Elk jaar opnieuw was er geen ontkomen aan. Op een donkere en koude woensdagnamiddag ergens eind januari zouden we en moesten we alle drie mee nieuwjaren bij tante Berta.
Tante Berta, een tante van mijn vader en de zus van onze grootmoeder, en dus in onze ogen héél verre familie, woonde in het niemandsland Wakken. De tocht naar het donkere en stille huis leek eindeloos lang en liep langs binnenwegen waar we anders nooit kwamen, behalve dan die ene keer. We zaten met zn drieën achteraan, de eerste jaren in de Opel, op latere leeftijd in de Mazda. Het leukste aan de uitstap was wellicht de autorit heen en terug.
Veel viel er immers niet te beleven bij tante Berta. Geen speelgoed of strips, geen radio die de pijn wat kon verzachten. Een subtiele hint om de televisie wat vroeger dan anders op te zetten mochten en durfden we niet geven, uit angst voor vaders toorn. Er zat dus niets anders op dan de gesprekken te aanhoren tussen onze vader en tante Berta die steevast het reilen en zeilen van oude bekenden en familieleden heropfristen. Vaak hoorden we namen die we nog nooit gehoord hadden, of hoogstens één keer bij het laatste bezoek aan tante Berta vorig jaar. Soms zei onze moeder ook iets, maar voor de rest was het stil aan tafel.
Af en toe nipten we wat aan ons glas, maar veel dorst hadden we niet. Verder was er veel tijd om het interieur te bestuderen, zolang er licht was tenminste. Want tante Berta zal tot in de eeuwigheid herinnerd worden als de vrouw die zo lang wachtte om het licht aan te steken tot het bijna volledig donker was. Ieder jaar opnieuw keken we vol verlangen uit tot het moment waarop het licht aangestoken werd. De TL-lamp in de keuken deed altijd weer onze ogen knipperen, zoals wanneer onze moeder s ochtends het licht aanstak in de slaapkamer.
Van tante Bertas rijhuis blijft in de herinnering niet meer zoveel over. We begonnen het bezoek altijd achteraan aan een tafel bij het raam dat op de tuin uitgaf. Daarnaast was een kleine open keuken, en tussen de keuken en de tafel stond de televisie. Aan de voorzijde, de straatkant, was een grotere ruimte waar we altijd aten.
Het moment dat tante Berta ons aan tafel beval, was altijd een opluchting, een fase verder. De heropfrissingsgesprekken waren toen al lang achter de rug, en het licht brandde al een tijdje. We schoven aan onder de luster met gloeikaarsjes voor koffie met boterhammen en charcuterie. Een eenvoudige maaltijd, maar meer verwachtten we ook niet, want we hadden s middags al warm gegeten thuis. Na het eten mocht ein-de-lijk de televisie aan, maar toen waren onze programmas al lang afgelopen, en probeerden we ons in het journaal te interesseren, wat niet echt lukte. Dus deden we maar verder met wat we al de ganse tijd bezig waren : aftellen tot we naar huis terugreden.
En tóch hadden we niets tegen tante Berta, integendeel. Ze was net zoals haar zus, onze geliefde grootmoeder mémé van Kuurne, een zachtaardige vrouw die heel lief en vriendelijk was en nooit haar stem zou verheffen. Ieder jaar bleek ze ook oprecht geïnteresseerd in alle drie van ons, en verwonderde ze er zich weer over dat we toch weer zo veel veranderd waren. Aan haar was onze verveling dus niet te wijten, wel aan het kindonvriendelijke karakter dat het ganse bezoek uitstraalde.
En dan, zo rond acht uur moet het geweest zijn, eindelijk naar huis. Maar niet zonder tante Bertas zoon John (John van Wakken), een neef van onze vader dus, nog eens de hand geschud te hebben. Beleefd maar niet te lang, zodat we vlug in de auto konden, met zn drieën achteraan. En allemaal mooi zwaaien naar tante Berta, tot volgend jaar ergens eind januari.
16 december 2006