Bij het bestuderen van het filosofisch vraagstuk, kwam ik in contact met het boek De rivier van Herakleitos, een eigenzinnige visie op de wijsbegeerte, geschreven door Etienne Vermeersch en Johan Braeckman. Hierin ontdekte ik de Schotse filosoof David Hume, de laatste empiristische denker van de moderne filosofie. Zo had ook hij zijn eigen visie op de tijd:
Geordende kennis betreffende de feitelijke wereld, berust op de toepassing van het oorzakelijkheidbeginsel. Oorzakelijke verbanden kunnen we echter niet bewijzen en inductie ( = het maken van een veralgemening op basis van een beperkt aantal specifieke waarnemingen ) heeft geen streng logisch statuut. Dus is onze wetenschap over de wereld het gevolg van onze neiging om aan zekere opeenvolgingen het karakter van een noodzakelijk verband toe te kennen. Zekerheid hierover zullen we nooit bereiken. Het resultaat is scepticisme: er is een fundamentele twijfel die we niet kunnen opheffen. Hume neemt aan dat de wiskunde, als analyse van relaties, betrouwbaar is. Ook de Newtaanse fysica aanvaardde hij, in zover die toeliet met grote waarschijnlijkheid voorspellingen te maken.
Toch beweerde hij, uitgaande van zijn analyse van de relatie tussen ideeën en indrukken en zijn afwijzen van een echte causaliteit, dat de begrippen absolute ruimte en absolute tijd zoals Newton die hanteerde, niet houdbaar waren. Deze kritiek heeft later Einstein geïnspireerd bij het ontwikkelen van zijn relativiteitstheorie.
|