàt ik aan het schrijven was – hij dacht wellicht aan straf – ik hem vrij en vrank antwoordde dat het een boek was dat ik schreef. Vandaag weet ik dat ik gans mijn leven geschreven heb, hetzij in gedachten, hetzij in realiteit, dat ik gewerkt heb aan dat ene grote boek – het was ook de wens van Zhivago/Pasternak – dat zou verbazen.

    Als ik nu het aantal boeken zie waarmede de markt overspoeld wordt, het aantal manuscripten die binnenlopen op de redacties van de uitgeverijen, dan stel ik vast, dat ik ook verleid ben geworden om ook mijn boek, een paar weken/maanden, in de etalage te zien liggen; is het massaal aantal ervan, eerder een vrees geworden; is, met de jaren en het on-succes dat ik op dit terrein kende, is deze menselijke droom afgezwakt en denk ik, diep kijkend in mezelf, dat ik me moet tevreden stellen met wat ik elke dag brengen kan; dat dit de levenskracht is die me recht houdt; dat mijn gang wankel is eens de woning verlaten, maar heel stevig nog, jong en uitgelaten soms, als ik aan het schrijven ben; dat ik geen Beethoven of Dante of Rubens ben, mijn naam amper gekend in mijn nabije omgeving.

    Wat mijn aanwezigheid, als naam en werk betreft ben ik niets meer dan de talrijke vrienden/lezers die me nog  resten.

    Creatief zijnde, denk ik schoonheid voort te brengen, of het nu de schoonheid van woord en gedachte betreft, de schoonheid van lijnen en kleurvlakken, of de schoonheid van het bij elkaar brengen in een kader, van stukjes natuurlijk materiaal, het komt er niet op aan, het is schoonheid die ik in de eerste plaats beoog – waarmee ik me buiten sluit uit de gemeenschap van de hedendaagse kunst - om  via die schoonheid een waarheid te verkondigen, deze van mijn kosmische, zo materiële als spirituele verbondenheid die als een vorm van religiositeit wordt beleefd.

    Ik schreef het reeds herhaaldelijk, of liet het dan toch uitschijnen, mijn paradigma is het cosmotheandric principle van Raymundo Panikkar, God, Kosmos en Mens innig in elkaar verstrengeld, één geheel vormend, zoals het omschreven staat in ‘Belonging to the Universe’[1]. Het is aldus in het domein van de creativiteit, ook het domein van kosmos en natuur, dat ik me als individu, met zijn hunker naar het literaire, wil opstellen. Deze opstelling voldoet me, is mijn adem.

    Als mens van de eenentwintigste eeuw lopen we niet in het gareel,  de Kosmos heeft schijnbaar geen vat op ons, al gebruiken we hem wel, we volgen hem niet in zijn diepste geledingen. In dit verband voelen we ons God en stellen we daden die diametraal er tegenover staan. Dit was het besluit van mijn blog van enkele tijd geleden toen ik me de vraag stelde – en vandaag ook nog - hoe het kon dat we, integraal deel uitmakend van die Kosmos, hem dan toch niet volgden.

    Is dit zo  of is het schijnbaar zo?

    Is het maar inbeelding te denken dat hij, de Kosmos, geen vat heeft op ons, tijdelijk en voorlopig ons vrijheid latend, maar al zijn tijd nemend; dat hij onderhuids aan het werken is en dat we uiteindelijk aan de evolutie die de Kosmos eigen is niet ontkomen zullen; hij ons dwingen zal ooit, wanneer kunnen we maar gissen, in het gareel te gaan lopen. Om te komen tot een steeds maar hogere complexiteit naarmate we dieper en dieper door dringen tot het sacrale hart ervan?

    Het cosmotheandric principle ervan. 

     

    [1] Fritjov Capra and David Steindle-Rast, with Thomas Matus: ‘Belonging to the Universe – New thinking about God and Nature’,  Penguin Books, 1992, pag. 101.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Of we in het gareel lopen of niet.

     

    ‘Moeder, waarom leven we?’ vroeg Lode Zielens zich af. En ik: vader, moeder, waarom schrijven we? Welke genen draag ik in mij, voortkomende uit jullie én, geconditioneerd, bij conceptie of geboorte, door de positie van sterren en planeten; genen die in zich de o zo voedende drang kennen tot het ‘creatief-zijn’, dat voor mij, vandaag, bijna voluit het woord is, het schrijven is?

    Welke hunker leefde al in mij, toen ik als tien-, elf-, twaalfjarige aan tafel zat te schrijven en vader me vroeg wàt ik aan het schrijven was – hij dacht wellicht aan straf – ik hem vrij en vrank antwoordde dat het een boek was dat ik schreef. Vandaag weet ik dat ik gans mijn leven geschreven heb, hetzij in gedachten, hetzij in realiteit, dat ik gewerkt heb aan dat ene grote boek – het was ook de wens van Zhivago/Pasternak – dat zou verbazen.

    Als ik nu het aantal boeken zie waarmede de markt overspoeld wordt, het aantal manuscripten die binnenlopen op de redacties van de uitgeverijen, dan stel ik vast, dat ik ook verleid ben geworden om ook mijn boek, een paar weken/maanden, in de etalage te zien liggen; is het massaal aantal ervan, eerder een vrees geworden; is, met de jaren en het on-succes dat ik op dit terrein kende, is deze menselijke droom afgezwakt en denk ik, diep kijkend in mezelf, dat ik me moet tevreden stellen met wat ik elke dag brengen kan; dat dit de levenskracht is die me recht houdt; dat mijn gang wankel is eens de woning verlaten, maar heel stevig nog, jong en uitgelaten soms, als ik aan het schrijven ben; dat ik geen Beethoven of Dante of Rubens ben, mijn naam amper gekend in mijn nabije omgeving.

    Wat mijn aanwezigheid, als naam en werk betreft ben ik niets meer dan de talrijke vrienden/lezers die me nog  resten.

    Creatief zijnde, denk ik schoonheid voort te brengen, of het nu de schoonheid van woord en gedachte betreft, de schoonheid van lijnen en kleurvlakken, of de schoonheid van het bij elkaar brengen in een kader, van stukjes natuurlijk materiaal, het komt er niet op aan, het is schoonheid die ik in de eerste plaats beoog – waarmee ik me buiten sluit uit de gemeenschap van de hedendaagse kunst - om  via die schoonheid een waarheid te verkondigen, deze van mijn kosmische, zo materiële als spirituele verbondenheid die als een vorm van religiositeit wordt beleefd.

    Ik schreef het reeds herhaaldelijk, of liet het dan toch uitschijnen, mijn paradigma is het cosmotheandric principle van Raymundo Panikkar, God, Kosmos en Mens innig in elkaar verstrengeld, één geheel vormend, zoals het omschreven staat in ‘Belonging to the Universe’[1]. Het is aldus in het domein van de creativiteit, ook het domein van kosmos en natuur, dat ik me als individu, met zijn hunker naar het literaire, wil opstellen. Deze opstelling voldoet me, is mijn adem.

    Als mens van de eenentwintigste eeuw lopen we niet in het gareel,  de Kosmos heeft schijnbaar geen vat op ons, al gebruiken we hem wel, we volgen hem niet in zijn diepste geledingen. In dit verband voelen we ons God en stellen we daden die diametraal er tegenover staan. Dit was het besluit van mijn blog van enkele tijd geleden toen ik me de vraag stelde – en vandaag ook nog - hoe het kon dat we, integraal deel uitmakend van die Kosmos, hem dan toch niet volgden.

    Is dit zo  of is het schijnbaar zo?

    Is het maar inbeelding te denken dat hij, de Kosmos, geen vat heeft op ons, tijdelijk en voorlopig ons vrijheid latend, maar al zijn tijd nemend; dat hij onderhuids aan het werken is en dat we uiteindelijk aan de evolutie die de Kosmos eigen is niet ontkomen zullen; hij ons dwingen zal ooit, wanneer kunnen we maar gissen, in het gareel te gaan lopen. Om te komen tot een steeds maar hogere complexiteit naarmate we dieper en dieper door dringen tot het sacrale hart ervan?

    Het cosmotheandric principle ervan. 

     

    [1] Fritjov Capra and David Steindle-Rast, with Thomas Matus: ‘Belonging to the Universe – New thinking about God and Nature’,  Penguin Books, 1992, pag. 101.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Of we in het gareel lopen of niet

     

    ‘Moeder, waarom leven we?’ vroeg Lode Zielens zich af. En ik: vader, moeder, waarom schrijven we? Welke genen draag ik in mij, voortkomende uit jullie én, geconditioneerd, bij conceptie of geboorte, door de positie van sterren en planeten; genen die in zich de o zo voedende drang kennen tot het ‘creatief-zijn’, dat voor mij, vandaag, bijna voluit het woord is, het schrijven is?

    Welke hunker leefde al in mij, toen ik als tien-, elf-, twaalfjarige aan tafel zat te schrijven en vader me vroeg wàt ik aan het schrijven was – hij dacht wellicht aan straf – ik hem vrij en vrank antwoordde dat het een boek was dat ik schreef. Vandaag weet ik dat ik gans mijn leven geschreven heb, hetzij in gedachten, hetzij in realiteit, dat ik gewerkt heb aan dat ene grote boek – het was ook de wens van Zhivago/Pasternak – dat zou verbazen.

    Als ik nu het aantal boeken zie waarmede de markt overspoeld wordt, het aantal manuscripten die binnenlopen op de redacties van de uitgeverijen, dan stel ik vast, dat ik ook verleid ben geworden om ook mijn boek, een paar weken/maanden, in de etalage te zien liggen; is het massaal aantal ervan, eerder een vrees geworden; is, met de jaren en het on-succes dat ik op dit terrein kende, is deze menselijke droom afgezwakt en denk ik, diep kijkend in mezelf, dat ik me moet tevreden stellen met wat ik elke dag brengen kan; dat dit de levenskracht is die me recht houdt; dat mijn gang wankel is eens de woning verlaten, maar heel stevig nog, jong en uitgelaten soms, als ik aan het schrijven ben; dat ik geen Beethoven of Dante of Rubens ben, mijn naam amper gekend in mijn nabije omgeving.

    Wat mijn aanwezigheid, als naam en werk betreft ben ik niets meer dan de talrijke vrienden/lezers die me nog  resten.

    Creatief zijnde, denk ik schoonheid voort te brengen, of het nu de schoonheid van woord en gedachte betreft, de schoonheid van lijnen en kleurvlakken, of de schoonheid van het bij elkaar brengen in een kader, van stukjes natuurlijk materiaal, het komt er niet op aan, het is schoonheid die ik in de eerste plaats beoog – waarmee ik me buiten sluit uit de gemeenschap van de hedendaagse kunst - om  via die schoonheid een waarheid te verkondigen, deze van mijn kosmische, zo materiële als spirituele verbondenheid die als een vorm van religiositeit wordt beleefd.

    Ik schreef het reeds herhaaldelijk, of liet het dan toch uitschijnen, mijn paradigma is het cosmotheandric principle van Raymundo Panikkar, God, Kosmos en Mens innig in elkaar verstrengeld, één geheel vormend, zoals het omschreven staat in ‘Belonging to the Universe’[1]. Het is aldus in het domein van de creativiteit, ook het domein van kosmos en natuur, dat ik me als individu, met zijn hunker naar het literaire, wil opstellen. Deze opstelling voldoet me, is mijn adem.

    Als mens van de eenentwintigste eeuw lopen we niet in het gareel,  de Kosmos heeft schijnbaar geen vat op ons, al gebruiken we hem wel, we volgen hem niet in zijn diepste geledingen. In dit verband voelen we ons God en stellen we daden die diametraal er tegenover staan. Dit was het besluit van mijn blog van enkele tijd geleden toen ik me de vraag stelde – en vandaag ook nog - hoe het kon dat we, integraal deel uitmakend van die Kosmos, hem dan toch niet volgden.

    Is dit zo  of is het schijnbaar zo?

    Is het maar inbeelding te denken dat hij, de Kosmos, geen vat heeft op ons, tijdelijk en voorlopig ons vrijheid latend, maar al zijn tijd nemend; dat hij onderhuids aan het werken is en dat we uiteindelijk aan de evolutie die de Kosmos eigen is niet ontkomen zullen; hij ons dwingen zal ooit, wanneer kunnen we maar gissen, in het gareel te gaan lopen. Om te komen tot een steeds maar hogere complexiteit naarmate we dieper en dieper door dringen tot het sacrale hart ervan?

    Het cosmotheandric principle ervan. 

     

    [1] Fritjov Capra and David Steindle-Rast, with Thomas Matus: ‘Belonging to the Universe – New thinking about God and Nature’,  Penguin Books, 1992, pag. 101.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat men ook schrijven kan/mag:

     

    Gezeten voor een wit blad, in de schaduw van de hoge bomen: de zang van merels, de zang van de bladeren,  de zang van de woorden. Terwijl de kat van de gebuur zich aait om je benen en vraagt om gestreeld te worden, terwijl de bomen om je heen zich afvragen wat soort boom jij wel bent en terwijl heel traag de inspiratie loskomt in de cellen van je bloed.

    Je weet van vele zaken iets te vertellen, ook dus van de bomen en van de Muze. Maar je hebt je dagblad nog niet geopend. Je hebt nog niet gelezen wat velen zoals jij, maar ijveriger en doeltreffender dan jij, geschreven hebben. Gedachten zaaiend waarvan ze hopen dat ze een echo kennen zullen; waarvan ze weten dat ze, eens gelezen of niet gelezen, achteraf verdwijnen zullen om te landen op een soort Paaseiland midden de Stille Oceaan, thuishaven van alle ooit geschreven, overbodig geworden woorden.

    En in een kreek, onder de laatste, bloeiende palmboom – een palmboom zoals deze waaronder Maria van Jezus beviel[1] zoals het op heel wat plaatsen in het Oosten, en nu ook al in het Westen, geschreven staat – op een ongelukkig hoopje, ook die van mij, met hun soms moeilijk te vatten boodschap, gelezen en ongelezen. Het geluid van de zee is er over, de speling van de golven, in het glinsterwit van de morgen en het glinsterdonker van de nacht.

    Zo mijn woorden en de woorden van allen die schreven, samengekomen op dat eenzame, ongekende eiland, tijdloos overspoeld met licht en eeuwigheid. Dat ze er, betoverd met de beweging van het Woord er in en er over, moge rusten in peis en vrede.

    Ik wou enkel zeggen vanmorgen dat je niet denken moet dat een geschrift rozengeur en maneschijn is en dat dus het schrijven ervan geen moeite kost. Neen, il te faut toujours, au moins, une première phrase, een eerste zin, een eerste paragraaf om de dag in te gaan, op te staan uit de flarden van dromen die de slaap heeft achtergelaten. En deze morgen zocht ik naar een opening op iets heel origineels, iets irreëels, iets droom gebonden en droom gehouden.

    Wellicht omdat ik nog steeds onder de invloed sta van wat ik las bij Henri Michaux – een goede vriend antwoordde me met een heel verhaal over de kunstenaar die hij was - en ik een blog zou willen brengen, even vreemd, even ‘weird’, even bizar van inhoud en vormgeving. Het is me dus duidelijk dat Michaux besmettelijk is voor iemand die meent te moeten/mogen schrijven zoals ik.

    Ik weet wel niet wat grote schrijvers erover denken, ken er trouwens maar één, aan wie ik het zou kunnen vragen, maar die is wellicht in volle bevalling van een nieuw boek. Echter zeker is het, die Michaux is verrassend.

    En eigenlijk heb ik zijn woorden of tekeningen niet nodig, het boek in mijn bezit heeft zijn verhaal. Het is het teken van een vriendschap. Het werd me geschonken door een goede vriend, Michel Jamar, nu opgeslorpt door de jaren die er overheen zijn en niet te bereiken via e-mail. Een oud-collega in wat toen nog in dit land, de Bank der Banken was. Met wie ik elke werkdag, na de lunch, op het terras van de Bank in de hoofdstad, op en neer wandelde. Hij, mijn mentor, vertellend over muziek, over kunst en vooral over grote namen in de literatuur, zoals Musil, Canetti, Proust, Chateaubriand.

    Op een dag had hij een boekje mee over een schrijver met een voor mij totaal vreemde naam, een boekje van ongewoon formaat, met licht groen couvert  waarop een meer dan eigenaardige tekening voorkwam. En het gebeurde, en dit dagen na elkaar dat hij het boekje, dat nu zijn DNA draagt, opende, even stopte en dat hij er uit voorlas. Wat het was dat hij las weet ik niet meer, het kan een verhaal[2] , ‘Enigmes’ geweest zijn:

    ‘Il avait marché, m’a-t-on dit, pendant des années et des siècles, consultant le calendrier’. Et à présent il vérifiait si tout le monde était là. C’est qu’à ce 25 décembre, il avait donné rendez-vous, autrefois, il y avait six cent six ans à des soldats dont les parents n’étaient pas nés, à des armes qui n’avaient pas été inventées, à un massacre immense dans un lieu inexploré.

    Quand tout se tint au rendez-vous, il fut trouvé mort, mais encore tiède. 

    Ik heb er nog niet aan gedacht dergelijke lijnen te schrijven. Nochtans, de tijd dringt.

     

    [1] Koran: Soerat XIX, 23. [2] René Bertelé: Henri Michaux, Ed.Seghers, Paris, 1973. Pag 107.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux en de schrijvers

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

               [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’.[2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux en Amélie Nothomb

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’.  [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux en Amélie Nothomb

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux en Amélie Nothomb

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux en Amélie Nothomb

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. 2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri MIchaux en Amélie Nothomb

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri MIchaux en Amélie Nothomb

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux en Amélie Nothomb

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux en Amélie Nothomb

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Amélie Nothomb en Henri Michaux

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver terug, een paar lijnen van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’,  en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’

    Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen.

    Verwondering was mijn deel. Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En,  ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud – dat van voorheen – waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan, de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen ervan  geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven:

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.

    Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.

    Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?

     

    [1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder

     

    Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.

     

    Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier jaar.

     

    Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.

     

    Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.

     

    Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?

     

    Ik weet dat ze het financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.

     

    Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd willen zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.

     

    Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd en is ze gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.

     

    Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest door mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding was van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds. Ik kan er niet fier over zijn.

     

    Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder

    V

    6 juni

    Moeder

     

    Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.

     

    Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier jaar.

     

    Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.

     

    Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.

     

    Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?

     

    Ik weet dat ze niet het financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.

     

    Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd willen zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.

     

    Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd en is ze gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.

     

    Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest door mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding was van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds. Ik kan er niet fier over zijn.

     

    Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder

     

     

    Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.

     

    Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier jaar.

     

    Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.

     

    Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.

     

    Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?

     

    Ik weet dat ze niet het financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.

     

    Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd willen zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.

     

    Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd en is ze gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.

     

    Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest door mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding was van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds. Ik kan er niet fier over zijn.

     

    Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder

     

     

    Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.

     

    Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier, vijf jaar.

     

    Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.

     

    Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.

     

    Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?

     

    Ik weet dat ze niet het financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.

     

    Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd willen zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.

     

    Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd en is ze gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.

     

    Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest door mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding was van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds. Ik kan er niet fier over zijn.

     

    Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder

     

     

    Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.

     

    Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier, vijf jaar.

     

    Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.

     

    Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.

     

    Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?

     

    Ik weet dat ze niet het financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.

     

    Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd willen zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.

     

    Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd en is ze gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.

     

    Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest door mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding was van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds. Ik kan er niet fier over zijn.

     

    Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder

     

     

    Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.

     

    Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier, vijf jaar.

     

    Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.

     

    Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.

     

    Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?

     

    Ik weet dat ze het, financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.

     

    Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd willen zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.

     

    Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd en is ze gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.

     

    Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest door mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding was van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds. Ik kan er niet fier over zijn.

     

    Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Michaux

     

    Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur.

    Dertig jaar lang, en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[1], als geschenk van een goede ex-collega die ik uit het oog verloren ben. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was.

    En het is Amélie Nothomb en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan die me er toe aanzette Bertelé’s werk te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.

    Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.

    Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘

    ‘Je suis habité, je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parle’. Of : ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)

    Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud – dat van voorheen – waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.

    It’s a struggle om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)

    Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.

    ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’ begint hij en volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik gericht op de radio, die duidelijk meeluistert en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.

    Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden  die ik ook had kunnen schrijven. Hij inspireerde me dus een ogenblik.

    'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi… et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’ 

    Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, in de zin die Michaux gebruikte, even verrassend en even koelbloedig.

    Maar ondervind ik wel het stijgen van de sappen in het regenwoud als ik op Google, of bij Bertelé, de tekeningen zie van Michaux, is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Bertelé het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.

    Nu, de vriend  die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden, deze wgta ruimer te zien.

    Wie weet wat dit geven zal, zonder daarom in het spoor van Henri Michaux te lopen.

     

     

     

     [1] Edition Pierre Seghers, Paris, 1957, 1969, 1973 ; verschenen in de reeks, ‘Poètes d’aujourd’hui.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Moeder

     

    Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.

     

    Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier, vijf jaar.

     

    Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.

     

    Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.

     

    Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?

     

    Ik weet dat ze het financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.

     

    Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd te zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.

     

    Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd. Ze is gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.

     

    Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest met mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding is van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds.

     

    Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Literatuur?

     

    Ik denk literatuur te bedrijven als ik schrijf. Ik denk zelfs dat ik altijd, van sedert ik in 1978 begonnen ben, aan het bijhouden van een dagboek, literatuur heb bedreven.

    Dit is een eerlijke vraag, die ik me stelde, heel vroeg deze morgen, vóór het gekweel van de vogels in de tuin. Kan, wat ik schrijf als literatuur gezien worden, is het iets van waarde?

    ‘Je bent zeer persoonlijk’, zegde een vriend me onlangs. Hij bedoelde, zo begreep ik het toch, dat ik me te veel bloot geef en dan zeker in mijn visie over God en wat er is van de eeuwigheid. Maar wat kan de waarde zijn en het nut vooral van deze geschriften hier, als ik niet zou schrijven over wat ik denk en voel.

     Ik heb, gezien mijn leeftijd, niets meer te verbergen, niets meer te verbloemen. Mijn blog is het maximum aan erkenning dat ik bekom, het helpt me matig, maar het is me niet voldoende, in meer wacht ik op een erkenning uit een bepaalde hoek om ineens uit te schieten, te bloeien zoals de struik venkel die nu al een vierkante meter tuin inneemt. En het wachten vermoeid, remt af.

    Heb al veel geschreven, stapels woorden, maar dan zonder al te veel structuur, zonder lijn in wat ik schreef, zonder de vereiste spanning die nodig is opdat ik tot het einde toe zou gelezen worden. Er steekt geen verhaal in mij. Ik neem ook niet de tijd om Wikipedia of Google af te schuimen, kennis op te doen, elementen te verzamelen om een verhaal op te bouwen en te boeien.

    Ik ben dus geen Stendhal, ik kan geen wondere, extravagante liefdesgeschiedenis verhalen, zoals zijn ‘Chartreuse de Parme’ en tezelfdertijd in de hoofdstukken ervan de afbeelding van de tweeëntwintig Tarotkaarten binnenbrengen[1], waarmee hij Mark Twain navolgde in dezes Huckleberry Finn.

    Wat niet belet dat ik nog zou kunnen schrijven én over de liefde én over het bedrijven van de liefde. En wel over het meest prangende moment als je wegschiet in het diepste van het diepste, het warmste van het warmste, het ogenblik, van het samen komen, het samen smelten, lichaam in lichaam en geest in geest,  in een kolkende beweging; wat niet kan getoond, niet kan gebeeldhouwd, enkel gedacht, gevoeld, beleefd kan worden. Alleen het woord is bij machte dit wondere ogenblik dat is van alle geslachten, van alle tijden, op te roepen, dicht te schroeien.

    De magie van dergelijke ogenblikken ken  ik. Maar deze moeten geprangd staan in een verhaal dat over ogenblikken van het echte leven gaat. Ik heb de indruk dat ik dit nu niet doe, dat ik keer op keer terecht kom in een droge stofferige materie, die geen verrassing biedt. En literatuur is verrassing, is verheffing, raakt de kern van het bestaan, maar in de huidige context, meer deze van het dagelijkse, dan deze van het innerlijke, van het meer geestelijke. En dat is minder mijn ding.

    Ik stel me dus, zelfs met mijn blogs, eens te meer in vraag, wat vermag ik, dat door andere gedachten zou gedragen worden?

     

    [1]  Het feit van de in het boek verwerkte Tarotkaarten vond ik bij Pierre Alain Bergher, in zijn: Les Mystères de la Chartreuse de Parme, Ed. L’Infini, Gallimard, 2010.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beloftes

     

    ‘Vroeger dacht ik dat ik naar de hemel ging maar ondertussen kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer zal zijn dan een zwart gat. Het moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles is in de natuur.’

    Het zijn niet mijn woorden, het zijn deze van Marieke Lucas Rijneveld, in de Standaard van 25 mei. Het hadden ook die van mij kunnen zijn. We hebben allen onze twijfel die verdrongen wordt door onze hoop. Hoop die gebaseerd is, enkel en alleen op wat we zien rondom ons, tenware we hier blind zouden rondlopen.

    Het is ons gegeven, én te dromen, én verwonderd te zijn, twee eigenschappen die we, zo maar, gekregen hebben om, wat we horen en zien naar de echte waarde ervan, tot in de diepste eigenheid ervan te vatten.

    Ik kan er andere aan   en ook Marieke Lucas Rijneveld weet dit, nl. het schrijven – voor anderen het schilderen, het beeldhouwen, het componeren  - toestanden waarin ze, en Jung wist dit maar al te goed, het domein van het metafysische betreden.

    Er is geen andere plaats waar ik het liefst, schrijvend, vertoef, het is, en dan verwijs ik naar Stefan Hertmans, mijn Arcadia, my place to be, my ceilidh place, de plaats van de Schotten en de Ieren, deze van de Kelten.

    Die bijna-sacrale plaats is er altijd, ze drijft boven de velden, de bossen en de wegen, boven de dorpen en de steden, ze is immer toegankelijk, we worden er ontvangen als genodigden.

    Gisteren heb ik me laten gaan, ik zat in mijn Arcadia in de bergen, ik zat er aan een tafel, ik was er zonder er te zijn, maar mijn ganse wezen was er, ogenblikken lang, een wereld opgeroepen en tot mij gekomen. Ik had de zee van San Juan/Alicante kunnen kiezen, op de hoogste rots gezeten in de hoge winden; ik had tal van andere plaatsen kunnen kiezen, de tempel van de hemel in Bejing, maar ik koos het meest toegankelijke, Zinal, een dorp vergeten aan de voet van de gletsjer, deze nu ver teruggedeinsd.

    Maar, waar ik schrijf is het altijd goed om te zitten, de wind in mijn losse witte haren en denkend aan het vele dat er geweest is en nog gestolde. Ook aan John Osborne en zijn toneelstuk over Luther, ook aan T.S.Eliot  en wat hij schreef over ‘in my beginning is my end’, en ik, ‘in mijn einde is mijn beginnen’.

    Ik schreef het al zo dikwijls, het is geen nieuws meer. Ik zal het nog honderdmaal schrijven opdat het een zekerheid worde. Ik weet het wel dat het niet anders kan omdat al wat is, er de belofte van is. Ook Marieke Lucas Rijneveld (1991) die boeken schreef en gedichten, wist het. Gelukkig dat iemand zo jong nog, het weet. Het is een belofte in meer voor het komende.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een schrikkeldag

     

     

    Soms heb ik maar een strohalm daar waar ik een boomstam zou wensen, maar er zijn van die dagen dat alles gesloten blijft en je er bij zit als een gestolde man starend in de gesloten luchten van de morgen.

     

    Dante ook kende dergelijke momenten van on-ontvankelijkheid, hij vergeleek zich met een herder die niet buiten kan met zijn hongerige schapen omdat alles berijmd is en hij wachten moet tot de zon de rijm heeft opgedroogd om ermee de velden in te gaan.

     

    Hij beschrijft dit in zijn canto XI van zijn Inferno. Hij ook kende momenten dat hij niet wist hoe verder te gaan, een lege passage in de geest die moet overbrugd worden, de tijd die raad moet brengen, raad die verlossing is, verademing, die openbaring is.

     

    De tijd, schreef ik ooit die mijn vriend is. Ik weet niet meer wat hier aan voorafging, ik heb hem al zo dikwijls vernoemd: de tijd die soms is, als je wacht op iets dat komen zal of komen moet en die niet is als je volop bezig bent, als je volop actief bent; de tijd ook die je meester is.

    Maar vandaag is hij er volop, zie ik hoe zijn minuten schuiven terwijl mijn woorden wachtten om de hoek om zich te tonen en genomen te worden. Het lijkt vreemd, na al die dagen van vlotheid, het is maar dat ik met een verkeerde zin begonnen ben, een zin die geen opening betekende maar ontstond uit een negatief gevoel.

     

    Er zijn van die dagen die beter zouden overgeslagen worden omdat ze los staan van de dagen ervoor en hopelijk ook van de dagen erna; schrikkeldagen die je doen verschrikken omdat schijnbaar alles in omgekeerde richting verloopt. Waar je begint als alles reeds gezegd is zodat er niets is dat er nog kan aan toegevoegd worden.

     

    Dit zijn de ogenblikken dat de tijd stil staat, dat het schuiven van de zon – als die al zichtbaar is – geen betekenis heeft, dat je er bent simpelweg om er te zijn, maar niets dat wijst op je aanwezigheid, niets dat je achterlaat omdat je niets bent als je niets geschreven hebt, een dag zijnde die onopgemerkt gebleven is, zelfs al is hij begonnen, geen lichtpunten hebben zal. Want voor jou  zijn het de beloften van de morgen die je rechthouden en waarop je steunen kunt.

    Een blanco blad kan alle kanten uit. Ik zou een blanco blog moeten achterlaten vandaag, omdat ik niets te vertellen heb, in de hoop dat het morgen beter zal zijn; dat ik terug de lente, waar ik zo op gesteld was, beleven zal, en er door begeesterd zal worden dat ik dingen zal schrijven die kleine lichtpunten zijn aan de horizon van in deze soms raar uitvallende wereld.

     

    Ik zal dus vandaag niet schrijven naar een climax toe. Al wat opgetekend werd hoefde niet, trouwens niets hoeft dat niet gelezen wordt, in deze wereld. Dit is de lege vorm van mij, dit is wat mijn lichaam schreef. Ik haalde het niet uit de diepste wateren, ik haalde het uit het oppervlakkige waar het grote licht geen vat op had.

     

    We houden het hierbij, het was maar een schrikkeldag die eindigde vóór hij begonnen was.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Juni

     

    Hoe voelt het aan op te staan de eerste dag van een nieuwe maand, de vorige die je gunstig is geweest. Hoe voelt het te denken ik haal ook wel het einde van deze maand, al is het nog een tijdje dat het duren zal vooraleer er zekerheid zal zijn. Maar de hoop is er, stevig, misschien té stevig, jij die me leest ziet wel hoe het verlopen zal en, op welke wijze.

    Juni, twee lettergrepen die je houden kunt, twee klanken die ruiken naar licht en zomer; zomer die neigt naar herfst, maar zo ver denkt je niet. Je kent vandaag de vreugde op een nieuwe lei te beginnen, effen en onbeschreven.

    Gisteren sloot je af op de nacht, vandaag wandelt je een nieuwe, totaal nieuwe dag binnen met hoorngeschal, met ‘les fifres et tambours’ op kop. Zo voel je je, uitzonderlijk, de  vreugde van het schrijven, de vreugde van de woorden die lijk papieren bootjes op het water, uit je jeugd komen aangedreven, je hebt ze maar te nemen, je hebt maar, in je droom, de weg te nemen en stil te houden aan ‘le Besso’ het restaurant in Zinal, waar je neer gaat zitten op het terras met je echtgenote, om er te lunchen.

    Hoe je er gekomen bent weet je niet, maar je bent er, je zit er neer, je bestelde trois décis de fendant en de juffrouw die je bedient, in de klederdracht van het dorp, zoals het hoort, zoals alles zijn zal vandaag. Je je nimmer zo goed hebt gevoeld, je er nimmer gezeten hebt zoals je er nu zit, de vallei voor je uit, de besneeuwde top van la Pointe de Zinal, die naar de hemel wijst, ernaast als een meester, de Besso waar je ooit waart, je voetafdruk die  je er liet boven op de top. Het grote leven teruggekomen in dit eigenste ogenblik van het schrijven van wat is - al is het niet, maar je denkt dat het is - dat je er bent.

    Je kent het zo goed van vroeger, je weet hoe je er zit, hoe de patron je begroet in die goede oude tijd van toen, een volle rosse baard en eenarmig, en hij je sprak over zijn wijngaard in Ticino.

    Dit alles nemen ze je niet af, je kunt blijven dromen, je kunt er de kleinkinderen, de dochters, Ann, Cathy, Gisèle, Patricia, bij nemen, een ganse resem vrienden en kennissen die er kwamen ooit, met wie je er aan tafel zat in de zon, de grote lichtende zon van de Valais, waar je je intens gelukkig voelde, zoals nu, de momenten dat je er was.

    Je er keren wilt, je er wonen wou, je er je laatste dagen doorbrengen wou, nu nog, nu meer dan ooit , je er zitten wou, samen met haar die je liefde is, een glas witte wijn voor je met het licht erin, het licht o zo puur, zo enig, dat van de bergen en de sneeuw was.

    Er is geen plaats waar je, deze morgen liever zou zijn met je echtgenote dan daar op het terras van ‘le Besso’ gezeten.

    Ik zal er aan denken als ik rondloop in het huis, in de tuin, als ik op weg zal zijn, later, naar de vijver over het heuvelende land. Ik zal hier zijn en ginds mijn hart. Het gebeurde vroeger meer dat ik er aan dacht, vanmorgen was geen uitzondering, maar toch, wat het ook was en hoe mijn droom ook moge doven, ik was er, ik zat er neer, ik voelde hoe groot het was, te leven.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Juni

     

    Hoe voelt het aan op te staan de eerste dag van een nieuwe maand, de vorige die je gunstig is geweest. Hoe voelt het te denken ik haal ook wel het einde van deze maand, al is het nog een tijdje dat het duren zal vooraleer er zekerheid zal zijn. Maar de hoop is er, stevig, misschien té stevig, jij die me leest ziet wel hoe het verlopen zal en, op welke wijze.

    Juni, twee lettergrepen die je houden kunt, twee klanken die ruiken naar licht en zomer; zomer die neigt naar herfst, maar zo ver denkt je niet. Je kent vandaag de vreugde op een nieuwe lei te beginnen, effen en onbeschreven.

    Gisteren sloot je af op de nacht, vandaag wandelt je een nieuwe, totaal nieuwe dag binnen met hoorngeschal, met ‘les fifres et tambours’ op kop. Zo voel je je, uitzonderlijk, de  vreugde van het schrijven, de vreugde van de woorden die lijk papieren bootjes op het water, uit je jeugd komen aangedreven, je hebt ze maar te nemen, je hebt maar, in je droom, de weg te nemen en stil te houden aan ‘le Besso’ het restaurant in Zinal, waar je neer gaat zitten op het terras met je echtgenote, om er te lunchen.

    Hoe je er gekomen bent weet je niet, maar je bent er, je zit er neer, je bestelde trois décis de fendant en de juffrouw die je bedient, in de klederdracht van het dorp, zoals het hoort, zoals alles zijn zal vandaag. Je je nimmer zo goed hebt gevoeld, je er nimmer gezeten hebt zoals je er nu zit, de vallei voor je uit, de besneeuwde top van la Pointe de Zinal, die naar de hemel wijst, ernaast als een meester, de Besso waar je ooit waart, je voetafdruk die  je er liet boven op de top. Het grote leven teruggekomen in dit eigenste ogenblik van het schrijven van wat is - al is het niet, maar je denkt dat het is - dat je er bent.

    Je kent het zo goed van vroeger, je weet hoe je er zit, hoe de patron je begroet in die goede oude tijd van toen, een volle rosse baard en eenarmig, en hij je sprak over zijn wijngaard in Ticino.

    Dit alles nemen ze je niet af, je kunt blijven dromen, je kunt er de kleinkinderen, de dochters, Ann, Cathy, Gisèle, Patricia, bij nemen, een ganse resem vrienden en kennissen die er kwamen ooit, met wie je er aan tafel zat in de zon, de grote lichtende zon van de Valais, waar je je intens gelukkig voelde, zoals nu, de momenten dat je er was.

    Je er keren wilt, je er wonen wou, je er je laatste dagen doorbrengen wou, nu nog, nu meer dan ooit , je er zitten wou, samen met haar die je liefde is, een glas witte wijn voor je met het licht erin, het licht o zo puur, zo enig, dat van de bergen en de sneeuw was.

    Er is geen plaats waar je, deze morgen liever zou zijn met je echtgenote dan daar op het terras van ‘le Besso’ gezeten.

    Ik zal er aan denken als ik rondloop in het huis, in de tuin, als ik op weg zal zijn, later, naar de vijver over het heuvelende land. Ik zal hier zijn en ginds mijn hart. Het gebeurde vroeger meer dat ik er aan dacht, vanmorgen was geen uitzondering, maar toch, wat het ook was en hoe mijn droom ook moge doven, ik was er, ik zat er neer, ik voelde hoe groot het was, te leven.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Juni

     

    Hoe voelt het aan op te staan de eerste dag van een nieuwe maand, de vorige die je gunstig is geweest. Hoe voelt het te denken ik haal ook wel het einde van deze maand, al is het nog een tijdje dat het duren zal vooraleer er zekerheid zal zijn. Maar de hoop is er, stevig, misschien té stevig, jij die me leest ziet wel hoe het verlopen zal en, op welke wijze.

    Juni, twee lettergrepen die je houden kunt, twee klanken die ruiken naar licht en zomer; zomer die neigt naar herfst, maar zo ver denkt je niet. Je kent vandaag de vreugde op een nieuwe lei te beginnen, effen en onbeschreven.

    Gisteren sloot je af op de nacht, vandaag wandelt je een nieuwe, totaal nieuwe dag binnen met hoorngeschal, met ‘les fifres et tambours’ op kop. Zo voel je je, uitzonderlijk, de  vreugde van het schrijven, de vreugde van de woorden die lijk papieren bootjes op het water, uit je jeugd komen aangedreven, je hebt ze maar te nemen, je hebt maar, in je droom, de weg te nemen en stil te houden aan ‘le Besso’ het restaurant in Zinal, waar je neer gaat zitten op het terras met je echtgenote, om er te lunchen.

    Hoe je er gekomen bent weet je niet, maar je bent er, je zit er neer, je bestelde trois décis de fendant en de juffrouw die je bedient, in de klederdracht van het dorp, zoals het hoort, zoals alles zijn zal vandaag. Je je nimmer zo goed hebt gevoeld, je er nimmer gezeten hebt zoals je er nu zit, de vallei voor je uit, de besneeuwde top van la Pointe de Zinal, die naar de hemel wijst, ernaast als een meester, de Besso waar je ooit waart, je voetafdruk die  je er liet boven op de top. Het grote leven teruggekomen in dit eigenste ogenblik van het schrijven van wat is - al is het niet, maar je denkt dat het is - dat je er bent.

    Je kent het zo goed van vroeger, je weet hoe je er zit, hoe de patron je begroet in die goede oude tijd van toen, een volle rosse baard en eenarmig, en hij je sprak over zijn wijngaard in Ticino.

    Dit alles nemen ze je niet af, je kunt blijven dromen, je kunt er de kleinkinderen, de dochters, Ann, Cathy, Gisèle, Patricia, bij nemen, een ganse resem vrienden en kennissen die er kwamen ooit, met wie je er aan tafel zat in de zon, de grote lichtende zon van de Valais, waar je je intens gelukkig voelde, zoals nu, de momenten dat je er was.

    Je er keren wilt, je er wonen wou, je er je laatste dagen doorbrengen wou, nu nog, nu meer dan ooit , je er zitten wou, samen met haar die je liefde is, een glas witte wijn voor je met het licht erin, het licht o zo puur, zo enig, dat van de bergen en de sneeuw was.

    Er is geen plaats waar je, deze morgen liever zou zijn met je echtgenote dan daar op het terras van ‘le Besso’ gezeten.

    Ik zal er aan denken als ik rondloop in het huis, in de tuin, als ik op weg zal zijn, later, naar de vijver over het heuvelende land. Ik zal hier zijn en ginds mijn hart. Het gebeurde vroeger meer dat ik er aan dacht, vanmorgen was geen uitzondering, maar toch, wat het ook was en hoe mijn droom ook moge doven, ik was er, ik zat er neer, ik voelde hoe groot het was, te leven.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe het aanvoelt.

     

    Hoe voelt het aan op te staan de eerste dag van een nieuwe maand, de vorige die je gunstig is geweest. Hoe voelt het te denken ik haal ook wel het einde van deze maand, al is het nog een tijdje dat het duren zal vooraleer er zekerheid zal zijn. Maar de hoop is er, stevig, misschien té stevig, jij die me leest ziet wel hoe het verlopen zal en, op welke wijze.

    Juni, twee lettergrepen die je houden kunt, twee klanken die ruiken naar licht en zomer; zomer die neigt naar herfst, maar zo ver denkt je niet. Je kent vandaag de vreugde op een nieuwe lei te beginnen, effen en onbeschreven.

    Gisteren sloot je af op de nacht, vandaag wandelt je een nieuwe, totaal nieuwe dag binnen met hoorngeschal, met ‘les fifres et tambours’ op kop. Zo voel je je, uitzonderlijk, de  vreugde van het schrijven, de vreugde van de woorden die lijk papieren bootjes op het water, uit je jeugd komen aangedreven, je hebt ze maar te nemen, je hebt maar, in je droom, de weg te nemen en stil te houden aan ‘le Besso’ het restaurant in Zinal, waar je neer gaat zitten op het terras met je echtgenote, om er te lunchen.

    Hoe je er gekomen bent weet je niet, maar je bent er, je zit er neer, je bestelde trois décis de fendant en de juffrouw die je bedient, in de klederdracht van het dorp, zoals het hoort, zoals alles zijn zal vandaag. Je je nimmer zo goed hebt gevoeld, je er nimmer gezeten hebt zoals je er nu zit, de vallei voor je uit, de besneeuwde top van la Pointe de Zinal, die naar de hemel wijst, ernaast als een meester, de Besso waar je ooit waart, je voetafdruk die  je er liet boven op de top. Het grote leven teruggekomen in dit eigenste ogenblik van het schrijven van wat is - al is het niet, maar je denkt dat het is - dat je er bent.

    Je kent het zo goed van vroeger, je weet hoe je er zit, hoe de patron je begroet in die goede oude tijd van toen, een volle rosse baard en eenarmig, en hij je sprak over zijn wijngaard in Ticino.

    Dit alles nemen ze je niet af, je kunt blijven dromen, je kunt er de kleinkinderen, de dochters, Ann, Cathy, Gisèle, Patricia, bij nemen, een ganse resem vrienden en kennissen die er kwamen ooit, met wie je er aan tafel zat in de zon, de grote lichtende zon van de Valais, waar je je intens gelukkig voelde, zoals nu, de momenten dat je er was.

    Je er keren wilt, je er wonen wou, je er je laatste dagen doorbrengen wou, nu nog, nu meer dan ooit , je er zitten wou, samen met haar die je liefde is, een glas witte wijn voor je met het licht erin, het licht o zo puur, zo enig, dat van de bergen en de sneeuw was.

    Er is geen plaats waar je, deze morgen liever zou zijn met je echtgenote dan daar op het terras van ‘le Besso’ gezeten.

    Ik zal er aan denken als ik rondloop in het huis, in de tuin, als ik op weg zal zijn, later, naar de vijver over het heuvelende land. Ik zal hier zijn en ginds mijn hart. Het gebeurde vroeger meer dat ik er aan dacht, vanmorgen was geen uitzondering, maar toch, wat het ook was en hoe mijn droom ook moge doven, ik was er, ik zat er neer, ik voelde hoe groot het was, te leven.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe het aanvoelt.

     

    Hoe voelt het aan op te staan de eerste dag van een nieuwe maand, de vorige die je gunstig is geweest. Hoe voelt het te denken ik haal ook wel het einde van deze maand, al is het nog een tijdje dat het duren zal vooraleer er zekerheid zal zijn. Maar de hoop is er, stevig, misschien té stevig, jij die me leest ziet wel hoe het verlopen zal en, op welke wijze.

    Juni, twee lettergrepen die je houden kunt, twee klanken die ruiken naar licht en zomer; zomer die neigt naar herfst, maar zo ver denkt je niet. Je kent vandaag de vreugde op een nieuwe lei te beginnen, effen en onbeschreven.

    Gisteren sloot je af op de nacht, vandaag wandelt je een nieuwe, totaal nieuwe dag binnen met hoorngeschal, met ‘les fifres et tambours’ op kop. Zo voel je je, uitzonderlijk, de  vreugde van het schrijven, de vreugde van de woorden die lijk papieren bootjes op het water, uit je jeugd komen aangedreven, je hebt ze maar te nemen, je hebt maar, in je droom, de weg te nemen en stil te houden aan ‘le Besso’ het restaurant in Zinal, waar je neer gaat zitten op het terras met je echtgenote, om er te lunchen.

    Hoe je er gekomen bent weet je niet, maar je bent er, je zit er neer, je bestelde trois décis de fendant en de juffrouw die je bedient, in de klederdracht van het dorp, zoals het hoort, zoals alles zijn zal vandaag. Je je nimmer zo goed hebt gevoeld, je er nimmer gezeten hebt zoals je er nu zit, de vallei voor je uit, de besneeuwde top van la Pointe de Zinal, die naar de hemel wijst, ernaast als een meester, de Besso waar je ooit waart, je voetafdruk die  je er liet boven op de top. Het grote leven teruggekomen in dit eigenste ogenblik van het schrijven van wat is - al is het niet, maar je denkt dat het is - dat je er bent.

    Je kent het zo goed van vroeger, je weet hoe je er zit, hoe de patron je begroet in die goede oude tijd van toen, een volle rosse baard en eenarmig, en hij je sprak over zijn wijngaard in Ticino.

    Dit alles nemen ze je niet af, je kunt blijven dromen, je kunt er de kleinkinderen, de dochters, Ann, Cathy, Gisèle, Patricia, bij nemen, een ganse resem vrienden en kennissen die er kwamen ooit, met wie je er aan tafel zat in de zon, de grote lichtende zon van de Valais, waar je je intens gelukkig voelde, zoals nu, de momenten dat je er was.

    Je er keren wilt, je er wonen wou, je er je laatste dagen doorbrengen wou, nu nog, nu meer dan ooit , je er zitten wou, samen met haar die je liefde is, een glas witte wijn voor je met het licht erin, het licht o zo puur, zo enig, dat van de bergen en de sneeuw was.

    Er is geen plaats waar je, deze morgen liever zou zijn met je echtgenote dan daar op het terras van ‘le Besso’ gezeten.

    Ik zal er aan denken als ik rondloop in het huis, in de tuin, als ik op weg zal zijn, later, naar de vijver over het heuvelende land. Ik zal hier zijn en ginds mijn hart. Het gebeurde vroeger meer dat ik er aan dacht, vanmorgen was geen uitzondering, maar toch, wat het ook was en hoe mijn droom ook moge doven, ik was er, ik zat er neer, ik voelde hoe groot het was, te leven.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

     

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

    26 mei

    Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

    26 mei

    Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boris Pasternak

     

    In 1913 was Emile Verhaeren in Moscou en bezocht hij de vader van Boris Pasternak, een illustrator van de werken van Tolstoï, die een portret van hem zou maken. Hij was een stug, moeilijk te tekenen  man, vond vader Pasternak, tot zijn zoon, de jonge Boris – hij was toen 23 - het aandurfde Verhaeren te vragen of hij ooit van Rainer Maria Rilke had gehoord. De man, schrijft Pasternak in zijn ‘Essai d’autobiographie’ (Gallimard 1957), bloeide ineens helemaal open hij zegde: ‘C’est le meilleur poète d’Europe et pour moi un frère bien aimé’.

    (Het was ook in die tijd, en zelfs vroeger nog dat de werken van Bonnard en Vuillard, van Matisse en Rodin tentoongesteld werden in Moscou, aldus Pasternak.)

    Waarom vertel ik deze ontdekking, wel ik ben verwonderd Verhaeren terug te vinden in de geschriften van Pasternak die ik ken als de schrijver van ‘Doctor Zhivago’, het boek – ik las het in het Engels - dat ik altijd als een groot meesterwerk heb gelezen. Nu nog herinner ik me heel wat passages eruit, al dateert het werk van de jaren 1958, toen de eerste Engelse vertaling verscheen. Ik bezit nog altijd het boek dat ik voor het eerst las in 1962, het was een ‘Fontana monarchs’ pocket uitgave, waarvan nu de bladeren niet alleen vergeeld maar ook losgekomen zijn, maar ik bewaar het als een relikwie.

    Ik heb het teruggenomen uit zijn rek naast een even kramakige uitgave van 1965 maar deze dan met de figuur van ‘Zhivago’ zelf zoals hij vertolkt werd door Omar Shariff  in de film van het boek. De film echter, hoewel zeer geslaagd en gesmaakt, kon de literaire finesses van het boek niet benaderen.

    Na de film gebeurde er ook een metamorfose. Voorheen kende je de naam en de persoon erachter die je, als lezer, eigen was; eens de film gezien was het heel moeilijk voor een, erna nog bestaande lezer, zich een ander beeld te vormen en van Zhivago en van Lara en van welke hoofdpersoon ook. Het boek had alle personages, landschappen en gebeurtenissen, een nieuwe identiteit gegeven.

    Doctor Zhivago’ was, wat ik zo graag noem een baken voor mij, een nieuwe soort Bijbel die ik openen kon op gelijk welke bladzijde wetende wat eraan vooraf ging en wat er op volgen zou. Mettertijd waren er wel, zoals ik vaststelde bij het doorbladeren ervan, openingen gekomen die ik niet meer zo goed opvullen kon, maar de voornaamste passages lagen nog altijd heel klaar in mijn hoofd.

    Pasternak heeft maar een boek geschreven. Het was trouwens zijn wens, een groot boek te schrijven waaraan hij zijn ganse leven werken zou. Of het hem zijn ganse leven heeft gekost weet ik niet, zegt hij niet, maar hij heeft een machtig boek geschreven, hij won er de Nobelprijs mee.

    In zijn ‘Essay d’autobiographie’, vertelt hij helemaal niets over zijn ‘Zhivago’, wat ik nochtans verhoopt had. Hij zwijgt erover in alle talen. Wel wat hij weet over de wereld van zijn jeugd:

    ‘Et voilà qu’il s’est retiré dans le lointain des souvenirs, ce monde unique et à nul autre pareil, et il est suspendu à l’horizon, comme des montagnes vues de la plaine ou comme une grande ville lointaine embuée dans les lueurs de la nuit.’

    Het beeld dat we allen hebben van de dingen die voorbij zijn.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van woorden en boeken

     

     

    Soms is het veel, soms heel weinig dat het me kost om iets bij elkaar te brengen waarmede ik kan binnen komen in je dagelijks bestaan en je hopelijk te verrassen met wat ik vond dat ik je sturen mocht. Ik besef nu dat ik me meer zelf buiten spel zou moeten zetten, dat ik jullie absoluut niet voortdurend mag lastig vallen met mijn gemoedstoestand, telkens met een tijdspanne van 24 uur er tussen. Want zo gebeurt het, zo is het, er is een tijd van opstaan en slapengaan tussen elke blog en al wat er op een dag en nacht gebeuren kan. En het storende is dat het altijd over mij gaat, zelden over iets of iemand anders. Moraliteit ik zou, bij dit alles mezelf moeten wegdenken, ben te veel gefocust op mezelf.

     

    Commentaar geven bij wat er gebeurt in de  wereld, ware misschien een betere oplossing: een mening hebben over een Radja Nainggolan die niet geselecteerd wordt om deel uit te maken van de nationale voetbalploeg, terwijl er andere spelers zijn die er evenveel recht op hebben en niet vermeld worden; of, wat beter is, over het overlijden van de Joods-Amerikaanse schrijven Philip Roth, die ik tot mij scha en schande niet las. Een man die de tijd en de inspiratie vond om 31 boeken te schrijven, over onderwerpen die typerend zijn voor wat er omgaat in de USA en zijn idee heeft hoe het gesteld is met de lezende mens in dat land, over wie hij zich weinig vleiend uit laat.

     

    Eenendertig boeken aan 300 pagina’s per boek (minstens) geeft me 12.000 pagina’s, niet zo maar woorden die te rapen lagen, maar woorden die hij gaan halen is in het diepste van het zijn. Ik vermeld dit met enorm veel respect, al kan ik niets vertellen over het resultaat, over de waarde ervan, ik sta in bewondering  voor hem.

     

    Ik kan nu naar Google gaan en lezen wat er over hem verteld staat, maar ik zal het niet doen, eens te meer sta ik met de mond vol tanden omdat ik de laatste jaren van mijn leven niet anders - waardevol of niet - gedaan heb dan geschreven, en al het overige verwaarloosd heb. Ik heb ook mijn 12.000 pagina’s geschreven, maar ongeordend en richtingloos, geen fut erin, geen lijn en geen uitkomst, geen uitgestrekt landschap met huizen en bomen, maar slechts wat rimpels op het water.

     

    Neen, het zijn boeken uit verre tijden die ik nog frequenteer, alsof ik, wat mijn lectuur van romans aangaat, overleden ben in1980. ik was aan het bladeren in de autobiografie van Boris Pasternak toen, op alle mogelijke zenders, het bericht kwam dat Philip Roth, de onsterfelijke schrijver, was heengegaan.  Ik ben dus maar een half gebakkene, ik weet niets af van wat de laatste veertig jaar geschreven werd, buiten enkele uitzonderingen als Noteboom, als Hertmans en ken ik er nog?

     

    Wat doe ik er aan, of wat kan ik er nog aan doen? Niets, de verloren tijd kan niet worden herwonnen. Wat voorbij is, is voorbij. Een mea culpa is hier passend. 

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van woorden en boeken

     

     

    Soms is het veel, soms heel weinig dat het me kost om iets bij elkaar te brengen waarmede ik kan binnen komen in je dagelijks bestaan en je hopelijk te verrassen met wat ik vond dat ik je sturen mocht. Ik besef nu dat ik me meer zelf buiten spel zou moeten zetten, dat ik jullie absoluut niet voortdurend mag lastig vallen met mijn gemoedstoestand, telkens met een tijdspanne van 24 uur er tussen. Want zo gebeurt het, zo is het, er is een tijd van opstaan en slapengaan tussen elke blog en al wat er op een dag en nacht gebeuren kan. En het storende is dat het altijd over mij gaat, zelden over iets of iemand anders. Moraliteit ik zou, bij dit alles mezelf moeten wegdenken, ben te veel gefocust op mezelf.

     

    Commentaar geven bij wat er gebeurt in de  wereld, ware misschien een betere oplossing: een mening hebben over een Radja Nainggolan die niet geselecteerd wordt om deel uit te maken van de nationale voetbalploeg, terwijl er andere spelers zijn die er evenveel recht op hebben en niet vermeld worden; of, wat beter is, over het overlijden van de Joods-Amerikaanse schrijven Philip Roth, die ik tot mij scha en schande niet las. Een man die de tijd en de inspiratie vond om 31 boeken te schrijven, over onderwerpen die typerend zijn voor wat er omgaat in de USA en zijn idee heeft hoe het gesteld is met de lezende mens in dat land, over wie hij zich weinig vleiend uit laat.

     

    Eenendertig boeken aan 300 pagina’s per boek (minstens) geeft me 12.000 pagina’s, niet zo maar woorden die te rapen lagen, maar woorden die hij gaan halen is in het diepste van het zijn. Ik vermeld dit met enorm veel respect, al kan ik niets vertellen over het resultaat, over de waarde ervan, ik sta in bewondering  voor hem.

     

    Ik kan nu naar Google gaan en lezen wat er over hem verteld staat, maar ik zal het niet doen, eens te meer sta ik met de mond vol tanden omdat ik de laatste jaren van mijn leven niet anders - waardevol of niet - gedaan heb dan geschreven, en al het overige verwaarloosd heb. Ik heb ook mijn 12.000 pagina’s geschreven, maar ongeordend en richtingloos, geen fut erin, geen lijn en geen uitkomst, geen uitgestrekt landschap met huizen en bomen, maar slechts wat rimpels op het water.

     

    Neen, het zijn boeken uit verre tijden die ik nog frequenteer, alsof ik, wat mijn lectuur van romans aangaat, overleden ben in1980. ik was aan het bladeren in de autobiografie van Boris Pasternak toen, op alle mogelijke zenders, het bericht kwam dat Philip Roth, de onsterfelijke schrijver, was heengegaan.  Ik ben dus maar een half gebakkene, ik weet niets af van wat de laatste veertig jaar geschreven werd, buiten enkele uitzonderingen als Noteboom, als Hertmans en ken ik er nog?

     

    Wat doe ik er aan, of wat kan ik er nog aan doen? Niets, de verloren tijd kan niet worden herwonnen. Wat voorbij is, is voorbij. Een mea culpa is hier passend. 

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Woorden en boeken

     

     

    Soms is het veel, soms heel weinig dat het me kost om iets bij elkaar te brengen waarmede ik kan binnen komen in je dagelijks bestaan en je hopelijk te verrassen met wat ik vond dat ik je sturen mocht. Ik besef nu dat ik me meer zelf buiten spel zou moeten zetten, dat ik jullie absoluut niet voortdurend mag lastig vallen met mijn gemoedstoestand, telkens met een tijdspanne van 24 uur er tussen. Want zo gebeurt het, zo is het, er is een tijd van opstaan en slapengaan tussen elke blog en al wat er op een dag en nacht gebeuren kan. En het storende is dat het altijd over mij gaat, zelden over iets of iemand anders. Moraliteit ik zou, bij dit alles mezelf moeten wegdenken, ben te veel gefocust op mezelf.

     

    Commentaar geven bij wat er gebeurt in de  wereld, ware misschien een betere oplossing: een mening hebben over een Radja Nainggolan die niet geselecteerd wordt om deel uit te maken van de nationale voetbalploeg, terwijl er andere spelers zijn die er evenveel recht op hebben en niet vermeld worden; of, wat beter is, over het overlijden van de Joods-Amerikaanse schrijven Philip Roth, die ik tot mij scha en schande niet las. Een man die de tijd en de inspiratie vond om 31 boeken te schrijven, over onderwerpen die typerend zijn voor wat er omgaat in de USA en zijn idee heeft hoe het gesteld is met de lezende mens in dat land, over wie hij zich weinig vleiend uit laat.

     

    Eenendertig boeken aan 300 pagina’s per boek (minstens) geeft me 12.000 pagina’s, niet zo maar woorden die te rapen lagen, maar woorden die hij gaan halen is in het diepste van het zijn. Ik vermeld dit met enorm veel respect, al kan ik niets vertellen over het resultaat, over de waarde ervan, ik sta in bewondering  voor hem.

     

    Ik kan nu naar Google gaan en lezen wat er over hem verteld staat, maar ik zal het niet doen, eens te meer sta ik met de mond vol tanden omdat ik de laatste jaren van mijn leven niet anders - waardevol of niet - gedaan heb dan geschreven, en al het overige verwaarloosd heb. Ik heb ook mijn 12.000 pagina’s geschreven, maar ongeordend en richtingloos, geen fut erin, geen lijn en geen uitkomst, geen uitgestrekt landschap met huizen en bomen, maar slechts wat rimpels op het water.

     

    Neen, het zijn boeken uit verre tijden die ik nog frequenteer, alsof ik, wat mijn lectuur van romans aangaat, overleden ben in1980. ik was aan het bladeren in de autobiografie van Boris Pasternak toen, op alle mogelijke zenders, het bericht kwam dat Philip Roth, de onsterfelijke schrijver, was heengegaan.  Ik ben dus maar een half gebakkene, ik weet niets af van wat de laatste veertig jaar geschreven werd, buiten enkele uitzonderingen als Noteboom, als Hertmans en ken ik er nog?

     

    Wat doe ik er aan, of wat kan ik er nog aan doen? Niets, de verloren tijd kan niet worden herwonnen. Wat voorbij is, is voorbij. Een mea culpa is hier passend. 

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wie zien en horen wil

     

    Er zijn zaken, er zijn gedachten waar ik me, zeker in mijn geschriften, niet wil met geconfronteerd te zien, die ik niet wens bloot te geven, niet wens dat geweten is dat ik er dagelijks mee rondloop. Ik tracht wel deze donkere holtes te mijden, maar ze overvallen me telkens en telkens. James Joyce heeft die donkere plaatsen en de impact ervan, op een meesterlijke wijze beschreven in zijn Ulysses. Ik heb deze al eens overgenomen – ze spoken in mijnhoofd - ik ga het ditmaal niet doen, want ik ben nog altijd niet verlost van die vreemde toestand van een paar dagen geleden, de gevoelens van toen hebben zich nog altijd niet uitgeklaard.

    Wel las ik, ondertussen, de recensie van de Luuk Gruwez bij de dichtbundel van Anton Korteweg[1] in de SdL van 18 mei, die hij als volgt afsluit:

    In ‘Het leven deugt. Althans in zijn onderdelen’ voel je voortdurend dat daar een dichter aan het woord is die niet kan verhullen dat zijn sterfelijkheid hem kwelt.

    Korteweg is 74, hij is dus nog relatief jong, hij kan zich nog permitteren gekweld te worden door wat hem ooit wacht. De jaren opschuivend zal hij zich, hoop ik toch, verzoenen met het feit dat aan alles een einde komt; zal hij er misschien gaan naar uitkijken, hopen dat het niet meer zo lang duren zal, dat zijn lichaam te afgezwakt is opdat hij nog door iets anders dan zijn lichaam, gekweld zou worden.

    Trouwens, ik maakte me hierbij volgende bemerking: wat indien in onze genen duidelijk ware ingeprent dat dit aardse leven een verplichte proefschool is, een voorbereiding op het andere, het echte leven dat ons wachtte na het sterven; een absolute zekerheid op iets totaal anders wat ‘leven’ betreft. Hoe we er zouden naar uitkijken. Niet, zoals dit nu gebeurde: een belofte op een Hemel - wat ook uitdraaien kon op een Hel of een Vagevuur - waar we terecht konden komen, al naar gelang we respect hebben getoond voor de tien geboden, gegrift op twee stenen tafelen door de hand van God, op de top van de Sinaï berg in de nevel gehuld.

    Welke  verschil zou de in onze genen geborgen belofte, gemaakt hebben op het verloop van het leven hier op aarde vergeleken met het verloop van nu? Natuurlijk, utopisch dergelijke gedachte, maar het had gekund, zoals zovele zaken hadden gekund en gemogen

    Echter niets ervan. Als je de zekerheid wil verwerven dat er nog een leven is, na dit leven, dan ligt dit bij jezelf, dan moet je dit zelf uitmaken op basis van wal wat je voorgeschoteld wordt én van het allergrootste, het Universum, maar ook van het allerkleinste, dat enkel met de geest te zien is. Alle elementen zijn aanwezig, wie zien en horen wil, zal bij leven en bij sterven zien en horen.

    Ons is heel veel gegeven, ook aan Anton Korteweg die mooie gedichten heeft geschreven, andere, meer heldere, meer aangrijpende dan de gedichten die ik schreef.

     

    [1]Anton Korteweg: ‘Het leven deugt. Althans op onderdelen’, Meulenhoff.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wie zien en horen wil.

     

    Er zijn zaken, er zijn gedachten waar ik me, zeker in mijn geschriften, niet wil met geconfronteerd te zien, die ik niet wens bloot te geven, niet wens dat geweten is dat ik er dagelijks mee rondloop. Ik tracht wel deze donkere holtes te mijden, maar ze overvallen me telkens en telkens. James Joyce heeft die donkere plaatsen en de impact ervan, op een meesterlijke wijze beschreven in zijn Ulysses. Ik heb deze al eens overgenomen – ze spoken in mijnhoofd - ik ga het ditmaal niet doen, want ik ben nog altijd niet verlost van die vreemde toestand van een paar dagen geleden, de gevoelens van toen hebben zich nog altijd niet uitgeklaard.

    Wel las ik, ondertussen, de recensie van de Luuk Gruwez bij de dichtbundel van Anton Korteweg[1] in de SdL van 18 mei, die hij als volgt afsluit:

    In ‘Het leven deugt. Althans in zijn onderdelen’ voel je voortdurend dat daar een dichter aan het woord is die niet kan verhullen dat zijn sterfelijkheid hem kwelt.

    Korteweg is 74, hij is dus nog relatief jong, hij kan zich nog permitteren gekweld te worden door wat hem ooit wacht. De jaren opschuivend zal hij zich, hoop ik toch, verzoenen met het feit dat aan alles een einde komt; zal hij er misschien gaan naar uitkijken, hopen dat het niet meer zo lang duren zal, dat zijn lichaam te afgezwakt is opdat hij nog door iets anders dan zijn lichaam, gekweld zou worden.

    Trouwens, ik maakte me hierbij volgende bemerking: wat indien in onze genen duidelijk ware ingeprent dat dit aardse leven een verplichte proefschool is, een voorbereiding op het andere, het echte leven dat ons wachtte na het sterven; een absolute zekerheid op iets totaal anders wat ‘leven’ betreft. Hoe we er zouden naar uitkijken. Niet, zoals dit nu gebeurde: een belofte op een Hemel - wat ook uitdraaien kon op een Hel of een Vagevuur - waar we terecht konden komen, al naar gelang we respect hebben getoond voor de tien geboden, gegrift op twee stenen tafelen door de hand van God, op de top van de Sinaï berg in de nevel gehuld.

    Welke  verschil zou de in onze genen geborgen belofte, gemaakt hebben op het verloop van het leven hier op aarde vergeleken met het verloop van nu? Natuurlijk, utopisch dergelijke gedachte, maar het had gekund, zoals zovele zaken hadden gekund en gemogen

    Echter niets ervan. Als je de zekerheid wil verwerven dat er nog een leven is, na dit leven, dan ligt dit bij jezelf, dan moet je dit zelf uitmaken op basis van wal wat je voorgeschoteld wordt én van het allergrootste, het Universum, maar ook van het allerkleinste, dat enkel met de geest te zien is. Alle elementen zijn aanwezig, wie zien en horen wil, zal bij leven en bij sterven zien en horen.

    Ons is heel veel gegeven, ook aan Anton Korteweg die mooie gedichten heeft geschreven, andere, meer heldere, meer aangrijpende dan de gedichten die ik schreef.

     

    [1]Anton Korteweg: ‘Het leven deugt. Althans op onderdelen.’, Meulenhoff.

    30-11--0001, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Archief per week
  • 25/03-31/03 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 04/03-10/03 2024
  • 26/02-03/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 08/01-14/01 2024
  • 01/01-07/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 04/09-10/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 21/08-27/08 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 07/08-13/08 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 03/07-09/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 03/04-09/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 13/03-19/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 25/12-31/12 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 10/10-16/10 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 29/08-04/09 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 04/07-10/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 16/05-22/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 25/04-01/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 28/02-06/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 14/02-20/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 17/01-23/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 25/01-31/01 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 07/09-13/09 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 25/12-31/12 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 16/01-22/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 29/11-05/12 -0001

    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 12-2020
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 08-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 11--0001

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs