Klingenaars maken een alternatieve tocht door Oost-Afrika
Vijf Klingenaars, Antoon Verelst, Marleen Van Dommele, Marc Nuytten, Gerti en Erik Maes, beleefden in oktober een beklijvende reis naar Tanzania. Voor deze laatste twee was het al voor de derde keer dat ze een niet-toeristische tocht door dit arm land maakten. Dit jaar begon hun reis al in Nairobi (hoofdstad van Kenia). Het relaas van een reeks ontmoetingen.
De sloppenwijken in Nairobi: met 300 000 op één vierkante kilometer
We ontmoeten Justine, ze is aidspatiënt en moeder van tien kinderen. De vaders van haar kinderen kent ze niet. In gezelschap van de Vlaming broeder Lukas Martens, lid van het genootschap Charles de Foucauld worden we in haar sloppenwoning binnengeleid. Onder de indruk van de armoedige toestand waarin deze vrouw leeft, trachten we onze cameras, symbolen van onze Westerse welstand wat onhandig te verbergen. Omdat we overmand zijn door emoties hebben we het moeilijk om een gesprek op gang te brengen. We kunnen niet geloven dat hier een gezin kan overleven. Bovendien begint het te regenen en sijpelt op verschillende plaatsen het water door de versleten golfplaten. Dit is het klein regenseizoen, verklaart Lukas die reeds 10 jaar in deze sloppenwijk werkzaam is. We vragen ons af wat er nog van de schamele inboedel zal droog blijven als de regen volledig zijn duivels zal ontbinden. Justine betaalt voor dit krot 800 Keniaanse shilling (= 8 ) per maand aan de eigenaars. De beheerders van de 12 sloppenwijken in Nairobi behoren bijna allemaal tot de Kikuyus. Deze levert al jaren de president en een deel van hen heeft dus de macht en het geld. De meeste bewoners van de slums daarentegen zijn Luos. Odinga, de voornaamste belager van de president Kibaki tijdens de laatste verkiezing, is ook een Luo. Om het een beetje gechargeerd te zeggen: het lompenproletariaat in de sloppenwijken was de aanleiding dat er ook in Nairobis armste wijken begin dit jaar zware rellen tussen Luos en Kikuyus uitbraken. Om het geld bij elkaar te krijgen, tracht Justine langs de straat houtskool te verkopen. Ondertussen heeft Francis, een van haar zonen zijn studies moeten stoppen. Hij volgde het 3de middelbaar, maar er is geen geld meer en dus worden zijn kansen om ooit uit deze sloppenwijk te geraken fel gehypothekeerd. Zijn moeder heeft volledig haar hoop gesteld op broeder Lukas. Hij heeft haar trouwens geholpen met de nieuwste aidsgeneesmiddelen. Ik ben aan de dood ontsnapt, verklaart ze en vraagt Lukas om de goddelijke zegen over haar en haar gezin uit te spreken. Ingetogen volgt ze het gebed van de priester en dankt hem ontroerd. Lukas troont ons mee naar een ander krotje in de buurt. Hij stelt ons voor aan Mabel, een jonge vrouw met aids die tevens ook een depressie doormaakt. Doordat ze niet meer voor haar kind kan zorgen, is het onder de hoede van haar vader gesteld die ongeveer 500 km van haar vandaan woont. Met behulp van Lukas wil ze toch wel pogingen doen om uit deze situatie te geraken. Terwijl ze een aantal praktische afspraken met hem maakt, lezen we een tekst op een beduimeld papier aan de muur: Terwijl we leren uit het verleden, leven we voor de dag van vandaag en hopen op een betere toekomst. Terwijl we afscheid nemen, prevelt Mabel in het Engels: Wil je voor me bidden?. Sterk onder de indruk verlaten we haar woning en wandelen we verder in deze verpauperde omgeving met optrekjes van moddermuren en roestige golfplaten te midden van hopen afval waardoor open riolen met allerlei soorten uitwerpselen kronkelen. Vrouwen staan aan te schuiven voor de schaarse waterbronnen. Ondertussen heeft Justine haar plaats aan haar verkoopsstandje terug ingenomen en zij groet ons vriendelijk en opgewekt Volgens Lukas zijn de bewoners van de slums in Nairobi met meer dan 2 miljoen. Ongeveer gemiddeld zes personen per krotje. Nairobi bezit de benijdenswaardige eer de grootste sloppenwijk van Afrika te bezitten: in Kibera alleen wonen ongeveer 800 000 mensen. Van de VN- plannen om hen een betere huisvesting te bezorgen, is er nog steeds niets te merken. Ondertussen zijn de levensomstandigheden zo erg dat ratten en muizen er geen onderkomen zoeken omdat er geen voedselrestanten te vinden zijn Toch blijft bij deze mensen de wil bestaan om te vechten voor betere levensomstandigheden, maar ze moeten daarvoor enorme inspanningen leveren. Zo hebben bijvoorbeeld de bewoners van de slums geen geld om de bus te betalen en daarom dienen ze, als ze willen gaan werken, soms vier uur per dag te stappen We hebben vandaag de armsten der armen ontmoet Als overgang vanuit onze beschermde Westerse maatschappij kan dit tellen.
We wandelen nog steeds in Nairobi met naast ons broeder Lukas als enthousiaste gids. Gisteren was deze volgeling van Charles de Foucauld voor ons nog een onbekend hoofdstuk. De kennis over de genootschap, ook wel de kleine broeders van Jezus genoemd, reikte voor ondergetekende verslaggever niet verder dan al eens over gehoord. Als de gammele poort die naar zijn woning leidt, piepend opendraait, begrijpen we al een beetje beter de getuigenis die broeder Lukas Martens (die ook priester is) aflegt als volgeling van Jezus. Deze schamele woning deelt hij met drie jongere broeders en staat aan de rand van de sloppenwijk Kangemi (200 000 inwoners). In alle opzichten wil hij leven zoals de bewoners van deze slums, zo kan hij hun noden beter aanvoelen. De mensen noemen hem Camaho wat bij ons zo veel betekent als Janssens. Met zijn Westerse naam zou hij een vreemde blijven; nu is hij een van hen.
Het leven van deze Vlaming begint 71 jaar geleden in Zulte. Omdat zijn moeder een Franstalige is, gaat hij naar Wallonië op internaat. Verder staat gans zijn leven in dienst van de minst bedeelden. Na een aantal werkjaren in Kameroen stelt hij zijn talenten en werkkracht ter beschikking in Kongo, waar hij de rumoerige overgang naar de onafhankelijkheid meemaakt. Daarna is hij 20 jaar actief in Tanzania om vervolgens nu al 10 jaar voor de aidspatiënten in de sloppenwijken van Nairobi te werken. We vertoeven reeds een aantal uren in de dagelijkse werkomgeving van Lukas en we worden vervuld van een diep respect voor deze eenvoudige man die ondanks de miserie rondom hem, een grote levensvreugde uitstraalt. De impact die de nieuwe aidsgeneesmiddelen op de gezondheidstoestand van Justine heeft, noemt hij een mirakel. We denken dat Lukas leven een aaneenschakeling is van grote en kleine mirakels. En om op de lijst van de heiligen te komen, zal hij volgens ons na zijn dood geen extra mirakels meer nodig hebben. Omdat we nog maar twee dagen van huis zijn, hebben we de knop nog niet helemaal omgedraaid. We vragen Lukas waar zich de toiletten bevinden. Er is zo ongeveer een toilet per 100 inwoners, zegt hij lachend. Het zijn primitieve constructies met een gebarsten vloer, roestige ijzeren deuren en een dak uit stukken plastic en karton. Nu zitten we met nog meer vragen: Wat doen ze dan s nachts? Wat met de veiligheid? Gebruiken de vrouwen dan ook die toiletten? Dat is een mirakel (alweer!), antwoordt onze gids, s Nachts of als men dringend moet, wagen ze zich inderdaad niet ver van hun woning. Ze doen dan hun boodschap op een papier of in een plastieken zak. Ze laten het opdrogen en (of) gooien de ontlasting over de straat, in sloten of gewoon zo ver mogelijk weg. Dit fenomeen is bekend als het vliegend toilet. Het probleem is daarmee zeker niet opgelost. We vernemen dat de daken van sommige sloppenwijken bezaaid liggen met volle zakken die vliegen aantrekken. Soms is het geheel open gespat op de aarden muren of verstopt het de afvoerlopen. Een open riool verspreidt een ondragelijke stank. In het regenseizoen gebeurt het dat het afvalwater in de huizen loopt. Allerlei ziekten loeren om de hoek. Alleen de non-profit organisaties trachten iets aan deze toestand te doen door sanitaire blokken te bouwen. Omdat de sloppenwijken illegale nederzettingen zijn, wil de overheid hier niet investeren in infrastructuur. In deze omstandigheden werken mensen zoals Lukas Martens. Zij ijveren voor betere huisvesting, zorgen voor aidspatiënten, trachten financiële middelen te verzamelen om kinderen te laten studeren, begeleiden ijverige inwoners bij het opstarten van een bescheiden winkeltje Allemaal kleine druppeltjes Maar zoals Camaho het zelf zegt: Je moet je focussen op het weinige dat je kunt doen, en niet op dat wat nog zou moeten gebeuren.
We verblijven nog steeds in de hoofdstad van Kenia. Nairobi is een wereldstad met meer dan vier miljoen inwoners waar toppolitici van alle kanten van de wereld ernstige ontmoetingen organiseren om zich te buigen over de grote problemen van deze tijd
De omgeving van het Kenyatta International Conference Center steekt schril af tegen de armtierige omgeving van de sloppenwijken. Nairobi heeft de weinig benijdenswaardige eer om de grootste sloppenwijk van Afrika, Kibera, op haar grondgebied te bezitten.
We vragen ons af of het iets zou veranderen aan de besluitvorming indien de
regeringsleiders eerst de slums zouden bezoeken vooraleer besprekingen over de armoedebestrijding aan te vatten.
In afwachting van een structurele kentering is de hulpverlening afhankelijk van privé-initiatieven. Aan de rand van de sloppenwijk,Kangemi bezochten we een kleinschalig initiatief Upendo (Kiswahili voor liefde). Een sociaal assistente rekruteert een aantal weeskinderen besmet met het aidsvirus of straatkinderen die seksueel misbruikt zijn. De kinderen worden er vijf dagen op zeven opgevangen en genieten ook onderwijs. Tijdens de weekends kunnen ze er niet terecht, maar ze blijven toch rond de instelling hangen. Ieder uitgekozen kind kan maximaal 1 jaar genieten van deze begeleiding. Ondertussen worden ze voorbereid om naar een armenschool te gaan. Het geheel wordt geleid en ondersteund door een Ierse
katholieke gemeenschap. In totaal gaan er in deze scholengemeenschap momenteel 600 leerlingen uit de sloppenwijken naar school
De Upendo-unit kan 27 kleine kinderen opvangen, maar momenteel is er te weinig geld en zijn er slechts 15 aidskinderen aanwezig. De aanpak is even indrukwekkend als professioneel. De benadering bestaat uit 4 segmenten: ziektebehandeling, verzorging van de verschillende sociale aspecten, de aidspreventie en de opvoeding en de begeleiding van de familie.
We zijn persoonlijk getuige hoe dit laatste in zijn werk gaat. Vandaag (zaterdag) worden de mensen (familie, kennissen, vrienden ) die zich voor de kinderen verantwoordelijk stellen, uitgenodigd voor een bijscholing. De verantwoordelijken van deze sessies willen dat we een kijkje gaan nemen.
Wat bedeesd schuifelen we de kamer binnen. Er zijn een vijventwintigtal volwassenen verzameld en hun enthousiaste begroeting helpt ons over de drempel. Een vrouw vraagt of ze een welkomstlied mag zingen. We zijn ontroerd. Een mannelijke begeleider geeft uitleg over de reden van ons bezoek. Luidop geven de mensen eenstemmig hun goedkeuring. Ze worden aangespoord voor gans het gezelschap hun visie over de toekomst te verkondigen. We worden nogmaals emotioneel als we van deze mensen in nood een optimistisch signaal ontvangen. Een oom van een aidspatiëntje legt een merkwaardige verklaring af: Ik wil dat er voor het kind genoeg kleding, voeding, medicatie enz. zal zijn, maar dat het ook zal opgroeien met voldoende discipline. Ook broeder Lukas is verrast door deze opmerking. Er is inderdaad meer nodig dan materiële begeleiding. Deze eenvoudige man geeft aan de hulpverleners een speciale boodschap mee. Nog een lange weg dient afgelegd Maar we zijn blij dat er voor deze Tumainikinderen (tumaini betekent in het Kiswahili hoop) een lagere school wacht, waarin ze kunnen leren hun talenten aan te spreken, want kennis en vaardigheden zijn even belangrijk als geld. Ondertussen krijgt hun familie deskundige begeleiding en een financiële ondersteuning om op de markt (vooral) groenten en fruit te verkopen om zo hun eigen weg te kunnen vinden. Morgen vroeg verlaten we Nairobi. Er wacht ons een vijf uur durende busreis naar Arusha (Tanzania). Tot ziens Lukas, Justine, Mabel en alle andere vrienden die we ontmoet hebben. Soms voelden wij ons voyeurs, maar toch bedankt voor jullie aanstekelijk optimisme en levensvreugde. Dat je steeds mag wakker worden bij een rooskleurige macheo (zonsopgang). (Erik Maes)
(Erik Maes)
Door de erbarmelijke toestand van de wegen en het gammele busje waarin we de reis maken, hebben we iets minder dan zes uur nodig om de 385 km van Nairobi naar Arusha (Tanzania) te overbruggen.
Ondanks de Afrikaanse vertraging waarmee onze Tanzaniaanse vriend, John op de afgesproken plaats arriveert, wordt het toch een blij weerzien. John ontvangt sinds de jaren 90 via een contactpersoon in Vlaanderen, mensen zoals wij en tracht hen gedurende de reis een overzicht en inzicht te geven in de cultuur en levenswijze van de bevolking. Allerlei toeristische constructies waarbij nagebouwde hutten met mensen in authentieke klederdracht als acteurs rondlopen, worden zo veel mogelijk
vermeden. We bezoeken mensen, in al hun eenvoud en armoede. Deze boeiende contacten worden afgewisseld met prachtige wandelingen en bezoeken aan bekende natuurparken zoals de Serengeti, Ngorongoro, Tarangire en het Arusha National Park. Dit laatste park heeft een oppervlakte van 137 km2. Omdat we tussen de dieren mogen wandelen, krijgen we een (vrouwelijke) ranger, Nehema, mee Vooral bij het naderen van buffels schijnt een gewapende ondersteuning af en toe noodzakelijk te zijn. Het is een fascinerend gevoel te midden van giraffen, wrattenzwijnen, dikdiks (kleinste antilopensoort) en buffels vrij te kunnen evolueren. Bij het buiten rijden, wuiven de witzwarte colubusapen (met heel lange staart en grappig kopje) ons uit. De volgende dag wandelen we in Marangu op de onderste flanken van de Kilimanjaro (met zijn 5895 m de hoogste berg van Afrika) en staan op de plaats waar de echte beklimmingen beginnen, maar laten deze onderneming aan berggeiten met een jonger bouwjaar. Na deze twee dagen natuurexploratie gaat de reis naar Monduli, hoofdstad van een gelijknamig district (zo groot als Vlaanderen) en een gebied met heel veel problemen: dun bevolkt, kampend met watertekort en overbegrazing, met marginale landbouw en nauwelijks economische activiteiten. Deze tijd van het jaar (oktober) is het einde van het droogseizoen en we zien vooral geiten en ezels op de dorre vlaktes grazen. De kuddes koeien zoeken groenere streken op. De landbouwers behoren vooral tot de Masaïstam. Oorspronkelijk was dit een nomadenvolk, maar nu nog blijven ze, zij het binnen een beperkt gebied, rondtrekken. Dit is een van de redenen waarom dit volk een negatieve houding heeft tegenover de gehandicapten. Een kind dat niet mee kan komen en letterlijk niet op eigen benen kan staan, vormt een grote last voor een rondtrekkende groep. Deze gevoelens ten aanzien van gehandicapten leiden in de Masaïgemeenschap geregeld tot uitwassen. Het is niet ongebruikelijk om gehandicapte kinderen te vermoorden. Het was vroeger heel gewoon, al gebeurde het in het geheim. Nu worden zij nog steeds sterk verwaarloosd en krijgen geen medische behandeling. Door een samenwerking tussen de aartsbisschop van Arusha en Anna Mollel (verpleegkundige bij de Flying Medical Services), beiden ook Masaï, wordt in 1998 het gehandicapten rehabilitatiecentrum Huduma Ya Walemavu gesticht. We bezoeken deze instelling. De coördinatrice Mireile ontvangt ons hartelijk. We krijgen van haar een deskundige uitleg en schoorvoetend volgen wij haar bij een bezoek aan de verschillende afdelingen. Het is de bedoeling dat de kinderen hier een drietal maanden kunnen blijven. Ondertussen kan een staf van verpleegkundigen, fysiotherapeuten en artsen aan het werk. Het allerbelangrijkste daarbij is: liefde geven. Ze letten erop dat de kinderen niet vervreemden van hun wortels. Alles is gericht op de terugkeer naar huis; daarom tracht men zoveel mogelijk de ouders te betrekken bij de behandeling en leren hen hoe ze met de kinderen moeten omgaan. Ook valide kinderen uit de buurt komen naar de kleinschalige lagere school, waardoor hun gehandicapte vriendjes makkelijker integreren. Op onze vraag of schenkingen in de vorm van westers speelgoed zouden helpen, krijgen we te horen dat het overstelpen met allerlei luxe producten en bergen speelgoed de terugkeer naar de lemen hutten juist zou bemoeilijken. Trouwens ook het dieet van de kinderen moet zo veel mogelijk aanleunen bij het voedsel dat ze thuis krijgen. Je bereikt niets met de kinderen uit hun omgeving weg te plukken, aldus Mireile daarom schenken we veel aandacht aan de voorbereiding en de begeleiding om hen terug in hun familie te laten functioneren. Zo trachten we mee te werken aan een mentaliteitswijziging waarbij de Masaï gehandicapten niet langer als een vloek beschouwen. Dit centrum waar een dertigtal kinderen terecht kunnen, krijgt financiële ondersteuning van Caritas International (afdeling Duitsland), maar ook via de stichting Njokuti uit Nederland gaan regelmatig chirurgen op eigen kosten naar dit gebied. Uit respect voor de aanwezige patiënten zijn er geen fotos genomen, maar de beelden van de hulpeloze kinderen blijven voor altijd op ons netvlies gebrand.
Het is onmogelijk om zelfs na een derde verblijf in Tanzania (in 1964 ontstaan uit Tanganyika en Zanzibar) een totaal beeld te geven van het grootste land van Afrika. De afstand in rechte lijn van het oosten naar het westen bedraagt 1400 km en van het noorden naar het zuiden 1150 km. De informatie en de impressies die we hier neerschrijven komen vooral uit het noorden van het land. Door de aanwezigheid van een aantal prachtige natuurparken, en bergen zoals de Mount Meru en de Kilimanjaro is deze regio trouwens vooral bij de natuurliefhebbers het meest populair. In deze wonderlijke natuur en buiten de door de toeristen platgetreden paden ontmoet je dan de vriendelijke, gastvrije en kleurrijk uitgedoste Tanzaniaan. Sommige van deze ontmoetingen zijn zeer intens en je houdt er steevast een blijvende vriendschap aan over.
Neem nu Anoldi Temba uit Monduli. We ontmoetten hem in 2005. Hij troonde ons mee naar zijn nederig huisje en fier stelde hij ons voor aan zijn gezin: vrouw, vier dochters en een zoon. Hij vroeg ons een foto van hen te nemen. Terwijl zijn vrouw koffie en thee klaar maakte, vertelde hij over zijn hekwerkbedrijfje. Onder een klein afdak maakte hij met een minimum aan werktuigen allerlei ijzeren raam en deurconstructies. Een techniek die hij zich in een missiepost eigen had gemaakt. Duidelijk een man met ambitie en dromen.
Als je dan twee jaar later (2007) in de buurt bent, wil je uiteraard deze familie terugzien. Bij ons weerzien is het alsof we nooit weggeweest zijn. Met kinderlijk enthousiasme ontvangt hij ons in zijn nieuwe woning waarvoor hij ongeveer 2000 betaald heeft. Hiervoor bezit hij ook een klein tuintje waarin hij allerlei groenten wil kweken. Als je weet dat een doorsnee werknemer ongeveer 1 per dag verdient, dan kun je wel stellen dat onze Anoldi goed heeft geboerd. We groetten ook zijn vrouw en twee van zijn dochters en zij verzorgen een uitgebreide maaltijd die bestaat uit kleine boontjes (van de markt in Arusha), rijst, allerlei andere groenten met wat vlees ertussen en een soort melkaardappeltjes. Het traditionele fruit ontbreekt natuurlijk ook niet. De omstandigheden in acht genomen: voor ons een koninklijke maaltijd.
Dit jaar staat alweer een bezoek aan Anoldi op het programma. We horen dat ondertussen zijn zoon overleden is. Het wordt ons verteld als een fait divers. De Afrikanen gaan blijkbaar anders om met de dood. Dood hoort daar zoveel meer bij het leven dan in het Westen: 1 op de 8 kinderen sterft voor het einde van het eerste levensjaar. Geneeskunde wordt eigenlijk bedreven vanuit een heel ander gezichtspunt. Zoveel mogelijk mensen proberen beter te maken in plaats van iedereen moet beter worden. Er zijn dan ook geen klachten of claims tegenover verplegers en dokters, maar wel dankbaarheid voor iedere hulp die geboden kan worden. Zo spraken we in 2005 met een vrouw die in de wasserij van het dispensarium in Mwanga werkte. Ze had 9 kinderen, waarvan er vijf gestorven waren. De alleenstaande vrouw was fier op haar overige 4 dochters die allemaal goed studeerden. Met de steun van de missiepost van de Witte Zusters vond zij voldoende kracht en steun om hun studies te bekostigen. Ze straalde een enorme levenslust uit
Monduli heeft sinds ons eerste bezoek een grote expansie gekend zodat de overheid eraan denkt om aan de kleine eenmansbedrijfjes zoals het hekwerkbedrijfje van Anoldi te verbieden zich nog verder te ontwikkelen binnen het centrum van de dorp. Voor onze westerlingen een natuurlijke evolutie, maar voor de Tanzanianen niet zo evident. Nieuwe grond kopen kost geld en bovendien zijn er geen voldoende financiële middelen om zo ver buiten het centrum nutsvoorzieningen aan te leggen. Ondanks de nieuwe problemen die zich aankondigen, vertellen ze een en ander met de traditionele Afrikaanse glimlach.
Zouden zij er onder hun muskietnet toch van wakker liggen?
Anoldi vergezelt ons naar het guesthouse waar wij de nacht zullen doorbrengen. Zoals we al schreven: Monduli heeft grote problemen met de waterbevoorrading. Normaal gezien krijgt buiten het regenseizoen elk deel van de regio slechts om beurten een watervoorraad. Maar we zijn oktober, laatste maand van het droogseizoen, en dus staan de leidingen helemaal droog. Ook in dit guesthouse loopt er geen water door de kraantjes. Wel is er een voorraad in tonnen opgevangen, waardoor we ons met koud water kunnen wassen. Ze beloven straks wel een emmertje warm water te bezorgen.
Bij het westers comfort stel je niet direct vragen over oorzaak en gevolg, maar als een beetje later ook de elektriciteit uitvalt, wordt het wel behelpen.
Omdat de hitte en de droogte toch wel op ons gestel werken, gaan we wat vroeger slapen dan we thuis gewend zijn. Maar allerlei randgeluiden bemoeilijken het inslapen. Terwijl we nog in een diepe slaap liggen, roept een moskee ons om vijf uur op voor het ochtendgebed. De moslims beschikken hier blijkbaar over een goede geluidsinstallatie, maar we zijn niet direct geneigd zo vroeg in de morgen op hun verzoek in te gaan. Als zij ons ook overdag nog overstelpen met allerlei religieuze teksten weten wij het zeker: aan ons is een moslim verloren gegaan.
Ze behoren tot de Kosian groep die ook meer bekende groepen zoals de Pygmeeën ( centraal In de buurt van Lake Eyasi, een sodameer dat 75 kilometer ten zuiden van de Ngorongoro hooglanden ligt, overnachten we in een iglotentje.
Het is ook de omgeving waarin de Bosjesmannen leven. De Hadzabe of Ha-people zoals het ook wel in de boeken vermeld staat, is een volk dat in tegenstelling met de koedrijvende Masaï en de landbouwende Iracq uit de omgeving, zich nog uitsluitend bezighouden met jagen en verzamelen (vruchten en boomwortels) om in hun dagelijkse kost te voorzien. Afrika) en de San (zuidelijk Afrika) kent.
Terwijl de zon langzaam opkomt, rijden we richting de Hadzabe. Ze zijn nog slechts met een paar duizend en van tijd tot tijd trekken ze verder om een geschikte plaats te vinden waar voldoende wild zit. Verder leven ze in de open lucht, zonder een echt dak boven het hoofd. Hoogstens wat struiken en takken zorgen voor bescherming. We moeten aan de kampen denken die onze kinderen nog wel eens in onze bossen durven te bouwen.
Door de dichte begroeiing komen we op een open plek en zien onder de bomen twee groepjes mensen bij elkaar zitten. De vrouwen shaken met kalebassenkruiken en produceren hierdoor een knersend geluid. Het is geen vorm van muzikale verwelkoming, maar met kiezeltjes zorgen ze ervoor dat de kruiken waarin ze melk of water doen, weer gereinigd worden. De mannen zitten, voorlopig nog vredig op een koeienvel. Jong en oud rookt uit zelfgemaakte pijpen. We merken twee modellen op: een voor een soort tabak en het ander voor marihuana De leveranciers van dit laatste zijn leden van de naburige Datogostam die hen ook spulletjes verkopen om juwelen te maken.
Het is al snel duidelijk wie de belangrijkste mannen in de groep zijn: één loopt in een bavianenhuid, een tweede heeft een indrukwekkend hoofdversiersel, de anderen dragen ook dierenvellen, maar eenvoudiger. Sinds deze stam meer en meer toeristen over de vloer krijgt, vraagt de overheid om een minimum aan kledij te dragen. Tussen hen ook een peuter die met pijl en boog omgaat zoals onze kinderen met een autootje of bouwblokjes.
We gaan met hen op jacht. Het kost ons moeite het groepje mannen bij te houden, ze lopen stevig door, af en toe staan ze stil om te luisteren waar het wild zich schuil houdt en rennen dan een stukje verder. Een aantal keren wordt er een pijl afgeschoten, maar zonder resultaat. We lopen verder de bush in. Na een tijdje is het wel raak: er is een vogel uit de boom geschoten. Niet te geloven wat er dan gebeurt.
De jagers maken binnen een minuut een vuurtje, verzamelen wat hout en gedroogde koeiendrek, knielen er omheen, plukken het beestje en roosteren het vervolgens in het vuur. Het is duidelijk dat ze er van genieten, luid smakkend doen ze zich te goed aan hun maal. We krijgen ook een hapje aangeboden, maar het lijkt ons verstandiger dit beleefd af te slaan. De Hadzabe spreken een zogenaamde kliktaal, wat het communiceren er niet makkelijker op maakt. Maar hier volstaat gebarentaal.
Bij deze demonstratie krijgen we via de tolk ook wat achtergrondinformatie. De Bosjesmannen gebruiken drie verschillende soorten pijlen: met het eerste model doden ze vogels, de andere wordt gebruikt om op kleine dieren, zoals bijvoorbeeld apen te jagen en aan de derde soort wrijven ze gif (wit vocht uit een speciale wortelsoort) om grotere dieren te vellen. Ze jagen niet op hyenas en gieren. De reden is voor ons even bizar als gruwelijk: Deze stam begraaft zijn doden niet, maarlegt de overledenen in de omgeving van hun verblijfplaats boven de grond. Het zijn juist deze roofdieren die voor de rest van de behandeling zorgen. Ook hier probeert de overheid in te grijpen. Ze verbiedt deze praktijken, vooral omdat de omwonende stammen klagen over de stank en het gebrek aan hygiëne... Toch blijven de meeste Hadzabe sterk gehecht aan hun eigen tradities en gewoonten.
Maar hoe primitief zij ook leven, toch blijven zij bij één vrouw en kennen ze geen vrouwenbesnijdenis meer. Wel heeft bijna elke lid van deze stam malaria; ze snijden wondjes in hun gezicht en mengen het bloed met kruiden die ze zelf in de natuur vinden. Ze hopen hierdoor te genezen.
Deze kleine stam staat onder steeds grotere druk. Vroeger woonden ze veel noordelijker, maar stammen (vooral de Masai) die land nodig hadden om hun vee te weiden, hebben hen langzaam naar het zuiden gedreven. Daarbij nemen ze in aantal af, mede omdat ze alleen onder elkaar trouwen en zich niet mengen met andere stammen.
Aan ons bezoek bij deze kleine, pezige jagers houd ik geen goed gevoel over. Met deze reizen zijn we op zoek naar authenticiteit, maar nu hebben we, volgens mij, de grens overschreden.Door het raampje van onze camera hebben we geen dag uit het leven van een jagersvolk vastgelegd, maar we hebben de illusie van puurheid gekocht terwijl bij wijze van spreken achter ons de volgende terreinwagen al komt aangereden. Met het toenemend toerisme en het bijhorend mensjes-kijken brengen we onrechtstreeks het verder bestaan van deze mensen in gevaar. Een rijke investeringsgroep heeft trouwens reeds interesse in het gebied waar de Hadzabe leven. Zoals we bij ons eerste bezoek in 2005 reeds opmerkten: de tijd is niet ver meer af dat er rond de leefomgeving van de Bosjesmannen een omheining wordt aangebracht. Tv-producties als Stanleys route en Toast Kannibaal (alleen de naam al!) waarin deze mensen als een attractie worden opgevoerd, versnellen deze evolutie.
In heel het verhaal hebben de Hadzabe geen inspraak en kijken voorlopig onmondig toe. Ondertussen komen ze langs alle kanten in de verdrukking of anders gezegd: de jager wordt zelf opgejaagd.
(Erik Maes)
De bosjesmensen
Eens jaagden zij in de weidse natuur.
Nu zitten ze gevangen in het net van het toerisme.
Toen we in 2007 langs de hoofdweg naar Arusha reden, werd onze aandacht gevestigd op een groep mensen die langs de kant van de weg stonden. We naderden de plaats en zagen een verhakkelde volkstaxi, dalla dalla genoemd. Dit is een vreemde naam voor een minibusje, meestal tweedehands geïmporteerd vanuit Azië, dat volgestouwd wordt met mensen en dieren en dat je op elke plaats kunt doen stoppen om mee te rijden.
Een jaar later passeren we terug de plaats van het ongeval: op de witte herdenkingssteen lezen we de 26 namen van de personen die vorig jaar omkwamen. Een paar dagen geleden merkten we op dezelfde weg een gelijkaardig monument, dit keer voor 12 verongelukte Chinezen. Als de overheid niet snel ingrijpt, zullen de stroken langs de weg binnen enkele jaren bezaaid liggen met dergelijke stenen.
Ook heel wat dieren sneuvelen op de Tanzaniaanse wegen. Zo moeten we een ommetje maken voor een dode koe (als we er s avonds voorbijrijden heeft iemand een stuk uit de romp gesneden), een andere dag slalomde we langs een aangereden ezel en lag er te midden van de weg een jonge cheeta.
De verbinding tussen de verschillende steden wordt nochtans steeds beter. Hiervoor heeft men in Tanzania binnenlandse vluchten, een treininfrastructuur en tweebaanswegen uit asfalt. De spoorwegen aangelegd met steun van het Westen zijn helemaal geen succes. Er rijden te weinig treinen, ze stoppen overal, zijn zonder uurrooster eindeloos onderweg en bovendien is het voor de meeste mensen te duur. Zo is de verbinding tussen Dar es Salaam en Arusha gewoon afgeschaft. Geen passagiers, dan ook geen treinen en dus worden de spoorwegen hoofdzakelijk gebruikt voor het goederenverkeer.
Mede daarom is de arme bevolking aangewezen op het wegverkeer. Maar dit land is duidelijk niet klaar om deze aangroeiende verkeersstroom in goede banen te leiden.
Slecht opgeleide chauffeurs, autos die al jaren niet meer door een westerse keuring zouden geraken, weinig verkeerssignalisatie, overstekende kudden vee, onverlichte fietsen (vaak zonder remmen), de bevolking die gewoon is op straat te leven, geen straatverlichtingen een politie die (bijna) niet verbaliseert. Evenveel oorzaken die van de verplaatsingen tussen de grote steden een gevaarlijke onderneming maken.
Neem nu onze dalla dalla. Het is geen rariteit als je in een volgepropt busje met 8 zitplaatsen meer dan twintig passagiers telt. Ze zitten vaak zo vol dat mensen aan de buitenkant op een rand staan terwijl ze zich vasthouden aan raam of deuropening. Een dalla dalla zit nooit vol. Het lijkt wel alsof ze met zn allen telkens een nieuw record willen verbreken. Hoe ze er aan 80 km/u. niet afvallen, is me een raadsel. Voor de toerist levert dit mooie plaatjes op, maar als er iets verkeerds gaat, wordt het een macaber verhaal.
In deze regios lijkt het Afrikaans pole pole (langzaam, rustig) ook wel stilletjes aan tot het verleden te behoren. De snelheden die met deze oude vehikels gehaald worden, lijkt mij veraf van de uitdrukking: Jullie hebben het geld, wij de tijd.
Helemaal anders zien de uitstapjes eruit naar de verafgelegen dorpen. Dit worden dan weer schokkende ondernemingen, waarbij zelfs een ervaren gids-chauffeur soms letterlijk het noorden verliest. Bij een tocht naar Eyasi Lake (een zoutmeer op 1000 m hoogte)staan we plotseling voor een hoge rotsmassa. We zijn al lang een hobbelig bosweggetje vol met putten aan het volgen. Dat loopt nu blijkbaar dood. Drie leden van de Hadzabestam (bosjesmensen, in een volgende bijdrage hierover meer) die met pijl en boog op jacht zijn, zetten ons op het rechte pad. Een GPS-systeem is in Tanzania nog niet voor morgen.
Veel binnenwegen zijn vooral in het droogseizoen moeilijk te berijden. Zo is ook de weg naar Endallah, het geboortedorp van onze begeleider, John, vol met putten en gleuven. Op de stroken waar je dan wel vlot kunt doorrijden, vergezelt je een rode stofwolk die het uitzicht op de omgeving volledig verbergt. Een eindje verderop is een nieuw traject van Karatu naar Endallah aangelegd, maar het laatste stukje is nog niet gerealiseerd omdat hiervoor machines noodzakelijk zijn. De overheid voorziet (voorlopig) onvoldoende financiële middelen. Aan de 17-km lange weg hebben gemiddeld per dag 300 mensen gewerkt. In 9 dagen was, op enkele honderden meter na, de doorsteek een feit. Het project work for food had een enorm succes en men denkt eraan om nog andere projecten op dergelijke wijze te realiseren. De arbeiders kregen voor het geleverde werk 20 kg graan per dag.
Tijdens het regenseizoen zijn de weggetjes soms overspoeld waardoor je de putten pas opmerkt als het te laat is. Niet zelden wordt een deel van de weg met de krachtige stroom van het water honderden meters ver meegenomen. De mensen zoeken dan, indien mogelijk, een alternatief, maar omleidingen van 50 km zijn geen zeldzaamheid, waardoor sommige dorpen zo moeilijk te bereiken zijn dat men er alleen te voet of met een fiets kan geraken. Omdat de nodige gelden ontbreken, duurt het aanleggen van een nieuwe weg soms jaren.
Ook op het vlak van wegeninfrastructuur is Tanzania dus een land van uitersten.
Enerzijds de recent aangelegde asfaltwegen waarop zich een ongedisciplineerd verkeer ontwikkelt dat veel slachtoffers maakt en anderzijds met de hand uitgekapte binnenlandse wegendie reizen in Tanzania kleur geven.
We overnachten in een guesthouse dat eigendom is van onze begeleider John. Het is gelegen in Karatu, de hoofdstad van het gelijknamig district dat een vijftiental kilometer van de beroemde Ngorongorokrater ligt. Als je in het noorden van Tanzania rondreist, is een bezoek aan dit 8ste wereldwonder, zoals het soms genoemd wordt, een must.
In tegenstelling met onze eerste reis, zijn de weersomstandigheden heel wat gunstiger en klimt onze jeep vlot naar boven. De door wolken omzoomde kraterrand ligt op 2200 m hoogte, daarna dalen we ongeveer 600 m diep tot op de bodem.
Miljoenen jaren geleden was de Ngorongoro nog een actieve vulkaan. Daarna is hij in elkaar gestort en heeft er zich een afgesloten gebied gevormd waarin een afspiegeling leeft van het Oost-Afrikaans wild. We worden verwelkomd door kuddes gnoes en enkele zebras.
Door het droogseizoen zijn de graslanden verdord en zoeken de dieren de schaars overgebleven waterpartijen op. Ook de Masaï dalen met hun kuddes koeien in de krater af, om deze te laten drinken. Zij hebben als enigen de toelating om zich buiten de voertuigen in de krater te bevinden. Een magnifiek gezicht: het rood van hun gewaden tussen al die dieren.
Toch mogen ze er niet meer wonen. Naast het gebied van de Serengeti is nu ook de krater als mogelijk woongebied verboden terrein. De Masaïstam wordt teruggedrongen tot de rest van de 8000 km2 grote Ngorongoro conservation area. Hetgeen de Masaïleider Martin Saningo op een congres de volgende cynische uitspraak ontlokte: We zijn tegen het natuurbehoud. We willen niet zijn zoals jullie. We willen dat jullie worden zoals wij. Velen zijn vroeger verdreven door de industrie. Nu dreigt hetzelfde te gebeuren in naam van het natuurbehoud.
In een wisselend landschap van kleine bebossing, zoutvlaktes met een beetje water en grote waterplassen met merkwaardig genoeg nog veel groene begroeiing, ontdekken we het hartebeest, de Thompsongazelle, olifanten, buffels, de dikdiks en een eenzame jakhals. We rijden naar een groot meer waar flamingos in grote getale aanwezig zijn; het verse zonlicht zorgt voor een zacht roze waas op een meer met duizend glitters.
We picknicken aan de rand van een zoetwater moerasgebied waarin een klein aantal nijlpaarden zwemmen. Hoog moerasgras en riet verbergen allicht massas leven. We zijn niet de enigen die zin hebben in een lekkere hap. Er cirkelen een 20-tal wouwen rondom de jeeps, op zoek naar eten. Ze scheren gevaarlijk dicht over onze hoofden en we moeten ons schaars gevuld picknickzakje beschermen. Voor de rest zitten we rustig, want onze begeleider deelt ons mee dat de nijlpaarden slechts s nachts het water verlaten om naar hun grasweiden te gaan. Daar verorberen ze elke nacht ongeveer 40 kg.
Onze tocht door de krater die een doorsnede heeft van 19 km en een totale oppervlakte van 365 km2 gaat verder.
De dieren hebben zich blijkbaar ook wat verstopt voor de droge hitte, want slechts enkele gazellen, en wat verloren gelopen gnoes entertainen ons gezelschap.
In totaal leven er op deze toch wel relatief beperkte oppervlakte ongeveer 30000 dieren. We behoorden dit keer niet tot de gelukkigen, maar het is perfect mogelijk dat je hier op één dag de big five kunt ontmoeten: de olifant, neushoorn, leeuw, buffel en luipaard. De naam
Tuin van eden of Paradijs op aarde die men in sommige toeristische brochures aan de Ngorongoro geeft, is niet overdreven. De Unesco heeft trouwens in 1979 de krater uitgeroepen als werelderfgoed. Geen wonder dat dit gebied het massatoerisme aantrekt. Op topdagen rijden er zoveel voertuigen rond dat we ons wel in een of ander Vlaams safaripark wanen. Dit maakt dat het evenwicht in dit mini-ecosysteem verstoord raakt.
Een aasgier wuift ons uit terwijl we stilletjes aan terug stijl omhoog rijden. We krijgen een prachtig totaalzicht. De zon staat ondertussen iets lager en neemt als het ware samen met ons afscheid van dit wereldwonder.
We verlaten de krater en rijden naar de missiepost in Endulen, waar ook de thuishaven van de flying doctors zich bevindt. Onderweg genieten we van de Masaïsteppe waarin Masaïkinderen tegen valavond hun vee naar de bomas (familiegemeenschappen) begeleiden.
Morgen zullen we trachten zon boma te bezoeken en hopelijk kunnen we kennis maken met een volk dat nog sterk vasthoudt aan haar eigen tradities.
Vandaag bezoeken we een Masaïboma (familienederzetting). De trotse Masaï,oorspronkelijk een Nilotisch volk (omgeving van de Nijl) wensen meestal geen toeristen in hun dorpen. Wel hebben ze nephutten gebouwd waar ze flink geld verdienen door entreegeld te vragen, traditionele dansen uit te voeren (met de typische hoogopspringende bewegingen) en souvenirs te verkopen.
De Masaï leven in het zuiden van Kenia (de Masai Mara Reserve) en ten noorden van Tanzania (Ngorongoro reservation) en zijn naar schatting met zon 900 000. Juiste statistieken zijn niet voorhanden omdat geen van beide landen volkstellingen organiseren. Er bestaan vijf grote stamverbanden waaronder de Samburu (bekend van het boek en de film de Blanke Masaï, waarbij een Zwitserse vertelt over haar leven als vrouw van een Samburukrijger) en de Ikisongo die in Tanzania wonen. Omdat ze voortdurend op zoek zijn naar groene graslanden voor hun vee, zijn de Ikisongo seminomaden. Het zijn grote vleeseters (koeien, geiten, schapen) en drinken het bloed en melk, ze gebruiken de huiden voor huizen en de botten voor bijvoorbeeld kammen. Omdat ze geen wilde dieren en vis eten, mag deze stam (voorlopig) in het Ngorongorogebied blijven wonen. Bovendien bemesten ze met hun vee op natuurlijke wijze het gebied en bebouwen geen grond voor bv. groenten.
Hun rijkdom wordt bepaald op basis van het aantal runderen. Dit is ook van belang voor hun huwelijk en de bijhorende bruidschat. De Masaï kent polygamie. Elke man woont met zijn vrouwen en kinderen binnen een nederzetting. Als je zon groep hutten passeert, kun je dus bij benadering weten hoeveel vrouwtjes meneer te onderhouden heeft. Zo ontdekten we iemand met ongeveer 20 vrouwen. De eigenaar ervan moet dus goed geboerd hebben, want elke vrouw is tussen de 20 en 40 koeien waard. Het statussymbool is inderdaad de koe omdat je voor koeien vrouwen kunt kopen. Onder de vrouwen bestaat er een strikte hiërarchie.
Ook de kinderen zijn belangrijk omdat zij al vroeg de veestapel moeten hoeden.
Door onze contacten in de streek van Endulen kunnen we, na wat onderhandelen, het landbouwleven binnen een authentieke boma meebeleven. Parmitoro verwelkomt ons bij zijn familie. Hij is 28 jaar oud, heeft middelbare studies gedaan (4 jaar) en spreekt vlot Engels. Fier wijst hij ons op de nieuwe afsluiting rond de kraal. Ze bestaat uit hoge aaneensluitende stokken wat ongewoon is omdat de meeste bomas beschermd worden door een doornige acaciaomheining. Nieuwsgierig en wat aarzelend komen vrouwen en kinderen uit de manyattas (hutten gemaakt van stokken, modder, gedroogd gras, dierlijke uitwerpselen en urine) tevoorschijn. De vrouw is de bouwvakker en dient haar eigen woning te bouwen. Parmitoro nodigt ons uit om binnen te komen. Al bukkend bereiken we via een tunnel van een meter hoog het centraal gedeelte en zien niets. Stilletjes aan wennen onze ogen aan de duisternis en komen er contouren vrij van een paar vrouwen met kinderen, wat houtskool voor een vuurtje en een paar stokken met daarop een dierenvel dat het bed moet voorstellen. Naast deze ruimte is er een smal gedeelte afgeschermd met takken en stokken. In dit gangetje verblijft er jong vee om het te beschermen tegen de gevaren van de nacht. De hut is berookt en het doet pijn aan de ogen. Vanwege de enorme rook (de vrouwen koken binnen en er is geen schouw) hebben de mensen last van longaandoeningen en oogziekten. Het is bekend dat de Masaï reeds van bij hun dertigste oogschade oplopen. We kaarten dit aan bij onze jonge gids. Parmitoro Nakuta minimaliseert dit probleem: Onze medicijnman heeft een goed middeltje en wij drinken dit al vanaf jonge leeftijd.
De Masaï hebben een enorm vertrouwen in hun natuurmiddeltjes en houden angstvallig vast aan hun tradities. De rituelen en de feesten die de jongens en meisjesbesnijdenis voorafgaan en begeleiden, duren dagen. Na de besnijdenis heeft het meisje de status van vrouw en is ze klaar voor het huwelijk. Voor de jongens wacht hen eerst nog een hele proefperiode. Ergens in de leeftijd van vijftien tot twintig jaar worden alle jongens ingewijd. Dit gebeurt één keer in de vijf jaar op hetzelfde moment bij alle Masaï stammen in Kenia en Tanzania. Vanaf dat moment behoren de jongens tot één jaargroep, waaraan ze de rest van hun leven verbonden zijn. Tijdens het leerproces tot moran (= krijger) worden de jonge jongens op pad gestuurd om van de senior-elmoran te leren over het leven. Als de moran al zijn proeven heeft doorstaan (o.a. gedurende een aantal maanden zich alleen weten te redden in de bush) volgt de ceremonie van de besnijdenis. Dit geeft aanzien, het is iets waar je trots op bent.
In de boma die we bezoeken is een plaats vacant. Onlangs is hun leider gestorven en men wacht nu op de verkiezing van een nieuwe. Het moet iemand zijn met veel kennis, ervaring en leiderschap. Het doden van een leeuw is een goede referentie.
Er komt een leeuwendoder van een naburige boma met zijn status pronken. Hij geniet zichtbaar van onze bewonderende foto en filmsessie. Bangwan Oakerey die zich duidelijk heeft opgesmukt met allerlei kleurrijke juwelen is slechts 24 jaar oud, heeft een vrouw en twee kinderen. Hij doodde de leeuw met een speer omdat het diertje zijn kudde aanviel. Voor de rest verbiedt de overheid het doden van wilde dieren.
Waar is jullie chief begraven? wilden we nog weten.
Zoals vele natuurvolkeren, legt Parmitoro uit begraven we onze doden rondom de boma. We leggen rond de lichamen een stenen rand en bedekken het geheel met grond en koeiendrek. Dit laatste uit respect voor de man of vrouw die veel koeien had. We staren verbouwereerd naar wat gedroogde uitwerpselen. Voor de rest geen enkel herkenningspunt dat hier iemand begraven ligt.
Nochtans ontkomt deze stam niet aan de invloeden van buitenaf. Meer en meer kinderen lopen school en komen zo in contact met andere mogelijkheden en gebruiken. Ook de volwassenen frequenteren niet alleen hun eigen markten, maar kleuren de districtmarkten uit de regio; bovendien volgen de Masaï, als ze zwaar ziek zijn, niet altijd hun kruidendokters, maar durven zich al eens aanbieden bij een ziekenhuis zoals dat van Endulen.
Nu we toch een paar nachten in deze missiepost verblijven, gaan we morgen op zoek naar meer gegevens over deze van oorsprong Oostenrijkse nederzetting.
(Erik Maes)
MASAI
Fiere masaïkrijgers in hun rode doeken, met speer in de hand
schrijden over de droge masaïvlakte:
Betoverend mooi.