Ik heb wel vaker het gedacht dat er een mannetje in mijn hoofd zit. Een duiveltje, of een engeltje, dat mijn gedachten en daden stuurt. Nuja, één mannetje... Misschien zijn het er meerdere, want ik kan hele gesprekken voeren in mijn hoofd, of ik iets wél of niet ga doen, voor- en nadelen opsommen, mensen ophemelen en afkraken tot op het bot. En dat terwijl ik voor de buitenwereld mijn eigen kalme zelf lijk.
Kalm, ja. Als ik er één adjectief is waar men mij vaak mee associeert is het dat wel. Terwijl ik toch ook kan koken van woede, en dan tandenknarsend, met gebalde vuisten, mijn nagels steeds dieper in mijn handpalmen duw, mezelf aan het tegenhouden om dingen kapot te slaan omdat ik wéét dat ik er spijt van ga hebben. Woede zou vaak veel beter bij me passen.
Dat duiveltje in mijn hoofd doet me dingen denken, dingen voelen, dingen zeggen, dingen doen die ik liever niet zou denken, voelen, zeggen of doen. Soms zegt het zo veel dat ik het er aan zijn oren zou willen uittrekken en ergens achterlaten. Maar de Homunculus is een deel van mij, hoe graag ik het soms weg zou willen hebben. En dat spijt mij.