Een vrouw wandelt langs de huizen aan de steenweg. Ze praat
tegen zichzelf en schudt daarbij onophoudelijk met haar hoofd. Af en toe bukt
ze zich om een papiertje of blikje op te rapen, dat ze daarna aan de rand van
het voetpad, tegen de huizen of in een bosje onkruid op een braakliggend stuk
land, terug wegwerpt. Ondanks haar vreemde gedrag en onverzorgde uiterlijk
lijkt niemand van de andere voorbijgangers haar ook maar één moment op te merken.
Ze loopt ons huis een meter of honderd voorbij, draait zich dan plots om en
keert op haar stappen terug, nog steeds in discussie met zichzelf, terwijl ze nu
enkele sigarettenpeuken van tussen de stadstegels lospeutert. Ze is één van de eerste mensen die ik hier tegenkom, en ze woont hier
vast wel ergens in de buurt, dus ik twijfel er niet aan of ze kent Harelbeke
vrij goed. Terwijl ze me passeert, kijkt ze me even aan met een nietszeggende
blik, waarna ze druk met haar hand over haar oude versleten mantel begint te
wrijven, als in een verwoede poging om het rijkelijk aanwezige stof er af te wrijven. Ik kijk haar na terwijl ze mij voorbijloopt, en pas er toch maar voor
om haar wat over Harelbeke te vragen. Mits wat tijd leer ik het vast zelf ook
wel kennen.