Enkele
dagen geleden zat ik op de bus. Normaal leg ik mijn afstanden te voet af, of
spring ik eens op mijn fiets. Maar mijn bestemming lag nogal ver, en mijn fiets
was voor de zeventiende keer dit jaar gepikt. Ook zeul ik al een heel jaar een
zo goed als ongebruikte buzzy pass met me mee, die mijn moeder bestelde omdat
die toch gratis is voor het derde kind. Dus die ochtend dacht ik: ik neem eens
de bus.
De
zon drong zich na enkele maanden afwezigheid nog eens prominent op de
voorgrond. Haar lichtstralen braken op de ongewassen ruiten en verwarmden me.
De bus stond stil, twee chauffeurs wisselden smalltalkend van shift en mijn
iPod stuwde gitaarriedels in mijn oren. Toen de bus trillend terug in gang
schoot en ik besefte dat ik een drietal haltes verder uit moest stappen, voelde
ik hoe mijn impulsiviteit alle rede uit mij verdreef. Ik had een afspraak, maar
was wat aan de vroege kant. Waarom bleef ik niet even zitten, maakte ik niet
een extra rondje met De Lijn? Ik wist dat ik het beter niet deed, want ik zou
gegarandeerd mijn afspraak missen of op gigantisch onbeleefde wijze te laat
komen. Maar ik ken mezelf, een emotionele ingeving wint het altijd van wat ik
met mijn verstand weet. Dus bleef ik zitten, deed mijn ogen dicht en genoot van
een busritje naar niets in het bijzonder.
Maar
die bestemming bestaat helaas niet. Mensen gaan altijd wel érgens naartoe, en
elke bus heeft een eindhalte: daar waar de bus stopt, de chauffeur lichtjes
geïrriteerd opstaat vanachter zijn verende stoel en met verheven stem meldt dat
iedereen er hiér af moet. En dat is zonde. Ik pleit voor die ene lijn, die ene
verbinding die eigelijk niets verbindt. Die ene bus die gewoon rondrijdt, waar
mensen kunnen opstappen wanneer ze zin hebben om gewoon even rond te rijden en
er terug af kunnen zonder dwang. De bus met bestemming niets in het
bijzonder.