Vandaag ben ik terug naar het hek
gegaan. Ik heb Shmuël het droevige nieuws verteld, eerst reageerde hij niet. Ik
vroeg wat er scheelde en toen vertelde hij dat zijn vader al enkele dagen
spoorloos is. Omdat ik niet met de gedacht aan een droevige vriend terug naar
Berlijn wilde vertrekken en omdat ik me nog altijd schuldig voelde om het
voorval met meneer Kotler beloofde ik hem om morgen naar zijn kant van het hek
te komen. Zo kunnen we samen naar zijn vader zoeken en deftig afscheid nemen.
Ik ga nu al 2 maanden elke dag,
behalve als het hard regent naar het hek om met Shmuël te praten. We zijn nu
echt goede vrienden geworden. Hij is mijn nieuwe beste vriend voor altijd. Toch
was het vorige week een beetje anders. Op een dag stond Shmuël ineens bij ons
in de keuken. Ik was superblij dat hij eindelijk eens in mijn huis was. Maar
hij was er niet voor mij, hij had de opdracht gekregen om moeders glaasje te
boenen. Ik wilde hem iets te eten geven, want we hadden nog heerlijke kip, maar
Shmuël durfde het eerst niet aan te nemen. Luitenant Kotler had hem het bevel
te geven om te blijven zitten of anders zou er wat zwaaien. Na veel aandringen
nam hij het dan uiteindelijk toch aan. In één hap schrokte hij het eten naar
binnen, net op tijd want toen kwam juist Kotler de keuken binnen. En toen
gebeurde het. Luitenant Kotler vroeg aan Shmuël of hij eten gestolen had.
Shmuël zei dat ik het hem gegeven had omdat ik zijn vriend ben. Hierop vroeg Kotler
aan mij of dit waar was. Ik antwoordde
dat ik hem nog nooit gezien had. Ik was laf, ik heb mijn eigen vriend verraden
en dit heeft voor hem zware gevolgen gehad. Hij is zelfs twee dagen niet meer
aan het hek verschenen en de derde dag zag ik hem met een blauw oog. Ik
schaamde me. Na een hele reeks verontschuldigingen zei Shmuël dat het me
vergeven was.
Maar vandaag heb ik slecht nieuws
te horen gekregen. Mijn moeder wil met Gretel en mij terug naar Berlijn
verhuizen. Net nu het terug goed gaat tussen Shmuël en mij. Hoe ga ik hem dat
nu moeten vertellen zonder hem terug droevig te maken? Hopelijk begrijpt hij
het.
Vandaag ben ik voor de eerste keer
hier in Oudwis op ontdekkingstocht gegaan. Het was spannend, ik was benieuwd
naar wat ik zou tegenkomen, maar het spannendste was dat dit eigenlijk niet
mocht. Het was verboden om in Oudwis een ontdekkingstocht te maken, zonder
uitzondering. Ik besloot na de lessen van meneer Liszt en het middageten naar
buiten te vertrekken, want moeder deed dan haar middagslaapje en vader was aan
het werk. Er was dus niemand die me zou storen.
De wandeling langs het hek in de
tuin duurde veel langer dan ik had verwacht. Hoe langer de wandeling duurde hoe
verder weg ik van het huis ging. Al die tijd zag in niemand aan het hek en er
was ook nergens een deur in het hek waardoor ik aan de andere kant kon geraken.
Ik vreesde dat ik op deze tocht niets zou ontdekken. Nadat de moed me al bijna
in de schoenen was gezakt, zag ik in de verte een stip. Als ik dichterbij kwam
begon de stip stilaan op een jongen te gelijken. Het leek wel of die jongen
stond te wachten om ontdekt te worden, dit heb ik eens in een van mijn boeken
over ontdekkingsreizen gelezen.
De jongen zat met zijn benen
gekruist aan het hek op de grond. Ik sprak hem aan en zei: Hallo. Hallo, zei
de jongen. Hij was kleiner als mij, droeg een gestreepte pyjama en liep op
blote voeten. Hij had een heel grijze huid en bruine ogen. Dit is de droevigste
jongen die ik al ooit heb gezien. Hieronder vind je een tekening van hoe hij er
ongeveer uitzag. Na een tijdje gepraat te hebben leerde ik hem beter en beter
kennen. Hij verjaart op dezelfde dag als ik, 15 april. Zijn naam is Shmuël. Een
rare naam als je het mij vraagt. Toch denk ik dat ik een nieuwe vriend heb
gemaakt, een vriend met een ster op zijn arm. Morgen ga ik terug en hopelijk is
hij dan al wat minder droevig. We hebben nog wel wat brood over, daar zal hij vast
wel wat van opbeuren.
Het is lang geleden dat ik nog
iets geschreven heb. Hier in Oudwis is de laatste tijd niet veel meer
veranderd. Sinds vorige week krijgen Gretel en ik elke dag in de voormiddag les
van meneer Liszt. Van hem mogen we bijna
niet lezen of tekenen. We moeten veel leren over geschiedenis en aardrijkskunde.
Een paar dagen geleden, alleen in mijn kamer, begon ik na te denken over alle
dingen die ik thuis leuk had gevonden en die ik niet meer had kunnen doen sinds
we naar Oudwis zijn gekomen. De meeste dingen kon ik niet meer doen omdat hier
geen andere kinderen zijn om mee te spelen, behalve Gretel, maar zij is een
hopeloos geval. Maar er is één ding dat ik wel in mijn eentje kan doen, iets
wat ik in Berlijn heel vaak heb gedaan, en dat was op ontdekkingsreis gaan.
In dit huis heeft het niet veel
zin om op ontdekkingsreis te gaan. Dit huis is niet zoals het huis in Berlijn,
dat vele plekjes en vreemde kamertjes heeft. Als er iets te ontdekken viel
moest dat buiten gebeuren. De eerste week
dat we in het nieuwe huis waren heb ik met Gretel uit het raam in mijn
kamer gekeken. In de verte zagen we een hek in onze tuin met daarachter een
boerderij waar veel mensen rondliepen, allemaal met een gestreepte pyjama aan.
Het is vreemd dat ik me nooit heb afgevraagd wat die mensen daar doen en wie ze
zijn. Het is dus tijd om eens op ontdekkingstocht te gaan. Ik zal zo snel
mogelijk verslag uitbrengen.
Voor de eerste keer schrijf ik
vanuit mijn tijdelijke, nieuwe huis. Het is vreselijk. Alles is
tegenovergesteld met ons andere huis in Berlijn. Het huis in Berlijn staat in
een rustige straat, een straat waarin nog een paar andere grote huizen staan, wat een leuk gezicht is omdat
ze bijna hetzelfde zijn als mijn huis maar niet helemaal want daar wonen andere
jongens met wie ik speel. Het nieuwe huis staat helemaal alleen op een kale,
verlaten plek en nergens anders zijn er andere huizen te zien, wat betekent dat
er geen kinderen in de buurt wonen om mee te spelen. Een ding dat in dit huis
wel hetzelfde is, is de werkkamer van vader. De regels zijn ook niet veranderd.
De werkkamer blijft verboden terrein, altijd, zonder uitzondering.
Toch heb ik daarjuist de regels
overschreden. Ik ging naar beneden en klopte zachtjes op de deur. Binnen! Ik
deed de deur voorzichtig open en stapte vaders werkkamer binnen. Hij gaf me een
stevige handdruk en wees de grote leunstoel voor hem aan. Ik zette me in de
stoel. Het was een hoge stoel, mijn voeten kwamen niet tot aan de grond. Vader
doorbrak de stilte: Wat vind je ervan? Waarvan?, antwoordde ik. Van het
nieuwe huis, vind je het leuk? Nee, zei ik vlug, omdat ik altijd eerlijk
probeer te zijn en ik weet dat als ik aarzel, al is het maar even, ik de moed
niet meer heb om te zeggen wat ik werkelijk vind. Hierop antwoordde vader dat
we thuis zijn. Maar wanneer kunnen we terug naar Berlijn?, vroeg ik. Daar
wil ik niets over horen. Onze familie is hier Bruno. In Oudwis. Dit moet onze
thuis zijn. Accepteer de situatie dan zal alles veel gemakkelijker zijn.
Hiermee eindigde hij de discussie. Hij zette zich recht, schoof zijn voeten
tegen elkaar en liet zijn arm in de lucht schieten. Ik deed dit ook en voegde
er nog aan toe Heil Hitler. Dit is een gebaar dat mijn vader me geleerd heeft
om soldaten te begroeten. Eigenlijk weet ik zelf niet waarom we dit doen, maar
ik vind het wel tof. Op die momenten voel ik me voor even een volwassene, want
mijn andere vrienden in Berlijn kennen dit gebaar niet. Hopelijk zie ik Karl,
Daniël en Martin snel terug.
Ik hoor moeder roepen dat het
tijd is om te gaan slapen.
Toen ik deze middag van school
thuiskwam, zag ik dat Maria in mijn kast aan het rommelen was. Ze was al mijn
spullen aan het inpakken, zelfs de dingen die ik achter in de kast verstopt had
en waar niemand mag aankomen. Dit vond ik niet kunnen, dus liep ik zo snel
mogelijk naar mijn moeder om te vertellen wat Maria aan het doen was. Ze zei
dat zij haar dit had opgedragen. Ik vroeg haar waarom en daarop antwoordde ze
doodgewoon: We gaan weg voor het werk van je vader. Weg? Gaan we zomaar weg?
Waarheen? Hoelang? Wat met mijn drie beste vrienden voor altijd, mogen Karl,
Daniël en Martin ook mee? Op al deze vragen gaf ze me geen antwoord en ze vroeg
me Maria te gaan helpen met het inpakken
van mijn spullen.
Een uur later ben ik terug naar
beneden gegaan omdat ik een antwoord wilde op mijn vragen. Het enige dat mijn
moeder me toen meer vertelde was dat we zouden terugkomen en dat we ver weg
gingen. Hoelang we weggaan weet ik dus nog altijd niet, maar ik denk dat het toch niet langer dan 2 weken of hoogstens
een maand zal zijn. Door al dit nieuws had ik helemaal niet aan Gretel gedacht.
Verderop in de gang hoorde ik gerommel vanuit haar kamer. De deur stond op een
kier. Ik zag dat ze zelf ook bezig was met inpakken, natuurlijk niet met haar
kleren. Ze was haar poppen aan het klaarmaken om te vertrekken. Weeral iets dat
de hopeloosheid van mijn zus bevestigd. Waarom moeten we zoveel meenemen? We
blijven toch maar even weg? Met ondergoed en kledij voor een paar weken heb ik
toch genoeg? Ik zal maar eens verder gaan inpakken.