Ik woonde op een mooie boerderij. Met een hele hoop koeien in een grote stal. En buiten zaten enkele schapen en natuurlijk kippen. Een grote hond zat in een hok en in de boerderij woonden een boer en een boerin. Ze hadden één jonge zoon die niet altijd flink was, denk ik. Want ik heb de boer of de boerin vaak horen roepen. "Jonas, komen eten!" En dat werd dan soms wel vijf keer herhaald. En uiteindelijk kwam Jonas dan heel rustig aangefietst. Op een fiets vol slijk. Of "Jonas, waar ben je? Het wordt donker! Je bent nog maar zes hoor!" Of "Jonas, laat nu eindelijk de hond met rust!" Of "Jonas, je huiswerk is niet klaar!" Of "Jonas, ruim je kamer meteen op!" De kamer van Jonas was aan de voorkant van de boerderij. Ze had een hoog smal raam tot tegen de grond. Dat raam stond iedere ochtend op een kier. Ik ben wel eens een kijkje gaan nemen. Jonas strooide speelgoed op de grond. De lakens hingen soms als een vlag uit zijn bed. Her en der lagen stukken kleding. En heel wat boekjes. Dat vond ik wel interessant!
Op een ochtend ben ik de kamer binnengetrippeld. Jonas was naar school vertrokken. Voor alle zekerheid hield Pienter op zijn tak de wacht. Hij dacht dat ik gewoon een kijkje ging nemen, maar dat was niet mijn bedoeling. Een beetje later kwam ik weer naar buiten met een leesboekje in mijn bek.
Pienter was geschrokken toen hij dat zag. Hij zei dat ik het boekje wel even kon houden, maar moest beloven dat ik het zou terugbrengen. Dat zou ik zeker doen. Zodra ik kon lezen.
|