De vooravond van 1 november, 31 oktober, is in de angelsaksische landen haast belangrijker dan Allerheiligen en Allerzielen zelf. Die avond, Halloween, is daar vandaag vooral verworden tot een kinderfeest. Dan gaan kinderen van deur tot deur, verkleed als heksen, skeletten en andere griezels, op hun trick or treat-ronde (een truc of een tractatie), net zoals Duitse kinderen dat doen op de Walpurgis-nacht, een half jaar eerder, van 30 april op 1 mei. Mensen jagen elkaar de stuipen op het lijf of halen pratical jokes uit, zoals hekken en deuren uit hun scharnieren lichten. Uitgeholde pompoenen met uitgesneden gezichten en kaarsen of Jack-O-Lantarns maken traditioneel deel uit van het Halloween-decor. Pompoenen spelen ook bij ons een steeds meer opvallende rol in de seizoensdecoratie, voorlopig nog zonder echt geassocieerd te worden met Allerheiligen. Ook het Halloween-feest maakt in Europa steeds meer opgang, parallel met het ellebogenwerk van Santa Claus. Toch is Halloween - net als Santa Claus-Sinterklaas - van oorsprong Europees, meer bepaald Keltisch. En helemaal niet zo christelijk als het Allerheiligenfeest.
Oorsprong van Halloween
Net zoals dat met andere 'heidense' feesten is gebeurd (zoals 25 december), hebben de eerste christenen de toen al bestaande feesten gekerstend om de heidenen buiten spel te zetten. Zo werden 1 en 2 november in 834 door paus Gregorius IV uitgeroepen tot Allerheiligen en Allerzielen, de dag om de doden te herdenken. Niet bijster origineel, want in de Keltische traditie had het feest al enigszins te maken met de dood; maar wel slim: zo werden de Keltische feestvierders handig de wind uit de zeilen genomen. Al sinds eeuwen werd omstreeks 31 oktober en 1 november Samhain, de god van de dood herdacht. Het einde van de zomer, het begin van de winter en het nieuwe Keltische jaar werden gevierd met rituelen en ceremonies, waaronder een tijd lang zelfs mensenoffers. Volgens de Keltische druïden liet Samhain op 31 oktober de geesten van de mensen die dat jaar gestorven zijn vrij. Hun zielen hadden het hele jaar doorgebracht in de lichamen van dieren, als straf voor hun zonden. Op oudejaarsavond, 31 oktober, mochten ze hun verwanten opzoeken. Om zich te beschermen tegen de geesten, doofden de Kelten hun haarden, om hun woonsten zo oncomfortabel mogelijk te doen lijken, kleedden zij zich in dierenhuiden en andere vermommingen. Mannen kleedden zich als vrouwen, vrouwen als mannen. Chaos heerste. Luid kabaal en vernielingen makend werden de geesten weggejaagd. Als neusje van de zalm offerden de druïden eikentakken, vruchten, gewassen, dieren en zelfs mensen om Samhain mild te stemmen. Niet alleen de christenen, ook zelfs de Gallo-Romeinen voor hen hebben het Keltische feest geabsorbeerd: zij vereerden omstreeks Halloween de godin der vruchtbaarheid, Pomona, voorgesteld door een korf met vruchten. Het is niet verwonderlijk dat het Ierse en Schotse immigranten waren - die nog het langst Keltisch gebleven zijn - die Halloween halfweg vorige eeuw overgebracht hebben naar de Verenigde Staten. Halloween of All Hallow's Eve (to hallow is oud-Engels voor 'heiligen') kreeg er doorheen de jaren de vorm die het er nu heeft, en die nu weer terugkeert naar Europa.
Halloween-gebruiken
Trick or treat: Het Driekoningen-achtige trick or treating zou te herleiden zijn tot de druïden, die de huizen afgingen om offers, treats, verzoekend. Wie iets gaf, zou niet door de ronddwalende geesten of door een vervloeking tricked of getroffen worden. Ook de eerste christenen namen de traditie over: bedelend om zielekoeken gingen zij van deur tot deur; hoemeer koeken ze kregen, hoemeer gebeden ze richtten tot de overleden verwanten van de gevers.
Pompoen-lantaarn: De uitgeholde en verlichte pompoenen waren oorspronkelijk rapen. Maar omdat er aanvankelijk in Amerika geen rapen te vinden waren en de pompoen werkbaarder is en bovendien tot volle wasdom komt eind oktober, kreeg die van de Europese immigranten de voorkeur. De Jack-O-Lantarn zou volgens een Ierse legende afkomstig zijn van een zekere Jack. Die kreeg de duivel, die om zijn ziel kwam (die hij als dronkaard voor een laatste pint aan de duivel had verspeeld), zo ver dat hij een appel moest plukken; door een kruis op de boom te krassen, dwong Jack de duivel in de boom te blijven, tot hij beloofde hem voor altijd met rust te laten. Toen Jack stierf, was hij niet welkom in de hemel omwille van zijn drankzucht. Ook in de hel werd hij niet toegelaten - de duivel had het hem beloofd - en hij werd terug naar de aarde gestuurd. Om daar zijn weg bij te lichten, gebruikte hij een uitgeholde raap als lantaarn. Tot de dag des oordeels. Jack werd zo het symbool voor de verdoemde ziel. En zo zijn we weer bij Allerzielen.
Allerheiligen en Allerzielen
Allerheiligen:
Allerheiligen betekent voor ons in katholiek Europa ingetogen kerkhofbezoeken, waarbij men niet alleen de afgestorvenen herdenkt, maar ook stilstaat bij z'n eigen sterfelijkheid. Hoewel de herfstsfeer er met vallende bladeren en kille dagen zo perfect bij past, werden Allerheiligen en Allerzielen oorspronkelijk niet op 1 en 2 november gevierd. De oorsprong van het christelijke feest van Allerheiligen ligt bij de eerste christenen in het Oosten. Met het feest wilden zij hun (vele) martelaren (van het Griekse marturion, getuigenis, belijdenis) herdenken. Een document uit 156 na Christus van de christenen van Smyrna (het huidige Izmir, in Turkije) verwijst naar de herdenking van de marteldood van bisschop Polycarpus op de brandstapel in datzelfde jaar. Een kalenderlijst van Filocalus (354) leert dat in het dan al officieel christelijke Rome meerdere martelaren op hun sterfdag werden gevierd. Aan het eind van de 4de eeuw, naarmate de kerkvervolgingen voorbij waren, werden ook 'heiligen' of christenen met voorbeeldige gedragingen aan deze lijst toegevoegd. Afhankelijk van streek tot streek werden steeds meer bepaalde streekgebonden martelaren en heiligen vereerd, met of zonder relikwieën. Hun sterfdagen werden aan de vieringskalender toegevoegd. Omdat er zoveel martelaren en heiligen te herdenken waren, werd de noodzaak gevoeld om een soort van gemeenschappelijke feesten in het leven te roepen waarbij iedereen tegelijk gevierd kon worden. Uiteraard werden deze gezamenlijke dodenvereringen, verspreid over het hele christendom, op andere data gevierd. De Oost-Syriërs vereerden in de 5de eeuw hun martelaren op de vrijdag na Pasen. In een homilie spreekt Johannes Chrysostomus (5de eeuw) in Constantinopel over de heiligenviering op de zondag na Pinksteren: een herdenking die tot vandaag behouden is gebleven in de Byzantijnse kerk. In de kerken van Syrië en Beneden-Italië vinden we gelijkaardige feesten op 13 mei. Het was ook op een 13de mei dat paus Bonifatius (608-615) in Rome het Pantheon kon inwijden als kerk, nadat hij de Romeinse tempel als geschenk had gekregen van keizer Phocas. Sindsdien is 13 mei de vieringsdag voor alle martelaren. Die dag werd pas een echt Allerheiligenfeest toen paus Gregorius III in 732 een kapel liet inrichten in de toenmalige St.-Pieterskerk om daar «relieken van apostelen, martelaren en belijders van heel de wereld» onder te brengen. Hij beval trouwens tijdens het communicantes van de Romeinse canon alle heiligen te herdenken. De verplaatsing van het feest naar het najaar gebeurde in de 9de eeuw. De Roomse keizer Lodewijk de Vrome drong aan op een verplaatsing naar 1 november, omdat ten noorden van de Alpen door de oorspronkelijk Keltische bevolking al lang een dergelijk dodenfeest werd gevierd. Dankzij de invloed van Ierse en Engelse monikken die aan kerstening kwamen doen in het tot barbarendom vervallen Europa won die datum meer en meer veld. Het was paus Gregorius IV die in 844 de knoop doorhakte: Allerheiligen werd vastgesteld op 1 november.
Allerzielen:
Hoewel vandaag iedereen op 1 november naar het kerkhof trekt, worden eigenlijk pas op 2 november de afgestorvenen herdacht. Na de martelaren en de heiligen worden in de katholieke kerk dan ook alle doden herdacht. Of voor hun zieleheil gebeden. Ook nu weer is pas laat in de geschiedenis de datum vastgelegd op de christelijke kalender. De herdenking van de overledenen daags na Allerheiligen dateert uit de vóórchristelijke tijd, toen men ook al op bepaalde, verspreide dagen de doden herdacht. Deze heidense gewoonte werd, zoals zovele andere heidense gebruiken, overgenomen door de eerste christenen die de vieringen gechristianiseerd hebben. De Johannesacten uit Klein Azië (± 170) vermelden dat de derde dag na een begrafenis een eucharistische viering werd gehouden; latere bronnen spreken over de zevende en de dertigste, negende en veertigste dag. Eén bepaalde dag om alle overledenen te gedenken werd geografisch verspreid over het christendom op verschillende data gehouden. In het Oosten op de zaterdag vóór de veertigdagentijd, in het Westen op de dinsdag na Pinksteren. In de 9de eeuw kwam het getijdengebed voor de overledenen na dat van Allerheiligen. In de 12de eeuw voorzagen verschillende kloosterorden onder invloed van de abdijen van Cluny de viering van Allerheiligen op 2 november. Een regeling die Rome veralgemeende in de 14de eeuw.
Commercieel feest
Net zoals Valentijn (14 februari) is Halloween in deze vorm een uit Amerika geïmporteerd feest dat hier niet gekend was. Ze lijken te kaderen in het geheel van 'nieuwe', niet op de kerkelijke kalender maar des te meer op de handelskalender gebaseerde feesten als vaderdag, secretaressendag enzoverder. Zonder traditionele basis in de (katholieke) volkscultuur hebben zulke feesten minder overlevingskansen dan bv. Pasen, Sinterklaas of Kerstmis. Al lijden ook die feesten aan een voortschrijdende afkalving van de oorspronkelijke cultureel-religieuze betekenis. Stefaan Top, professor volkskunde aan de KU Leuven, vindt dat Halloween zoals Kerstmis onder druk van de commercie te zeer verwordt tot een feest zonder zinvolle invulling: bij decoratieve pompoenen en griezelfeesten wordt niet stilgestaan bij de essentie van het dodenfeest dat in feite meer met Allerheiligen te maken heeft dan vandaag zichtbaar is: uitgebreid griezelcarnaval op Halloween en ingetogen begraafplaatsbezoek op Allerheiligen (terwijl dat éigenlijk op Allerzielen pas zou moeten). De import van de Amerikaanse viering van Allerheiligen is het gevolg van een amerikanisering van onze maatschappij enerzijds (net zoals de komst van fastfoodrestaurants, pretparken, de dominantie van Hollywood-films enzoverder), en een inspanning van de commercie anderzijds om een dode periode in te vullen. Daar waar traditioneel rond Allerheiligen alleen de verkopers van chrysanten goede zaken deden, wou de commercie de verkoop van geschenk- en decoratieartikelen stimuleren met Halloween. Top vreest echter dat 'overgewaaide' feesten zonder roots in onze eigen cultuur geen lang leven beschoren zijn. Al zullen ze evengoed snel weer door wat anders vervangen kunnen worden. Inmiddels wordt er ook actief Halloween bestreden. Zo was er de Milanese kardinaal Carlo Maria Martini die Halloween omschreef als «een ongewenst Amerikaans importproduct, net zoals Mc Donald's.» Volgens de kardinaal moet de belangrijke Allerheiligen-traditie in de westerse katholieke wereld gevrijwaard blijven van «de populaire Halloween-toestanden». Priesters roepen hun kudde op om dieper na te denken over de zin van Allerheiligen, hun eigen sterfelijkheid en het hiernamaals. Enkele jaren geleden voerden twee West-Vlaamse priesters actie door aandacht te vragen voor de christelijke oorsprong van Halloween, pompoensoep op de markt te verdelen en een heksenverbranding te houden. Ook de 'America Watchers' doen hetzelfde.
En Sint-Maarten
Hoewel het toch de donkere dagen van de herfst zijn wordt er blijkbaar volop gefeest in de kerken. Of misschien juist daarom. Allerheiligen en Allerzielen zijn nauwelijks achter de rug en Sinterklaas kondigt zich aan terwijl de Advent richting Kerstmis al begint, of Sint-Martinus komt nog even langs. Op 11 november wordt het feest van Sint-Martijn gevierd, die een soort crossover tussen Halloween en Sinterklaas is: ook hij is een kindervriend die allerlei zaken uit te delen heeft (in Aalst is hij zelfs belangrijker dan Sinterklaas) en zijn feest wordt in pure Halloween-sfeer gevierd met een groot Martinus-vuur, voorafgegaan door een stoet bij het invallen der duisternis met een lichtspel van vele honderden lampjes, kaarsen, toortsen, lantaarntjes en uitgeholde pompoenen. In Nederland gaan de kinderen met hun lampionnetjes ook bellen aan de voordeuren voor snoep. Martinus van Tours, zoon van een Romeins magistraat, werd geboren in 316 of 317 en trad op 15-jarige leeftijd in dienst bij het Romeinse leger. Hij zou, als ruiter in Gallië, aan de stadspoort van Amiens de helft van zijn mantel aan een arme bedelaar hebben geschonken. De legende vermeldt verder dat Martinus in de nacht daarop Christus zou hebben gezien, gekleed in deze mantel. Op 18-jarige leeftijd liet Martinus zich dopen en werd kluizenaar. Ondanks verzet van andere bisschoppen werd hij in 371 door het volk tot bisschop van Tours gekozen. Hij stierf op 8 november 379, en staat in de heiligenkalender op 11 november. Sint Maarten is erg populair in Frankrijk en de Lage Landen. Vooral in Limburg wordt hij nog algemeen gevierd, maar hij voelt de hete adem in zijn nek van Sinterklaas die al van eind september aanwezig is in de supermarkten en speelgoedwinkels. En die op zijn beurt een steeds vroeger parate kerstman te verdragen heeft.
|