Inhoud blog
  • Gedichten van Johannes Bobrowski (vervolg)
  • Gedichten van Johannes Bobrowski
  • Johannes Bobrowski
  • Bibliografisch
  • Over Edmond Ottevaere
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Edmond Ottevaere
    Literair criticus en vertaler
    27-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over Edmond Ottevaere

     

    Edmond Ottevaere (Ooigem, 1929) studeerde Germaanse filologie aan de KU Leuven en was leraar aan het Sint-Jozefinstituut en het H.I.T.E.K. (allebei te Kortrijk) en aan het I.H.E.C.S. Ramegnies-Chin.  Onmiddellijk na zijn studietijd heeft hij les gegeven aan Duitstalige leerlingen in een school nabij Aken. Reeds toen viel zijn speciale belangstelling voor de Duitse literatuur op. Toch was zijn eerste publicatie in boekvorm aan een Nederlands auteur gewijd. In 1968 verscheen hij Desclée De Brouwer zijn essay over J.C. Bloem. Hij had over Bloem een eindverhandeling geschreven die hij in dit eerste boek verwerkte. Na een korte schets van het leven en het oeuvre van de auteur vertrekt hij van het sleutelwoord ‘verlangen’ om door te dringen in de psychische lotgevallen die het verlangen, dat niet alleen voor de onbereikbare droom staat, maar ook voor de geluksdrang in de meest ruime betekenis van het woord, in de avontuurlijke expansiedrang en de noodzakelijke berusting die daarop volgt, meegebracht heeft. Hij noteert zowel de poging tot ontgrenzing in de droom als de vergeefsheid en de onvervulbaarheid, m.a.w. de beperktheid van dit menselijke pogen met al de bitterheid en de onvrede die zelfs in de poëtische daad niet helemaal verdwijnen. Hij ontleedt verder de ontwikkeling over Media Vita, De Nederlaag en Sintel tot en met Afscheid en komt tot het besluit dat het oeuvre van Bloem precies door het verlangen absoluut te stellen en de ambivalentie van de pool vervulling en de pool onvervulbaarheid levendig te houden tot een soort berusting kon komen die tegelijk een pure oefening in de dood was en de  rechtvaardiging van een bestaan. Het is typisch voor Ottevaere dat hij van de lezer afscheid neemt met de vraag of die ‘verpuurde’ schoonheid toch niet meer is dan de rechtvaardiging van een bestaan.

               
    In de loop van de jaren heeft Edmond Ottevaere zich zo gretig op de verkenning van de Duitse en 0ostenrijkse letteren toegelegd en heeft hij zo’n grote eruditie verworven omtrent teksten, productieprocessen en receptieve verschijnselen dat men hem gerust een van de betrouwbaarste gidsen in Vlaanderen van de Duitse literatuur kan noemen.

               
    Zijn besprekingen willen eerst en vooral informeren. Exact informeren. Daarbij gaat het niet alleen om een correcte inhoudsbeschrijving van de boeken, maar ook om het schetsen van de daarachter verscholen mentaliteit en de specifiek artistieke wijze waarop het schrijvend individu zich tot de lezer richt. Zelden gaat zijn aandacht daarbij alleen naar het experiment. Hij is er zich van bewust dat de ontwikkeling van de literatuur steeds een verborgen gesprek (soms een polemisch gesprek) verraadt tussen traditie en vernieuwing. Als informant draagt hij er zorg voor dat de gewone lezer, die het van boeiende lectuur moet hebben, niet afhaakt, als hij met schrijversbedoelingen geconfronteerd wordt die hem wellicht te esoterisch lijken. Hij weet dat voor de meeste lezers ‘taal nog steeds een betekenisvehikel’ is en de roman een verhaal dat een stuk werkelijkheid of een droom weerspiegelt. Maar tegelijk weet hij ook dat de pedagogische taak van de criticus niet beperkt is tot het doorgeven van inhoudelijk doorzichtig gemaakt leesvoer. Telkens tracht hij ook de speciale accenten te laten horen die verhaal en boodschap tot een kunstwerk maken. Vele jaren al schrijft hij vanuit deze optiek voor een groot lezerspubliek in De Standaard. Ook de lezers van Dietsche Warande en Belfort en Vlaanderen kennen hem van zijn jaaroverzichten en zijn uitvoeriger kritische opstellen.

               
    Bij Heideland verscheen in 1979 een reeks recensies die tussen 1960 en 1978 in ‘De Standaard der Letteren’ afgedrukt werden, onder de titel Tekens van taal en tijd. Zowel de titel als de ondertitel zijn kenschetsend. Het gaat er om mededelingsvormen (Tekens), om de taal waarin ze gesteld zijn en om de tijdsgeest (of de positie in de tijd) waarvan ze de belichaming zijn. Wat de ondertitel betreft: met de term ‘verkenningen’ is aangeduid dat hij wil signaleren, informeren en oriënteren. In zijn voorwoord heet het dat hij alleen dat wil doen. Wie echter regelmatig zijn artikels leest, weet dat hij meer doet. Hij wil tevens getuigen van wat deze literatuur hem openbaart aan reflectie en reactie op het tijdsgebeuren, getuigen van de wijze waarop de naoorlogse mens zijn diepste aspiraties uitspreekt in de manier waarop hij zich bezint over zijn eigen ontwikkeling, zijn eigen levensproject en de kansen of de onmogelijkheid die hij ziet om dit project te realiseren. Als waarnemer van het literaire leven is Ottevaere echt betrokken bij en bekommerd om het lot van de enkelingen die de moed hebben voor hun verzuchtingen uit te komen, en om de maatschappij waarin deze individuen de spanning tussen hun eigen levensproject en de druk van de maatschappij of van de beschaving in haar geheel ervaren. En tegelijk poogt hij af te wegen wat deze uitingen als artistiek product waard zijn. Niet met de verbetenheid van iemand die de ideale verhouding van teken en taal meent te kennen, maar met de empathie van de aandachtige waarnemer die het gevecht met de taal weet te plaatsen, te beschrijven en in te schatten. In een briefgesprek met Marc De Smet (Noodrem 17, p. 207) zegt hij zelf over de keus die hij uit zijn teksten gemaakt heeft voor Tekens van taal en tijd: ‘De keuze is ten slotte ook voor mezelf een poging geweest om een ietwat afstandelijker kijk te krijgen op het literaire landschap, een proeve tot zelforiëntatie door noodzakelijke eliminatie, die dan hopelijk ook voor de lezer een wegwijzer kan zijn.’ De Duitse literatuur interesseert hem o.m. als ‘de literatuur van een land waarin mensen en auteurs, meer dan waar ook, geconfronteerd worden met een door twee oorlogen dooreengeschudde en brutaal veranderde maatschappij waarin zij als mens zichzelf dienden te hervinden, of nog anders geformuleerd, constant zichzelf en hun maatschappij in vraag gesteld zagen.’ En dat is dan weer tekenend voor zijn kritische aanpak. Het is vooral de dramatisch bewogen mens als narratief en expressief wezen die zijn aandacht gaande houdt. Dat Ottevaere ook aan deze geboeidheid vorm kan geven bepaalt de meerwaarde van de verslagen die hij als dagelijks lezer voor zijn publiek maakt.

               
    Vermelden we nog dat hij ook als vertaler van lyrisch werk uit Duitsland en Oostenrijk zijn sporen verdiende. Samen met Piet Thomas vertaalde hij gedichten van Johannes Bobrowski, Peter Huchel, Rose Ausländer en Ilse Aichinger. Uit hun samenwerking ontstond ook de bloemlezing met vertaalde gedichten De Oostenrijkse lyriek van de twintigste eeuw (1987).

    © Piet Thomas

     Uit: Piet Thomas,Kortrijk en de moderne Nederlandse letterkunde,Tielt/Amsterdam: Lannoo, 1988.


    28-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bibliografisch

    Kritisch werk

    In boekvorm

    • J. C. Bloem.Brugge, Desclée De Brouwer, 1968.
    • Tekens van taal en tijd. Verkenningen in de Duitse letterkunde van nu Heideland-Orbis, 1979.
    • Deutsche Literaturgeschichte : vom Expressionismus bis zur Gegenwart (i.s.m. F. Bouciqué) Antwerpen : Plantyn, s.d.

    In tijdschriften en dagbladen

    • Duitse Letteren: Wolfgang Borchert. In: Dietsche Warande en Belfort,jg.101, 1956, nr.4. 301-305.
    • Duitse Letteren: Bertolt Brecht. In: Dietsche Warande en Belfort,jg.102, 1957, nr.3. 175-180.
    • Duitse Letteren: Thomas Mann. In: Dietsche Warande en Belfort,jg.104, 1959, nr.1. 49-56.
    • Eeuwige voorraad.In: De Standaard der Letteren, 27.01.1962.
    • Goethe in zakformaat.In: De Standaard der Letteren, 07.04.1962.
    • Het atelier.In: De Standaard der Letteren, 21.07.1962.
    • Raadsel der merovingers. In: De Standaard der Letteren, 10.11.1962.
    • Günter Grass in pocket. In: De Standaard der Letteren, 08.12.1962.
    • Literatuur in deze tijd. In: De Standaard der Letteren, 09.03.1963.
    • Lyriek van het avondland. In: De Standaard der Letteren, 20.04.1963.
    • Het oeuvre van Marie-Luise Kaschnitz. In: De Standaard der Letteren, 27.07.1963.
    • Duitse literatuur in west in oost. In: De Standaard der Letteren, 15.02.1964.
    • Met kussen van Else. In: De Standaard der Letteren De Standaard. 06.06.1964.
    • Eenzaam als Nietzsche. In: De Standaard der Letteren, 10.10.1964.
    • Zwart als het zwarte kaft. In: De Standaard der Letteren, 13.02. 1965.
    • Morgengesternten. In: De Standaard der Letteren, 06.03.1965.
    • Als kernen van onrust. In: De Standaard der Letteren, 10.07.1965.
    • Kafka's raadsel. In: De Standaard der Letteren, 22.07.1965.
    • Georg Trakls eenzame wereld. In: De Standaard der Letteren, 25.09.1965.
    • Broch hééft formaat. In: De Standaard der Letteren, 20.11.1965.
    • Janouchs KAFKA niet te zeer verguld.  In: De Standaard der Letteren, 4. 12.1965.
    • De jonge Kafka. In: De Standaard der Letteren, 13.03.1966.
    • Revolte voor nieuwe wereld. In: De Standaard der Letteren, 11.06.1966.
    • Dichteres van de ondergang.  In: De Standaard der Letteren, 29.10.1966.
    • Poetische telefoon. In: De Standaard der Letteren, 12.11.1966.
    • Kafka blijft een raadsel. In: De Standaard der Letteren, 14.01.1967.
    • Heimwee naar paradijzen. In: De Standaard der Letteren, 11.02.1967.
    • Schrijven IS provoceren. In: De Standaard der Letteren, 04.03.1967.
    • Rilke in beeld. In: De Standaard der Letteren, 08.04.1967.
    • Het kompromis. In: De Standaard der Letteren, 26.06.1967.
    • Twee Duitse literaturen. In: De Standaard der Letteren, 21.10.1967.
    • Kafka's brieven aan Milena. Een vivisektie. In: De Standaard der Letteren, 20.01.1968
    • Taal vol van raadsels. In: De Standaard der Letteren, 23.03.1968.
    • Max Brod overleden. In: De Standaard der Letteren, 03.01.1969.
    • Toen in Stuttgart. In: De Standaard der Letteren, 17.01.1969.
    • De heer Goethe kompleet. In: De Standaard der Letteren, 01.02.1969.
    • Lange jacht. In: De Standaard der Letteren, 19.09.1969.
    • Christa T. Oostduitse kortsluiting. In: De Standaard der Letteren, 17.4.1970.
    • Voorwendsels tot schrijven. In: De Standaard der Letteren, 11.09.1970.
    • Spiegeltje aan de tijdwand. In: De Standaard der Letteren, 16.04.1971.
    • Postume verhalen typisch Urzidil. In: De Standaard der Letteren, 28.05.1971.
    • Inventaris recente Duitse literatuur. In: De Standaard der Letteren, 04.06.1971.
    • Over literatuur en politiek in Duitsland. In: De Standaard der Letteren, 20.08.1971.
    • De nieuve Böll is complex: Gruppenbild mit Dame. In: De Standaard der Letteren, 27.8.1971.
    • Op vrije voeten. In: De Standaard der Letteren, 25.02.1972.
    • Prozaisten uit de DDR. In: De Standaard der Letteren, 05.05.1972.
    • Handke schrijft een krimi. In: De Standaard der Letteren, 18.08.1972.
    • Zware en lichte muze. In: De Standaard der Letteren, 08.09.1972.
    • Man mét eigenschappen. In: De Standaard der Letteren, 24.11.1972.
    • Günter Grass peripatetisch. In: De Standaard der Letteren, 01.12.1972.
    • Handke-elegie. In: De Standaard der Letteren, 22.12.1972.
    • Rust roest. In: De Standaard der Letteren, 13.07.1973.
    • Walser blaast uit. In: De Standaard der Letteren, 19.10.1973.
    • God zwijgt in de boeken. In: De Standaard der Letteren, 21.05.1974.
    • Literatuur op wielen. In: De Standaard der Letteren, 28.06.1974.
    • Duitse literatuur 1972. In: Dietsche Warande en Belfort. jg.118,1973,nr.10, 778-782.                                   
      Heinrich Böll, Gruppenbild mit Dame. Günter Grass, Tagebuch einer Schnecke. Peter Handke, Wunschloses Unglück. Ernst Jünger, Die Zwille. Jurek Becker, Irre.ührung der Behörden. Wolfgang Hildesheimer, Masante.
    • Duitse literatuur 1973. In: Dietsche Warande en Belfort. jg.119,1974,nr.7, 570-576.                                       
      Martin Walser, Der Sturz. Dieter Kühn, Die Präsidentin. Hans-Erich Nossack, Bereitschaftsdienst. Marie-Luise Kaschnitz, Orte. Barbara Frischmuth, Das Verschunden des Schattens in der Sonne. Lothar-Günther Buchheim, Das Boot. Günther De Bruyn, Preisverleihung
    • Duitse literatuur 1974. In.: Dietsche Warande en Belfort. jg.120,1975,nr.4. 298-310.                                      
      Heinrich Böll, Die verlorene Ehre der Katharina Blum. Martin Gregor-Dellin, Föhn. Carl Amery, Das Königsprojekt. Arthur Honegger, Die Fertigmacher. Alfred Andersch, Winterspelt. Uwe Timm, Heisser Sommer. Walter Kempowski, Tadellöser & Wolff. Rudolf-Fritz Fries, Das Luft-Schiff. Hubert Fichte, Versuch über die Pubertät. Manès Sperber, Die Wasserträger Gottes. Franz Kafka, Briefe an Ottla und die Familie. Uwe Johnson, Eine Reise nach Klagenfurt.
    • Handke bijna romantisch. In: De Standaard der Letteren, 27.06.1975.
    • Ode aan vrijheid. In: De Standaard der Letteren, 19.09.1975.
    • Ijzig vrouwelijk proza. In: De Standaard der Letteren, 19.12.1975.
    • Oidipoes bij Kafka. In: De Standaard der Letteren, 30.01.1976.
    • Lyrisch door 't leven. In: De Standaard der Letteren, 20.02.1976.
    • Het leven een ziekte. In: De Standaard der Letteren, 29.04.1976.
    • Duitse portretten. In: De Standaard der Letteren, 04.06.1976.
    • Zwitser met allure.  In: De Standaard der Letteren, 30.07.1976.
    • Gemalen bij Walser. In: De Standaard der Letteren, 16.07.1976.
    • Canetti met mondjesmaat. In: De Standaard der Letteren, 05.11.1976.
    • Tussen gruwelen en griezelen. In: De Standaard der Letteren, 23.07.1976.
    • Zwitser met allure. In: De Standaard der Letteren, 30.07.1976.
    • Duitse literatuur 1975. In: Dietsche Warande en Belfort. jg.121,1976,nr.5, 375-389.                                      
      Werner Koch, Wechseljahre oder See-Leben II. Karin Struck, Die Mutter. Hermann Lenz, Neue Zeit. Horst Bienek, Die erste Polka. Walter Kempowski, Ein Kapitel für sich. Elfriede Jelinek, Die Liebhaberinnen. Dieter Kühn, Stanislaw der Schweiger. Siegfried Lenz, Der Geist der Mirabelle. Geschichten aus Bollerup; Einstein überquert die Elbe bei Hamburg. Manès Sperber, Die vergebliche Warnung; Zur Analyse der Tyrannis Max Frisch, Montauk. Christian Linder & Heinrich Böll, Drei Tage in März. Heinrich Böll, Zur Gesinnungslage der Nation.
    • Duitse literatuur 1976 (I). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.122,1977,nr.8. 612-621.                                      
      W.E. Richartz, Büroroman, pp. 613-615. Walther Kauer, Spätholz, pp. 615-616. Arthur Honegger, Freitag oder die Angst vor dem Zahltag, pp. 617-618. Martin Walser, Jenseits der Liebe, pp. 618-619. Ernst Augustin, Raumlicht: Der Fall Evelyne B., pp. 619-621.
    • Duitse literatuur 1976 (II). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.122,1977,nr.10, 770-779.                                        
      Heinar Kipphardt, März, pp. 770-771. Adolf Muschg, Entfernte Bekannte, pp. 771-772. Günter Steffens, Annäherung an das Glück, pp. 772-773. Leonie Ossowski, Weichselkirschen, pp. 773-774. Elisabeth Plessen, Mitteilung an den Adel, pp. 775-777. Carl Zuckmayer, Aufruf zum Leben, p. 777. Rainer Kunze, Die wunderbaren Jahre, pp. 777-779.
    • Kafka of de andere ervaring. In: Dietsche Warande en Belfort. jg.122,1977,nr.7, 531-533.
    • Schoorvoetend. In:De Standaard der Letteren, 27.05.1977.
    • Heimwee in Dundruk. In:De Standaard der Letteren, 22.07.1977.
    • Salzburg zonder Mozart. In:De Standaard der Letteren, 29.07.1977
    • Handke-scenario. In:De Standaard der Letteren, 28.08.1977.
    • Schrijven als bestaan. In:De Standaard der Letteren, 18.11.1977.
    • Duitse literatuur 1977. In: Dietsche Warande en Belfort. jg.123,1978,nr.6, 439-455.                                         
      Maria Erlenberger, Der Hunger nach Wahnsinn, pp. 439-440. Brigitte Schwaiger, Wie kommt das Salz ins Meer, pp. 440-441. Elisabeth Albertsen, Das Dritte, pp. 441-442. Renate Schostack, Zwei Arten zu lieben, pp. 441-442. Ernst Herhaus, Kapitulation. Aufgang einer Krankheit, pp. 443-444. Horst Bienek, Septemberlicht, pp. 444-445. Christa Wolf, Kindheitsmuster, pp. 445-446. Wolfgang Koeppen, Jugend, pp. 446-447. Edgard Hilsenrath, Der Nazi & der Friseur, pp. 447-448. Dieter Kühn, Ich, Wolkenstein, pp. 448-449. Manes Sperber, Bis man mir Scherben auf die Augen legt, pp. 450-451. Peter Handke, Das Gewicht der Welt, p. 451. Botho Strausz, Die Widmung, pp. 451-452. Günter Grass, Der Butt, pp. 452-454. Hans Joachim Schädlich, Versuchte Nähe.
    • Bernhard autistisch. In: De Standaard der Letteren, 31.3.1978.
    • Moederbinding. In: De Standaard der Letteren, 11.08.1978.
    • Paard op hol. In: De Standaard der Letteren, 22.12.1978.
    • Introspectie en retrospectie. Snoecks - 1979, 285-197.
    • Handke. In: De Standaard der Letteren, 16.02.1979.
    • Varen op de Titanic. In: De Standaard der Letteren, 02.03.1979.
    • Katastrofenproza. In: De Standaard der Letteren, 18.05.1979.
    • Een geschenk van Grass. In: De Standaard der Letteren, 15.06.1979.
    • Magazin 9. In: De Standaard der Letteren, 06.07.1979.
    • Ontnuchterd. In: De Standaard der Letteren, 12.10.1979.
    • Twee theaterratten. In: De Standaard der Letteren, 19.10.1979.
    • Duitse literatuur 1978 (I). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.124,1979,nr.7. 529-540.                                 
      Tankres Dorst, Klaras Mutter, pp. 539-540. Ingeborg Drewitz, Gestern war heute, pp. 536-538. Peter Härtling, Hubert oder die Rückkehr nach Casablanca, pp. 535-536. Edgard Hilsenrath, Nacht, pp. 617-619. Rolf Hochhuth, Eine Liebe in Deutschland, pp. 538-539. Walter Kempowski, Aus grosser Zeit, pp. 615-617. Brigitte Klump, Das rote Kloster, pp. 621-622. Siegfried Lenz, Heimatmuseum, pp. 613-615. Peter Rosei, Von hier nach dort, pp. 532-534.
    • Duitse literatuur 1978 (II). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.124,1979,nr.8. 613-623.                                    
      Hans Jürgen Schulz (Hrsg.), Mein Judentum, pp. 619-621. Karin Struck, Trennung, pp. 530-532. Martin Walser, Ein fliehendes Pferd, pp. 529-530. Gabriele Wohmann, Frühherbst in Badenweiler, pp. 534-535. Gernot Wolfgruber, Niemandsland, pp. 533-534.
    • Een geschenk van Grass. In: De Standaard der Letteren, 15.06.1979.
    • Ontnuchterd. In: De Standaard der Letteren, 12.10.1979.
    • Duitse literatuur 1979(I). In: Dietsche Warande en Belfort,jg.125, 1980, nr.6, 446-459.                                      
      Eva Demski, Goldkind, pp. 447-448. Gunter Grass, Das Treffen in Telgte, pp. 453-455. Walter Kempowski, Immer so durchgemogelt; Unser Herr Böckelmann, pp.547-549.Hermann Lenz, Die Begegnung, pp. 455-457.Hans A. Neunzig ( Hrsg. ), Hans Werner Richter and die Gruppe 47, p. 455. Helga M. Novak, Die Eisheiligen, pp. 448-449.Elisabeth Plessen, Kohlhaas, pp. 449-451.Horst Ulbricht, Kinderlitzchen, p. 448. Christa Wolf, Kein Ort. Nirgends, pp. 451-453.
    • Duitse literatuur in de 20steeeuw. In: Dietsche Warande en Belfort,jg.125, 1980, nr.6, 471-472.                   
      Hermann Glaser, Literatur des 20. Jahrhunderts in Motiven.Wolfgang Rothe, Kafka in der Kunst.
    • Kafka in de kunst. In: De Standaard der Letteren, 04.04.1980.
    • Onheilige legende. In: De Standaard der Letteren, 11.04.1980.
    • Troebele tijd. In: De Standaard der Letteren, 04.07.1980.
    • Psychogram van een groei. In: De Standaard der Letteren, 12.09.1980.
    • Speelser dan ooit. In: De Standaard der Letteren, 12.12.1980.
    • Versagende held. In: De Standaard der Letteren, 19.12.1980.
    • Het negende uur. In: Dietsche Warande en Belfort,jg.125, 1980, nr.8, 630-31.                                                
      Peter Huchel, Die neunte Stunde
    • Duitse literatuur 1979(II). In: Dietsche Warande en Belfort,jg.125, 1980, nr.9, 673-684.                                 
      Nicolas Born, Die Falschung, pp. 678-680. Max von der Gran, Flachenbrand, pp. 674-675. Peter Handke, Langsame Heimkehr, p. 682. Hermann Lenz, Die Begegnung, pp. 680-682. Georg Lentz, Molle mit Korn, pp. 683-684.Ulrich Plenzdorf, Die Legende vom Gluck ohne Ende, pp. 682-683. Otto F. Walter, Wie wird Beton zu Gras, pp. 675-676.
    • Duitse literatuur 1980 (I). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.126,1981,nr.5, 377-384.                                       
      Op een inleiding, waarin verwezen wordt naar Volker Hage, Aufbrüche, Abschiede.Studien zur deutschen Literatur seit 1968, volgt een bespreking van Jan Christ, Der Morgen auf dem Lande, pp. 380-381.Mechtild Curtius, Wasserschierling, pp. 381-382. Peter Härtling, Nachgetragene Liebe, pp. 382-388. Christian Opitz, Sonntags. Schlesisches Himmelreich, pp. 378-379. Klaus Stiller, Weihnachten. Als wir Kinder den Krieg verloren, pp. 379-380.
    • Twee Duitse dichteressen. In: Dietsche Warande en Belfort. jg.126,1981,nr. 6, 470-472.                                   
      Sarah Kirsch, Zaubersprüche; Landaufenthalt; Rückenwind; Drachensteigen, pp. 470-471.Selma Meerbauw-Eisinger, Ich bin in Sehnsucht eingehüllt, pp. 471-472.
    • Duitse literatuur 1980 (II). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.126,1981,nr.7, 532-539.                                    Jean Améry, Oertlichkeiten, pp. 535-537. Alfred Andersch, Der Vater eines Mörders, pp. 537-539. Elias Canetti, Die Fackel im Ohr, pp. 534-535. Christoph Meckel, Suchbild über meinen Vater, pp. 532-533. Paul Parin, Untrügliche Zeiten von Veränderung - Jahre in Slowenien, pp. 533-534.
    • Duitse literatuur 1980 (III). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.126,1981,nr.9, 705-712.                                
      Günter Grass, Kopfgeburten oder die Deutschen sterben aus, pp. 707-709. Adolf Muschg, Baiyun oder die Freundschaftsgesellschaft, pp. 705-709. Gerold Späth, Commedia, pp. 710-712. Martin Walser, Das Schwanenhaus, pp. 709-710.
    • Duitse literatuur 1980 (IV). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.126,1981,nr.10, 764-768.                                
      Martin Grzimek, Berger, pp. 764-766. Irmgard Keun, Nach Mitternacht, p. 768. Klaus Schlesinger, Leben im Winter, pp. 766-767. Hilde Spiel, Die Früchte des Wohlstands, pp. 767-768
    • Walser. In: De Standaard der Letteren, 24.04.1981.
    • Schrijven en drinken. In: De Standaard der Letteren, 31.07.1981.
    • Duitse literatuur 1981 (I). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.127, 1982, nr.7, 542-548.                                 
      Jürgen Becker, Erzählen bis Ostende, pp. 543-545. Diana Kempff, Der vorsichtige Zusammenbruch, p. 547. Kurt Marti, Bürgerliche Geschichten, pp. 547-548. Ingrid Puganigg, Fastnacht, pp. 545-546. Hannelies Taschau, Erfinder des Glücks, p. 543. Gernot Wolfgruber, Verlauf eines Sommers, pp. 546-547.
    • Duitse literatuur 1981 (II). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.127, 1982, nr.10. 782-790.                
      Alfred Andersch, Flucht in Etrurien, p. 784. Franz Böni, Die Wanderarbeiter, p. 782. Stefan Heym, Ahasver, pp. 788-789. Ernst Jünger, Siebzig verweht I, II, pp. 782-784. Walter Kempowski, Schöne Aussicht, pp. 785-786. Christian Opitz, Kraut und Rüben, p. 786. Wolfdietrich Schnurre, Ein Unglücksfall, pp. 787-788. Joachim Seyppel, Die Mauer oder das Café am Hackenschen Ufer, pp. 784-785. Isaac Bashevis Singer, Eine Kindheit in Warschau, p. 789. Gabriele Wohmann, Das Glücksspiel, pp. 786-787
    • Fabel voor feministen. In: De Standaard der Letteren, 14.05.1982.
    • Kafka miste de uitgever. In: De Standaard der Letteren, 03.12.1982.
    • Kafka und kein Ende. In: Dietsche Warande en Belfort, jg.128, 1983, nr.5, 382-385.                                     
      Joachim Unseld, Franz Kafka - ein Schriftstellerleben. Bondig overzicht van recente publicaties over Kafka p. 385.
    • Duitse literatuur 1982 (I). In: Dietsche Warande en Belfort. jg.128, 1983, nr.7, 536-544.                                  
      Jurek Becker, Aller Welt Freund, pp. 537-538. Horst Bienek, Erde und Feuer, pp. 543-544. Gerd Hofmann, Auf dem Turm, pp. 541-542. Helga M. Novak, Vogel federlos, pp. 540-541. Martin Walser, Brief an Lord Liszt, pp. 536-537. Joseph Zoderer, Die Walsche, pp. 538-539.Emil Zopfi, Suche nach dem Andern, pp. 539-540.
    • Duitse literatuur 1982 (II). In: Dietsche Warande en Belfort, jg.128, 1983, nr.9. 691-698.                               
      Brigitta Arens, Katzengold, pp. 691-692. Thomas Bernhard, Beton, pp. 692-693. Dominik Brun, Notlandung in Entlebuch, p. 694. Hermann Burger, Die künstliche Mutter, pp. 697-698. Dieter Hildebrandt, Die Leute vom Kurfürstendamm, pp. 694-695. Margit Irgang, Unheimlich nette Leute, pp. 693-694. Inge Merkel, Das andere Gesicht, pp. 695-697. Brigitte Schwaiger & Eva Deutsch, Die Galizianerin, p. 698.
    • Strauss in Tartarije. In: De Standaard der Letteren, 05.03.1983.
    • Onverbeterlijk pessimist. In: De Standaard der Letteren, 21.05.1983.
    • De wereld, uitzichtloos. In: De Standaard der Letteren, 16.07.1983.
    • Kafka. In: De Standaard der Letteren, 16.07.1983.
    • Engelmann. In: De Standaard der Letteren, 03.12.1983.
    • Gedichten na Auschwitz. Drie Duitse dichters herdenken. In: Dietsche Warande en Belfort, jg. 129, 1984, 483- 493.                                  
      Johannes Bobrowski († 1965), pp. 484-488. Peter Huchel († 1981), pp. 488-491. Rose Ausländer, pp. 491-493.
    • Duitse literatuur 1983. In:Dietsche Warande en Belfort, jg.129, 1984, nr.7, 544-552.
    • Overleven door het woord. In:Dietsche Warande en Belfort, jg.129, 1984, nr.8, 636-638.
    • Kafka-literatuur. In: Dietsche Warande en Belfort. Jg.129, 1984, nr.7,558-559.
    • De ziekte van Bernhard. In: De Standaard der Letteren, 04.02.1984.
    • Handke nog niet thuis. In: De Standaard der Letteren, 10.03.1984.
    • Uwe Johnson (tot). In: De Standaard der Letteren, 17.03.1984.
    • Twee leeservaringen. In: De Standaard der Letteren, 15.12.1984.
    • Verboden in Oostenrijk. In: De Standaard der Letteren, 05.01.1985.
    • Requiem voor de oude tijd. In: De Standaard der Letteren, 09.02.1985.
    • Kafka de zieke. In: De Standaard der Letteren, 23.03.1985.
    • Autobiografie en kreativiteit. In: De Standaard der Letteren, 20.04.1985.
    • Rijk en menselijk. In: De Standaard der Letteren, 14.09.1985.
    • Vertalingen. In: De Standaard der Letteren, 28.09.1985.
    • Bernhards losse flodders. In: De Standaard der Letteren, 09.11.1985.
    • Ingeborg Bachmanns gekwelde zoektocht. In: De Standaard der Letteren, 01.03.1986.
    • Duits in vertaling. In: Standaard der Letteren, 22.03.1986.
    • Günter Grass' eindtijd-roman. In: De Standaard der Letteren, 10.05.1986
    • Achter de DDR-sluier. In: De Standaard der Letteren, 31.05.1986.
    • Oostenrijks, zeer. In: De Standaard der Letteren, 14.06.1986.
    • Herta Müller, een belofte. In: De Standaard der Letteren, 26.06.1986.
    • Elfmaal Koeppen. In: De Standaard der Letteren, 05.07.1986
    • Autentiek debuut. In: De Standaard der Letteren, 04.10.1986.
    • Algemene vermoeidheid bij jong en oud. Duits. In: De Standaard der Letteren, 30.10.1986  
    • Liefdeverklaring voor Amerika. In: De Standaard der Letteren, 21.12.1986.
    • Duitse literatuur 1985. In: Dietsche Warande en Belfort, jg. 131, 1986, nr.3. 186-203.                                        
      Ulla Berkewicz, Michael, sag ich, pp. 187-188. Thomas Bernhard, Holzfällen. Eine Erregung, pp. 192-193. Horst Bienek, Köningswald oder die letzte Geschichte, pp. 195-196. Walter Brecht, Unser Leben in Augsburg, damals. Erinnerungen, p. 202. Günther de Bruyn, Neue Herrlichkeit, p. 200. Elias Canetti, Das Augenspiel, pp. 201-202. Fritz-Rudolf Fries, Verlegung eines mittleren Reiches, pp. 199-200. Jürgen Fuchs, Fassonschnitt, pp. 198-199. Rotraut Hackermüller, Das Leben, das mich stört, p. 201. Margrit Irgang, Min - Die Geschichte vom Glück und vom Glas, p. 187. Uwe Johnson, Ingrid Babendererde - Reiseprüfung 1953, pp. 197-198. Ernst Jünger, Eine gefährliche Begegnung, pp. 200-201. Walther Kauer, Bittersalz, p. 188. Walter Kempowski, Herzlich Willkommen, pp. 193-194. Dieter Kühn, Die Kammer des schwarzen Lichts, pp. 190-191. Siegfried Lenz, Ein Kriegsende, pp. 194-195. Adolf Muschg, Das Licht und der Schlüssel, pp. 189-190. Elisabeth Plessen, Stella Polare, pp. 186-187. Gerold Späth, Sindbadland, pp. 191-192. Anna Wimschneider, Herbstmilch, pp. 196-197.
    • Duitse literatuur 1985-1986. In:Dietsche Warande en Belfort, jg. 131, 1986, nr. 10,746-762.                         
      Thomas Bernhard, Alte Meister, p. 756. Heinrich Böll, Frauen vor Flusslandschaft, pp. 750-751. Hans Bunge, Brechts Lai-Tu / Erinnerungen und Notate von Ruth Berlau, pp. 760-762. Günter Grass, Die Rättin, pp. 753-754. Peter Härtling, Felix Guttmann, pp. 749-750. Christoph Hein, Horns Ende, pp. 747-748. Christian von Krockow, Die Reise nach Pommern - Bericht aus einem verschwiegenen Land, p. 760. Siegfried Lenz, Exerzierplatz, pp. 751-752. Erich Loest, Zwiebelmuster, pp. 748-749. Inge Merkel, Die letzte Posaune, pp. 757-758. Waltraud Anna Mitgutsch, Die Züchtigung, pp. 755-756. Herta Müller, Der Mensch ist ein grosser Fasan auf der Welt, pp. 758-759. Martin Walser, Die Brandung, pp. 754-755.
    • Duitse literatuur 1986-1987. In:Dietsche Warande en Belfort, jg. 132, 1987, nr.10, 22-31.                                   
      Jurek Becker, Bronsteins Kinder, pp. 22-31. Thomas Bernhard, Auslöschung, p. 29. Volker Braun, Hinze und Kunze. Roman, p. 27. Elias Canetti, Das Geheimnis der Uhr-Aufzeignungen 1973-1985, p. 30. Max von der Grün, Die Lawine, pp. 25-26. Undine Gruenter, Ein Bild der Unruhe, pp. 27-28. Peter Handke, Wiederholung, pp. 28-29. Ludwig Harig, Ordnung is das ganze Leben, pp. 24-25. Ernst Jünger, Zwei Mal Halley, pp. 30-31. André Kaminski, Nächstes Jahr in Jerusalem, p. 25. Brigitte Kronauer, Berittener Bogenschütze, pp. 29-30. Hans Joachim Schädlich, Tallhover, p. 26. Christa Wolf, Störfall. Nachrichten eines Tages, p. 30. Eva Zeller, Nein und Amen, pp. 22-23
    • De appel viel (niet) ver van de boom. In:Dietsche Warande en Belfort, jg. 132, 1987, nr. 4, 59-61.                     
      Golo Mann, Erinnerungen und Gedanken. Eine Jugend in Deutschland.
    • Ernst Jünger. In:Dietsche Warande en Belfort, jg. 132, 1987, nr.4, 61.                                                            
      Parijs dagboek 1941-1943. Vert.: Tinke Davids. Nawoord: Jan Ipema.
    • Oostenrijkse letterkunde. In:Dietsche Warande en Belfort Jrg. 133,1988 Nr. 8-9, 658-666.
    • Taal- en droomwereld. In: De Standaard der Letteren, 12.09.1987.
    • Een waaier van Grass. In: De Standaard der Letteren, 14.11.1987.
    • Rose Ausländer. In: De Standaard der Letteren, 16.01.1988.
    • Denk ik aan Duitsland in de nacht. In: Poeziekrant, 13, Nr.2 ,maart-april 1988.
    • 'Ben ik nog in mijn huis?'; Hauptmann blijft raadselachtig. In: De Standaard der Letteren, 30.04.1988.
    • De grootste na Brecht. In: De Standaard der Letteren, 09.07.1988.
    • Kritische verzen uit de DDR. In: De Standaard der Letteren, 06.08.1988.
    • Getekende dichters. In: De Standaard der Letteren, 17.09.1988.
    • Günter Grass terug van India. In: De Standaard der Letteren, 18.03.1989.
    • Brochs trilogie, één. In: De Standaard der Letteren, 15.07.1989.
    • Over de toppen van de wijnstokken. In: De Standaard der Letteren, 29.07.1989.
    • Handkes echo van de dingen. In: De Standaard der Letteren, 12.08.1989.
    • Onmacht om lief te hebben. In: De Standaard der Letteren, 02.09.1989.
    • Kat en muis op dunne koord. In: De Standaard der Letteren, 09.09.1989.
    • Duitse literatuur 1988-89. In:Dietsche Warande en Belfort, jg. 134, 1989, nr.5, 549-562.
    • Thomas Bernhard door hemzelf. In: De Standaard der Letteren, 28.04.1990.
    • De verloren eer van Christa Wolf. In: De Standaard der Letteren, 4-5.08.1990.
    • Kunstenaar en werkelijkheid. In: De Standaard der Letteren, 06.01.1990.
    • Hilsenrath in Franz Werfels spoor. In: De Standaard der Letteren, 07.04.1990.
    • Thomas Bernhard door hemzelf. In: De Standaard der Letteren, 28.04.1990.
    • Trakl en Braun. In: De Standaard der Letteren, 25.07.1990.
    • Laatste kolom. De verloren eer van Christa Wolf. In: De Standaard der Letteren, 04.08.1990.
    • Was schrijven tussen de regels genoeg? In: De Standaard der Letteren, 04.08.1990.
    • Grass, een Boon-lezer. In: De Standaard der Letteren, 08.12.1990.
    • Gestorven aan krenking. In: De Standaard der Letteren, 29.12.1990.
    • Duitse literatuur 1989-90. In: Dietsche Warande en Belfort, jg. 136, 1991, nr.1, 106-118.
    • Een nieuwe Handke. In: De Standaard der Letteren, 19.01.1991.
    • Lenz op laag vuurtje. In: De Standaard der Letteren, 01.06.1991.
    • Onverteerd verleden. In: De Standaard der Letteren, 11.01.1992.
    • De jonge Bernhard. In: De Standaard der Letteren, 28.03.1992.
    • Roofbouw. In: De Standaard der Letteren, 23.05.1992.
    • Impromptu van Peter Handke. In: De Standaard der Letteren, 06.06.1992.
    • Unkenrufe': persiflage. Günter Grass'beste vaatje. In: De Standaard der Letteren, 13.06.1992.
    • Wenen ondergronds. In: De Standaard der Letteren, 11.07.1992.
    • Neef. In: De Standaard der Letteren, 14.08.1992.
    • Skepticisme van Günter Grass na de Wende nog toegenomen.Literatuur na de Muur. In: De Standaard der Letteren, 31.10/01.11.1992.
    • Liefde als koortsaanval. In: De Standaard der Letteren, 21-22.11.1992.
    • Vrouwen over integratie. Turken in Duitsland. In: De Standaard der Letteren, 29.11.1992.
    • Duitse literatuur 1990-1991. In: Dietsche Warande en Belfort, jg 137, 1992, nr.1, 89-100.
    • Duitse literatuur 1991-1992. In: Dietsche Warande en Belfort, jg 137, 1992, nr.6, 716-724.
    • DDR leverde grondstof voor oeuvre van toneelauteur. Heiner; Müller en de Partij. In: De Standaard der Letteren, 24. 01.1993.
    • Scherp licht op Günter Grass. In: De Standaard der Letteren, 13. 02.1993.
    • Boze verzen voor november. Grass hekelt middelmaat van verenigd Duitsland. De Standaard der Letteren. 13.11.1993.
    • Kafka in de Lage Landen. In: De Standaard der Letteren, 19-20.02.1994.
    • Christa Wolf en de falende elite. In: De Standaard der Letteren, 23-24.04.1994.
    • In de lijn van Diderot. In: De Standaard der Letteren, 12.11.1994.
    • Het sprookje van de nieuwe tijd. Handke publiceert lijvige roman over problematiek van het schrijven. In: De Standaard der Letteren, 31.12.1994-01.01.1995.
    • Turf met Trabant-motortje. De nieuwe en gekontesteerde Günter Grass. In: De Standaard der Letteren,  21.09.1995.
    • Verdwaald als in een donker woud.; Botho Strauß op zoek naar verloren paradijs. In: De Standaard der Letteren, 11-12.02.1995.

    Vertalingen

    - in boekvorm

    • Wegen door het woud. Gedichten van Johannes Bobrowski (i.s.m.Piet Thomas). Kortrijk: Theoria. 1982.
    • Wilhelm Ziehr (vertaling Edmond Ottevaere) De wereld van het brood. Van de steentijd tot nu : boer, molenaar, bakker.Tielt, Lannoo, 1984.
    • Françoise Salvetti (vertaling Edmond Ottevaere) De Beenhouwersstraat: het vlees en het ambacht doorheen tijden en kulturen.
    • Regen op het ijs. Gedichten van Peter Huchel (i.s.m.Piet Thomas). Kortrijk: Theoria, 1984.
    • Moederland woord. Gedichten van Rose Ausländer (i.s.m.Piet Thomas). Kortrijk: Signum, 1985.
    • Oostenrijkse lyriek van de twintigste eeuw / Österreichische Lyrik des zwanzigsten Jahrhunderts (ed. i.s.m. Piet Thomas ). Tielt: Lannoo, 1987.
    • Gratis advies. Verschenkter Rat. Gedichten van Ilse Aichinger. Keuze en inleiding Rose-Marie François (vert. i.s.m.Piet Thomas). Leuven: Europese Vereniging ter Bevordering van de Poëzie, 1987.
    • Transit I.1988. Oostenrijkse lyriek van de twintigste eeuw / Österreichische Lyrik des zwanzigsten Jahrhunderts (ed. i.s.m. Piet Thomas). Gent: Poëziecentrum, 1989.
    • Het uur dat we niets van elkaar wisten. Een toneelstuk van Peter Handke (i.s.m.Piet Thomas). Mechelen: MMT, 1996.
    • Oostenrijk in Vlaanderen. Een lyrisch boeket. Vertaald door Piet Thomas en Edmond Ottevaere. Izegem: Drukk. Strobbe, 1999.
    • Brandhout en vuur. Gedichten van Theodor Kramer (vert. i.s.m. Piet Thomas). Brugg

    29-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Johannes Bobrowski

    Johannes Bobrowski (April 9, 1917 – September 2, 1965)


    Nimmt man das Vaterland an den Schuhsohlen mit?[1]

     

     

    Johannes Bobrowski was pas 48 jaar toen hij in 1965 stierf. In het toenmalige gedeelde Duitsland werd zijn dood in literaire kringen diep betreurd. Zijn gedichten kregen bijna  onmiddellijk na hun verschijnen een sterke weerklank. Wellicht was het niet alleen om de vernieuwing van het natuurgedicht dat sinds Wilhelm Lehmann en Georg Britting hier plots een totaal andere straalkracht kreeg, maar vooral omdat een ontheemde zonder enige dweepzieke of bekrompen heimat verafgoding zijn nostalgie uitzong naar een verloren land dat hij door zijn subtiel bezwerende taal weer tot leven wist te wekken.

     

    Bobrowski stamde uit Tiksit en groeide op aan beide kanten van de Memel waar de Germaanse en Slavische cultuur elkaar ontmoeten. Zijn heimat was het melancholische, vlakke land tussen de Duna, de Memel (Litouws: Nemunas) en de Weichsel  bij uitbreiding het Balticum, het noorden van Polen en Rusland, het nauwelijks bekende Sarmatië van de Ouden dat zich op de kaarten van Ptolemeus uitstrekt van West-Pruisen tot aan de Don en de Wolga. Het is het eenzame land gelegen tussen het Witebsk van de poëtische droomschilder Chagall (aan wie hij een gedicht heeft gewijd) en het Königsberg van de nuchtere filosoof Kant, waarvoor ook Herder en Hamann, twee door Bobrowski vereerde auteurs, belangstelling hadden.  Als soldaat zou hij dit land pas ten volle opnieuw ontdekken : zu schreiben habe ich begonnen am Ilmensee 1941, über russische Landschaft, aber als Fremder, als Deutscher.  Daraus ist ein Thema geworden, ungefähr : die Deutschen und der europäische Osten[2]. 

     

    De geschiedenis leert hoe omstreden dit gebied was,  hoe de Germaanse “Drang nach Osten” zich al in de Middeleeuwen manifesteerde en hoe de machtige Duitse Ridderorde er “koloniseerde” met alle gevolgen vandien. De Baltische stammen, Pruzzen en Litouwers werden vervolgd  en onderdrukt of met het zwaard bekeerd. De strijd van Litouwers en Polen tegen de op expansie beluste Duitsers zou door de eeuwen heen de geschiedenis van dit gebied in grote mate bepalen en ook in de moderne tijd zouden wederzijdse nationale passies, drang naar bezit en macht aan de basis liggen van een aaneenschakeling van onderdrukking, verzet, repressie en wraak; een kringloop van haat en geweld die nooit werd doorbroken. De Tweede Wereldoorlog met zijn bittere nasleep, zowel voor Duitsers als voor Polen, illustreert op tragische wijze de noodlottige toestand van deze gebieden waar Germanen en Slaven en de minderheden van joden en zigeuners naast elkaar moesten, maar nooit met elkaar konden leven.

     

    Het is deze mythish-historische en geografische ruimte van natuur en landschap, het land, zijn bewoners en hun geschiedenis die de zwijgend-sprekende hoofdacteurs zijn van zijn gedichten. Het verzonken verleden en de niet te achterhalen oertijd die nog slechts sluimerend aanwezig is in mythen, legenden en sagen (herhaaldelijk gesuggereerd door de substantieven ‘slaap’ en ‘donker’) samen met de onveranderlijke weerkerende kringloop van de natuur en de werveling van seizoenen en jaren; kortom deze ruimte en tijd omvattende wereld waarin zich vooral het leed en lijden van generaties voltrok, wordt gereanimeerd en weergegeven in een eng samenhorende, naar elkaar verwijzende constellatie van woorden die de dingwerkelijkheid van de natuur zoals ‘stroom, water, wind, woud, vogel, meer, nevel’ bezwerend oproept en op poëtisch-visionaire wijze transformeert tot en in zich gesloten kosmische herinneringswereld.

     

    De elementen waarmee Bobrowski zijn gedichten opbouwt staan in een magische relatie tot elkaar. In deze evocatieve ‘wedergeboorte-poëzie’ wordt de werkelijkheid der dingen verruimd tot een totaliteit waarin mens en tijd, geïntegreerd in natuur en landschap en doordrenkt met de historie van eeuwen, elkaar wederzijds duiden.

     

    Wellicht kan worden gesteld dat de brutaliteit van de oorlog hem dermate confronteerde  met het lijden en afstervingsproces van zijn heimat dat die ervaring drijfveer en thema van zijn schrijven zijn geworden en hem hebben aangezet tot een ‘reconquista’ door het dichterlijke woord.  De lange geschiedenis van onheil en schuld die het Duitse volk op zich heeft geladen, beschouwde Bobrowski als nicht zu tilgen oder zu sühnen. Het gedicht leek hem een middel, eine Hoffnung wert und einen redlichen Versuch.[3].

     

    In een van zijn korte schetsen, ‘Das Käuzchen’, beschrijft hij de vlucht van een uiltje door de avondlijke straat. Hij wordt verplaatst in een herinneringsruimte en een mijmeringproces dat hem confronteert met de vraag : nimmt man das Land an den Schuhsohlen mit?   Evocatie van de werkelijkheid leidt tot bevraging, niet tot verzet en verweer, maar tot koestering en verinnerlijking, niet tot een tranerige nostalgie, laat staan tot een revanchistische reactie.  Zijn schrijven richt zich wel tegen het vergeten en wordt gedragen door een humanistisch-kristelijk geïnspireerde gedrevenheid met profetisch-manende functie, met een soms ook duidelijk uitgesproken engagement.

     

    Zijn dichten beschouwde hij als Aufarbeitung der Vergangenheit (…) im Blick auf Gegenwart, meinetwegen auf Zukunft.  Die will also etwas ausrichten.[4]

     

    Bobrowski schiep zijn complexe leefwereld en transformeerde zijn heimat, een land zwanger van noodlot en leed, tot een poëtische ruimte die hij steeds weer gestalte gaf in woord en beeld. Het altijd namen geven – immer zu benennen is de eerste regel van een van zijn gedichten – , het steeds weer uitdrukken van een hem eigen geworden werkelijkheid in en door het woord was tevens ook zijn adem- en leefruimte.


    Deze poëzie met haar opzettelijk hortend staccatoritme en haar magisch-bezwerende tekentaal die door ongewone samenstellingen (bv. Windgesträuch, Schattenfabel) en telkens meerduidige connotatieve woorden en beelden een zeer specifieke wereld oproept, draagt tevens een boodschap met zich mee.

    Dit soms hermetische, weerbarstige oeuvre wordt afweer en beveiliging maar schept ook de mogelijkheid tot communicatie en contact die langs de taal, afgejaagd met vermoeide mond op de weg zonder eind, naar het huis van de buurman[5] wil bouwen aan een wereld zonder angst.[6]

    © Edmond Ottevaere

     



    [1] Johannes Bobrowski, Nachbarschaft - Neun Gedichten, drei Erzählungen, zwei Schallplatten.  Mit interviews, Lebensdaten und Bibliographie, mit Reden von Stefan Hermlin und Hans Werner zwei Richter, Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1967. Tekst: Das Käuzchen, p.27

     

    [2] Johannes Bobrowski, Selbstzeugnisse und Beiträge über sein Werk,Union Verlag, Berlin 1986.Tekst : Mein Thema, p. 23

     

    [3] Johannes Bobrowski, Selbstzeugnisse und Beiträge über sein Werk,  Union Verlag, Berlin 1986. Tekst : Mein Thema, p. 23

     

    [4] Tekst : Benannte Schuld, gebannte Schuld ? p. 27

     

    [5] Gedicht Sprache in Wetterzeichen, Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1967.

     

    [6] Gedicht Absage in das Land Sarmatien, DTV, München 1966.

     


    Tags:Bobrowski
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichten van Johannes Bobrowski

    De vertaalde gedichten zijn ontleend aan de bundels:

     

    -          Die Sarmatische Zeit en Schallerland Ströme samen in uitgave. Das Land Sarmatien, DTV, München 1966

    -          Wetterzeichen, Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1967

    -          Im Windgesträuch, DVA, Stuttgart, 1970

    -          Gesammelte Werke, Band 2, Gedichte aus dem Nachlass, DVA, Stuttgart, 1987.

     

     

    Vissershaven

     

    ‘s Avonds, eer de sloepen

    een voor een,

    wegdrijven,

    dan hou ik van jou.

     

    Tot in de morgen

    hou ik van jou met het stro in de kamer,

    met de landwind boven het dak,

    met de haag voor de deur,

    met het hondengeblaf

    eer het klaar wordt.

     

    Het gezicht vol visgeur, met de dauw

    zal ik komen ; iemand

    die de warmte

    van zijn handen verspilt aan de zilveren gestalte

    van de nacht.  Met ziltige mond

    komt hij.  Nu

    springt hij in de laatste boot.
                                       
    Vertaling: Edmond Ottevaere

    Letse liederen

     

    Mijn vader de havik,

    grootvader de wolf

    en in zee de oudste voorvader, de roofzuchtige vis.

     

    Ik, zonder baard, een dwaas,

    wankelend langs de hekken,

    die met zwarte handen

    een lam wurgt bij dageraad.  Ik,

     

    die de dieren sloeg

    in plaats van de witte

    meester.  Ik volg langs uitgespoelde

    wegen de ratelende stoet.

    Door de blik van zigeunervrouwen

    ga ik.  Aan de Baltische oever

    ontmoet ik dan Uexkühl, de meester.

    Hij loopt onder de maan door.

     

    Nog gaan duistere verhalen over hem.

    - een heer von Uxkühl stond in de 17e eeuw in Riga terecht wegens moord op één van zijn knechten.
                                                                                                                           
    Vertaling: Edmond Ottevaere



    Aan de stroom

     

    Je kwam

    langs de weg van de maan, van Ostra Brama*

    daalde je af, met de glans van het oude beeld.

    Jouw armen verborg

    je in jouw schort.  Je volgde

    de weg naar de stroom.

     

    Avondlijk licht, vergankelijke

    last uit stof,

    steeds onder de vallende wind

    en verdwenen met de vlucht van de zwaluw.

     

    Meisje,

    jouw blik vanuit het riet.

    Jouw riep ik de hele lange dag.

    Vul mijn handen met zand.

    De vochtigheid wens ik, de zwaarte.

    Nu ademen we dieper de duisternis.

     

    Luisterde ik naar de overkant van de stroom?

    Naar de vogel of naar de vis

    op de bodem? - “Lieverd, steeds hoor ik

    jouw springende slag en erboven

    geklapwiek.  Ga niet van me weg.”
                                            
    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    * Ostra Brama; stadspoort in Vilnius, oude bedevaartsplaats met Mariabeeld.



    Kaunas 1941

     

    Stad, aan de andere kant

    van de stroom takwerk,

    koperkleurig als feestgerei.  Vanuit de diepte

    roepen de oevers.  Voor de schemering kwam

    toen het meisje met de heupziekte,

    haar rok van het donkerste rood.

     

    En ik herken de trappen,

    de helling, dit huis.  Vuur is er niet.

    Onder het dak woont de jodin, woont onder verstommende joden,

    fluisterend wit als water

    het gezicht van de dochters.  Langs de poort

    trekken luidruchtig de moordenaars voorbij.  Gewillig

     volgen wij, in de geur van modder, in het spoor van de wolven.

     

    ‘s Avonds keken wij uit

    op een stenen dal.  Rond de brede koepel

    cirkelde de havik.

    Wij zagen de stad, oud, gewirwar van huizen beneden

    tot aan de stroom.

     

    Ga je naar de andere kant van de heuvel? 

    De grauwe rijen

    -grijsaards en soms ook knapen-,

    daar sterven zij.  Achter de helling gaan zij

    voor de opjagende wolven uit.

     

    Keek ik je niet meer aan,

    broer?  Tegen de bebloede muur

    velde ons de slaap.  Zo zijn we verder

    getrokken, blind voor alles.

    In het eikenwoud met de blik van zigeuners

    de dorpen, boven rond de dakvorsten

    van de zomer sneeuw.

     

    Diep in het doorregende struikgewas

    zal ik mijn voet zetten op de steen aan de oever,

    luisteren in de nevel van de vlakten.  Daar waren de zwaluwen

    stroomopwaarts en de nacht

    groen, de bosduif riep :

    Mijn donker is reeds gekomen.
                             
    Vertaling: Edmond Ottevaere


    Slotwoord


    Vuur,

    uit bloed de lokroep:

    de mooie mens.  En als slaap

    wat voorbij is, dromen

    mee met de vloed

    op de wateren

    zonder zeil, in de stroming.

     

    Vlakten- de verloren

    dorpen, de rand van de wouden.

    En een ijle rook steil

    in de luchten

    omhoog.

     

    Ooit,

    met gezwollen mond

    kwam Perkun*, een veer in zijn baard,

    volgde de hoefslag van de eland,

    de stotteraar kwam,

    voer op de stromen, een visnet

    vol duisternis sleepte hij achter zich aan.

     

    Daar

    was ik thuis.  In een lang vervlogen tijd.

    Nooit begon iets nieuws. Ik ben een man,

    met zijn vrouw één lichaam,

    die zijn kinderen opvoedt
    voor een tijd zonder angst.
                       Vertaling: Edmond Ottevaere

    * Perkun: godheid van Pruzzen en Slaven



    Kerstmisdieren 

     

    Ik ben woest, zegt de haan,

    ik wil mijn stoeipartijtje.

    Zorg liever goed voor jouw kam, lieverd,

    zeg ik.  Nu ruien de kippen.

    Ach, ik kraai maar wat, zegt hij,

    en ik ga, vroeg in de schemering

    rond het huis, rond het woud

    trekt de das

    waggelend zijn spoor.

     

    En geen sneeuw.

    Enkel de uil

    met een schreeuw als van katten.  De sparren

    vochtig.  Op de nevelen

    trilt het licht.


    Stro

    zullen we strooien.  De stilte

    verzamelen onder het dak,

    even de ramen

    openen voor een kaarsendans.

    De os en de ezel bedenken,

    wij kennen toch een verhaal

    dat is als wij - een grote

    duisternis onder de hemelen

    waarin de winden waaien

    met rode vleugels, omglansd

    door zilveren stemmen.
                            Vertaling: Edmond Ottevaere


    Dood van de wolf

     

    Tussen woud en stroom -

    maar het is

    nacht, onder de maan

    wolven, de lange schaduwen,

    weg.  Maar mijn everzwijn komt

    moedig van hart,  een boer

    uitkijkend naar de oogst

    op zijn akker.

     

    Herfst,

    verwaai

    met de nevels.  Duistere tijd

    nu, neergehurkt tegen de hoge wand,

    voor het ijs, de uilen

    vliegen over de sneeuw,

    de deemstering, toesissend,

    een zeil, verloren,

    vol slaap.

     

    Maar aan flarden.  De weg

    vertoont een spoor vanuit de hoeve.

    Daar kwam ik,

    een bijl over de schouder,

    voor de sneeuwophoping

    lag ineengezakt de wolf

    met opengereten buik.

     

    Zwijntje, zeg ik, dapper

    zwijntje, je hebt het de snoodaard

    betaald gezet.  Jouw geknor,

    ik hoor het met vreugde.

    In het donker wordt het

    me warm om het hart.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Herinneringsblad


    Jaren,

    spinnendraden,

    de grote spinnen, jaren -

    met paarden trokken de zigeuners

    langs het lemen pad.  De oude tsigaan

    kwam met de zweep, de vrouwen

    stonden in de hoevepoort, keuvelend,

    met opgeheven armen,

    het handvol geluk.

     

    Later bleven ze weg.

    Toen kwamen de wurgers met loden

    ogen. Een keer heeft een oudje

    vanuit het dak

    navraag gedaan naar de vermisten.

     

    Luister naar de gutsende regen aan de andere kant

    van de helling, zij

     die niemand nog ziet,

    gaan langs het oude lemen pad,

    omhuld door stuivend

    water, windkronen van den vreemde

    boven het zwarte haar,

    licht

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Verlaten gehucht

     

    Over de markt,

    die verlaten is, trekt de wind

    met hoendervleugels

    een spoor in het stof.

     

    Hekkens, weggezakte

    kruisen.  De stem van de kauw.

    Wie komt, met een plank op de schouder,

    wie wil onder de ramen

    een nieuwe vensterbank plaatsen,

    wie kwam, met een groene pot

    onder een schouderdoek?

     

    Hier komt niemand.  De hemel

    ziet een lint liggen

    en raapt het op,

    mos overgroeit

    de muur van het huis,

    nevel slingert zich

    rond een witte toren, en

    waarvandaan ben jij gekomen ?

     

    Langs trillende draden

    van wilgentuinen, langs

    de wei bij  de veenput

    volgt je het water, zwart vult het jouw spoor.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Snoektijd

     

    Wortels,

    houdt me vast,

    eswortels,

    ik val uit het aardrijk, geaderde

    steen, door een zwaluwvleugel

    rakelings beroerd !  Witte borst, zwaluw

    vlieg op het nevelpad.

     

    De bittere snoek

    rukte ik los van de bodem,

    sloeg hem tegen de steen

    eer zijn groen verbleekte,

    rondom het bloed

    legde ik bladeren van de klitstruik.


    Breng me naar de overkant,

    roeiboot.

    Wit is de hemel.  Een boom

    van vogelschreeuwen

    slaat zijn ogen op.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Aan Klopstock

     

    Indien ik de werkelijkheid

    niet wilde, dit noem ik:

    stroom en woud

    met die betekenis

    heb ik verbonden het duister,

    de stem van de haastige vogel, de treffende pijl

    het licht rond de helling.

     

    En het weerklinkende water -

    hoe graag wou ik

    jouw naam zeggen,

    mocht ik een bescheiden roem

    oogsten - opgegraven

    heb ik, waar ik aan voorbijging,

    de donkere verhalen van schuld

    en van verzoening:

    zoals de daden

    betrouw ik - jij begeleidde ze - betrouw ik

    de vergeetachtige taal,

    spreek ik,

    afdalend naar de winters,

    zonder vleugels, uit rietland

    haar woord.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Taal

     

    De boom

    groter dan de nacht

    met de adem van de meren in het dal

    met het gefluister boven

    de stilte.

     

    De stenen

    onder de voet

    de lichtende aders

    lang in het stof

    voor eeuwig.

     

    Taal

    afgejakkerd

    met vermoeide mond

    op de eindeloze weg

    naar het huis van de buurman.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Antwoord

     

    Aan de andere kant van de omheining

    jouw woord:

    van de bomen valt de last,

    de sneeuw.

     

    Ook in de gevelde vlierboom

    het trillend lied van de merel, de grasstem

    van de krekel

    kerft barsten in het metselwerk, vlucht van de zwaluw

    steil

    op tegen de regen, sterrenbeelden

    staan aan de hemel

    vol rijp.

     

    Zij die me begraven

    onder de wortels,

    horen:

    hij spreekt

    tot het zand,

    dat hem de mond toedekt - zo zal

    spreken het zand, en zal schreeuwen

    de steen, en zal vliegen

    het water.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     


    Tags:Bobrowski
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichten van Johannes Bobrowski (vervolg)

    Naam voor de vervolgde

     

    Wie binnenkomt,

    in het verdonkerde raam

    hij zegt de namen na

    die ik hem geef,

    namen van vogels

    en de naam van de roofaal.

     

    Gerwe* zegt hij

    als een veer van de kraanvogel de lucht beroert,

    angurys* als onder het watervlak

    een schaduw nadert.

     

    Uiteindelijk geef ik hem

    de naam vlierboom, de naam

    van de onhoorbare, die

     rijp is geworden

    en vol bloed hangt.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    * gerwe en *angurys: relicten uit de dode taal van de Pruzzen

     

    Het woord Mensch

     

    Het woord Mensch, als idioom

    in de Duden

    ordelijk gerangschikt waar het thuishoort

    tussen Mensa en Menschengedenken.

     

    De stad

    oud en nieuw,

    vol leven, met bomen,

    ook

    en auto’s, hier

     

    hoor ik het woord, het idioom

    hoor ik hier vaak, ik kan opsommen,

    van wie,

    daarmee kan ik beginnen.

     

    Spreek het woord niet uit.

    waar liefde afwezig is.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

     

    Kamp bij avond

     

    Boven in het venstergat

    hangt nog een vleugje licht.

    Donker, dreigende toevlucht

    als de ogen zich niet willen

    sluiten.  Dan zoekt een hand

    jouw schouder. Ga niet weg!

     

    Buiten, steeds in

    de hoek, opklinkend tegen de lemen wand

    ratelt de droge harde

    knuppel van de zonnebloem.

    Laat aan hemelse touwen

    bengelen maïsgele wolken

    boven het winderige dak.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Kassandra

     

    Het touw van geel verdord gras

    in de hand, rosse verdroogde zuring

    in het verstrengelde haar.  Stil stond ze

    en sprak: langs de wegen waar regen ging

    schuifelen de schaduwen.

    De schaduwen schuifelen niet meer.

     

    Ze zweeg.  De vliegen dansten

    rond het vensterlicht. Ze sprak:

    Rond de slapen droeg je

    de vreugde van de wegen, de vloed

    van de dagen en nachten vol sterren

    riet dat een echo weerkaatst.

     

    Ze sprak: Zo zal je dragen

    een ketting van angsten en ademen

    het ontelbare donker, blijven

    in de ban van de dood met

    het gekerm van kreupelhout

    rond jouw stappen gevlochten.

    Ze zweeg.  Ik verliet de drempel

    om te vullen de kribbe der dieren,

    om te plukken bij de poort de kamille,

    om te putten uit de bron de slaap.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

     

    De maaiers

     

    Ken jij

    het pad?  Bij de zandkuil.

    Daar stond de jeneverboom.

    En de berk.  Tegen de oeverhelling

    hing de hoeve.

     

    Lokroep van de maaiers

    die zingend kwamen

    met het beverige jaar:

    het juk in de nek,  in de zware

    handen de smerige tijd.

     

    Meisje

    van de overkant

    van de beboste grens, jouw lied

    blind als een grondvis toen we ‘s nachts

    wakker bleven door het onweer.  Een voorvader

    kwam met een lang verhaal

    uit eigen jeugd.

     

    In de vroegte vielen

    kauwen uit hun natte

    pijnbomen.  Eronder zakten grauwe grafstenen

    naar elkaar toe.

    Een spin

    vlocht haar net in de poort.

    Luisterend naar het zilveren

    getsjirp van de krekel - zo kwamen de avonden.-

    Klaar

    trof ons de pijl van de dag

    in de borst.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Wolftijd

     

    Duisternis,

    opvliegend tegen de maan.

    Wij kwamen langs het steppenpad.

    Iemand riep, de houten ratels

    weerklonken, Schaduwen

    trokken een kring.

     

    Koude tijd.  Om de schouders

    de beslagen adem van de paarden.

    Ziltig witte schijn.

    In het urendurende struikgewas.

    Tegen de morgen kwamen wij thuis.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Nachtlied

     

    Kom, vogel,

    groene vogel,

    hoog uit het sterrenbeeld, kom,

    onder mijn loofdak, vogel,

    wij spreken met elkaar

    over de oevers van de ademende

    stromen over de zwarte aarde

    in het land van de wouden

    het huis van de goden.

     

    Waar de mens ontstaat,

    boven hem ziet hij het licht

    dat hij vindt in het oog

    van de andere : zo leert hij zingen.

     

    Vogel,

    groene vogel,

    onder het loofdak, laten

    wij daarover spreken.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Kerk bij Shmany

    (Noord-Rusland 1943)

     

    Boven het meer

    eng in de luchten

    ijsgebergte van een vreemde verte.

    Rond jouw deur

    wellicht nog de klank

    in de dichte bomen, misschien

    het gegons van vliegende bijen.

     

    Maar het donker

    komt met klapwiekende vleugelslag.

    Wie kijkt achterom

    en ziet boven het gebogen dak

    de zwakke glans van de buikige koepels

    als vruchten, ziet het

    spook van de maan?

     

    Uit het riet richtte

    hij zich op, ongevraagd

    gekleed als moordenaar,

    nu zelf opgejaagd

    met rauwe slapen.

    Hij kroop weg in de nacht.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    1943

     

    Je zag

    de eland in het laagland

    aan de oever, uit de nevels

    duikt hij op in het voorjaar,

    op zijn gewei

    draagt hij

    regenruisend de nacht.

     

    En de uilen

    hoorde je en de duif

    net boven de nok, de zomer

    weergalmt boven het ven,

     

    toen wij gingen

    de korte tijd voor het afscheid,

    onder luchten van klapwiekende vleugels,

    toen wij riepen

    van over de stroom.  Ik hield je tegen

    bij de schouders.

     

    Later

    keer ik weer.

    Ik vergeet het duister.

    Hoe kwam het me,

    eens bij het kussen, weer voor de geest:

    Rook uit de tuinen, wijnruit,

    zachte adem vol bitterheid.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Steden 1941

     

    I 

    Kandava

     

    Bergen,

    nachtelijk.  In luchten

    witte lichtschijn.  Bomen

    rond een muur

    oud:

    nog het weerklinkende lied van de dorpen

    de vloeiende klank

    van de wouden.

    In de deurpost beneden

    werden de uilenlichten wakker.

     

    Maar de hemel

    dooft.

    Rattenlegers rukken op

    in het weke gesteente, in de vochtige

    nevel, in het verzinkende wintergif.

     

    Vooraleer de maan

    door de wolk breekt,

    verdwijnt de stoet in de richting van het water.

    Jouw ingezakte daken,

    stad.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Christburg

     

    I

     

    Een stad,

    lichtgrijs,

    als regen op pannendaken

    avondschijnsel-

     

    ooit, ‘s zomers

    verkleurd door de lichtschijn

    van landelijke linden en dromerig

    winters weldra.

     

    En,

    in de luchten

    haar naam:

    windstil, een wit lied

    over het sterven van een oud volk,

    van een volk in het duister

    van een volk in de wouden.

     

    II

     

    Ze kwamen,

    en stapten onder de boog

    van de poort, het huis van de ridders

    stond open, de ijzeren heren

    leunden tegen de kale

    wand en keken op.

     

    Want van stromen en heuvels

    kwamen mannen om een slepende oorlog

    te beëindigen.  Oud was hij

    als de grafstenen

    van hun voorouders

    buiten.

     

    Toen

    langs alle kanten

    vuur oplaaide- waar zijn de

    ridders?  Ik zag toch hun wapperende

    mantels in de deuren-, de poort,

    ingesloten in wanden, een muur, die viel

    pas met de torens, viel neer

    over het rokende puin.

     

    Lang smeulde het na.

    Geen schreeuw meer.  Met de

    verwaaiende as

    klonk gejammer op

    uit de dorpen.

     

    III

     

    Ach,

    in de luchten,

    jouw naam,

    stad: een lied, windstil,

     

    wit

    als de mantels van die

    ridders.  Ze leunden

    tegen de wand aan

    eer de vlammen oplaaiden.

    Met hun zwarte kruisen

    stonden ze

    pratend

    rond hun hoofdman.

     

    Galgen richtten

    ze op.  Zo schiepen ze zich een thuis

    in het barnsteenland.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

     

    De Daubas II

     

    Eenvoudig landschap van dromen,

    Daubas, foto in de hand

    nu,

    donker aan de rand -

     

    Verkleurd met de vaalgrijze

    tint van wolven

    voorbij aan de wouden

    trokken

    de vluchtenden

    weg,

    stap na stap

    met de schreeuw

    van de zussen.-

     

    Zij die ons de adem wegnamen

    van de weiden stroomopwaarts,

    plotse morgen, van de nachten,

    leven niet meer,

    zegt men.

     

    Maar toch hoor ik,

    ik die vergeetachtig ben:

    ze spreken in de schaduw,

    steeds zijn zij het, het is

    mijn taal,  heel dichtbij

    en roestrood van het bloed.

     

    Staan ze

    niet op,

    zij die spreken met een huiveringwekkende

    rechtschapenheid van gebaren, vinden hun

    geloof terug - hoe zouden ze niet

    bij de vroegere slachtoffers - ?


    Zo ‘s nachts

    met de foto van het eenvoudige landschap

    in de hand.  Heimat.

    Donker aan de rand.

     

    Jullie roep ik toe

    gefolterden, kom.  Joden

    Slavische volkeren, kom

    en jullie anderen, kom,

     

    dat ik aan het stromenland

    waar jullie leefden, de verspilde

    woorden van liefde leerde, de twijgen

    die we voor de kinderen planten

    zouden groeien

    tot een tuin

    vol licht.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

     

    Aandenken

     

    Zwart tegen de horizon

    uitgestrooid, de stad.  Ik tel hoe dikwijls onweer

    haar kwam teisteren.  Morgen ga ik, ik wil een graf

    toedekken, verlaten als deze stad

    die verwoest is

    tot op de grondvesten en die de vogels

    schuwen.  Langs de weg een

    boom.  Voor mij.  Hij maakt me deelachtig

    aan zijn bladeren.

    Vertaling: Edmond Ottevaere

    Russische stad

     

    ‘s morgens

     

    Eenzame schoorsteen daar in de sneeuw. Een boom nog

    spichtig, zwart geblakerd en dood.  Het helle winterse

    kluchtspel heeft hem met blauwachtige luchtschijn

    omhangen.

     

    Verder, als rode stipjes vogels in platgedrukt

    struikgewas.  Huizen, reeds lang zonder dak,

    met lege ramen, angstaanjagend een

    nachtelijke toevlucht voor talloze kraaien.

     

    En de lage hutten.  In het blauw krinkelt

    even nu de rook op, niet hoog : Daar staan de

    witte wolken, strenge gesloten poorten,

    ondanks jouw geroep.

    Vertaling: Edmond Ottevaere </




    Archief per week
  • 23/04-29/04 2012

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Categorieën

    Categorieën


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs