Vorige week besloot ik - toen Frank, Sabine, David én Jill het voor een keer met elkaar eens waren - een paar hakloze botjes te kopen. Ik dacht dat ik me zo stabieler zou kunnen voortbewegen doorheen de Gentse drets die het woord sneeuw amper waardig is. Mijn armtierige financiële status als freelance journalist met slechts sporadische opdrachten, dwong me richting H&M. Goedkoop jawel, maar er kwalitatief schoeisel vinden dat onverwachte valpartijen op gladde ondergronden helpt vermijden, bleek snel een illusie. Mijn naïviteit maakte al snel plaats voor algemene hilariteit toen ik gisteren, in volle voetgangersspits, geweldig hard op mijn bek ging.
Het schaamtegevoel was groot, maar niet te vergelijken met dat andere schaamtegevoel als gevolg van mijn naïviteit. Zo maakte ik recent ook kennis met de figuurlijke betonnen muur, waar ik even onzacht als die dag op de besneeuwde kasseien, tegenaan knalde.
Stel je dit even voor. Jarenlang denk je dat de evenaar - of de nulmeridiaan, want ik vind beiden even belangrijk - recht door je poep loopt. Je bent met z'n tweeën maar doet bijna enkel en alleen waar jij zin in hebt, houdt zoveel mogelijk rekening met jezelf, wordt daar schijnbaar voor beloond door je metgezel en hebt dan nog de pretentie om je geluk in vraag te stellen. Je beslist die metgezel dan maar te laten voor wat het is, want veel verschil lijkt het je niet meer te maken. Herwonnen vrijheid, denk je dan. Neen, een geveinsd paar stabiele botjes zonder hakken.
En het ergste moet nog komen. Die builen, die omgekeerde deuken, zijn zo hardnekkig. Ik schaam me, maar dan vertaald in een overdreven brailleschrift. Geloof me, die heb ik liever in het midden van mijn voorhoofd als gevolg van een miskoop dan op het orgaan dat me in leven zou moeten houden maar enkel nog bloed naar die zwelling lijkt te pompen.
Toen ik zes
was duurde de zomervakantie twee maanden. Tweeënzestig dagen. Een eeuwigheid. Toen
ik zestien was telden juli en augustus nog altijd evenveel dagen, maar dan
minder. Nu is het woord zomervakantie een herinnering, twee maanden zijn
slechts een fractie van een jaar. De tijd haalt me in.
Toen ik
tien was vond ik achtienjarigen zo volwassen. Twintigers waren geen meisjes,
het waren vrouwen. De dag waarop ik zelf meerderjarig werd, kon ik niet anders
dan me afvragen of het dit nu was. Nu ben ik drieëntwintig, voel ik me nog
steeds die uk van tien maar dan met tieten, heupen en maandelijkse lasten. De
tijd staat stil.
Niets is zo persoonlijk als
perceptie. Niemand die op eenzelfde manier de wereld beleeft. En dat is even
fascinerend als frustrerend. Want hoe lang duren twee maanden nu echt? En waren
die adolescenten waar ik zo naar opkeek wel echt zo volwassen? Niemand kan het
me vertellen, want iedereen die het zou proberen heeft alweer een eigen
perceptie.Tijdsbeleving vind ik zowaar nog
erger: ook nu weer lijken dertigers zo gesetteld, de meesten gelukkig met
kinderen en een huis waar ze heel hun leven voor willen afbetalen.
Mijn perceptie van tijd heeft me
ontgoocheld: achttien worden was helemaal geen bevrijding en mijn zomervakantie
van vroeger past nu in één week. Zeven dagen. En dat maakt mij bang. De tijd is
mijn fobie, mijn leven de therapie. Confrontaties met de klok, de
scheurkalender en de nieuwjaarsfeestjes die zichzelf alsmaar sneller opvolgen
zijn onvermijdelijk. Dus draai ik mee. Mee met de wijzers van de klok, maar enkel omdat het niet anders
kan.
Enkele
dagen geleden zat ik op de bus. Normaal leg ik mijn afstanden te voet af, of
spring ik eens op mijn fiets. Maar mijn bestemming lag nogal ver, en mijn fiets
was voor de zeventiende keer dit jaar gepikt. Ook zeul ik al een heel jaar een
zo goed als ongebruikte buzzy pass met me mee, die mijn moeder bestelde omdat
die toch gratis is voor het derde kind. Dus die ochtend dacht ik: ik neem eens
de bus.
De
zon drong zich na enkele maanden afwezigheid nog eens prominent op de
voorgrond. Haar lichtstralen braken op de ongewassen ruiten en verwarmden me.
De bus stond stil, twee chauffeurs wisselden smalltalkend van shift en mijn
iPod stuwde gitaarriedels in mijn oren. Toen de bus trillend terug in gang
schoot en ik besefte dat ik een drietal haltes verder uit moest stappen, voelde
ik hoe mijn impulsiviteit alle rede uit mij verdreef. Ik had een afspraak, maar
was wat aan de vroege kant. Waarom bleef ik niet even zitten, maakte ik niet
een extra rondje met De Lijn? Ik wist dat ik het beter niet deed, want ik zou
gegarandeerd mijn afspraak missen of op gigantisch onbeleefde wijze te laat
komen. Maar ik ken mezelf, een emotionele ingeving wint het altijd van wat ik
met mijn verstand weet. Dus bleef ik zitten, deed mijn ogen dicht en genoot van
een busritje naar niets in het bijzonder.
Maar
die bestemming bestaat helaas niet. Mensen gaan altijd wel érgens naartoe, en
elke bus heeft een eindhalte: daar waar de bus stopt, de chauffeur lichtjes
geïrriteerd opstaat vanachter zijn verende stoel en met verheven stem meldt dat
iedereen er hiér af moet. En dat is zonde. Ik pleit voor die ene lijn, die ene
verbinding die eigelijk niets verbindt. Die ene bus die gewoon rondrijdt, waar
mensen kunnen opstappen wanneer ze zin hebben om gewoon even rond te rijden en
er terug af kunnen zonder dwang. De bus met bestemming niets in het
bijzonder.
Alle behoudsgezinde
reputatie ten spijt: het Vaticaan heeft het wereldwijde web ontdekt.Nadat
Darwins evolutietheorie langzaam maar zeker begint door te dringen, wagen de
kerkelijke leiders zich nu aan het gedigitaliseerd entertainment van deze
wereld. En ze gaan meteen all the way, inclusief een profiel op YouTube en een
eigen Facebookplekje. Je kan op je iPod al het kerkelijk nieuws persoonlijk ontvangen
of er zelf naar op zoek gaan op de gepersonaliseerde wiki-pagina van de paus en
zijn aanhang.
Dat het hier om
een ultieme doch nobele poging gaat om de jeugd te bereiken, is duidelijk. Maar
vraagt u zich dan niet af wat de volgende stap zal zijn? Volgen we binnenkort
de eucharistieveringen mee van achter het computerscherm? Of als we dan toch naar
de kerk gaan, geven we tijdens de collecte
niet langer een rieten mandje dan wel een elektronisch protonbakje door aan
onze buur? De Kerk opent haar - waarschijnlijk binnenkort automatische - deuren
voor de moderne wereld.
Jezus is dan wel
verrezen, mocht hij een graf gehad hebben draaide hij zich er ongetwijfeld in
om. De Zoon des Mensen kreeg zonder daarom te vragen postuum een fanpagina op
Facebook, met ocharme 1069 fans. Populair kan je dat niet noemen. Paus
Benedictus maakte al heel wat meer vriendjes op de sociale netwerksite, maar van
een dode winnen kan iedereen. Het is overduidelijk dat onze geestelijke leider
een populariteitsstrijd voert met zijn overleden werkgever. Nogal laf, vindt u
ook niet?
Of de geestelijkheid
in haar opzet zal slagen, blijft nog maar de vraag. Wie zijn volgelingen het
recht op condooms en abortus ontzegt, maar wel progressief genoeg is om een internetprofiel
aan te maken zit vol tegenstrijdigheden. Tijd dus voor een derde testament,
waarin virtuele vrienden als apostelen kunnen dienen en emoticons een nieuwe
universele taal aanreiken. Het internet is de nieuwe Bijbel. Moge God hen
vergeven.
Joke Van Caesbroeck heten is niet altijd gemakkelijk geweest. Elke startdag van een of ander sportkamp en iedere eerste schooldag: men vond het blijkbaar altijd nodig om de namen van de kinderen zo luid en duidelijk mogelijk af te roepen. Alsof articulatie plots de wereld zou redden. En elke keer opnieuw werd ik al zenuwachtig als men bij de 'V' aankwam. En altijd stak ik bedrieglijk trots mijn hand in de lucht toen mijn naam afgeroepen werd, vergezeld van het ondertussen haast vertrouwd gegniffel van de kinderen rondom mij. Sommigen hielden het bij een subtiele, maar achterbakse blikwissel met hun maatje, anderen riepen het ongegeneerd uit: kaasbroek? Eigenlijk hoefde ik zelfs niet aandachtig te zijn op die momenten. Ik kon mijn aanwezigheid duidelijk maken louter afgaand op de reacties van anderen.
Gelukkig was ik zelf ook ooit schaamteloos. Amper vijf was ik toen ik op de letterlijkste, meest primitieve manier liet zien dat er geen kaas in mijn broek zat. Een hele ochtendpauze lang bewees ik dat aan alle kleuters op de speelplaats die het zien wilden, mijn sponzen zomerbroekje op de enkels en wijzend naar mijn eigen onderbroek. Ik vond dat mijn goed recht, anderen noemden het choquerend, afwijkend gedrag. Maar het werkte wel, de woorden kaas en broek in dezelfde zin werden angstvallig vermeden.
Van Reet, De Neukere, Plassen, Van Gisteren,... Naarmate mijn broeken groter werden, besefte ik dat het veel erger had gekund. En ook de anderen zagen dat in. Van Caesbroeck was plots niet meer zo grappig. En ik, ik moest op zoek naar nieuwe aandachtstrekkers.