SOCRATES
Stel, Hippias, dat iemand die naar uw redevoering over schone bezigheden heeft geluisterd, je een vraag zou stellen over de schoonheid en hij zou zeggen : « Vreemdeling uit Elis, wat is dat voor iets schoonheid ?
HIPPIAS
Die man, Socrates, wil toch weten welk ding schoon is?
SOCRATES
Ik denk het niet, Hippias ; hij wil weten wat schoonheid, het schone is.
HIPPIAS
Wat is het verschil tussen die twee vragen ?
SOCRATES
Zie je dat niet?
HIPPIAS
Nee, ik zie geen verschil.
SOCRATES
Klaarblijkelijk heb je daar meer verstand van dan ik. Maar let desalniettemin toch eens op, beste vriend : hij vraagt je niet welk ding 'schoon' is, maar wat het schone is.
HIPPIAS
Begrepen, beste vriend. Ik ga hem vertellen wat het schone is, zonder te vrezen dat mijn antwoord ooit wordt weerlegd. Weet toch, Socrates, vermits ik je de waarheid moet zeggen : een schoon meisje, dát is het schone.
(Plato, Hippias Maior)

|