Joke Van Caesbroeck heten is niet altijd gemakkelijk geweest. Elke startdag van een of ander sportkamp en iedere eerste schooldag: men vond het blijkbaar altijd nodig om de namen van de kinderen zo luid en duidelijk mogelijk af te roepen. Alsof articulatie plots de wereld zou redden. En elke keer opnieuw werd ik al zenuwachtig als men bij de 'V' aankwam. En altijd stak ik bedrieglijk trots mijn hand in de lucht toen mijn naam afgeroepen werd, vergezeld van het ondertussen haast vertrouwd gegniffel van de kinderen rondom mij. Sommigen hielden het bij een subtiele, maar achterbakse blikwissel met hun maatje, anderen riepen het ongegeneerd uit: kaasbroek? Eigenlijk hoefde ik zelfs niet aandachtig te zijn op die momenten. Ik kon mijn aanwezigheid duidelijk maken louter afgaand op de reacties van anderen.
Gelukkig was ik zelf ook ooit schaamteloos. Amper vijf was ik toen ik op de letterlijkste, meest primitieve manier liet zien dat er geen kaas in mijn broek zat. Een hele ochtendpauze lang bewees ik dat aan alle kleuters op de speelplaats die het zien wilden, mijn sponzen zomerbroekje op de enkels en wijzend naar mijn eigen onderbroek. Ik vond dat mijn goed recht, anderen noemden het choquerend, afwijkend gedrag. Maar het werkte wel, de woorden kaas en broek in dezelfde zin werden angstvallig vermeden.
Van Reet, De Neukere, Plassen, Van Gisteren,... Naarmate mijn broeken groter werden, besefte ik dat het veel erger had gekund. En ook de anderen zagen dat in. Van Caesbroeck was plots niet meer zo grappig. En ik, ik moest op zoek naar nieuwe aandachtstrekkers.