Gisteren vleide iemand mij,
bewust of niet, door te zeggen dat ik er niet uitzag als iemand van 34 jaar.
Toegegeven, dat ben ik ook pas over een maand, maar zelf worstel ik wel met het
ouder worden. Ouder, tussen aanhalingstekens, want 34 jaar, dat is de zomer
van je leven. De fleur van je flodder! In de lente groei je, vol-groei je en
vanaf 30 beland je in de zomer. Momenteel kijk ik nog niet uit naar de herfst,
al heeft elk seizoen zijn charmes wel, zo zegt men.
De lijnen rond mijn ogen,
getekend door het potlood der tijds, zijn er niet alleen door het lachen
gekomen. Maar op dit punt in mijn leven, zou ik dat wel als smoesje kunnen
gebruiken, want elke dag vind ik mijn geluk: in kleine dingen, in de liefde en andere
levensdingen. Mijn lijf begint me ook al te verraden, door wat minder strak (nu
stel ik me de vraag of ik dat ooit wel geweest ben..) en wat meer bultig te zijn. Soms voel ik me
als een olifant met een tutu aan, die elegant viooltjes op het gras plat trapt
en heuse volksverhuizingen veroorzaakt. Ja, je verandert, na de dertig, en dat
is oké, heb ik mezelf aangepraat.
Toch
besluit ik de vrijgekomen energie van het compliment op Valentijn om te buigen
naar weer een reeks van sportieve inspanningen met beperkte
houdbaarheidsdatum. Ik ben namelijk niet zon volhouder. De excuses, die
uiteraard wel echt zijn, van te laat thuiskomen door het werk, vermoeidheid,
verkeerd eetritme weerhouden me vaak om door te zetten. Dus, bij deze, het
startschot is weer gegeven en ik ben benieuwd waar de eindmeet komt te liggen.
Dus, zwemmen ! Het is bijna
een jaar geleden dat ik me in het openbaar in bikini heb vertoond, en het is
minstens sinds mijn maatje 36, rond mijn 18 dus, geleden dat ik dit in België
heb gedaan. Maar ik waag het erop en sluip de slaapkamer uit, met bikini en
onderbroek in de hand, zonder haar te
wekken. Want elke vorm van knuffelaandacht zou mijn goede voornemen kunnen
kelderen.
Met een appel en een sportzak
ga ik op weg, en hoop stilletjes dat er niet al te veel toeschouwers zullen
zijn, in dat zwembad, waar ik de GPS voor moet aanzetten. 8,5 minuten en 5
kilometer later, bij het parkeren, hoop ik luidop dat er toch wel een evenement
moet plaatsvinden, omdat het zwembad onmogelijk groot genoeg kan zijn voor al
deze mensen. Aarzelend vraag ik aan het loket of het recreatief zwembad elders
dan bij het gewone baantjes-zwembad ligt, en nee hoor, dat zie je zo, dat ligt
bij elkaar. Leuk ! Dat wil dus ook zeggen dat het vreselijke raam met sensatiebeluste
toeschouwers in de buurt is. Mamas met watervrees die als zuigvissen in een
aquarium het spetterend plezier aanschouwen van man en zoonlief en keurend de
defilé van durfals zoals ik vanop de eerste rij volgen. Ik maak me sterk door
te bedenken, dat ik er wel mee bezig ben, hé, met het omvormen van die gekke
rolletjes tot een gezond en slank lijf. Dus laat ze maar kijken.
Als ik de vochtige gang
inloop,krijg ik een heuse flashback en voel me weer de twaalfjarige die
wekelijks tegen haar zin in een hokje zich moest omkleden. De voeten al nat, nog
voor ze een bad hebben gezien, het haar al kroezelig van het hoge
vochtigheidsgehalte en de warmte zorgt ervoor dat je onmiddellijk die dikke
winterjas uit wilt.
En daar sta ik dan. In mijn
kleine, witte bikini met zwarte stippen en afgewerkt met fluorode linten. Aangeschaft
in september, en nu al van pas!
Kwetsbaar en naakt naakter
kan echt niet voor mij, onzeker enigzins, maar het is de leeftijd die me nu
gerust stelt. Niemand verwacht van een 34-jarige een strakomlijnd lichaam,
afgetraind en in topvorm. Wat een illusie. Ik ben, zoals ik ben, en het is echt
nog wel oké.
Plons, de gekke kikker, sprong
in het water en na vier lengtes schoolslag had ik al een vriendje gemaakt, een
vijandige blik ontvangen en kramp in mijn rechterhand. Dit houden we nog wel
even vol, maar niet heus.
Drie zwemmers per baan, dus
dat viel wel mee, voor een zaterdagochtend. In mijn baan was er een oudere man
(ik schat hem zes- of zevenendertig of zo) die zonder tussenpozen de schoolslag
zwom. Hij kwam met zijn mond open, happend naar lucht boven, en verdween weer
onder water om het uit te blazen. Wat een vaart, wat een conditie, bedacht ik
me, en wat een haren op zijn rug. En toen ik zag hoe hij soms wat water
uitspuwde, wist ik niet heel zeker of ik wel met mijn gezicht onder water zou
gaan. Zonder brilletje is dat toch al onmogelijk, met al die chloor.
De andere zwemster in mijn
baan haalde duidelijk meer snelheid, maar met crawl. En met meer gemak. Én
properder, zo mogen er nog rond me zwe(r)mmen. Ze haalde hem en mij voortdurend
in. Ik hoop dat ze me niet vervelend vond, zwoegend om vier lengtes in één keer
te kunnen zwemmen om dan vier lengtes lang te rusten. Mijn hand deed echt wel
pijn. Dit ter info.
In mijn eerste rustronde sprak
een nog oudere man (hij was wel al 64) me aan. Hij prijsde Bilzen voor het
centraliseren van bejaardentehuis en het cultureel centrum met het sportcomplex
en hekelde het zwembad in Genk omdat (zijn woorden en niet de mijne) daar
allemaal bruine zaten en hij zijn eigen taal nog niet verstond. Hij bedoelde
vast dat er zijn taal niet veelvuldig gesproken werd, maar de bekrompen wending
in zijn verhaal, maakte dat ik mijn aandacht vestigde op een ander deel van het
zwembad: daar waar de zwemclub traint. Jeps, Baywatch-mannen in Speedo, aan het
rechterkant van het zwembad gesignaleerd knal voor het cafetaria. Hoe handig.
Jonge lijven, geblokte abdomen,
brede schouders en gespierde armen die je zowel in het water, als op het droge
kunnen dragen. Een vrouw voelt zich plots veilig en ik besloot, ondanks mijn
krampje, me weer te wagen aan wat baantjes zwemmen.
Het is me zon vijf keer
gelukt, en volgens mijn berekeningen heb ik deze morgen dus 500 meter
gezwommen. Wetende dat ik nog ergens een diploma heb van 1000 meter schoolslag
toen ik 8 was of zo, voelt dit een beetje aan als een klucht, maar het begin is
weer gemaakt. Op naar de volgende keer.
Eens terug in het benauwende
kleerhokje, word ik weer geconfronteerd met de vraagstukken van mijn jeugdige
leven, namelijk, hoe ik mijn voeten moet drogen zonder mijn handdoek op de
grond te leggen, want die is vuil. Hoe trek ik dan mijn sokken aan hou ik de
broekspijpen droog terwijl ik me in mijn jeans wurm. Het vergt bijna net zoveel
inspanning als het zwemmen maar twee keer zoveel acrobatie om dit verwezenlijken,
maar het is gelukt. Dat wijt ik toch weer aan de levenservaring. Als ik naar de
wand van het hokje kijk, om te eventuele bespieders weg te jagen, zie ik het
typische chaletplafond. Bruine laminaat met TL-lampen en beige retrolampen, die
vast ooit wit waren. Als ik een tip moest geven aan het management hier:
douches voor vrouwen waar je rustig je haren kan wassen, en het interieur
opfrissen door een likje witte verf tegen het plafond te smeren. Weg met die
TL-lampen, want daaronder ziet niemand zich graag, maar hou die retrolampen. Al
zijn ze nu gewoon wat vuil, ze zijn weer terug in de mode.
Radio 1, of 2, of MNM, of Q
Music galmt door de luidsprekers het zinnetje Her blue, blue eyes (ik heb het
liedje nog proberen op te zoeken maar dus niet gevonden!) halen me uit mijn
droomwereldje, waar ik deze proza beleefde. Het zette me weer op weg, op weg
naar huis, waar de koffie al klaar zal staan, de chocoladebroodjes vers gehaald
en de krant gespreid op tafel ligt.
Thuis, waar mijn heerlijke
Valentijn geduldig zit te wachten tot haar vriendin, met inmiddels goddelijke
lichaam want ja, ik voel de verandering onmiddellijk, terugkomt van haar
sportieve uitspatting. En dan daagt het me: Zij die bemind wordt, voelt
zich mooi.
Dit is wat we doen. We hebben
lief, raken teleurgesteld, laten een traan en slikken dit alles af. We worden
boos, soms vluchtig, soms intens en spreekwoordelijk voor eeuwig. Frustratie haalt de bovenhand, of een intense lach,
vanuit de buik, overheerst het moment.
We voelen en denken. We denken
dat we voelen, of we voelen (ons) alleen. Maar wat we ook doen, we blijven het
doen. Niets houdt op, de cirkel is rond. Het leven gaat gewoon door. De wereld
blijft rond zijn as draaien en hup, we verliezen de zon, maar winnen de maan. Of de maan verlaat ons,
om ons een blik te gunnen voor zijn immer onbereikbare geliefde zon. Baai baai,
zwaai zwaai en welkom!
Jep, het is wat we doen en
tik-tik-tik de tijd tikt door. Héérlijk dat we nooit eeuwig stil hoeven te staan,
voor altijd verzwelgen in verdriet, of pijn. Vier de vluchtigheid hoera !
En vreselijk tergend dat we een
intens moment van geluk geen eeuwigheid kunnen omhelzen. Want het is altijd
een beetje verliezen, een gelukkige momentopname, omdat het slechts dat is :
een moment. En dus onvermijdelijk vluchtig van aard. Het zal in ons brein
belanden, in het vergetelhoekje, tussen de tapijten van verlies, het stof tot
nadenken, en de souveniertjes van leuke herinneringen.
Maar god, wat koester ik de aanblik
van je rommelige paperassen, je jas op de stoel, je blauwe schoentjes bij de
deur. Je brooddoos bij de afwas, de verdroogde maretak achter het
schilderijtje. Je horloge op de tafel, omdat je hem liever niet draagt dan wel,
als ode aan onze vakantie in Spanje, waar we alle tijd léken te hebben. De
honderden kaartjes, prentjes en fotos, die je documenteren wilt, om voor
altijd vast te leggen wie je bent, en wat je worden wilt. Hoop, dromen en
appreciatie voor wat was, hangt als een sluier door het appartement.
Wat koester ik, dit en zovele
andere zaken, omdat het vertegenwoordigt dat jij er BENT. En dat, dát is mijn
eeuwige moment van geluk, zelfs als je er niet bent.
Schrijfopdracht: schrijf iets, met als titel 'Sporen van de zomer'
SPOREN VAN DE ZOMER
De temperatuur in de
slaapkamer nodigt uit tot naaktslapen, of toch ontwaken, want het koelde flink af
in het holst van de nacht. Maar de ochtend meldt zich zeker aan met een
aangename gast en vult de ruimte met die zoete geur, die Warmte met zich
meebrengt. Het vocht dat opstijgt uit de aarde, dwaalt over velden en straten,
als een doelloze geest en glipt langs ons dakraam naar binnen. Het land maakt
zich klaar om bemest te worden, omgeploegd en bezaaid. Gras en bloemen
verspreiden aromas die zich in onze neusgaten nestelen en bijen en wespen weer
tot leven wekken. Vogeltjes fladderen rond en kwetteren naar hartelust. Zomer
hangt in de lucht.
Mijn, meestal bedekte,
huidcellen voelen weer de wrijving van de lakens en mede hierdoor ontsteekt ook
weer een nieuwe energie. Het soort dat, vanaf het moment je zintuigen gewaar
worden dat een nieuwe dag aanbreekt, je onmiddellijk de kracht voelt om je aan
je lusten, driften, drukke agenda, dito planning en huishoudelijke taken te
wijden. Het valt me op, dat het getjilp van mereltje en musje een decibel
luider is, nadat we ook zelf onze dierlijke geluiden hebben geproduceerd. De
zomer brengt wat teweeg.
Ik loop met goede zin en
voornemens de trap af en zie haar teenslippers liggen, nonchalant op de vloer
van de woonkamer. Een foto ervan kon wel een postkaartje zijn om vrienden te
vertellen dat het vakantie is. Op het tafeltje in de keuken, staat nog de
zonnecrème die ze gisteren heeft gebruikt (factor 15!). Kasper, onze kater,
haar kater, leunt tegen de terrasdeur om naar buiten te mogen. Zijn zwartharige
lijfje glijdt langs de spleet die ik voor hem creëer. Hij kan niet snel genoeg
op jacht gaan, naar vliegen, wespen, konijntjes in het veld. De zonnestralen
verlichten het hele huis. De gouden gloed laat geen zichtbaar plekje ongemoeid.
Een wesp kruipt op het gaas van de schuifpui.
Onderweg
naar het werk zie ik een dame op de brommer, te schaars gekleed voor haar
gewicht-lengte verhouding, maar ach, de zon vergoeilijkt deze klederdracht,
gedoogd door het mensenoog. Bouwvakkers staan weer op daken, weliswaar nog met
t-shirt, en ik stel me de angst voor, die spoedig zal opspelen bij het
vrouwvolk. Om nagefloten te worden dus. De postbode verschijnt in korte broek
op de fiets en in de autos zie je talloze zonnebrillen, die bleke gezichten
verbergen. Het schijnt de mode te zijn, dat je rondloopt met een bril, die als
soutiens kan dienen, dus draag ik er ook één. Soutien, omdat mijn geliefde me
verbiedt om mijn borsten in het openbaar met de zwaartekracht te laten meten,
en bril omdat het mode is. En omdat ik hem gekregen heb. En omdat ik hem
eigenlijk ongelooflijk cool vind. Wat een ander er ook van vindt.
Ach, die sporen van de
zomer... Het lijkt lang geleden, dat de zon onze huizen en harten opwarmde,
maar elke minieme verwijzing ernaar, doet ons mijmeren. Over de vorige zomer,
of die daarvoor. Of die dáárvoor ! Of die van 1969, zoals Bryan ooit bezong. Wat
was dat toch, met die zomer?
Maar de Tokyo-sandalen en
blauwe ogen van haar, brengen me toch terug naar vorige zomer. De zomer van
2012. De zomer dat er een klein zaadje werd geplant en zorgvuldig werd
bevloeid. De zomer dat zij naar Kroatië ging, en mijn hart mee leek te nemen.
De zomer dat ik voor het eerst weer leek te genieten van terrasjes en festivals.
Ach, die mooie zomer, die duidelijk is wedergekeerd. En ach, die mooie liefde,
die overduidelijk verdergroeit...
Onder het motto 'wat anderen mogen, mag ik ook (en dan nog eens dubbel en dik)' verkondig ik hier, luid en duidelijk: "Sterke mensen (vaak zien we dan mannen als voorbeeld) wenen niet!"
Zo stereotiep als een vrouw zwak is voor schoenen en homo's een slap handje hebben, voor zij die dit aanstootgevend vinden, berust u even. Je weet ongetwijfeld dat ik niet met dergelijke oneliners aan elkaar hang.
Bob Marley schreef namelijk een lied: No Woman, No Cry. We herinneren ons dit allemaal, en stellen ons een aantal mannen met dreadlocks voor onder een palmboom, in het park van een gemeentehuis in Trenchtown, met gitaar en driekleurige gehaakte mutsen, verzameld rond een kampvuur. Maar de interpretatie van dit lied, heeft verschillende uitvalshoeken.
Enerzijds meent men dat het gaat om de periode dat onze Bob vaststelde dat hij aan kanker leed. En de 'No Woman, no cry', is eigenlijk deaangepaste versie van No Woman, Nuh Cry. Nuh betekent hier Don't waarmee hij zijn vrouw/vriendin/maitresse, weet ik veel (had ik dit moeten opzoeken, stel ik me nu de vraag?).. wilde troosten met het beroerde medische verdict.
Anderzijds, voor zij die in de jaren eind zeventig zelf meer weed rookten dan google bezochten om teksten te leren interpreteren, was het lied eerder een lijflied, waarbij mannen stoer de borst naar voren staken en het luid mee keelden, omdat het klaarblijkelijk wilde zeggen dat vrouwen mannen ellende bezorgen en deze zo dus aan het huilen maakten. Vandaar de uitspraak: daar waar geen vrouwen zijn, is er geen dweepachtig gezeik. OF, of, dat vrouwen 'zwak' zijn en bij elke genegenheid gebruik maken om hun tranen te laten rollen.
Nota: aanhalingstekens worden zorgvuldig gebruikt om ironie te benadrukken of om ware intentie bloot te geven
Maar, onze Bob gaf de auteursrechten weg van deze kaskraker en tot 2008 werden de royalty's uitbetaald aan Vincent Ford, die een gaarkeuken hiermee draaiende hield, in de getto waar Bob opgroeide, in Kingston, Trenchtown. Bewonderenswaardig ! Wat een man, die Bob. "Hij was vast high," zou je denken.
Ik pleeg de wereldhit anders te interpreteren - dat is mijn literaire vrijheid, zullen we maar denken. Voor mij doet het denken aan onrecht. Onrecht in de wereld, ver weg, of onrecht bij ons op straat. Onrecht in het politieke systeem, onrecht als er iemand slachtoffer wordt door iemands egoïsme of drang naar persoonlijke verrijking. Onrecht als we in de krant lezen dat een tweeling uitgeleend werd door hun moeder om de minaar aan zich te kunnen binden. Of guerilla's in Afrika het verkrachten van vrouwen als middel gebruiken om weerstand in de kiem te smoren. Wreed. Niet aardig.
En ondanks mijn aversie tegen daklozen, blijft de leuze op een kartonnen bordje me bij: 'I don't want money, I need change!' Hou jij maar eens je hand op je hart bij een aanblik als deze en tegelijkertijd je kleingeld in je zak. quasi-onmogelijk. De sjofele nooddruftige wenst verandering in de neerwaartse spiraal waar hij ongelukkig, al dan niet bewust, in beland is, en geen aalmoes. Ik moet nog steeds het beeld voor het slapen gaan van mijn membraan afschudden.
We moeten tegen onrecht reageren ! Haal uw middeleeuws zwaard boven en plant het neer in de borstkas van materialisme. Beschilder pamfletten en betoog achter het hekje ter hoogte van Downing Street 10, te London. Zwaai met je vuist, gebruik je middelvinger tegen alles en iedereen die ons, of onze medemens, onrecht berokkent. Met de woorden van F.Kowlier: nen welgemeende fok joe!
Maar vooral, voor we strijdlustig van ons doel afwijken: kom thuis bij iemand. Bij je vrouw, partner, vriend of vriendin, die je moegestreden lichaam verzorgt. Die in ons hoofd weer vrede en hoop fluistert. Die je een schouder aanbiedt, zodat we zuchtend het verdriet kunnen toelaten dat onrecht met zich meebrengt. Vind rust, opdat tranen mogen vloeien en weggekust kunnen worden van onze wangen die inmiddels trekken vertonen van de vermoeiende strijd.
En dan gok ik erop, dat het lied daarover gaat. Wat een geluk dat die vrouwen (partners) er zijn. Maar goed dat we mogen huilen als we moegestreden zijn. We moeten ons niet altijd sterk houden. Als we geen vrouwen hadden, die krachtig genoeg zijn, om ons, strijders, heel even te dragen, konden we niet wenen. Dus, no woman, no cry.
Dat betekent het voor mij.
En bij deze, een intens bedoelde dank... Aan zij, die sterk genoeg waren om mijn tranen op te vangen, ondanks mijn niet-aflatende drang om te strijden: En een speciale dank onder het mom van, we zingen een liedje:
My feet are my only carriage, So I've got to push on through, But while I'm gone:
Ik
zucht. En zucht nog eens. Als een dief in de nacht, lig ik gespannen en met de
ogen wijd open in bed, wachtend tot de slaap me overvalt. De straatlamp piept
onder het rolgordijn, want ze laat die altijd een beetje omhoog, om door de
ochtendzon gewekt te worden.
Draai, draai, ik vind mijn draai niet, en lijk me helemaal verloren te voelen
als ik de klok bekijk. De grote wijzer op 9, de kleine op 5. Nog even en we
mogen weer het bed verlaten, zij uitgerust en ik als een zombie, donkere kringen
rond mijn ogen en een onafwasbare frons op mijn voorhoofd van het piekeren. Hoewel
ik niet piekeren wil, ik weet zelfs niet over wat ik pieker, als ik zo naast me
kijk. Zelfs de achterkant van haar hoofd, de warrige haren geven me vertrouwen
dat alles goed komt.
Ik schuifel dichterbij en overschrijd de grens, de lijn die het bed in twee
gelijke delen scheidt en die heilig is, gezien ze ons van voldoende nachtrust
hoort te voorzien. Mijn nachtrust is heilig. Zij slaapt. Ik leg eerst mijn
lichaam tegen het hare. Zonder echt aan te raken. Ze moet mijn gloed wel
voelen. Ik wacht, tot ze mij niet meer ervaart. Nonchalant, alsof het een droom
is die me beweegt, leg ik mijn hand op haar heup. Niet voorzichtig genoeg, haar
lichaam ontwaakt, haar schouder kantelt mijn kant op. Haar voeten, benen
kronkelen zich rond de mijne en ze neemt mijn hand, met haar hand, die zacht en
warm aanvoelt, en houdt het tegen haar borstkas. Ik sluit voor het eerst mijn
ogen en trek me verder tegen haar aan.
Mijn neus begraaft zich in haar nek en ik adem haar. In. En weer uit. Haren
kriebelen mijn neus. Ze draait haar hoofd en zoekt mijn wang om me een
geruststellende kus te geven. Mijn lippen raken haar mondhoek. Haar adem ruikt
zoet en ik wil niets liever dan haar lippen proeven. Ik hoop tegelijkertijd dat
ze niet het zout op mijn wang proeft, van de verloren traan, eerder die nacht.
De duisternis prikkelt de zintuigen en ik voel hoe ze terugveert van troostend,
naar het op zoek gaan van mijn tedere zoen, die immer op haar wacht. Met
dichtgeknepen ogen spreid ik mijn vingers en druk teder haar schouder tegen me
aan, een vinger aan haar kin en geef haar mijn liefde, in een zoen.
De momenten die volgen gebeuren snel, intens, en met een oerinstinct, alsook
vastberadenheid kalmeert ze mijn onrust.
06u45. De wekker verstoort mijn net ontgonnen slaap. Zij geeft me een
klapkus op de eerste beste plek die ze onbedekt tegenkomt en springt uit bed.
Vrolijk en wel hoor ik ze rommelen in de badkamer, de radio in de keuken
springt aan en de verwarming begint te brommen. Ik sta op, perplex en
oververmoeid. De vraag komt in me op: denkt ze nu echt dat ze slechts heerlijk
heeft gedroomd?
Vijftig tinten grijs, pfoeh - een ode zwart op wit !
Overroepen als je het mij vraagt. Nog niet genoeg bejubeld: jij die me voorleest, bij voorkeur een column van Tom Heremans, waardoor ik rustig word. De zachtheid in je stem, die de stress uit me doet glijden. Je lippen die zich om elk woord heen lijken te vormen, dat is voor mij sensualiteit.
Ik heb geen nood aan seksueel getinte literatuur als jij naast me ligt. Geef mij maar de warmte van je lichaam, die me doet gloeien. Je billen die zich soms nestelen in mijn geborgenheid, en je borsten.. Ze zijn er, denk ik soms, en ja, frons frons, ik zeg het ook zo. Weet je dan eigenlijk wel wat ik bedoel?
Het is op zich moeilijk uit te leggen als je er echt geen idee van hebt. Ze zijn er. En ik zie ze, voel ze naar me lonken. Mag ik ze dan aanraken? Waarom niet? Ze zijn er!
Ze zijn er, parmantig en uitdagend. En ze communiceren soms eerst met mij, alvorens met jou. Ik ben er zeker van. Als ik ze dan aanraak, geven ze je een shot, van instant genot. Dat windt me op.
Ik laat me graag vervoeren in je gehijg, in het op en neer deinen van je lichaam. Met gesloten ogen, maar toch zie ik je. Ik voel precies waar je bent, wie je bent. Vol overgave luister ik naar je, om te weten waar ik moet voelen, zijn, strelen. Hoe hard, hoe zacht..
Al kijk ik soms wel naar je, hoe je geniet, en jij naar mij. Het doet mijn bloed opborrelen van opwinding, liefde, genot, zin, en nog meer zin.
Het maakt me tegelijkertijd ook kwetsbaar, want op dat moment kijk je recht bij me binnen. Intens, soms too hard to handle intens, maar dat ben jij, en dat ben ik. Naakt en kwetsbaar, lustig en passioneel, vol liefde en liefheid, respect en openheid.
Ik voel ze graag, je zachte, fiere borsten. Hoe ze lijken te zuchten onder mijn hand, hoe jij mee kreunt. Wat een geschenk, oprecht, mijn heerlijkheid, mijn dank.
Al 32 jaren zwem ik
rond in deze vijver. Ik zigzag tussen de van bomen gevallen takken en bladeren,
ontduik als ervaringsdeskundige de levensloze wormpjes die op de oppervlakte
drijven. Als levensgenieter spring ik uit het water en plons er terug in, duik in
mijn habitat en voel me vrij. Zwem, zwem, alsof er niet meer is in het
waterachtige bestaan. Als een echte jager, harpoeneerde ik soms een mooier
visje maar we leken altijd de andere kant uit te zwemmen.
Op een dag, toen de zon op het water glinsterde, zag ik door de ooit heldere
watermassa, een vissersvrouw. Ze haalde uit met haar hengel en, plons, een aas
bengelde voor mijn neus. Mijn nimfenavonturen flitsten als een slecht
geregisseerde film voor mijn dromerige ogen en in een oogwenk, besloot ik te
happen. Welk leven zou me beschoren worden? Zou ik eindigen in een aquarium, in
heerlijk, op temperatuur gebracht water? Of in de avontuurlijke zee vrijgelaten
worden? Of zou ik eindigen in een bokaal waar kindervingertjes me uit proberen
te grijpen? Of op de grill, en zou ik verdwijnen in de hongerige maag van de
hengelaar(ster)?
Ik hapte toe en voelde
een kracht me uit het water heffen. Ik toornde hoog boven mijn natuurlijke
omgeving uit, zo hoog dat ik spartelde uit angst, maar ze haalde me desondanks
binnen. Gedecideerd trok ze me naar haar toe. Ik was onmiddellijk betoverd door
haar handen, die de haak in mijn lip vakkundig verwijderden. Ze keek me
vertederd aan en ik wist, ik voelde dat ik niet opgegeten zou worden. Een paar
momenten gingen voorbij, ze leken verdwenen in de tijd, zo magisch. Ze plaatste
me in de emmer naast haar. Ik was overtuigd, ze zou mij meenemen.
Het moment was daar.
Ik voelde dat er iets ging gebeuren.De
hengelaar (ster - als het een woord is) nam de emmer vast en vervoerde me, richting.. de vijver. Zachtjes
liet ze mijn pseudonieuwe thuis in het water glijden, de emmer kantelde om en
liet me vrij. Ik aarzelde om weg te zwemmen. Dit had ik niet verwacht. Ik trappelde
ter plaatse en voelde voor de eerste keer de kilte van de vijver om me heen
slaan. Doch, er wachtte mij geen aquarium, noch een bokaal. Mij wachtte mijn
oude leventje, waar ik me nu voel als nieuwe vis. Het onbekende, maar beminde,
omgeruild voor het bekende.
Waarom ze me weer in
de natuur liet, soms is het gewoon onbegrijpelijk. Echter, een vissengeheugen
vergeet snel, alleen, dat litteken in mijn lip, die blijft zeer doen.
Maar goed dat vissers ook aquariums kunnen bouwen..
Mijn lip doet pijn, jammer ik, en blub blub, ik zwem weer verder, in
cirkeltjes, op die plaats, die me aantrekt zodat ik er niet kan wegblijven.
Maar ook afstoot, zonder precies te weten waarom. Hier is iets gebeurd, dat
voel je soms, denk ik, en ik voel nog een keertje aan het litteken aan mijn
lip.
Wind stuift over de vijver, en ritselt door de bladeren. Sommigen
dwarrelen verlost naar beneden, anderen houden halsstarrig vast. Hij maakt een
salto, gaat even liggen, nabij mijn zwemplekje en zucht naar me: Waar doet het
pijn?
Ik weet het niet, zeg ik beteuterd, overal en nergens, het is er gewoon.
Ik wou dat ik wist waarom, al zou ik het misschien snel weer vergeten.
Ik leg je uit waarom, blaast Wind, met een verhaal, opdat je het misschien zou onthouden.
Zie je, er was eens een visser, hengelaarster kan je ook zeggen. Ze
woonde in een huisje niet ver van deze vijvers, die rond deze tijd van het jaar
omringd worden door roodgekleurde bomen. Ze woonde er graag. Haar huisje was
lange tijd een droomplekje geweest. Zij had er namelijk een pracht van een
aquarium, met een pareltje van een vis erin. Elke dag staarde de hengelaarster
naar die ogenschijnlijke hemelse bokaal. Geen woorden konden beschrijven hoe
blij ze was ermee en hoezeer het haar huis en bestaan opfleurde. Tot die ene
dag echter, de dag dat zij de vis ondersteboven in het water vond. Buikje naar
boven, dromend onder water. Op dat moment brak niet enkel haar hart maar ook
het aquarium, in wel duizenden stukken.
Het kostte haar veel tijd voor ze terug de dagen kon trotseren. Maar
eens dat het lukte, durfde ze weer langs de vijvers te wandelen. Vier seizoenen
kropen voorbij maar langzaamaan zag de visser de zon weer schijnen en voelde
zij zich klaar om haar hengel opnieuw het water in te gooien. Niet zozeer op
zoek naar een nieuw siervisje, maar eerder het vieren van een persoonlijke overwinning
en hengelend naar een lekker hapje.
Vlugger dan verwacht, had de visser beet. Fier haalde ze haar vangst uit het
water, met de gedachten al bij de grill, klaar om het visje op het vuur te
gooien. Maar toen zij het visje zag en in haar handen voelde, besefte ze dat ze
dat niet kon. Nee, zo zat de visser niet in mekaar. En daarbij bleek het visje,
dat er op het eerste zicht gewoon uitzag, veel specialer dan zij eerst vermoedde.
Deze zeldzame soort, de hippievis, kon ze niet zomaar klaarmaken. Daar was ze
te kostbaar voor, te mooi. Dus besloot de hengelaarster de vis in een emmertje
bij te houden.
Ze genoot van de gedachte, dat zon nieuw visje haar weer gezelschap
hield. Door het te observeren, er stilletjes mee te praten, leerde ze er veel
van. Ze was graag bij het hippievisje, en genoot van de tijd die ze samen
doorbrachten. Er was echter één probleem. Waar moest ze het visje laten? Ze had
nog geen tijd gemaakt, noch zin gehad om een nieuw aquarium te bouwen, dus in
huis was er nog geen plaats voorzien. Teruggooien in de vijver leek geen
oplossing want daarvoor was de hippievis te speciaal. En zo besloot ze, de
visser, het kleine, lieve visje mee te dragen in de emmer. En het visje leek
het goed te vinden.
Dagen, weken
gingen voorbij en de vissers hart, hoofd en lichaam gaven tegengestelde signalen.
Wat moest zij met die emmer? Soms liet ze hem staan, maar ging hem gauw weer
opzoeken. Soms nam ze hem mee, en kreeg de vis weer wat eten, gekeuvel en
aandacht.
En zo bleef het maar duren. De visser was in strijd met zichzelf en voelde
uiteindelijk nog maar één ding heel duidelijk aan. De emmer werd te zwaar. Ze
kon hem niet langer dragen. Daarbij zag zij het als een beperking om maar één
hand vrij te hebben om aan het nieuwe aquarium te bouwen.
Daardoor was het dat de visser op een mooie herfstdag de emmer terug
leeggoot in de vijver. Zij was niet klaar, en daardoor de emmer te zwaar, om
het visje een thuis te geven. En ja, het afscheid viel ook haar zwaar. Maar ze
zag het ook als een bevrijding, omdat ze nu rustig verder bouwen kon.
Heeft ze me gewoon weggegooid? Vrijgelaten?
Eerder losgelaten, puft de wind en zoals je weet, Hippievisje, zal
een visser altijd opnieuw de moed vinden om te hengelen. En op een dag zal het
aas het water opnieuw raken. En wie weet ben jij, die uitzonderlijke hippievis
dat je bent, dan net weer op deze plek, waar de visser vist. En dan is dat geen
toeval, maar het lot.
Ik tuit mijn lippen en maak luchtbelletjes in het water. Blub. ---------------------------------------------------------------------------------- 11.11.2012, door Muze geschreven - succes met je bouwproject !
Er gaat iets magisch gebeuren. Ik voel het. Elfjes zullen uit wouden tevoorschijn komen en rond onze hoofden zwermen, om ze te verlichten van de zorgen die ons doen fronsen. Kaboutertjes, hele kleine, kruipen onder stenen en achter bomen vandaan, om karweitjes op te knappen, s nachts, als we liggen te dromen. De lucht kleurt roze, en overal hangt de geur van versgebakken, zoete koekjes, alsof Sinterklaas echt bestaat. De tandenfee gaat weer op pad, met een buideltje vol met centen, voor dappere kinderen. Of moedige volwassenen, want ook zij zijn weer wat kind geworden. Er weerklinkt overal geschater en gegiechel, zonder het voorwaardelijke drankengelag. Geluk zoemt in ieders oren, en muziek weerklinkt overal. Bij het ochtendgloren staat de bakker al neuriënd zijn brood te kneden. De slager bedient een straathond van een worstje. Het viswijf op de markt tapt luidkeels een mopje en het publiek koopt enthousiast uit haar kraam. Een nachtegaal verblijdt ons met zijn lied. Op straat wordt eenieder begroet met een glimlach en een kwajongen krijgt een schouderklopje, voor het helpen over te steken van een opaatje. De kranten staan bol met sprookjesachtige koppen, zoals: Kabouter Pinnemuts wordt papa!, Pinkeltje viert zijn zevenhondervierenvijftigste huwelijksverjaardag met Pinkelotje. en De aarde: na achtendertig triljoen draai-jaren, nog steeds perfect in vorm..
Politieke partijen zijn opgeschort, geen nood aan de ordehandhavers, want de geestelijken van alle godsdiensten hebben de hoofden bij elkaar gestoken en iedereen leeft de tien geboden braafjes na. Waarom zouden ze niet?
Harten zijn gevuld met vreugde en liefde en op de berg zit de boze heks gevangen, voor eeuwig en altijd. Geen mens, geen dier, noch een fantastisch wezen die nog aan haar denkt, of zelfs maar herinnert. Al het slechte smelt weg, als sneeuw voor de zon en het lijkt ondenkbaar dat het leven zo niet blijft voort zinderen.
Dat bedenkt een (vrouw)mens, als ze verliefd is, hier droomt een (vrouw)mens van, als haar hart gevuld is met liefde, en haar buik met vlindertjes. Zoveel mooie dingen in de wereld, maar zij is de mooiste. Het meest betoverende schilderij, het meest innemende landschap, alles komt op nummer twee, want zij is nummer één. Ze is en zal blijven, zoals de geliefde van Shakespeare, wiens schoonheid wordt vereeuwigd in Shall I compare thee to a summers day. Volgens mij hebben we het nota bene over dezelfde vrouw!
Als ik begiftigd was met de stem van een operazangeres, bezong ik elke dag haar mijn liefde, als wekkerradio of zo? Als ik bedeeld was met de kunstzinnigheid om loze woorden om te vormen tot sonnetten, schreef ik dagen, en dagen, die overgaan tot maanden, want ik kan haar een eeuwigheid lang beschrijven.
Alles ziet er rooskleurig uit, maar is het niet. Ik ben de heks niet vergeten en zie haar/zijn verdoemde toren, waar vleermuizen rondfladderen en waar de maan, ostentatief, dag en nacht, over waakt. Doch, wat liefde doet met een mens, of, met mij, is me niet blind maken, integendeel, ik zie helderder dan ervoor. Maar de kracht die ik eerst uit mijn spieren haalde, komt nu vanuit mijn kloppende hart en zoals Mister Kravitz al zong in zijn eerste album, Let Love Rule : "Love is gentle as a rose, and LOVE can conquer any war." Dus laat de heks maar komen, ik verpletter ze/hem door de kracht van de liefde.
En dank je, liefste, voor de kracht, die je me gaf, vannacht...