Het Boekje Dat Achter De Kast Viel
Inhoud blog
  • The Flying Fox
  • Frankrijk In Mineur
  • Club Etoiles
  • De Schrijver Uit Chicago
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Hersenspinsels Ontsproten Aan Pierre Lacots Geest
    19-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Flying Fox
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    The Flying Fox

    Een straatkat met een half oor doorzoekt een omgevallen vuilbak. Met opgestoken staart spiedt hij in het duistere hol. Snuffelend kruipt hij er half in. Hij vindt er wat hij zoekt, een rat. Een snelle hap en het beestje spartelt al niet meer. Hij kruipt er weer uit met een bengelende rat in zijn bek. Nadat hij de rat op de grond heeft gegooid begint hij zijn lang uitgestelde maal, maar achter hem sluipt een schim naderbij. Twee gloeiende oogjes naderen. De witte pootjes van de indringer maken geen geluid terwijl hij zich klaarmaakt voor de sprong. Elegant vliegt hij door de lucht klauwen uitgestoken. In zijn vlucht horen beiden plots voetstappen om het hoekje komen en spetteren ze beiden weg. De voetstappen naderen en lange schaduwen zijn al zichtbaar om het hoekje. Plots spring er een rosse kat tevoorschijn die de rat vlug in de bek neemt en wegvlucht in de vuilbak. Wie zegt dat katten niet op honden lijken? Om het hoekje komen twee mensen tevoorschijn, een man en een vrouw. Richard en Victoire noemen zij. Zelf in dit “oranjeduister” ziet iedereen dat zij verliefd zijn. Hun gelijke stap, hartslag, ademhaling en gezichtsuitdrukking verraden het. Ze fluisteren zachtjes en wandelen zachtjes voorbij de schuilplaats van de kat die daar verstijfd zit. Ze wandelen voorbij en de kat zucht of wat katten ook doen als ze opgelucht zijn. Plots stoppen de voetstappen die eerst zo zachtjes weergalmden tussen de huisjes. Terwijl de echo langzaam wegsterft gaat de jongen op de vuilbak zitten. Hoofd in zijn handen. Het meisje gaat tegenover hem staan leunend tegen een muur. “Zwanger, zeg je?”, vraagt Richard stilletjes. Victoire knikt zonder hem aan te kijken en veegt haar mond langzaam af. Hij gaat met zijn vingers door zijn haar en liet een zucht meegaan met de wind, maar aangezien het windstil was blijft deze in het steegje hangen. Een onregelmatige stap nadert. Een dronken silhouet werd zichtbaar. Plots blijft hij staan, ongeveer drie meter links van Victoire. De man zocht in zijn zakken en vist er een sleutel uit, gaat dan op zijn knieën zitten en probeert dan de sleutel in het slot te doen. Victoire kijkt met medelijden naar hem. Richard draait met zijn ogen omdat hij weet wat er gaat gebeuren. Ze veert langzaam recht en stapt aarzelend op hem af. Terwijl ze zenuwachtig over haar rechter bovenbeen wrijft kijkt ze hem aan en schraapt ze haar keel. Verschrikt laat de man zijn sleutel vallen die hij direct zoekt zoals je je bril zoekt die gevallen is. Victoire raapt ze op en opent de deur met de ene en begeleidt de ander naar binnen. Het gesprek voortzettend schraapt ze haar keel:” Je weet wat dat betekent? We moeten trouwen anders worden we uit onze gezinnen gegooid.”. Richard zegt op het moment dat het licht op de eerste verdieping van het huis waar de man net binnenging aanknipt:” Je weet hoeveel het kost...” en antwoord dan zelf,” Jaja, bakken geld en wie...”, plots wordt hij overstemt door een boos getier en vliegen er allemaal kleren als sneeuwvlokjes in de lucht dan gaat de deur open en slentert de man naar buiten die zijn kleren opraapt en tegen de deur gaar zitten die net was toe gegaan. Victoire loopt op hem af en vraagt:” Wat is er gebeurd?”. “buitengegooid”, murmelt de man. Verschrikt kijkt Victoire hem aan. Haar ogen groeien en haar mondje gaat lichtjes open. “En waar ga je dan slapen?”, vraagt ze aan de man. Ongeïnteresseerd haalt de man zijn schouders op terwijl Victoire over de haar rechtse kijkt en zoekt in het duister naar de bril van Richard die op zijn neus blinkt. Ze bijt zachtjes op haar zwoele onderlip die haar Italiaanse wortels verraadt en houdt haar hoofdje heel lichtjes hellend naar rechts. Haar zwarte haren lopen net naast haar lichtbruine ogen. Richard zucht alsof hij dat gezichtje iets kan weerstaan. Wandelend drie naast drie zonder in een driehoek te lopen. Twee schaduwen van drie worden langer. Richard en Victoire die de hand van Victoire in zijn hand houdt, maar zij houdt oogcontact met de man. De kat komt likkebaardend uit zijn schuilplaats en kijkt ze na en zegt in zijn eigen kattentaal:” Welkom in de wereld, gedoemd om te sterven zijn we allemaal.”, en hij at de jongen van de rat ook op. Verdwijnt ook die schim in de nacht staart opgestoken, alleen een droef gesnik blijft achter, dat uit het venster op de eerste verdieping van het huis waar de man net buiten ging, komt. Het enige geluid dat ik maak door te vertrekken is een zuchtje wind.

    Ergens anders op vijftien minuten wandel afstand van waar ik daarnet was maar dan vijftien minuten later knipt er een licht aan op de bovenste verdieping van een groot wit huis. Richard, de man en Victoire gaan er binnen. Het sleuteltje wordt in het kommetje gelegd en de jassen aan de kapstok gehangen. Victoire gaat weer naar buiten en laat een zin achter die goed lijkt op:” Ik ben de hospita gaan inlichten, zodat hij ook ontbijt heeft morgen.”. Nu ziet Richard de man voor het eerst goed. Lichtblauwe stoffen schoenen, waarvan maar één geknoopt is. Een blauwe broek die in de breedte enkele maten te klein moest zijn maar goed van lengte. Een pakje sigaretten verscholen in zijn broekzak. Hij draagt een wit hemd met blauwe streepjes die verticaal lopen, mouwen hoog opgerold en kraag rechtgezet. Een perfect geschoren kaaklijn, blauwe ogen en warrig blond haar dat onder een witte hoed uitstak. Hij houdt de deur open voor Richard en zegt:” Na u.” met een brits accent. Hij volgt hem naar de woonruimte en verfrist zich even aan de gootsteen. Ondertussen zet Richard twee stoelen voor een groot raam dat openstaat samen met een fles Ricard op de vensterbank. Als beiden plaats hebben genomen en de man zijn witte hoed op een uitsteeksel van zijn stoel heeft gehangen spreekt hij:” Ik hoorde je spreken met je meisje over dat ze zwanger was en dat je daarom moet trouwen maar dat daar geen geld voor is omdat kennelijk geen van jullie beiden werkt en omdat diegene voor wie je moet trouwen de geldschieters zijn. Waarschijnlijk een aristocratische naam zonder hoofdletters van beide?”, Richard is verbaasd over die plotse woordenstroom uit zijn zwijgzame vriend,”Ahja, de naam is The Flying Fox, piloot geweest in het begin van die verrekte oorlog.” Hij staarde door het raam. “Ik heb een plan”, vervolgde hij,”Het is iets dat ik al lang wil doen. De perfecte misdaad... het geeft jouw het geld dat je nodig hebt. Doe je mee?”. Richard gezicht betrekt, van een regenbui naar onweer. “Ja”, klinkt het plots achter hen. Ze kijken allebei achter hen. Victoire staat daar in de gang. Doe maar Richard het zal ons helpen. Het plan ging als volgt: Richard en Fox zouden stelen van smokkelaars. Want die kunnen niet naar de politie gaan want dan verraden ze zichzelf. Ze zouden naar de hangar gaan waar de vliegtuigen staan want daar verstoppen de smokkelaars hun wapens. Twee kisten zouden ze stelen. Daarna zouden ze als alles goed ging naar huis rijden in het busje van Richard.

    Van op het dak van de loods heb ik een goed zicht over alles. Ik zie Richard en Fox toekomen. Ze hebben wapens bij. Fox een Winchester Shotgun en Richard een Colt SAA die standaard bij de piloten-uitrusting zat bij het beging van de oorlog. Gebukt lopen zij naar de ingang onder dekking van de nacht. Springend van het dak land ik net achter hen, geruisloos. Zij lopen op hun tippen van hun tenen naar binnen recht op de kisten af. Ze nemen er elk een en dan plots knippen er drie spots aan. Alle drie staan ze op hen gericht. Richard laat zijn wapen vallen maar Fox herlaadt zijn Winchester. Het geluid weergalmt door de lege hal. Plots draaien de lichten naar een deurtje ergens aan de zijkant van de loods er komt een man uit in een wit pak. Hij wandelt nonchalant naar het duo. “Wel wel wel, als dat de Fox niet is...” komt uit zijn mond. Hij wandelt op zijn gemak rond het tweetal. “Ik zie dat je vriendje er niets van begrijpt, laten we hem eens uitleg geven. Ooit lang geleden kwam Fox veel naar mijn bordelen. Niets mis mee, veel edele heren zoeken er af en toe eens verpozing maar hij viel er op één van mijn meisjes, Louise. Hij stal haar van mij en ze leefden nog lang en gelukkig. Maar dan kwam die vervloekte oorlog en moest hij gaan vliegen in verre luchten. Ondertussen zat Louise hier zonder geld te wachten tot de gevlogen vogel terugkeert naar zijn nest en wat denk je ze kwam weer naar mij. Ah is dit nieuw voor je Fox? Luister dan goed. Ik bood haar een baantje aan in mijn casino als deler en ja wat had je gedacht. Even dievengebroed als jij Fox. Ze stal geld en niet zo'n klein beetje en je weet wat ik doe met dieven. Nee? Kijk eens in de dozen die je vast hebt.”, zei hij. Fox doet het deksel open en ziet dat er menselijke resten in zitten. “Deze moesten het land niet in maar uit.”, gniffelde de man. Fox mikt op hem en schiet. De man beweegt al niet meer wanneer hij de grond raakt. Een gat ter grootte van een voetbal in zijn buik. Het tweetal loopt in paniek weg en zoekt toevlucht in de auto. Nu was het mijn beurt. Mijn naam moet niet vermeld te worden want ik heb er geen. Ik ben gestorven in een legeroefening in 1934. Ik was werelds beste sluipschutter en nu moet ik vuile klusjes opknappen voor het leger zoals deserteurs opruimen en presidenten neerhalen. Ik houdt mijn adem in terwijl het kruis op mijn vizier van mijn Springfield over Fox' hoofd gaan. Een luide knal en ik heb weer een man aan mijn rij toegevoegd die voor het slapen gaan wreed slaapwel komen wensen.




    19-05-2010, 00:00 Geschreven door Pierre Lancot  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Flying Fox, WoII
    05-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Frankrijk In Mineur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    1920

    Twee jongetjes zaten op de kerktoren met hun hoofdjes tussen de leuning naar beneden kijkend. Ze staarden allebei gefixeerd naar de grond die de toren droeg. De kleinere van de twee keek af en toe naar zijn vriend. Ze bekeken een stipje in de verte dat eruitzag als een strohoed. Onder deze strohoed zat een meisje. Patricia heette ze. Voor haar lagen allerlei bloemen uitgestald. Ze had ze geplukt langs het pad naar de treurwilg. Een laan omlijnd door de contouren van slanke wilgen die omhoog wezen naar een blauwe lucht. Op het einde van die laan woonde Henry. Hij woonde bij zijn grootvader. Beneden in dat huis was een juwelierszaak. En boven op de zolder was Henry's kamer. Behangen met heteluchtballonnen. Groot, klein, mooi en lelijk. Hij koesterde zijn verzameling als een kostbare schat. Nu was op zijn kamer een mollig vrouwtje aan het rommelen in kasten en kisten. Ze sprak met haar bezem het heilige woord orde uit. Iets waar Sebastian, Henry's grootvader, altijd prat op stond. Ondertussen had Marie een klant gekregen. De man was net uit de bakker gekomen en kocht een verlepte klaproos. “Hij moest eens weten dat die giftig zijn”: proestte Thomas uit al recht springend. Henry knikte met een lach op mijn gezicht. Hij vervolgde:” volgens mijn pa” zijn pa, daar had hij het nu eens echt altijd over,” trekken ze adders aan”. Er ontsnapte een sissend geluid uit zijn mond. Er ontbraken nog een paar tanden. Hij ging weer liggen op zijn buik en trok een been op, ellebogen onder het hoofd. De daken van de huizen glansden rood. Toen de zon niet meer werd weerkaatst op de dakramen daalden we af. Net toen we de deur gingen uitgaan stopte Thomas. Hij keek zijn kompaan aan terwijl hij met zijn handen in zijn zakken graaide. Henry keek verbaasd op. Thomas deed dit soms. Het intrigeerde hem als Henry onder hem stond. Hij liet zijn hoofd een beetje van achter de deur uitsteken en bekeek Marie. Mijn hoofd verscheen er net onder. Ze keek op. In een ruk trokken ze zich terug. Daarbij klonk het geluid van elleboog tegen schedel. Henry hield zijn hand tegen zijn voorhoofd. Thomas vroeg:” heb je geld bij?” Henry knikte. “Hoeveel?” Thomas telde drie frank in de open hand van zijn vriend. Hij nam het geld. Henry liep wat protesterend achter hem aan. Thomas zei al omdraaide:” we kopen twee bloemen, elk een.” Hij haalde diep adem en stapte de zomeravond in. Henry volgde hem op een stuntelige manier. Marie keek op. Dat was de eerste keer dat die drie elkaar zagen en de laatste. Thomas voerde het woord:” hoeveel is het voor...” hij stootte zijn vriend aan. “Twee rozen?” zei Henry Thomas' zin vervolledigend. “ Acht frank” zei ze met een verkopersgrijns die de onschuld van die twee zielen veegde. Ze liepen terug de kerk in. De enige plaats waar het koel was. “Hoe komen we daaraan?” vroeg de kleine. Hij volgde Thomas' blik en schrok. Hij keek hem geschokt aan. Thomas wandelde al in de richting van het kistje voor stoelgeld. Probeerde zijn vingers erin te proppen. Zonder succes. Hij wenkte Henry. Die peuterde met zijn dunne en lange pianovingers een munt eruit. Ze draaiden gespannen de kop kant naar beneden. Twintig franc stond erop. Ze keken elkaar als katten die opgesloten zijn in een visfabriek. Zich naar buiten haastend bemerkten ze dat er geen spoor meer te bespeuren was van Marie. Met hangende schoudertjes gingen ze naar huis. Henry liep snel door de laan. Die wilgen bezorgden hem de kriebels in het schemerdonker. De deur sloeg tegen het belletje in de winkel van zijn grootvader. Henry liep behendig door de volgepropte kamer. In de keuken zag hij een bord met drie besmeerde boterhammen liggen. Hij at ze op en keek voldaan uit het raam. Zijn blik gleed over de tuin en bespeurde de gebogen rug van zijn grootvader. Hij keek hem na hoe de oude man pijnlijk over zijn rug wreef. Henry schonk een glas wijn in voor hem. De man die de verantwoordelijk had genomen om het weesjongetje van de familie op te nemen. Zijn ouders waren verdronken op een bootreis op het meer in het midden van het dorp. Sebastian kreeg zijn kleinzoon in het oog. Hij rekte zich uit en keek glimlachend. “En hoe was school vandaag?” vroeg hij. “Het is woensdag vandaag.” antwoordde Henry genegen. “Zin om te helpen?” Henry knikte. Die twee werkten nog tot het donker was. Ondertussen ten huize Thomas was zijn moeder ongerust over waar hij bleef. Toen hij uiteindelijk thuiskwam kwam er een preek om van flauw te vallen. Thomas luisterde al niet meer. Hij wandelde stug door blik op oneindig gezet richting deur. Toen hij die achter zich liet dichtvallen klonk het gedempte getier van zijn moeder die zijn naam herhaalde op een toonhoogte zo hoog dat de muizenvallen dichtklapten. Gevolgd door de krakende veren in de stoel van vader. “Oh mens hou toch eens je mond!” riep hij, net boven het getier uitkomend. Thomas zette het raam open en snoof de wind op die vol was van mooie geuren en klanken. Plots stopte een auto voor de deur. Thomas wist de naam zonder hem te bekijken hij had de klank al herkend, hij was bezeten door auto's. Zijn kamer lag vol modelbouwautos en magazines van bekende merken. Hij liet zijn blik er eens vaag overgaan. Maar keek dan plots bijzonder geïnteresseerd. Uit de auto was een jonge vrouw gestapt. Ze had valiezen bij. Ze was mooi, heel mooi. Ze pakte haar boel bij elkaar en belde aan bij de buren. De buren van Thomas waren twee oude gerimpelde mensen die niet meer naar buiten zijn gekomen sinds 1912. Maar wat er dan gebeurde kon hij even niet volgen. De oude vrouw deed schuchter de deur open. Door de kier van de deur was een gesprek tot plots de deur openvloog en de twee vrouwen elkaar om de hals vlogen. Ze werd naar binnen meegenomen. Hij zakte door. Met zijn hoofd op zijn handen bleef hij kijken. Dan klikte het licht in de kamer voor hem aan. De buren kwamen niet meer op de bovenste verdieping van hun huis. Dit moest de logé zijn die daar nu was. Ze stond daar met de gordijnen in haar handen. Ze schoof ze langzaam open. Thomas bukte zodat alleen zijn ogen boven de vensterbank uitstaken. Hij grijnsde. “Wacht maar tot Henry hiervan hoorde”:dacht hij. In feite wist Henry hier al van. Zijn opa vertelde het hem net terwijl Thomas zich nog altijd aan het vergapen was. “Heb je het al gehoord van mevrouw en meneer Delaemer?” vroeg hij nogal samenzweerderig aan zijn kleinzoon. “Nee, wat dan?” zijn vraag vragend maar zachtjes terugkaatsend. “Hun dochter, je weet wel die in Parijs woont, komt terug. Ze willen namelijk kleiner gaan wonen en zij krijgt het huis. Maar ik hoorde daarnet iets helemaal anders: je weet dat ze een virtuoze was op de piano? Het schijnt dat ze haar vingers heeft gebroken en ze wil hier een conservatorium oprichten omdat ze haar kennis wil doorgeven. Gedaan met de jeugdmuziekschool voor jou jij gaat vanaf het kan naar daar met je viooltje op je rug”: zei hij. Het gerucht gonsde de nacht in als een dikke bromvlieg die net was opgestegen vanuit de bloembak met die paarse bloemetjes onder het balkon. Terwijl hij onder de dekens kroop liep ergens op een na nazinderend wegdek een meisje met roosjes en viooltjes in het haar. Bij elke stap die ze huppelend nam speelde de wind een spel met de zoom van haar wit gestippelde kleedje. Ze liep daar onschuldig binnensmonds een kinderwijsje neuriënd. Plots overstemde een gierend geluid haar gezang. Het eindigde met een doffe klap. Ze lag daar met haar gezicht naar beneden. De witte stippen werden rood. De bloemetjes die ze net had geplukt lagen rond haar verspreid, als een gevallen engel zouden ze later zeggen.

    1931

    Het dorpje van vroeger was er niet meer, de vader van het meisje was er niet meer. Want een man is geen vader zonder kinderen. Hij was hertrouwd toen zijn vrouw was bezweken onder het gewicht van het verlies van haar kindje. Eén van de gebreken aan rouw is dat het eenmaal gewogen in de hand je het nog moet inpakken in een klein stalen capsuletje in je hart om het daar nooit meer uit te laten komen. Meneer Cardenas, want zo had het ongelukkige engeltje genoemd, was dat vlotjes gelukt en hij had na twee jaar al een nieuwe vrouw. Zijn vrouw was juffrouw Delaemer, of mevrouw Cardenas nu. Ze hadden samen een conservatorium opgericht wat de droom was geweest van zijn vorige vrouw die namelijk de piano lerares was van het dorp. Sinds die dag was de wereld op zijn kop gaan staan in het kleine Franse boerendorpje. Eerst kwamen de kranen, dan de arbeiders, daarna de bomen voor de tuin, nog later de muur rond en uiteindelijk de muzikanten. Wat deze school anders maakte was dat er een verplicht internaat was. Het gebouw was gebouwd op wat vroeger de burcht van het dorp was geweest. Henry en Thomas waren allebei ingeschreven. Henry als violist en Thomas als pianist. Ze zaten er al een tijdje op school samen met andere leden vanuit heel het land. Thomas was nu zeventien, Henry zestien zij stonden in de hal te wachten tot het weer weer opklaarde zodat ze op de bankjes in de tuin konden gaan zitten. Maar nu stonden ze nog boven aan de trap te leunen over de leuning op het tussenverdieping waar de hoofdtrap op uitkwam. De wind gierde rond de muren wachtend op een kans om binnen te dringen en deed dat vanaf hij zijn kans zag. De voordeur ging open en er kwam een jong meisje binnen die een binnenstebuiten gewaaide paraplu, een lederen koffertje met gouden klikslotjes en viool in haar hand geklemd had. ze zag er nogal verwaaid met haar lange zwarte haren die over haar gezicht gingen. Ze wreef ze achteloos weg met de achterkant van haar hand. Ik had het eerst nog niet eens gemerkt maar samen met haar en de wind was er nog iemand mee naar binnen gekomen. Mevrouw Deleamer. Ze nam het koffertje over van de jongedame en begon aanstalten te maken om naar boven te gaan. Thomas stootte me aan en gebaarde dat ik hem moest volgen. Wij liepen gebukt de trap op met één oog op de draaitrap voor ons en het ander op de schoonheid die precies onder ons liep. Ze druppelde merkte ik op. Ze gingen weg van de trap zagen we, op de verdieping waar wij net nog gestaan hadden. Thomas sloop ze al achterna het spoor van zwarte druppels volgen. Wij volgden het spoor net tot aan de gang van de meisjes slaapkamers. Wij stonden daar hoofd boven hoofd om het hoekje naar het einde van de gang te kijken. Tot plots wanneer een deur openging en een groep meisjes naar buiten ging. Thomas en ik rechtten onze rug zo snel mogelijk een stelden ons tegenover elkaar op leunend tegen de muren van de gang met een been geplooid. De jongedames hadden gemerkt dat we plots veranderden van positie. Ze keken argwanend naar ons. Eén van hen riep Thomas' naam en kwam met een vragende blik op hem af. Ze duwde hem een eindje van ons heen in een andere gang in. Ik werd achtergelaten bij een groepje nieuwsgierige meisjes die langzaam dichter kwamen. Voetje voor voetje schuifelden ze zo subtiel mogelijk naar mij toe en ik weg van hen. Het werd een wedstrijd waar snelheid overbodig was maar ze hadden me snel te pakken. Ze klampten me aan en vroegen waarom we hier waren. Ik zei:” We volgen die nieuwe.” mijn publiek fluisterden iets tegen elkaar en zeiden:” Welke nieuwe?” Gelukkig werd ik dan achterwaarts weggesleurd door Thomas die nogal boos leek een boos meisje die haar vriendinnen wenkte. Later toen we terug slenterden met hangende schouders vroeg ik wie ze was. Thomas keek me grijnzend aan. “Weet je nog die keer dat ik 's nachts even weg moest? Dat was voor haar, Annabel is haar naam.”, zei hij terwijl hij haar naam proefde en even zijn ogen sloot. Ik duwde hem waardoor hij bijna viel. Hij merkte het niet en vervolgde zijn monoloog:” Ze is mijn prinsesje in het land waar alles mag, ze is mijn nimf die telkens net buiten mijn bereik is, ze is ...”. Ik lachte hem weg. Honend grijnsde ik naar hem en kreeg een gapende blik terug. “Kom het is op geklaard we kunnen naar buiten.”, zei ik. Hij knikte verdwaasd. We wandelden naar ons bankje waar er een viertal jongens op zat. Thomas klikte met zijn tong en ze gingen mompelend weg met hun handen in hun zakken. We zaten onder een boom. Die zijn lange vingers weemoedig naar beneden liet hangen om de druppels er af te laten druppen. Tranen die denkbeeldig bij Thomas liepen. “Ze hebben hem droog gehouden”, probeerde ik maar hij was weer in één van zijn melancholische buien. Ik keek naar boven en zag plotseling het nieuwe meisje staan. Ze staarde door het hoge raam naar het oneindige. Ze glimlachte een beetje gestoord zoals jongens met kattenkwaad in hun zin dat kunnen. Ik zag dat ze naar me keek. Snel keek ik weg maar ze had het gezien. “Doe je ding”, mompelde een diepzinnige Thomas. Ik keek naar de boom en dan naar de tak die zich bijna uitstrekte tot aan haar raam. Ik was weg. In twee sprongen zat ik op de tak en wandelde dan elegant over de dikke tak. Hij kraakte slechts lichtjes door mijn gewicht. Nog een soepel sprongetje en ik stond daar op haar vensterbank. Ze glimlachte maar probeerde dat te verbergen door zich om te draaien. Ik duwde het grijze linnen gordijn aan de zijkanten en keek of er nog iemand in de slaapzaal was. Niemand. Niemand, maar soms is niemand voller dan een volgepropte kamer en soms is iemand zo alleen als het maar was zoals Thomas. Ze zat op haar bed. Ik ging tegenover haar zitten of eerder liggen. Ellebogen die me ondersteunden, rechtervoet over linker en blik iets boven haar gericht. “Mijn naam is June.”, sprak ze met een lichte ondertoon. “Mijne is Henry.”,zei ik. Ik keek haar aan met volgelopen ogen, ogen gevuld met verbazing. Verbazing, het mannetje in je ogen maakt je ogen dan groot en trekt je wenkbrauwen iets lucht. Zij zag hen en keek verlegen weg zoals alleen meisjes uit rijke families dat kunnen en toch terwijl ze de boom die de connectie tussen ons had gevormd bestudeerde zag ik dat ze gluurde vanuit haar ooghoeken naar mij en de boom naar haar. Hij liet een bloesem los en hij dwarrelde in mijn schoot. Ik raapte hem op en keek naar de bloem en naar de bloesem. Ik gaf de bloesem aan de bloem. Ze klaarde op, ze bloeide open. Ze kuste me en duwde me op het bed. Thomas staarde naar boven en zag alles gebeuren, glimlachend minachtte hij me en zo toen hij daar zat droevig te wezen verloor Henry zijn notitieboekje. Het boekje waar alle liederen die hij had geschreven in te lezen waren lag daar op de grond.

    's Avonds kwam hij grijnzend binnen. De andere jongens waren dit gewend. Dat tweetal was altijd wel ergens snode plannen ten uitvoer aan het brengen. Henry ging naar Thomas die nog steeds aan het tafeltje zat iets te lezen. Ik stapte op hem af en vroeg:” Voel je je al beter?”. Thomas knikte maar hij riep geluidloos nee. Ik zei:” Wacht maar, ik ga je wel opklaren en als ik het niet kan zal de whiskey het wel doen.”. Geen reactie. Ik ging naar het raam en klikte het open. Sommige jongens begonnen nu wakker te worden. Eén van hen, de dichtstbijzijnde zei:” Het ga je goed, nachtkat.”. “ Ik kom terug met een vette rat.”, zei ik. Hij knikte, iedereen kwam plots rustig tot leven. Want ze wisten wat het code-zinnetje betekende: whiskey voor de meesten. Ik wandelde naar het balkon en liet het licht van de volle maan over me heen spoelen. Ze waarschuwde me met zachte hand zoals ze altijd deed. Ze hield van me en ik van haar. Ze dekte mijn rug altijd en had de hare nog nooit gezien. Ik klom op de openstaande deur van het balkon en sprong vandaar naar de dakgoot. Trok me op en sloop over het slapende dak. Mijn voetstappen galmden over het lege binnenplein. Leeg? Nee wat was dat bij de waterput stond een man. Ik zou hem nooit hebben gezien moest hij niet aan het roken zijn. Zijn rode puntje keek mijn kant op ik bevroor. Hij stapte uit de schaduw van het afdakje en ik zag zijn gezicht. Zo wit als sneeuw met knalrode ogen met een grote zwarte hoed op zijn kop. Een duivel ik keek even rond en telde de waterspuwers. Dertien, ze waren er nog allemaal. Plots veegde hij zijn jas langs de kant zodat hij zijn hand in zijn zak kon steken en haalde er een fijn mesje uit dat weerkaatste in het licht. Hij liet het vlekje gespiegeld licht over de daken glijden hij zou me zien, wat moest ik doen. Het licht ging over me en voorbij en weer over me en dan bleef het op me. Ik hoorde hem zijn keel schrapen tot er een kille stem hem onderbrak het lichtje verdween. “Trémolet!”, riep een stem die ik ook al veel mijn achternaam had horen roepen. Meneer Cardenas stond daar in avondkostuum met zijn slaapmuts al op, hij leek wat op een kabouter. Hij vervolgde:” Heb je wat je moet hebben?”. Trémolet haalde een bebloede zakdoek uit en mompelde iets. Cardenas zei:” ahja het meisje is ook niet zo belangrijk kom je nog even binnen voor een slaapmutsje?”. De man schudde zijn hoofd en hij draaide zich om en liep naar een muur die begroeid was met klimop en begon hierop te klimmen. De strengen eindigden op het dak net bij mij ik liep weg en ik hoorde hem volgen. Ik kende dit terrein van de zovele keren dat ik hier was geweest met thomas. Over tien meter was er een gat tussen het oude gedeelte van de school en het nieuwe. Ik wist wat ik moest doen afzetten op de schoorsteen en naar links springen want daar was het dak lager. Ik deed het en vloog luttele seconden door de lucht. De man wist dit niet en terwijl ik bleef staan om te kijken, zag ik hem over de rand vliegen en vloog voor de maan en dan naar beneden. Hij kwam niet toe. Zijn vingers probeerden nog de rand te grijpen. Ik ging met een voet op deze noodlottige rand staan en riep naar beneden:” Ik als nachtkat ben veel te snel!” beneden lag de stal met een groot gat in het dak. “Maar de witte wolf krijgt hem wel!” riep de man terug er flikkerde een mes uit het gat dat mij raakte in het hart. Ik viel achterover en rolde naar beneden op het scheve dak. In de dakgoot bleef ik liggen. De maan bescheen mij met medelijden. Plots werd haar licht ruw van me af genomen en voelde ik de warmte van een adem in mijn nek. Die adem sprak zachtjes:” Ken je de oude verhalen over weerwolven en vampiers. Allemaal stuk voor stuk zijn zij tot leven gekomen van mensen die mijn familie bezig zagen. Stil als de nacht en even dodelijk. Als jij jezelf een nachtkat noemt ben ik een nachttijger” en hij trok het mes uit mijn borst en vertrok. Mij achterlatend in de goot. Een uur later durfde ik pas weer bewegen. Ik probeerde rechtop te staan. Geen pijn ik knoopte mijn jasje open en deed het af, mijn hemd en bekeek mijn borst. Een klein schrammetje. Vragend vroeg ik mezelf af hoe dat mogelijk was tot de geur van rook mijn neusgaten binnendrong. De schoorsteen en ik rookten. Ik alleen niet nu. Voelend naar mijn borstzak haalde ik mijn pakje eruit. Er zat een joekel van een snee in en de sigaretten bloedden tabak. Ik lachte, de nachtvos zou ik vanaf dan mezelf laten noemen en ik liep weg. De nacht in met open hemd zodat het leek of ik vleugels had. de nacht was een goede beschermengel. Ik klom op de muur die het terrein ommuurd. Deze muur was nog deel geweest van het oude kasteel dus waren er veel ruwe stenen waar ik steun vond voor handen en voeten. Eenmaal erop sprong ik eraf, wandelde naar de dichtstbijzijnde boom. Hij was hol en toch ook niet ik haalde er twee flessen whiskey uit. De terugtocht aanvangend nam ik zelf reeds een vijftal slokken, voor wat aan te sterken. Ik liep over de daken tot op het punt waar ik was geraakt en voelde weer an mijn borstzak, ik miste iets. Me afvragend wat, werd ik weer geraakt door het besef dat mijn boekje met muziek in er niet in zat. Het zat er altijd maar nu niet meer. Ik ging kijken naar mijn plekje in de goot waar ik nu weer diep in zat. Het lag er niet. Ik zat in een put, die uitkeek over het binnenplein. En zo zat ik daar met de geur van rook die mijn neus binnendrong. Zo kwam langzaam het besef dat ik het moest zijn kwijtgeraakt zijn toen ik in mijn hemd stond bij June. Ik sprong over de rand en landde op het balkon nam nog een slok en sloop de kamer binnen. Het was helemaal donker binnen en op mijn knieën zocht ik mijn boekje. Ik vond het onder haar bed. Ik nam het mee en kuste June op haar lippen ze opende een oog. Tegen de tijd dat haar oog helemaal open was was ik al weg. De volgende dag waren alle jongens te laat bij het ontbijt en zagen ze er erg mottig uit. In de eetzaal was het er voor het eerst helemaal stil. Want er was daar anders altijd geluid. 's Nachts de balken van het dak die kraken, 's morgens de kinderen, 's middags de kuisploegen en zo ging het de hele dag door. Je hoorde de zuchten van de stoelen met rugklachten en gehoorschade, bleken ze nu nog eens stom te zijn ook. Vandaag was de grote dag, examens. Er ging hier niet zoveel stress over. Want de meesten waren goed genoeg en zeker Henry en Thomas. Na het ontbijt gingen ze in de tuin zitten met hun bladmuziek. Henry werd bleker en bleker hoe verder hij zijn boekje bestudeerde. Hij liep plots weg. Zijn boekje viel open op de grond. Er zaten krantenartikels in en stukken van een vrouwelijk handschrift. Thomas volgde hem en het boekje niet want het kon niet lopen. Een gehandschoende hand griste het boekje weg en begon te lezen. Het eerste artikel luidde:

    19 juni 1920. P. Cardenas is doodgereden op de weg naar haar huis. Het lijkje is gevonden door een landbouwer die er 's ochtends moest passeren. “Er lagen allemaal bloemen op de weg en ik dacht dat er een engeltje uit de lucht was komen vallen. Ik naderde met mijn pet voor mijn borst en zag dat haar blonde haartjes alle kanten uit wezen. Als haar benen niet zo vervormd waren geweest zou ze kunnen slapen.”

    Het volgende was een rouwkaart.

    21 juni 1920. Wijlen Patricia Cardenas. Steun voor ouders en zus.

    Daarna een blaadje met uitgelopen handschrift door tranen.

    19 juni 1920 Mama nam me mee zonder dat papa thuis was. We stapten in de bus en dan de trein en kwamen aan bij oma. Oma en mama hebben lang gesproken ik moest me maar bezig houden. Ik ben gaan snuisteren in de legerspullen van opa. Maar toen ik niets leuks vond ben ik naar mama gegaan. Ze zei dat ze me iets moest vertellen. Patricia was dood. Mijn oudere zus.

    Weer een kort krantenartikel.

    14 juni 1931, moord op jonge vrouw. Heb je informatie over Mevr. Delaemer bel politie kantoor.

    Het volgende document was een velletje met een veel volwassener handschrift.

    14 juni 1931, Moeder heeft me alles verteld. Vanaf de dag dat papa doorsloeg tot straks. Lang geleden had mama een vriend gehad, maar die had haar verlaten zonder iets achter te laten of dat dacht ze toch. Tot ze merkte dat ze zwanger was. Dan papte ze met papa aan, ze maakte hem wijs dat hij haar zwanger had gemaakt. Papa was een driftkikker, iemand die altijd laat en dronken thuiskwam. Maar zij had hem verandert. Nu kwam hij altijd netjes geschoren en op tijd thuis. We leefden goed. Zo goed dat mama hem te veel vertrouwde en ze vertelde haar geheim. Papa riep ik ga dat mormel vermoorden! Dan zijn mama en ik gevlucht naar oma. Maar mama wist teveel en dat wist ze. Ze zei dat er ooit een onnatuurlijk einde aan haar leven ging komen. Zo geschiedde. Nu neem ik ,June Delaemer, het recht in eigen handen. Dag papa of beter vaarwel.

    Het boekje verdween in de zak van de geheimzinnige man die helemaal bedekt was en het niet te warm scheen te hebben. Ergens anders op het terrein in een grote zaal vol mensen werd Henry's naam afgeroepen zonder dat er iemand op reageerde. Iedereen wachtte op hem en op de directeur die hen zou toespreken, omdat de ster afwezig was. Iedereen ook June die op het dak van de meisjesslaapkamer stond met een M1 Garand tegen haar schouder. De loop gericht op de lege plaats waar straks de directeur zou gaan staan. “Doe het niet...” fluisterde Henry in haar oor. Ze schrok en richtte het geweer op hem. “Kom”, zei hij en hij nam haar hand terwijl hij naar de rand van het dak waggelde. De noodlottige rand. Ze kneep haar ogen stijf dicht. Henry fluisterde:” Als je springt is het allemaal voorbij en als het voor jou allemaal gedaan is dan is het voor mij ook”. ze knikte, ze wou niet dood maar nog minder een dienaar van de dood zijn. Ze sprongen hand in hand door het gat in het dak in een zachte hoop stro. Verbaasd keek ze op. Ze kusten, het geweer roest nog altijd in die goot. Maar iedereen wachtte nog steeds op die directeur. In zijn bureau zat er een man die op een lederen stoel zat met een whiskey in de hand en een rokend gat in zijn voorhoofd. Het raam stond open en er lag een briefje op tafel waar op stond. “Een ziel voor een ziel, Trémolet Delaemer!”

    05-05-2010, 00:00 Geschreven door Pierre Lancot  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Club Etoiles
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Club Etoiles

    Thomas en ik gingen altijd als we gedaan hadden met werken, iets drinken in een cafeetje. Een groezelig, gezellig blues-café. Club Etoiles. Duister zoals de artiesten hun verleden. Als dit een avond als een ander zou zijn zou Thomas me straks naar huis voeren in zijn witte auto. Zes cilinders, leder interieur, kortom iets wat elke man zou moeten warm maken. Mij niet, mij deed het niets, ik prefereerde de warmte van de tram. Maar dit was geen avond als een ander. Want Thomas had grote plannen voor vanavond. Hij ging Larissa proberen te verleiden. Larissa, de serveuse, en wat voor een, ze had een bleke huid met knalrode lippen, amandelvormige ogen in een amandelvormig gezicht en lang zwart haar dat recht naar beneden gekamd was. Dit alles maakte haar tot de grootste troef van Club Etoiles, een mooie noot in gewoon muziekstuk, een mooi woord in een gewoon boek of een mooi meisje in een groezelig cafeetje. Toen we afscheid namen van ons tafeltje, de warmte en de muziek en de koude ons wederom welkom heette, verliet ik Thomas, wiens plan was om Larissa een lift aan te bieden in de pracht van een wagen, iets waar dat soort mannen altijd prat op gaan. En zo liet ik hem achter aan de overkant van het café. Zijn kraag opgestoken, sigaret tussen de lippen en handen diep in de zakken. De sneeuw bedolf hem langzaam. Totdat zijn zwarte jas wit was geworden en alleen het gloeiend puntje tussen zijn lippen nog zichtbaar was. Ik zag dit al niet meer. Ik wandelde door de wervelende sneeuw richting huis. Onderweg kwam ik het huis van mijn grootvader tegen. Het enige huis waar nog licht brandde. Mijn grootvader was tien jaar geleden gestorven. Hoeveel tijd ik niet in dat huis had gespeeld tussen de boekenrekken en gekeken hoe hij diamanten sleep. Het straalde goede herinneringen en licht uit. Toen ik naar binnen wou kijken en de sneeuw van het koele glas veegde zag ik een bloem tussen de bloemen. Een jong meisje, ongeveer mijn leeftijd zat aan een tafel met een potlood tussen haar lippen. Ze keek peinzend uit over een vel papier gevuld met kolommen, tabellen en cijfers. Ze leek me niet bepaald het zonnetje in huis. Hoewel dat is wat bloemen nodig hebben. Dit was dus de nieuwste bewoner van dit huis. De vorige had het ook niet lang uitgehouden tussen de rommel en de meubelen die mijn grootvader nooit had meegenomen. Ze waren onmogelijk uit het huis te krijgen want hij had ze binnen gemaakt. Nu zag ik dat de oude boekenkasten van hem nu dienst deden als vitrinekasten voor bloemen. Hier verkocht men geen boeketten maar had elke bloem zijn eigen waarde. Een boeket was samengesteld uit zelfgekweekte bloemen met elk een eigen netwerk van nerven die hun levensverhaal vertelden. Het meisje haar blik die ik zo graag wou kruisen ving ik niet. Ik verliet La Passage De Rozet met het plan morgen terug te keren en een groot boeket bloemen zou kopen om haar te steunen. Nadat ik de deur met veel geworsteld had geopend en met bevroren vingers de kachel had aangemaakt warmde ik water op voor een voetbad, iets wat mijn grootvader ook altijd gedaan had. Ik deed er kruiden in die ik er speciaal voor gekocht had, en waarvan Thomas vond dat het een schande was dat die niet werden gerookt en begon aan een lang en deugddoend voetbad. Ondertussen stond mijn warm water voor in mijn warm water kruik al te koken. Wanneer ik de warmte en bescherming van mij dekens vond kwam hij toch nog van pas. Ik zou wegzakken in een droom over lange wandelgangen met rozen langs de kanten en groene, gietijzeren bankjes om de tien meter. Nergens was de koude van die verdomde winter te bespeuren.

    Als ontbijt koos ik wat er nog was, niets dus. Ik haastte me naar buiten om nog op tijd te komen voor de tram die me naar mijn werk zou voeren. Maar wanneer ik bij de halte aankwam bleek dat er geen trams zouden rijden met deze sneeuw. Mijn schouders zakten bij dit nieuws. De directeur van de boekhandel zou helemaal niet blij zijn als ik gewoon niet zou komen opdagen. Daarom sprak ik het dichtstbijzijnde jongetje aan. Hij was gekleed in lompen en had en veel te grote geruite pet op, er verscheen een grijns op zijn katachtig gezicht toen ik de munt voor zijn ogen, tussen mijn vingers liet dansen. Hij was volledig gefascineerd door het zilver, zo gefascineerd dat de tegenstander van het sneeuwgevecht waarin hij verwikkeld was zijn kans greep en met een sneeuwbal zijn pet eraf wierp. Dit bracht de jongen weer bij positieven, hij vroeg me wat hij ervoor moest doen. Ik zei dat hij naar boekhandel Des Livres moest gaan en de man met de grootste walrussensnor moest zoeken en hem zeggen dat Jeremy niet kon komen opdagen omdat een buikgriep hem de das om gedaan had. De jongen wierp me een onderkruiperige glimlach die de helft van zijn rotte tanden liet verschijnen. Alvorens te verdwijnen smeet hij nog een sneeuwbal naar zijn belager. Waarbij hij de kepie van een passerende gemotoriseerde agent afwierp. Toen deze probeerde te remmen knalde hij met motor en al tegen de vlakte, en verdween al glijdend over de bevroren kasseien uit het zicht. De jongen haastte zich om de kepie te stelen. Toen de gevallen agent overeind was gekropen en achter hem aan begon te lopen liep de jongen weg als een rat in de val, met als trofee een kepie in plaats van kaas. Omdat ik vandaag bij nader inzien genoot van een vrijwillige vakantiedag besloot ik om mijn belofte van gisteren waar te maken. Het idee alleen al aan een bezoekje aan La Passage Des Rozet bracht de warmte terug in mijn botten. Toen ik de deur opendeed gleed een vlaag van zomerse temperaturen en geuren over me. Ik waande me in een veld in het midden van de zomer. Het heldere belletje dat mijn bloem voor bezoekers waarschuwde klingelde ludiek. Toen ik langs de rekken passeerde die nu bezienswaardig minder gewicht moesten dragen dan vroeger bemerkte ik dat elke bloem een handgeschreven en geïllustreerde etiket had en dat de planken lichtjes gebogen waren door de vroegere last die ze van mijn grootvader moesten torsen. Elke bloem was uniek. En de onvolmaaktheden lieten hem de geïmporteerde bloemen verpulveren in schoonheid. Ik wist waar deze bloemen gekweekt werden. In de grote serre achter in de tuin waar de verf toen al van afbladerde. Een klap van een deur bracht me terug bij mijn positieven. Ze stond aan de toonbank met een matte glimlach op haar gezicht. Ik vroeg haar waarom ze zo ongelukkig was. Ze aarzelde en zei zenuwachtig dat het niet goed ging met de zaak. Ik vroeg of ze geld nodig had. Je kan geen geluk kopen zei ze iets zelfverzekerder. Ik vroeg of ze me zou volgen als ik haar de winkel zou tonen. Ze lachte. Heel anders dan dat ze me eerst had toegelachen en stemde in. We verlieten samen de winkel. Waardoor het belletje ons afscheid wenste met een triestige noot een het bordje open naar de binnenkant van de winkel keek en de man wie nog haastig was komen opdagen teleurgesteld werd. We maakten een romantische wandeling door de sneeuw, langs alle plekjes in Parijs. Totdat we onvermijdelijk bij de Eiffeltoren aankwamen en hem beklommen. De lift werkte niet en de man die kaartjes verkocht was in geen verte te bespeuren. Toen we ongeveer dertig meter hoog waren begon mijn hoogtevrees me de parten te spelen. En net dan besloot zij om te stoppen. Ze ging een trede hoger staan waardoor onze lippen elkaar bijna raakten. En vroeg me fluisterend of ik van haar hield. Waarop ik haar vraag beantwoorde met een kus. En op het moment dat haar armen mijn nek omsloten voelde ik me op de wolken, zonder hoogtevrees wel te verstaan. We bleven nog zitten tot de avond viel, met onze benen tussen de spijlen van de trap. Ze bungelden hengelend naar beneden. Daarna daalden we de dalende trap van de daadwerkelijke duizelingwekkende hoge toren af tot we een bewaker tegenkwamen die ons met strenge vinger maar met een goedmoedige glimlach rond de lippen de uitgang wees. Daarna scheidden onze wegen. Omdat de nacht nog jong was besloot ik om Club Etoiles nog te vereren met een bezoek. Ik was Thomas en Larissa volledig vergeten totdat ik een schim zag staan aan de overkant van de straat net op de plaats waar ik Thomas had achtergelaten. Ik dacht aan hoe koud hij het wel niet gehad moest hebben om te wachten op haar. Ik ging aan het tafeltje bij het raam zitten en besteedde geen aandacht meer aan de vreemdeling. Toen Larissa mijn bestelling kwam brengen vroeg ik haar hoe het verlopen was gisteren. Ze keek peinzend en knikte dan richting in de vreemdeling. Het was de eerste keer dat ik ooit iets aan haar had gevraagd waar het woord whiskey niet in kwam. Mijn ogen volgden haar blik en de onthulling knalde me omver als de witte auto die nog altijd voor de deur stond zou gedaan kunnen hebben. Ik liep naar buiten en bevrijdde Thomas die volledig verkleumd de hele nacht en een dag de wacht had gehouden. Toen ik hem bij zijn arm naar binnen trok zag ik de stapel peuken die zich bij zijn voeten gevormd had. Eenmaal binnen begon hij te spreken. Tussen het geklappertand door verstond in ongeveer dat Larissa stom bleek te zijn en in een huis dicht bij de club woonde. Ik moest binnensmonds lachen. Wat de vraag bij Thomas uitlokte van waarom ik zo gelukkig was. Ik vertelde hem niets over mijn bloemenmeisje waarvan ik de naam niet eens wist. Grotendeels ook daarom. Hij bleef maar mekkeren over hoe koud het wel was geweest en toen ik vroeg waarom hij niet was vertrokken kwam er maar een onverstaanbaar gewauwel uit dat nog het meest leek op benzine op. Wat mij dus verrast liet opspringen omdat dat betekende dat ik weer moest gaan wandelen dan zei hij dat hij het al had laten fiksen. Toen ik weer ging zitten had Larissa onze whiskeys al gebracht ze nam mijn eerste glas en een gaf afscheidskus op de mond van Thomas die volledig verbijsterd van zijn stoel viel. Iets wat hij hier al heel veel gedaan had. Een verliefde glimlach en blik las ik op Larissa's gezicht. Het verbaasde me hoeveel soorten glimlachen er waren. Toen de rode achterlichten van Thomas' auto me verlieten was ik te beschonken om de silhouet in de portiek aan de overkant van de straat op te merken. Klungelig probeerde ik de koperen sleutel uit mijn zak te grissen. Na wat mij wel een uur leek gaf ik het op. Maar plots voelde ik de adem in mijn nek van wat wel een slang leek. De adem was kouder dan de koudste windvlaag dat ik ooit gevoeld had en rook een beetje naar sigaretten. Geen goedkope, maar dan viel de geur van dat individu me om de oren naar mijn neus en werd ik weggedragen naar de bloemenwinkel en zag mijn meisje daar zitten, te wachten op die volkomen vreemdeling die nu in de penarie zat. Ik voelde een hand in mijn zak glijden, al naar beneden kijkend merkte ik een in zijde gehulde vrouwenhand op die de zware sleutelbos moeiteloos opviste en de deur voor me openmaakte. Ze leed me door de poorten van mijn huis. Ik in een roes van volmaaktheid en zij van wreedaardigheid. Ik keek in de spiegel en zag slechts een schim die vlak achter me liep en zich langzaam tegen me vleide. Ik zag dat de vrouw in rouwkleding was. Ze droeg een sluier voor haar gezicht. Wanneer ze me wiegend leidde met haar mooie manier van gaan liet ze de kledingstukken die haar mooie naakte lichaam bedekten achter. Ze keek soms lachend over haar schouder. Haar volle lippen kusten dan zacht haar eigen schouder. Op de trap deed ze haar laatste kledingstuk af en wenkte me met haar volmaakte naakte vinger naar de slaapkamer. Daar gaf ik me over aan het vuur dat ze me aan de schenen legde. Volledig uitgeput deed ze wat ze moest doen. Alles was perfect en dan net dan was ze weg. Ik zag het raam openstaan en de witte zijde wiegt langzaam op het ritme van mijn ademhaling dat het enige is dat ik kon horen. Ik vleide me nog vol van de ervaring neer op het kussen en voelde me rot omdat ik mijn meisje had bedrogen.

    Op weg naar de badkamer de volgende dag die op de benedenverdieping lag zag ik de sporen die ze had achtergelaten. Een afgestroopte kous, een hoog gehakte schoen, een satijnen kousenband, een mantelpakje, een leren riem die haar perfect gewelfde heupen had omvat. Toen ik het koude water op mijn gezicht plensde waste ik het troebele zicht weg. Plots viel een rode druppel in mijn wasbak. Ik keek op. Op de spiegel voor me stond in druppelende letters: je zult me nodig hebben, sneller dan je denkt, Jeremy. Volledig verdwaasd voltooide ik de vroegtijdige wasbeurt. Ik had zin in deze dag maar nu was dat volledig verdwenen. In plaats van mijn mooiste das uit de kast te plukken koos ik nu de saaiste grijze dat ik in mijn collectie dassen van Thomas had. De tram was te laat. De mensen die passeerden zorgden voor mijn vermaak, ik bestudeerde ze een voor een. De man die werd uitgezwaaid door vrouw met kind, de man die nog snel iets at, de man die nog bloedde door een onfortuinlijke scheerbeurt en dan plots de jongen die voor mij de boodschap had moeten overbrengen. Hij wachtte ook op de tram. Alsof hij ooit zou kunnen betalen. We stapten allebei in toen de tram aangekomen was. Hij ging naast me zitten en knikte een beetje beschaamd naar me. Ik beantwoorde het met een uitbundige glimlach wat bij hem een zucht opleverde. Hij vroeg me of het dan goed voelde weer vrij te zijn, ik zei dat de buikgriep zijn greep op me had gelost. Hij fronste zijn wenkbrauwen maar moest dan plots geld opvissen omdat de conducteur met ritmisch tikkende voet ons ongedurig stond aan te staren. Hij gaf de munt die ik hem had gegeven. Ik betaalde ook en vervolledigde deze rit in stilte. We stapten uit op dezelfde halte en bleven naast elkaar lopen tot dat ik hem inhaalde en de deur van de boekwinkel opende. Het eerste dat me opviel was dat de walrus behoorlijk verbaasd was toen ik mijn hoed en jas ophing en achter de toonbank ging staan. Hij wandelde waggelend op een walrusgangetje op me af en staarde me onbegrijpend aan. Dan vroeg hij aarzelend of ik het nieuws niet had ontvangen. Mijn brede verkopersgrijns smolt weg. Hij merkte op dat ik ontslagen was en vervangen door een kleine knul die minder kostte en beter verkocht. Toen ringelde het belletje. De jongen die ik had betaalt om mijn baas te waarschuwen stond op de drempel. Ik pakte mijn hoed en jas en afscheid van de winkel met een knallende deur. Ik stormde de straat op en brieste richting tram. Bleek dan dat ik de laatste tram richting huis had gemist. Ik deed het eerste de beste café aan en vroeg om de telefoon. Ik draaide het nummer in en vroeg de centrale om het politiekantoor van Parijs door te verbinden. Daar kreeg ik Thomas aan de lijn die me vroeg wat er scheelde en voor ik mijn zin over zou je me alstublieft willen komen halen aan mijn werk had afgemaakt klonk de bezettoon al. Hij kwam al scheurend in zijn witte auto om het hoekje. Hij liet de motor loeihard scheuren toen hij al slippend vertrok. Het gezicht van de walrus vertrok. Ik scheurde weg en daarmee het hoofdstuk in mijn leven af. Daar zaten we dan in Club Etoiles. Met een verliefde Thomas aan mijn tafeltje. Omdat ik zonder werk zat betaalde hij alles. En hoe meer hij bestelde hoe meer Larissa moest komen, wat ook goed was dus. Na elke bestelling kusten de twee tortelduiven elkaar, wat mij naderhand ziek maakte. Ik vertrok. Aan de overkant van de club was een etablissement dat Déjà vu Theater heette. Een succesvol bordeel. Op de drempel zat mijn vlam van vorige nacht ze rookte sigaretten en blies de rook uit in een smal straaltje. Ze kwam dichter, of nee ik werd naar haar toe gezogen. Ze wenkte me dichter bij. Ik volgde de beweging van haar vinger met mijn ogen en liet me leiden door de stroom warmte die uit het deurgat stroomde en me verwelkomde als een kookpot een kreeft. Je ik voelde hoe de deur achter me dicht ging. Het chique bordeel zag er vanbinnen heel groezelig uit. Drie meisjes kwamen me duister giechelend voorbij. We leken de enige in dit vervallen gebouw. Ik kon de maan zien door een gat in de muur. Toen we aan de achterkant kwamen was er een grote veranda met rozen in de hangende bloempotten. Er klonk een geruis als een platenspeler tussen twee nummers in. Ik keek op en vond de oorzaak, mijn meisje. Met een purperen sleep die strepen trok in het stof. Haar gezicht was weer bedekt door een zijden sluier, alsof ze in rouw was. Ze vroeg me iets, ik knikte beneveld en kreeg een sigaret tussen mijn lippen. Ze stak hem aan met een pracht van een aansteker. Verchroomd zilver die een gouden roos omhulden. Toen ik de rook langzaam op het ritme van mijn adem naar alle uithoeken van mijn lichaam bracht voelde ik mijn hartritme dalen naar veiligere oorden, maar dit wekte eveneens mijn brein. Ik was plots veel alerter. Ze keek me aan. Ze knikte. Ze draaide zich naar de tuin. Ze sprak. Meer tegen haarzelf dan tegen mij. Ze sprak over dat ik nu zonder werk zat en dat zij me kon helpen. Ik vroeg verrast hoe. Ze draaide zich naar me toe en keek me indringend in de ogen en zei dat er wel een klusje kon zijn. Ze zag mijn omhoog kruipende wenkbrauwen. Ze verduidelijkte zich met een zware zorgwekkende zucht. Ze zette een lederen koffertje op tafel. Twee sloten van koper, een handvat met langs weerszijden koper en een tot nu toen onbekende inhoud stond daar voor me. Ze had mijn nieuwsgierigheid geprikkeld en ze wist het. Het had me niets verbaasd als er plots een gespleten tong uit haar zwartgeverfde lippen zou schieten. Ze klikte de slotjes open, op zo'n manier dat ik goed zicht had op haar borsten. Ik slikte en het slot klikte. Het koffertje viel open net als mijn mond toen ik de inhoud zag. Een blinkende Luger P08 lag op een bedje van kogels. Thomas had net zoëen. Ik nam het uit het koffertje en verbaasde me hoeveel vuurkracht woog. De glimlach die de zwarte spin toen op me afstuurde had ik ooit eerder gezien. Maar waar, toen kuste ze me vol op de lippen en ging weer staan waar ze stond. Al uitkijkend op de tuin nodigde ze me uit met een handgebaar om haar te volgen. Al wandelend door een doolhof van hagen, paleisjes van staal en rozen, vijvertjes en bruggetjes sprak ze over mijn klusje. Ik moest de kluis openbreken van een juwelier en het juweel dat op een satijnen kussen lag, moest ik meenemen. Ik stemde in. Alleen wanhopig ga je onzinnige afspraken aan. Ze verdween. Met haar sleep om het hoekje. Ik bleef verdwaasd staan en voelde de envelop met briefgeld in mijn zak. Hoe langer hoe meer mijn verstand besefte wat voor sukkel ik wel geweest was. Ik zocht mijn weg terug. Toen ik de veranda naderde was ik stijf bevroren. Ik nam het koffertje en droeg het alsof dat de schat was die ik moest stelen. Ik moest mijn bloem nog eens zien. Ik moest mijn bloem nog zien. Dat was wat ik dacht toen ik door het huis wandelde met het koffertje tegen mijn borst gesnoerd. Ik wou nog eens bij haar binnengaan. Ik liet het belletje klingelen. Ze kwam van achter haar toonbank en sprong me om de hals. Ze kuste me zacht in mijn nek, hoger kwam ze niet. Ik veegde een haarlok die voor haar ogen hing achter haar oor. Ze lachte inwendig en haar blik daalde naar het koffertje. Ik zei dat het voor mijn nieuw werk was. Ze keek vreemd op. Ik had dat namelijk nog niet verteld dat ik ontslagen was. Ze keek argwanend. Ik zei dat het beter verdiende. Ze leek overtuigd. Ik vroeg hoe ze eigenlijk heette. Rosie. We gingen naar boven.

    De volgende middag werd ik wakker en werd verblind door het zonlicht. Het was dus warmer geworden, eindelijk. Ik keek uit het raam dat uitgaf op de stad. De rook dat opsteeg uit de riolen gaf de zon een vreemde kleur. Een verdraaide kleur die paste bij de wending die mijn leven had genomen. Ik ging naar beneden. Rosie had vrij op vrijdag. Ik besloot haar mee te nemen naar de juwelier die ik moest beroven. Ik had voor het slapen nog snel het geld geteld. Tienduizend francs was niet niets. Ik besloot iets te koen voor haar. Ze stemde in en we spraken af aan Club Etoiles want we wouden ons allebei nog even opfrissen. Ik zei dat ze misschien eens andere lippenstift moest aandoen want er zaten sporen van zwarte op haar lippen. Ze keek in de spiegel en lachte schuchter. Ik vertrok. Nadat ik mijn lievelings pak had aangetrokken. Het trouwpak van mijn grootvader. Ging ik op post staan aan de overkant van Club Etoiles. Het bordeel deed zijn naam eer aan. Het zag er dood uit. Ik stond op dezelfde plaats als Thomas ooit stond, dat leek al lang geleden. Ze kwam eraan. Ik zag haar bijna huppelend op de straat. Ze straalde. Ze nam mijn hand en de eerste straat rechts en we kwamen zo uit op het bescheiden zaakje. Ik ging eerst binnen. Een joodse man met een onvriendelijk gezicht verwelkomde ons. Hij vroeg hoe hij ons kon helpen. Ik vroeg om een verlovingsring. Hij ging naar achter en haalde er een paneel met ringen. Ik had ondertussen de tijd had om de situatie eens doornemen. Geen alarm, geen tralies voor de ramen. Ik liet haar kiezen. Ze koos een zwarte roos om een rekje van zilveren bladeren. Ik betaalde de man en we gingen. Daarna nam ik haar mee naar een duur restaurant en daarna de cinema. Ze keek net zoals een kind kijkt bij kerst. Daarna gingen we uit elkaar. Zij naar huis ik naar de Club. Daar zaten Thomas en Larissa in een innige omhelzing. Ik tikte hem op zijn schouder en lachte luid en breed. Hij zette zijn bril recht en keek oprecht blij. Larissa ging om whiskey zonder dat ik erom moest vragen. Hij zij dat ze een vrije dag had genomen. Dat ze eigenlijk half joods was. Dat stom zijn geen gebrek is. Dat ze van hem hield en omgekeerd. Maar hij hield nog een troef achter de hand. Ik keek hem aan. Dan riep hij plots dat hij gepromoveerd was tot detective. Hij keek blij. Niet gewoon blij maar echt superblij. Hij gaf morgen een feest voor de familie en dat wij twee het maar hier moesten vieren. Ik zei dat ik nieuw werk had. Hij liet Larissa de fles brengen. Ik weet nog hoe de barman Jimmy ons eruit gooide om zeven uur 's ochtends. Hoe we op elkaar steunend de weg naar huis zochten. Hoe we uiteindelijk in slaap vielen op een bankje in het park aan de voet van de stalen toren. Twee beste vrienden. Kon dat maar zo blijven. Kon dat maar. Kon dat maar. Kon dat maar...

    Een stok porde me wakker en de man die aan de andere kant van de stok zat bleek een politieagent te zijn. Toen ook Thomas was wakker werd gepord keek hij ons scheef aan. Misschien leek dat ook maar alleen zo. Thomas zei dat hij ons naar huis moest brengen. Hij vroeg of we in de gevangenis woonden waarop Thomas zijn detective penning toonde. Hij bracht ons met veel binnensmonds gemompel naar huis.

    De ochtend die op deze scène volgde ging ik op weg om Rosie te bezoeken. Ik wandelde door de ijzige straten van een Parijs dat net uit de slaap was ontwaakt. Terwijl de kuisploegen de straten weer lieten blinken en de zatlappen wakker maakten. Onderweg zag ik samen met de vogels de mensen wakker worden. Het belletje klingelde als een vrolijk vogeltje dat de mensen wakker zingt. Terwijl de zonnebloemen me met uitgestoken hals nakeken ging ik op weg naar de toonbank. De rozen bloosden toen ik haar kuste en de klaprozen klapten al helemaal toe. Na de kus keek ze iets minder opgewekt, ik vroeg wat er scheelde. Ze zei dat ik mee moest naar een familiefeest. Ik vroeg verbaasd waarom. Het was omdat haar broer gepromoveerd was en omdat ze het belooft had dat haar verloofde ging meekomen. Toen ze het woord verloofde zei dacht ik met schaamde terug aan die betoverende nacht. We gingen naar boven. Daar paste ze voor mij allerlei pakjes die haar allemaal even prachtig stonden. Als een vaas voor een roos zei ik lachend terwijl ze zichzelf in de grote spiegel bekeek. We wandelden naar het feest. Het was nog een eindje. Maar als je ooit twee verliefden hebt gezien weet je dat die zich niet vervelen. Ze ratelde maar door over haar familie. Als we de witte feestzaal zagen liggen lieten we elkaars hand los. Bij de voordeuren vroeg de portier ons om de namen. Jeremy en Rosie. Hij knikte en liet ons deur. We namen een tafeltje voor vier. Er kwamen twee meisjes bij ons zitten die nogal giechelig deden. Dat waren vast die twee nichtjes waarover ze was uitgeweid. Ik was meer passief aanwezig. Ze ratelden als echte ratelslangen door de woestijn van roddels. En ik was wel een extra sappig knaagdier dat als prooi diende. Maar ondanks dat negeerden ze me volkomen. Na een uur zo doorgebracht te hebben besloot ik naar het toilet te gaan. Toen ik mijn handen waste en in de spiegel voor me keek zag ik de jongen die mijn baan had afgesnoept. Hij probeerde zich zo snel mogelijk uit de voeten te maken. Hij zag er gezonder uit en was niet meer zo slobberig gekleed alleen de pet had zijn trouwe plaats behouden. Ik vroeg me af waarom hij hier was. Toen ik me weer bij de drie meisjes voegde zag ik dat mijn stoel bezet was door de kleine jongen met de grote pet. Hij zat hand in hand met een van de nichtjes. Ze spraken duidelijk over mij. Ik probeerde ongezien dichter te komen, tot het typische geluid van metaal tegen kristal door de zaal galmde. Er sprong een man op het podium. Het mannetje neuzelde dat er eerst een act zou zijn van een goochelaar en dat de gastheer dan een speech zou geven. Rosie die het gesprek duidelijk had afgerond pikte me op en zette me neer op een plek waar we de act goed konden zien. De man in het zwart deed een serie van cliché trucjes die ik ook zelf kon. Maar hij kon met zijn vingervlugheid toch de aandacht van Rosie vestigen. Rosie kuste me op het moment dat hij een witte duif uit zijn mouw liet vliegen. Het neuzelende mannetje kondigde de speech aan maar wij lieten ons niet van de wijs brengen. Plots klonk een wel heel bekende stem me in de oren. Hij heette ons welkom en nodigde iedereen uit voor iets wat ik nooit meer zou weten wat het was. Hij was abrupt gestopt. Ik liet Rosie los en keek richting podium waar een verstomde Thomas stond. Hij stamelde maar iets, en wandelde dan weg. Rosie zei dat ze toch een vreemde broer had. Ik draaide me weg van haar en liep weg. Daarbij knalde ik het jongetje met de pet omver. Ik wist niet waarheen dus ging ik naar Club Etoiles. Ik ging aan een tafeltje zitten, zwijgend en starend uit het raam. Uren later kwam Thomas binnen en ging aan een ander tafeltje zitten. Larissa keek ons vragend aan. Terwijl wij elkaar als uilen aankeken. De ene band kwam na de andere, maar wij waren nog niet uitgekeken. Langzaam liep het café leeg. Ons alleen achterlatend. Tot ik opstond en voor hem ging zitten. Hij sloeg met zijn vuist op tafel, riep waarom zijn zusje. Ik stamelde dat ik dat niet wist. Hij zuchtte agressief. Keek me dan wederom zonder omwegen in de ogen. Ik brabbelde iets tussen sorry en dat ik het wist echt niet in. Hij zei waarom ik het niet verteld had. Ik zei dat ik het niet wist. Hij glimlachte. Ik haalde opgelucht adem, maar net dan zei hij met zijn politiestem:” Rot op!” Ik droop af terwijl Larissa een dweil uitwrong en de druppels die in de tinnen emmers vielen het geluid maakten van de geluidloze tranen die over mijn wangen liepen. Twee watervalletjes van verdriet. De lijnen in mijn gezicht vormden twee gootjes waar het water in liep. De blues-artiesten keken me vol begrip aan en zetten een droef lied in dat deed herinneren aan de zomer waarin ik en hij whiskey dronken onder de treurwilg aan de rivier. De boom waarin we al onze namen hadden gekerfd. Het ultieme team. Mijn voeten brachten me naar die plek. Ik ging zitten aan de voet van de boom en sprak hem toe als een goede vriend die ik net verloren had. Ik moest kiezen hij of zij. In het water starend werd ik jaren ouder. De film van mijn leven flitste voorbij in een nacht. Eén slapeloze nacht. Ik grabbelde de stukken van mijn gebroken verleden op en wandelde de nacht in langzaam een spoor trekkend in een vers spoor van witte sneeuw die gevallen was zonder dat ik iets had gemerkte, een nieuwe pagina in het boek van mijn leven terwijl de vorige geëindigd was op een open einde in het midden van de bladzijde. Een maagdelijk spoor door het wit. Langzaam stukken verleden achterlatend. Zodat ik ze later weer kon lijmen en herdenken, als ik Thomas nodig had zou zijn kapotgerookte stem niet meer klinken. Als ik Thomas nodig had zou mijn stem niet meer trillen uit bewondering. Als ik Thomas nodig had was hij er niet meer. Nu niet, morgen niet, nooit meer. Zo simpel was het. De treurwilg liet een traantje vallen op een trillend wateroppervlak. De sneeuw knisperde als alleen sneeuw dat kan. En wanneer de kringen van de traan uitbreidden verliet ik mijn plaats.

    De zon werd wakker, ik niet. Slapen had er niet ingezeten vannacht. Ik besloot mijn opdracht vandaag uit te voeren. Voor het geval dat bezocht ik Rosie nog eens. Toen ik mijn plan uit de doeken deed knikte ze. Het leek of ze het altijd al had geweten. Ze zweefde weg. Ik woog het pistool in mijn hand en verliet haar winkel. Wanneer ik de deur opende van de juwelierszaak hoorde ik de man komen. Hij keek me lachend aan. Ik vroeg of ik de inhoud mocht zien. Hij keurde me en knikt dan. Ik volgde hem door vochtige gangen waar vergeelde lichten aan het einde onze gids waren. Ik schoot meermaals door het parket met mijn voet. De deur op het einde deed hij open met een sleutel. Een gouden sleutel waar op het einde de afbeelding van een diamant zou zitten. Ik herinnerde me dat mijn opa een verhaal had over juweliers. Allemaal, één voor één zochten ze de zwarte diamant. Geslepen door alle meesters samen, 64 vlakken, 64 meesters. Gevestigd in een ring. Gesmeed uit puur zilver. De diamant die zo groot was als een pink zat midden op de ring, die was een vermogen waard. De deur kraakte. De spinnenwebben moesten weggeveegd worden. De sleutel werd weer weggestoken. Hij liet me voor. Het licht klikte aan. Een lege kamer. Behalve in de hoek. Een kluis. Zwaar, zwart staal. Hij bukte zich. Draaide aan het slot tot het opende. Hij liet me erin kijken. Ik zag een groot aantal juwelen een een zwart kussen. Daarop lag niets. Hij zag me kijken en zei dat het net verkocht was. Aan een stel. Voor hun verloving. Ik knikte en verliet de kamer. Ik maakte geen illusies. Het was Thomas en Larissa. Ze had het altijd zo gepland. Die zwarte weduwe spon haar web zorgvuldig. Ik vroeg me af hoe ze het allemaal van zo dichtbij had kunnen plannen. Voor ik vertrok vroeg ik hun namen. Ik had gelijk. Ik reviseerde mijn meesterplan. Ik zou toeslaan als ze in haar huis zou zijn na haar dienst. Ik ging naar Rosie om de dag door te brengen. Ze vroeg meer opgewonden dan bezorgd naar het resultaat. Ik vertelde het. Ze keek opgelucht. Ik zei dat me niets overkomen was. Ze gniffelde stil. We gingen naar de tuin. Ik zag de serre van mijn grootvader. Nog altijd even oud. We gingen binnen. Het was er aangenaam warm ook al waren vele raampjes gebroken. Ik deed mijn jas uit. Zij ook. Ze was volkomen naakt onder haar jas. Haar bleke huid schitterde in het licht. We vermengden als twee bloemen in een vaas. Toen het oranje van de zon wegtrok lagen we in een warme waas van een schilderachtig, pittoresk zomerlandschapje. De warmte deed onze huid goed. We lagen naakt naast elkaar. Toen vertrok ik. Kleren aan, pistool in de zak, hemd niet in de broek,kraag recht, schoenen niet geknoopt en manchetknopen in de zakken zodat mijn mouwen fladderden.. Toen ik de deur achter me dichttrok. Overviel de zwarte nacht me. De koude zei hallo met een frisse adem. En de serre glinsterde aan de horizon. En net dan sloeg de klok twaalf maal. Ze hadden het ritme van de stappen van mijn hart. Mijn hart was bij de boom gebleven en haalde me nu in. Stap voor stap. Toen ik aanklopte op Larissa's deur opende ze niet. Ik deed hem dan maar zelf open. Ze stond in de badkamer volkomen naakt. Haar zwarte haar lag als een sluier over haar schouder. Ze stond met haar rug naar de deur. Ik richtte de loop op haar hoofd. Ik spande de haan. Dat geluid liet haar niet omdraaien, ik kuchte. Geen reactie. Ik keek haar aan in de spiegel. Ze keek verdrietig en draaide zich om noch steeds haar haar aan het opsteken. Ik zag een zwarte diamant aan haar vinger. Ze zag dat ik naar het juweel keek. En dan lachte ze kil en wreed. Ik schoot. De kogel bleef een eeuwigheid in de lucht. En dan doorboorde haar rechterlong. Ze bleef lachen tot ze ineenzakte. Ze hield zich staande aan de wastafel. Stak haar vinger in haar wond. Draaide hem rond en schreef met druipende letters op de spiegel. Jaloers? Viel dan om met een grijns op haar gezicht een vrolijke ogen die nooit meer zouden knipperen als ik haar complimenteerde. Ik vertrok. Mijn schoen bevlekten mijn nieuwe pagina met een bloedrode hoofdletter. Voor ik vertrok had ik het juweel genomen. Nu wist ik de spin haar motieven. Al zittend onder de boom hoorde ik de knisperende voetstappen komen. Het stopte naast me. Toen ik opkeek zei de juwelier, die ik eerder had proberen te beroven:” Ik heet Sebastiaan.” Hij vroeg me of ik het verhaal van de meesterdiamant al had gehoord. Ik knikte. Hij zei dat mijn grootvader de laatste bekende meester was. En dat er een sekte was die alle meesters probeert op te sporen. En dan te vervolgen. Ik slikte. Hij knikte terwijl hij zei dat er nog een meester was. Onbekend. Ik was blij met deze informatie. Ik keerde huiswaarts met de ring in mijn zakken. Maar de vragen die door mijn hoofd spookten waren talrijk. Ik ging naar Rosie. Ze sliep al. Ik ging rechtstreeks naar de kamer van mijn grootvaders kamer. Ik rukte de deur open. De kamer was niet verandert. De bureau, de kast, de kist en het bed. Niets. Ik wist niet wat me hierheen zoog, ik denk dat het drang naar kennis was. Toen ik de bureau opentrok zag ik zijn diamantslijperij nog liggen. Maar wat mij de aandacht trok was waarom Rosie hier nog niet geweest was. Ik keek onder het bed, onder de kast, overal. Toen ging ik in het bed liggen. Half sluimerend. Tot een auto passeerde en een licht op het plafond scheen. Even zag ik letters verschijn op het plafond. Ik veerde recht en klikte mijn aansteker aan ging over het plafond. Er verscheen een gebeitelde boodschap die zei: “Let op voor de spin.” Ik fronste. Plots hoorde ik achter me een krakend geluid. Ik loop de gang in. Plots drupt er een druppel op mijn schouder. Ik veegde hem weg met met mijn hand. Het voelde warm en kleverig. Bij nader onderzoek bleek dat het rood was. Ik verstijfde. Mijn hand klemde zich rond het revolver met nog maar vijf kogels. Ik neem de trap naar de zolder. Trede voor trede. Ik sloeg de krakende over. Hoe hoger ik kwam hoe dieper de moed me in de schoenen zonk. Bij de deur slikte ik. Het geluid van druppelende druppels was versneld. Ik deed de deur open. Ik zag een liggende gestalte. Ik klikte het licht aan. Ik moest mijn ogen afwenden van het tafereel. Op de tafel lag een man die ik nog niet zo lang geleden had gesproken. Hij wenkte me. De juwelier fluisterde me iets in het oor. Hij zei dat de sekte hem te pakken had gekregen. Ik vroeg waarom hij de diamant had verkocht. Hij zei uit angst voor de sekte. Plots had ik het allemaal door. Waarom die man juist hier lag. Rosie was mijn vlam die geen licht uitstraalde. De twee vrouwen waren dezelfde. Het besef raakte me als een slag van een hamer. Ik wou de kamer uitrennen. Maar ik botste halverwege op een vrouwengestalte. Rosie. Naast haar stonden de drie nichten. Ze lachten alle drie even boosaardig. Ze haalden op hetzelfde monotone ritme alle drie een mes uit. En alsof iemand ze een teken had gegeven vlogen ze allemaal naar mijn keel. Ik dook weg een liep de kamer uit. Vloog over de trap. Met hun adem in mijn nek liep ik door de gang waar ondertussen al een plas bloed lag. Ik sprong door de voordeur en liep zo snel als mijn benen me konden dragen naar huis. Ik voelde dat ze me op de hielen zaten. Ik zag mijn deur. Nog tien stappen. Als ik toen beter had gekeken had ik de witte auto gezien die voor mijn deur stond geparkeerd. Ik zocht mijn sleutel al lopend tot de kilte van een vuurwapen me de rillingen bezorgde. Thomas zei met een ijzige stem die bij het weer paste dat ik gearresteerd werd in de naam van de wet voor de moord op Larissa. Ik draaide me verbouwereerd De ooit zo zelfverzekerde man was nu gebroken. Zijn grijze ogen straalden verdriet uit. Ik stapte in de auto met mijn handen geboeid.

    De kilte van mijn cel werd me pas duidelijk als ik er uren gezeten had. Het water dat van de muren liep gebruikte ik om het bloed van Larissa van mijn handen te wassen. Hoe veel ik ook gebruikte het bleef eraan kleven. Plots namen twee handen me mee naar een kamer. Volledig in het duister gehuld wenden mijn ogen pas langzaam. Tot een hels fel licht werd aangeknipt. Het ondervragen begon. Heb jij Larissa vermoord? Ja. Waarom? Voor haar ring. Alleen daarom? Het is nogal ingewikkeld. Hij liet me alleen met een pen en een vel papier. Ik begon te schrijven toen ik klaar was met dit verhaal zag ik dat er een raam was in de kamer. Ik schuifelde er naartoe. Hief het gordijn op en ik keek plots uit op een straatje. Ik twijfelde geen seconde. Ik trapte de ruit in en sprong erdoor. Ik was nog maar een halve seconde geland of de straat begon te bewegen. Vanuit portiekjes kwamen de nichten en Rosie plots schreeuwend de straat op gerend. Ik vloekte en liep weg. Ik merkte een rioleringsgat dat openstond en dook erin zonder na te denken. Voor ik ondergronds verdween hoorde ik politiesirenes luidden. Ik landde in het water. Het duurde niet lang of ik hoorde de plensende slagen van de sekte achter me. Plots viel een ronde lichtstraal voor me in. Ik zag Thomas gezicht grijnzend opduiken. Ik klom uit water en deed de ring van mijn vinger. Iedereen was plots stil. Thomas die de ring had herkend. De sekte omdat ze hun doel zagen. Ik gooide hem met een boogje in het water. De sekte gilde luid en zwom als gekken achter de ring aan. Ik klom het laddertje op naar Thomas; hij knikte en deed me de boeien om.

    Nu zit ik hier. In de gevangenis, mijn verhaal aan het schrijven voor niemand. Niemand die nog wacht op me. Het had niet lang geduurd of ik had levenslang gekregen. Ik schreef dit op als brief voor niemand. Van niemand. Want onvertelde verhalen dienen niet opgeschreven te worden.

    03-05-2010, 00:00 Geschreven door Pierre Lancot  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    Tags:Club,Etoiles,Pierre,Lancot,Parijs
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Schrijver Uit Chicago

    Op 14 april 1927 Palermo,Sicilië. De hoofdstad overwoekerd door criminaliteit wonen Antonio en Maria Veritate. Ze hebben er een boekwinkel: Veritate en zoons en 14 kinderen. 7 zonen. 7 dochters. Alles gaat er goed tot op een dag dat een man binnenkomt en alles verkilt in de winkel. Het belletje dat normaal zo vrolijk klingelde als iemand binnenkomt klonk zelf droevig. Ondanks alles heeft deze man een glimlach op zijn gezicht alsof hij het leuk vond om te kijken hoe iedereen wegdook achter de vele boekenrekken om toch maar oogcontact te vermijden. Antonio gaat naar hem toe met een kruiperige lach op zijn gezicht, want alles aan deze klant straalde rijkdom en macht uit: zijn schoenen, zijn hoed en zijn hand die uitgestoken zat in een zakelijke handdruk versierd met 24 karaats manchet knopen, witlederen handschoenen en een subtiel gouden horloge. Antonio nam zijn hand en voelde hoe zijn hand slapjes mee werd gevoerd door de krachtige hand van deze man, als een rietje in een storm zou er later gezegd worden. Toen sprak de man:" Hallo, mijn naam is Albertino en ik ben een geëerd lid van de Siciliaanse maffia." Zijn adem was kil zoals de lucht uit van die oude gewelven die voor jaren en jaren verzegelt waren geweest. Hij nam even pauze om de boodschap goed te laten doorklinken en vervolgde toen na even rondgekeken te hebben:" Ik kom met een boodschap, er is een bende in de stad die alle boekwinkels in brand steekt die verboden boeken verkoopt en ik ben ingelicht dat u hier een van bent." Antonio knikte hevig want het laatste wat hij wou was was deze man tegen hem krijgen. Albertino zei toen:" Deze bescherming echter, is niet gratis wij vragen hier één miljoen lire voor, eenmalige betaling. Ik kom morgen het geld afhalen.'',en voegde er dan nog aan toe:" Hier mijn kaartje." Antonio stond verstijfd op de plaats waar Albertino Bugiardo, zo las hij op het keurige kaartje, hem had achter gelaten. Tot het weer vrolijk klinkende belletje hem liet opschrikken toen ook de deur hard dichtklapte en er ergens een motor van een zware auto startte voelde hij zijn hart weer kloppen. Antonio riep:" Maria, Maria kom eens mee naar het achterhuis." Ze verdwenen in het achterhuis, maar zijn jongste zoon die zeer snugger en bij de pinken was volgde hun stiekem en ging op zijn buik liggen om alles te kunnen volgen door een kier tussen de deur en de grond. De stemmen van Antonio en Maria klonken gedempt. Maria zei:" Wat moeten we doen?" Antonio antwoordde met weemoed in zijn stem:" ik zal eens mijn broer bellen die bij de maffia werkt."." Ipocrito?", vroeg Maria. Antonio zei:" ja, die. Tel ondertussen het geld eens dat we hebben Maria...” Antonio en Ipocrito waren samen opgegroeid bij Grootvader Veritate de vorige eigenaar van de winkel. Ze waren twee hechte vrienden en twee zeer uiteenlopende persoonlijkheden. Antonio was meer de kalme goed beredeneerde man terwijl Ipocrito meer de casanova was met een ontembaar karakter. Hij was dan uiteindelijk ook maar bij de maffia terecht gekomen. Maar hun vriendschap was tot een einde gekomen toen grootvader Veritate stierf en een wel zeer vreemd testament achterliet. ''Wie het eerst trouwt krijgt de winkel'' en hoeveel liefjes Ipocrito wel niet had Antonio trouwde eerst met Maria en dan waren ze uit elkaar gegroeid. Ondertussen was Antonio boven gekomen en was al aan het bellen met Ipocrito zijn broer. Ipocrito klonk vaagjes aan de andere kant van de lijn:"Hallo Ipocrito Veritate hier.” Antonio antwoordde stilletje alsof hij bang was voor zijn reactie:'' Hallo Ipocrito, Antonio hier, ik moet je iets vragen.'' Ipocrito antwoordde snel en dodelijk kil:'' Vraag maar.'' Antonio aarzelde en stotterde door de hoorn:'' Wij zijn vandaag benaderd door iemand van de maffia die zei dat we bescherming nodig hebben tegen een bende die...'' Voor hij zijn zin had kunnen afmaken onderbrak Ipocrito hem:'' HAHAHAHA, Antonio, ik wist dat je naïef was maar ik had zelfs jou niet in staat geacht zoiets doms te denken!'' Antonio antwoordde met herwonnen vuur in zijn stem:'' Wat is er dan zo grappig?'' Ipocrito zei spottend alsof hij iets uitlegde tegen een drie-jarige:” Wel Antoniootje, de maffia biedt bescherming tegen zichzelf, snap je als je niet betaalt boem kapot, dag kindertjes, dag huisje, dag vrouwtje!'' Antonio viel omver omdat hij relax op twee poten had zitten luisteren tijdens het gesprek en sleurde daarmee alles wat er op zijn bureau stond tegen de grond toch gilde hij in de hoorn die nog steeds in zijn vuist zat geklemd:'' Wat! Serieus!!'' Ipocrito snoof en gaf zijn jongere broer een antwoord:'' Sjah Antonio welkom in Palermo, nog een prettige dag en doe de groeten aan die Maria van je , ik hou haar wel warm als jij koud bent.'' Terwijl Antonio even moest bekomen kwam Maria naar boven nog voor ze in zijn bureau is begon ze al te ratelen:'' Mijn beste vriendin was even in de winkel, en ze zei dat de maffia eigenlijk bescherming biedt tegen zichzelf.". Antonio reageerde niet tot hij plots zei:” Er hangt onweer in de lucht...” terwijl hij nog altijd op de grond lag naar het plafond te kijken. "Maar, dan hebben we een probleem... toch?" probeerde Maria. Antonio zei:" Ja natuurlijk, ik bel Ipocrito nog eens om te kijken of er geen achterpoortje is..." Hij wandelde naar de telefoon terwijl het huis kraakte in een storm, als een oude boom in een storm sprak hij:” Er hangt onweer in de lucht.”. Hij draaide het nummer van Ipocrito en de draaischijf ratelde trager en trager terug. Hij bracht de hoorn naar zijn oor en hoorde hoe er een stem geschraapt werd aan de andere kant van de lijn. Ipocrito zei:” Hallo Antonio, lang geleden...”. “De vraag is of er echt geen achterpoortje is...”, vroeg Antonio aarzelend. Na elke gesproken zin was er een pauze van enkele seconden waarin alleen het tikken van de klok van grootvader te horen was en af en toe het huis schudde en kraakte. “Ja sorry jongen”, zei Ipocrito,” Jij kent de omerta zeker niet?” Antonio bloosde een beetje, hij was altijd minder geweest dan zijn broer en had dat nooit echt kunnen verkroppen. “Euh nee niet echt.” Ipocrito antwoordde scherp:” De zwijgplicht jongen, de zwijg-plicht.”.”Maar, maar”, stamelde Antonio,”wij, de Veritate, hebben geen geheimen voor elkaar!”.”Ha”, Ipocrito snoof misnoegd en Antonio onderbrak hem en sprak snel en hoe langer hij sprak hoe sneller en dreigender hij sprak:” Maar dat is wat we zijn, de Veritate, hoe kwalijk jij mij het ook neemt omdat ik de weddenschap om de winkel won, jij klein gluiperig...” Ipocrito voelde de woede in zijn stem en schrok ervan net op dat moment scheurde een bliksem door de Siciliaanse lucht. “Ja ja is al goed maar onthoud één iets, ik zet mijn leven op het spel hier hoor je me! Er is wel een achterpoortje... De Mater Familias, of bazin van de maffia is Lorena Bugiardo. Want in Palermo is de leiding al eeuwen in de handen van een vrouw, maar er is een regel: je moet veertien kinderen hebben. Om de veertien capos of veertien onderofficiers in jou taal, te vullen maar zij heeft er slecht twee, kinderen weliswaar: Albertino en Artimessia. Twee geduchte moordenaars die de mokkende gelederen rustig houden, want die willen een "godmother" met veertien kinderen. Maar die twee zijn slechter dan de duivel. Elk hebben ze zo hun gewoonte om de politie duidelijk te maken: laat deze moord met rust! Artimessia laat een lipafdruk in zwarte lippenstift achter op de hals van haar slachtoffer en Albertino schiet altijd zijn gehele magazijn leeg... Ik denk dat wij elkaar begrijpen, jij zorgt ervoor dat Maria de nieuwe “godmother” word en dan is alles in orde. Dag Antonio nu wil ik nooit meer iets van je horen.”, sprak Ipocrito zijn laatste woorden. Antonio zei:" Maria, hoorde je dat?" Maria antwoordde geschokt:" ja, dat doen we zeker???"Antonio zuchtte en zei na een pauze die hij invulde door een whiskey in te schenken:" Onze enige kans!, ik zei toch dat er onweer in de lucht ging''." Maar hoe?", zei Maria. Er heerste een kort stilte en dan plots als bij donderslag, die er ook echt was, zei Antonio:" ik weet het, we schrijven een tekst en gaan die verkondigen op het spreekplein. Maria knikte in de stilte na de storm. Antonio dirigeerde:" kom zet je aan de schrijfmachine ik dicteer!", en hij declareerde met luide stem,”Leden en Vijanden van de Bugiardo familie schaar je rond mij ik heb een belangrijke mededeling te doen. Ik Maria Veritate ben moeder van 14 kinderen en heb dus meer aanspraak op de "troon" dan die hoer.” Maria fluisterde:" zouden we geen vrouw zeggen in plaats van hoer?" Antonio lachte:" nee,nee we hebben het volk achter ons dat zal ze alleen meer opzwepen, kom we zijn ons zegje gaan doen en terwijl ik in de auto blijf doe jij deze korte toespraak. Ga maar alvast naar beneden. Ik hou van je”. Hij kuste haar in haar nek. Terwijl Maria vertrok naar beneden trok Antonio zijn kleerkast open en haalt er vanachter de hemden en broeken een Chicago Typewriter boven. Het geweer bij uitstek voor uitschot, ook wel de Tommy Gun genoemd. Hij twijfelde noch even tussen de Tommy Gun en de Luger P80 maar de Tommy Gun won het toen hij Maria hoorde roepen:” Antonio, waar blijf je!” Hij ging naar beneden en toen hij het schilderij van grootvader Veritate passeerde deed hij een kruisteken. Wanneer hij de auto startte en het machinegeweer op de achterbank wierp zag hij Maria haar verbazing uitspreken:" Waarom, een geweer?" en voor ze het had kunnen zeggen zei hij:” Gewoon in het geval dat..." Ze reden naar het spreekplein en terwijl Maria haar zegje deed blijft Antonio in de Auto.

    Leden en Vijanden van de Bugiardo familie schaar je rond mij

    ik heb een belangrijke mededeling te doen.

    Ik Maria Veritate ben moeder van 14 kinderen

    en heb dus meer aanspraak op de "troon" dan die vrouw!!!

    Kom morgen met zijn allen rond siësta-tijd naar hier.

    Verspreid het nieuws!

    Maar terwijl Maria dat deed zat Antonio met een geladen wapen in de wagen naar haar te kijken. Plots blokkeert iets de zonnestralen die voor het eerst weer schenen. Albertino fluisterde in zijn oor terwijl hij rustig op de achterbank zat:" Ah meneertje en je denkt dat we je plannetje niet doorhebben en hij griste het wapen weg en probeerde stoer weg te wandelden maar Antonio hield hem tegen en siste tussen zijn tanden door:” Toen ik klein was werd mij eens het verhaal verteld over een oude, knoestige boom en een jonge; buigzame rietstengel. De dikke boom nam al het zonlicht af van de rietstengel en maakte hem altijd belachelijk omdat hij zo klein was, maar op een dag was er een storm. Groter dan alle stormen en later zouden mensen hem orkaan noemen. De wind blies die dag zo hard dat alle bomen het lastig kregen, maar de oude eik bleef staan tot er een windvlaag passeerde die hem losjes uit de grond trok maar de rietstengel bleef staan want hij boog gewoon mee met de storm terwijl hij een dutje deed. Dus buig maar, Bugiardo!”. Terwijl de rook van zijn goedkope sigaren de neusgaten van Antonio binnendrong, glipte en nogal bleke Albertino naar buiten. Daarna kwam Maria binnen. Het incident bleef onbesproken. Ze gingen slapen na een vermoeiende nacht. Die nacht om 12 uur sloegen de kerkklokken van Palermo allemaal, een kakofonie van klank, elke slag deed het geluid dat weergalmde in de kleine straatjes van een geweerschot teniet, en de ochtendnevel slokte de rook die uit de loop van de tommy gun kringelde op alsof het een dodelijke sigaret was op maar het bloed dat uit het levenloze lijfje stroomde verdween niet. Bij het ochtendgloren verzamelde verzamelde zich een groepje mensen zich rond het lijfje van het meisje. Zo werd er over heel Palermo lijfjes van kinderen gevonden met zwarte afdruk van een vrouwenlip op de hals bij de jongens of met 40 kogels erin bij de meisjes. Maar ook werd er ergens een man die zeer goed op Antonio leek in een rivier gedumpt met over zijn buik gekrast. Omerta! Toen Antonio en Maria de volgende ochtend hun kinderen wouden wekken zagen ze op de onbeslapen bedden een briefje liggen met in grote letters met bloed geschreven: Bemoei je niet met de Bugiardos!!! Maria en Antonio gingen beiden anders om met het verdriet, ze bleven wel in Palermo wonen maar Antonio schoot zichzelf door het hoofd. Ze vonden hem nog op twee poten balancerend aan zijn bureau met een whiskey op het blad. Zijn nog rokende Luger P08 losjes in de hand en een straaltje rood bloed op zijn witte hemd. Maria ging naar de kerk van openingstijd tot sluitingstijd. Ze werd langzaamaan een met het interieur, een waterspuwer werd ze want toen ze weging lag er altijd een plasje tranen onder haar stoel.

    Finite


    03-05-2010, 00:00 Geschreven door Pierre Lancot  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Maffia,Sicilië,Niobe,Piere,Lancot
    Blog als favoriet !

    Gastenboek

    Druk hieronder voor een berichtje achter te laten.


    Archief per week
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010

    Ergens in een rondreizend circus. Woonde een man met een meisje, zijn dochter. De man was de directeur en het meisje was koorddanseres. Maar op een dag viel de bevolking van het dorp binnen want ze dachten dat de zigeuners één van hun kinderen hadden gestolen. Wat helemaal niet waar bleek te zijn. Ze sleuren iedereen uit het kamp behalve het meisje. Zij sluipt ongezien naar de woonwagen van haar vader en gaat naar zijn boekenkast. Alle boeken liggen verscheurd over de vloer maar ze ziet iets liggen achter de kast. Ze strekt haar armpje zo ver ze kan en kan er net aan. Het is een rood boekje met zwarte vlekjes met erin het handschrift van haar vader.



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs