Een
twee
een
twee
krachten van opgaan
krachten van
neergaan
de nutteloze kamp
ons leven verbrandt
immer
immer
immer
schoppen is troef
nu
harten mijnheren
enzovoort
enz
z.
Uit "Nagelaten gedichten"
Mijn verzen staan nog wat te gapen. Ik word dit nooit gewoon. Zij hebben hier lang genoeg gewoond. Genoeg. Ik stuur ze t huis uit. ik wil niet wachten tot hun tenen koud zijn. Ongehinderd door hun onhelder misbaar wil ik het gegons van de zon horen of dat van mijn hart, die verraderlijke spons die verhardt.
Mijn verzen neuken niet klassiek, zij brabbelen ordinair of brallen al te nobel. In de winter springen hun lippen, in de lente liggen zij plat bij de eerste warmte, zij verzieken mijn zomer en in de herfst ruiken zij naar vrouwen.
Genoeg. Nog twaalf regels lang op dit blad hou ik ze de hand boven het hoofd en dan krijgen zij een schop in hun gat. Ga elders drammen, rijmen van een cent, elders beven voor twaalf lezers en een snurkende recensent.
Ga nu, verzen, op jullie lichte voeten, jullie hebben niet hard getrapt op de oude aarde waar de graven lachen als zij hun gasten zien, het ene lijk gestapeld op het andere. Ga nu en wankel naar haar die ik niet ken.
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen, haast dravend en vaak hakend in de mat, lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen, gaat elke week de idioot naar 't bad.
De damp, die van het warme water slaat maakt hem geruster: witte stoom... En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat, bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.
De zuster laat hem in het water glijden, hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst, hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst en om zijn mond gloort langzaamaan een groot verblijden.
Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden, zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen, zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden komen als berkenstammen door het groen opdoemen.
Hij is in dit groen water nog als ongeboren, hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen, hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren en hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.
En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt, en stevig met een handdoek drooggewreven en in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.
En elke week wordt hij opnieuw geboren en wreed gescheiden van het veilig water-leven, en elke week is hem het lot beschoren opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.
M. Vasalis (1909-1998)
Uit: Parken en woestijnen, A.A.M. Stols, Rijswijk 1940.
Ik heb je liever dan brood, al zegt men ook dat het niet kan en al kan het ook niet.
Ik heb je liver dan vrolijkheid of regen, liever dan de stilte van drie uur in de rustig in- en uitademende nacht.
De meeuwen scheren overdag met hun vleugels langs de blonde warme lucht. De wilde bloemen staan te lachen in het warme bad van de zon. De zon danst zijn toch maar kleine rol met zoveel overgave dat het heel stil wordt, hier, in dit deel van het heelal.
Ik heb je liever dan brood, al zegt men ook dat het niet kan en al kan het ook niet. Liever dan vrolijkheid of regen, liever nog dan ik heb je lief.
Ik heb vannacht gedronken en gezien
Hoe geen vrouw ooit krijgt wat ze verdient
Het zien duurt een seconde, de gedachte blijft voor altijd
Ik heb vannacht gedronken en gezien
Ik heb vannacht gedronken en beleefd
Hoe geen vrouw ooit terugkrijgt wat ze geeft
Er is geen macht ter wereld die niet vroeg of laat opzijtrapt
Ik heb vannacht gekeken en beleefd en
Blauw, blauw, blauw
Keer ik terug naar jou
Blauw, blauw, blauw
Yeah, blauw
Ik heb zojuist gedronken en gezien
Hoe jij van mij nooit krijgt wat je verdient
Als weer een die altijd vooruit en daarom nooit opzijkijkt
Ik heb vannacht gekeken en gezien
En het zien duurt een seconde
De gedachte blijft voor altijd
Blauw
Dus hier kom ik aan hier ben ik
Lief ik geef mezelf aan jou
Blauw
O Captain my Captain! our fearful trip is done, The ship has weathered every rack, the prize we sought is won, The port is near, the bells I hear, the people all exulting, While follow eyes the steady keel, the vessel grim and daring; But O heart! heart! heart! O the bleeding drops of red, Where on the deck my Captain lies, Fallen cold and dead.
O Captain! my Captain! rise up and hear the bells; Rise up--for you the flag is flung for you the bugle trills, For you bouquets and ribboned wreaths for you the shores a-crowding, For you they call, the swaying mass, their eager faces turning; Here Captain! dear father! This arm beneath your head! It is some dream that on the deck, You've fallen cold and dead.
My Captain does not answer, his lips are pale and still; My father does not feel my arm, he has no pulse nor will; The ship is anchored safe and sound, its voyage closed and done; From fearful trip the victor ship comes in with object won; Exult O shores, and ring O bells! But I, with mournful tread, Walk the deck my Captain lies, Fallen cold and dead.
Als ik kijk naar de kristalmaan, de rode tak van trage herfst bij mijn raam, als ik, bij het vuur gezeten, de ongrijpbare as neem of rimpelig lijf van brandhout, weet je, dat alles mij tot jou voert, alsof alles wat bestaat, geuren, licht, metalen, scheepjes zijn die varen naar jouw eilanden die me verwachten.
Welnu dan, als beetje bij beetje jouw liefde voor mij minder wordt, zal beetje bij beetje mijn liefde voor jou minder worden.
Als je me plotseling vergeet, zoek me niet, want ik zal je reeds vergeten zijn.
Als je de wind van vlaggen die door mijn leven waait waanzinnig en lang vindt, en je besluit me aan de oever te laten van het hart waarin ik wortel bedenk dat op die dag, op dat uur, ik mijn armen op zal heffen, dat mijn wortels naar buiten komen om andere grond te zoeken.
Maar als je dag na dag, uur na uur, voelt - onverzoenlijk lief - dat je voor mij bestemd bent, als, dag na dag, een bloem aan je lippen ontstijgt om mij te zoeken, ach dan, allerliefste, komt dat vuur weer in mij op, in mij blust niets of wordt vergeten, mijn liefde voedt zich aan jouw liefde:
zolang je leeft zal mijn liefde in jouw armen zijn zonder mijn armen te verlaten.
Ode aan de tomaat - Pablo Neruda was communist en schreef gedichten over zeer gewone dingen zoals tomaten en ajuinen
Twintig jaar geleden was deze tekst mijn examen voor Voordracht en ik heb er altijd evenveel plezier aan beleefd
Ode aan de tomaat - Pablo Neruda
Middag en zomer, de straat verdrinkt in tomaten, het licht deelt zich in twee tomatenhelften en het sap stroomt door de straten.
In december breekt de tomaat z'n ketenen en dringt de keukens binnen, komt aan voor de lunch, gaat kalm zitten in de dressoirs tussen de vazen en botervlootjes en de blauwe zoutvaatjes. De tomaat heeft een eigen licht en een goedaardige grootheid. Maar helaas we moeten hem vermoorden, het mes zinkt diep in zijn levend vlees, de rode ingewanden, een nieuwe zon, diep en onuitputtelijk.