Tja, wat kan ik zeggen? Ik vond het boek in één woord schitterend! Tegelijkertijd dacht ik: zouden mensen daadwerkelijk in zo'n toestanden leven? Ik zou het me alleszins niet kunnen inbeelden. Geen enkele keer heb ik me verveeld. Alleen het einde, zoals eerder vermeld, vond ik iets beter kunnen. Ook was het op sommige stukken wat moeilijk lezen. Maar moest er een sequel van het verhaal verschijnen, zou ik het zeker willen lezen!
BRUSSEL - Protestantse boekhandels weerden zijn boek wegens de vloek in de titel en hij was de enige Vlaming te midden van vijf Nederlandse schrijvers. Toch kreeg Dimitri Verhulst de Libris Literatuurprijs.
Twaalf jaar na De geruchten van Hugo Claus, kreeg gisteravond in Amsterdam nog eens een Vlaming de Libris Literatuurprijs. De eer was voor Dimitri Verhulst (37), die voor de bekroning van Godverdomse dagen op een godverdomse bol een geldprijs van 52.500 euro in ontvangst mocht nemen.
De literaire bookmakers hadden hun gokpenningen nochtans op andere genomineerden ingezet. Vooral Charlotte Mutsaers werd met Koetsier Herfst vaak geciteerd in kansenpeilende voorbeschouwingen. Dimitri Verhulst was de enige Vlaming in een kransje van zes auteurs op de shortlist. Onder hen voorts nog Robert Vuijsje, die vorige week al de Gouden Uil kreeg, Anna Enquist, Arnon Grunberg en Rob van Essen. Net als het Amsterdams gekleurde Allemaal nette mensen van Vuijsje geen bezwaar vormde voor de Vlaamse Gouden Uil, zo stond ook de Vlaamsbekkende taal van Verhulst de Librisprijs niet in de weg.
Godverdomse dagen op een godverdomse bol werd een boek bekroond dat een opgemerkt publiek bestaan doormaakte. In september vorig najaar werd het met een stunt het publiek ingeschoten. Het weekblad Humo verspreidde het op een oplage van 320.000 exemplaren, dat is ongeveer zoveel als een normale druk van de Grote van Dale.
De recensies waren niet allemaal onverdeeld positief, maar toch bleef het boek nog een poos in de belangstelling, overigens niet om literaire redenenen. Sommige Nederlandse boekhandelaars bleken moeite te hebben met de vloek in de titel, en weerden de exemplaren uit hun winkel. Verhulst bleef er stoïcijns bij: Ach, het blijft beperkt tot enkele winkels in de Nederlandse bible belt (streken in Nederland waar relatief veel gereformeerden wonen, red.).
De vijfkoppige Librisjury, onder leiding van Ivo Opstelten en met onder anderen de Standaardrecensent Mark Cloostermans, struikelde daar niet over. Hij koos Godverdomse dagen uit een berg van 170 inzendingen.
De jury noemt het boek een sardonische komedie, waarbij de mens zowel dader als lijdend voorwerp is. Het boek wordt samengevat als een geschiedenis van een haperende mensheid, tussen oerwater en atoombom.
Verhulst wordt geprezen omdat hij geen klassieke roman schreef, maar een boek dat elke genre-omschrijving vakkundig omzeilt.
Op inhoudelijk vlak is er lof voor de geestige manier waarop de auteur geen spaander heel laat van de mensheid. Zoals in elke bespreking, trekt ook de jury ruimschoots aandacht uit voor de onontkoombare taal van Verhulst. Het boek is een vuurwerk van taal en daarom een literaire prestatie van formaat.
Dimitri Verhulst: We zitten nog een beetje te foefelen met rechtenkwesties. Ongelooflijk wat dat kost. Ik wou een fragment projecteren uit The Singing Detective, maar die gasten vroegen daar meer voor dan wat ik aan de hele tournee hoop over te houden. Schandalige prijzen, je houdt het niet voor mogelijk.
Deze Geletterde Mensen wordt een beetje een overzichtstentoonstelling. Ik ga het proberen op te vatten als een muzikant die een concert geeft. Die brengen ook wat oud en nieuws, andere versies van wat ze hebben, wat klassiekers, de dingen uit hun context halen en zien welk nieuw geheel je daarmee kunt maken. Er zit veel kleine man in, wat voorspelbaar is, het zit nu eenmaal duidelijk in mijn werk, maar die voorspelbaarheid moet je ook niet geforceerd uit de weg gaan. Ik doe dat echt graag, die optredens. Dat moet ook, anders moet je er niet aan beginnen. Er is nu veel te doen over schrijvers die van alles moeten doen om de eindjes aan elkaar te knopen. En dat is ook waar, je verdient een stuk van je levensonderhoud door alles wat er naast die boeken hangt aan activiteiten. Op dit moment valt het bij mij nogal mee. De helaasheid der dingen en Mevrouw Verona daalt de heuvel af hebben mij aardig wat opgeleverd, in de mate dat mijn vroegere collegas in de armoede zich nu afvragen of ik niet te commercieel ben geworden. Het idee dat alleen in armoede echte kunst kan groeien, zit nogal diepgeworteld in mijn branche. Maar in 2005, het jaar vóór De helaasheid, heb ik om precies te zijn 17 euro aan verkoop van boeken op mijn rekening zien storten. Redelijk weinig voor een jaar, nee? Dat is ook niet uitzonderlijk, dat is het nu eenmaal.
Nu we toch over centen bezig zijn: wat vind je van de weigering van Jeroen Brouwers om zijn aalmoes van 16.000 euro te aanvaarden?
Zijn statement was heel goed en heel terecht, maar ik heb problemen met dat woord aalmoes. Ik vind dat je de definitie van dat woord moet overlaten aan iemand die iedere dag in de gangen van Brussel-Centraal met een uitgestoken hand wat centjes in een drinkbekertje probeert te krijgen. Die weet namelijk dat 16.000 euro geen aalmoes is. Die staatsprijs komt uit de pot van de overheid en je mag ook niet ontkennen dat die veel doen voor literatuur. Het Fonds voor de Letteren geeft veel aan schrijvers, ook aan schrijvers die minder in the picture staan dan Brouwers. Als hij zijn hand uitsteekt, krijgt hij direct tien eenheden, dat mag ik toch veronderstellen. De prijs is ook geen pensioenfonds, hé, het is een blijk van erkenning, een erelint waar 16.000 euro aan vasthangt.
Maar zijn statement sloeg aan, en daar heeft hij goed aan gedaan. Hij deed het wel niet wanneer de oude man Gerard Reve de prijs kreeg, hij doet het wanneer hij het geld zou krijgen. Dat is ook wel een beetje jammer. Je merkt het, ik zit met wat dubbele gevoelens. Als het op een petitie zou zijn aangekomen, had ik niet getekend. Het komt tenslotte allemaal uit een en dezelfde pot. Het is niet dat ze dat verhoogde prijzengeld plots bij Defensie gaan halen, dus zullen ze elders aan de literatuurpot gaan knabbelen, ten koste misschien van schrijvers die het nog een beetje harder nodig hebben dan Brouwers. Ook al is die arm, ja. Maar heeft iemand ooit beweerd dat de gouden kalveren afkomen op mooie zinnen? Brouwers mag dan nog van geluk spreken dat hij nooit het plan heeft opgevat om van poëzie te willen leven.
Waarom schrijft een mens eigenlijk, om even met een existentiële vraag te starten.
Ik weet dat eigenlijk niet, wat raar is, want je bent niet de eerste die de vraag stelt. Ik heb het altijd graag gedaan. Ik heb als kind nooit gelezen, dat interesseerde me niet, te saai. Maar schrijven deed ik wel graag. Het plezier van het vertellen. Zoals je mensen hebt die het leuk vinden op café een verhaal te vertellen en dat goed kunnen. Ik doe dat met een boek. Ik was jaloers op de titel van de memoires van Gabriel García Márquez: Leven om te vertellen. Dat ken ik.
Na je debuut zei je: ik geil op de gedachte dat er misschien drieduizend mensen zijn die ik niet ken en die nu mijn boek hebben gelezen. Dan moet je nu tegen het permanente orgasme aanzitten.
Dat is mij in de mond gelegd door een destijds jonge journalist en ik zal zo meedogend zijn hier zijn naam niet te vermelden. Maar het is wel een tof idee. Mensen vertellen me dat ze er niet aan geraken in de bibliotheek omdat het altijd uitgeleend is. Toch leuk, je bent dus ergens bijna altijd een verhaal aan iemand aan het vertellen en je hoeft er je mond niet eens voor open te doen. Het verhaal vertelt zichzelf.
Toen het Hugo Claus gevraagd werd, zei hij: in de hoop dat over honderd een jonge maagd een nat broekje krijgt door één versregel te lezen.
Klinkt goed, maar wat heb je daaraan als je dood bent? En ook die ene zin dreigt vroeg of laat verkeerd gebruikt te worden, wat veel erger is, omdat je er de controle over kwijt bent. Neem nu zon zin van Karl Marx: godsdienst is de opium van het volk. Nee, zegt een andere, het was voor het volk. Van, voor, heroïsche discussies, interpretatiekwesties, maar je hebt wel je zin aan de mensheid gegeven. Allerlei zinnen uit de Bijbel en de Koran blijven ook bestaan, niet altijd met de beste gevolgen, want ondertussen worden er wel oorlogen uitgevochten omwille van die ene juiste interpretatie. De behoefte aan onsterfelijkheid zul je niet vervullen met literatuur, dat is hooguit een troostprijs voor wie dood moet. Confucius zei dat je drie dingen moet doen om onsterfelijk te worden: een kind maken, een boom planten en een boek schrijven. Ik heb ze alle drie gedaan zij het dan dat kind per ongeluk maar ik voel mij nog net even sterfelijk als daarvoor. Een boom voelt wel goed aan, dat zetten, dat verzorgen. Onze buurvrouw is net gestorven, we hebben haar tuintje overgenomen en die linde daar, die heeft haar man nog geplant. Dat is toch fantastisch? Het gezin is weggemaaid, de boom staat er nog, ik heb altijd het gevoel dat ik nog iets voor die mensen doe wanneer ik die boom snoei. Dat probeer ik ook in Mevrouw Verona te zeggen. Misschien missen wij vandaag ecologisch bewustzijn omdat we niet langer kunnen kathedraaldenken. Mensen bouwden destijds een kathedraal, perfect beseffende dat ze nooit het eindproduct zouden zien, omdat het generaties duurde voor die af was. Maar dat deerde hen niet, ze vonden het waardevol om deel uit te maken van een bouwproces waarvan pas hun achter- of achterachterkleinkinderen zouden kunnen genieten. Dat is met bomen ook zo: eentje dat ik plant als miezerige pruts zal pas veel generaties na mij bewonderd kunnen worden om zijn majestueuze stam en zijn grote kruin. Dat is misschien de enige onsterfelijkheid die ons gegund is.
Dat ongewilde kind, waarvan je zelfs hoopte dat het dood zou worden geboren, is zowat het controversieelste in je werk. Nooit spijt gehad van wat je daar allemaal over schreef?
Nee. Ach, hoeveel mensen maken niet per ongeluk een kind? Pas als dat ongeluk gebeurd is, begin je zon dingen te denken. Woede, weggaan, het schuldgevoel daarover, toch maar voor dat kind proberen te zorgen. De moeder en ik hadden al veel eerder uit elkaar moeten gaan, maar een kind maken is dan een soort brandblusser, dacht moeder de vrouw. Idioot natuurlijk, want uiteindelijk vliegt het kot toch in brand. Als mensen over deze woorden vallen, is het waarschijnlijk omdat ze het moeilijk hebben te erkennen dat dat soort gevoelens en gedachten wel degelijk bestaat. Hoeveel kinderen worden er niet net voor een scheiding geboren, als mislukte laatste hulpmiddelen voor iets wat niet meer te redden was?
Veel, maar jij was de eerste die het zo rauw durfde te beschrijven.
Ik heb ooit een boek willen schrijven met als titel Neuken na de ruzie. Veel mensen zouden zeggen: dat ken ik, het is waarschijnlijk een aspect in de seksualiteit waar niemand het goed over durft te hebben. Maar het gebeurt veel en er komen ook veel kinderen uit voort. Je moet elkaar niet graag zien om een kind te maken. De wereld zou erbij gebaat zijn als dat iets beter was geregeld, we zouden hier ook niet met zes miljard rondlopen. Zelfs al is het gezin zogezegd de hoeksteen van de maatschappij, het is ook maar dat. Dit huis blijft ook wel overeind staan als ik er één hoeksteen onder uit haal. Iedereen weet dat, en toch trapt men erin. Iedereen gaat met lood in de schoenen naar familiefeesten, toch? Terwijl ondertussen al meer dan een kwart niet meer in die gezinsvorm leeft en een heel pak van wie er wel in leeft dat enkel doet voor de vorm, de familie, de fiscale voordelen of de sociale druk, en wanhopig een uitweg zoekt. Ik heb het mijn Griekse tragedie genoemd, het kind, het is Oedipus, hé. Ik heb altijd gezegd dat ik geen kinderen wou. Ik ben geen kindermens. Ik heb respect voor alle leven, maar daarom kan ik er nog niet mee om. Dat maakt lawijt, dat is ook normaal, maar ik ben daar liever niet bij. Die intrinsieke slechtheid van kinderen ook, te bewonderen op zowat elk speelplein te lande. Kloppen en slaan, bedriegen en liegen, pesten en noem maar op. Lord of the Flies, over and over again. Waarom zou ik dat moeten wegromantiseren, ontkennen? Waarom mag ik dat niet zeggen?
Misschien omdat het kind vroeg of laat gaat lezen dat je wou dat het doodgeboren was.
Ik heb dat ook echt gehoopt, het zou zoveel makkelijker zijn geweest. Ik geloof dat de wereld er bij gebaat is en dat we pas ethisch met elkaar kunnen omgaan als we beginnen met eerlijk te zijn, ook al is die waarheid misschien hard om horen.
Ook als dat voldoende traumas zou kunnen opleveren om zelf boeken over te schrijven?
Laten we dan hopen dat ze goed geschreven zijn. Zij doet natuurlijk maar. Mijn vader zou mij ook proberen tegen te houden hebben om boeken over hem te schrijven. Maar je hebt gelukkig niets te zeggen aan de volgende generatie. Veel hangt ook van mij af. Ik wil het haar ook uitleggen, mij voor mijn gedachten verantwoorden. Ik voed haar ook zeer gedeeltelijk en samen met mijn vriendin mee op, en voor een stuk in de richting van een dag waarop ik hoop het haar te kunnen zeggen. En als dat in het verkeerde keelgat schiet, ja, dan is dat zo. Het grote verschil is dat dat kind van mij ondertussen een mens is, met een karakter. Toen het nog geboren moest worden en ik die geboorte als het ware wou beletten, was het nog een concept. Ik ben altijd tegen dat concept geweest en als de klok wordt teruggedraaid, zal ik daar wederom tegen zijn. Maar met de dochter die daaruit is voortgekomen, kan ik overweg. Je zult zien, de antiabortuslobby zal mijn kop nog op haar briefpapier zetten.
Je had al vijf boeken uit toen opeens 2006 kwam en de boel ontplofte. Je nooit afgevraagd waarom het net dan gebeurde?
Ik heb daar ook met enige verbazing naar staan kijken. Ik kwam in eerste instantie niet verder dan de uitleg dat mijn optreden in De laatste show de boel in gang zette. De dag erna moesten ze herdrukken. Het kan niet alles verklaren, maar wat het dan wel is, ik zou het niet weten. Tot dan was Problemski Hotel mijn persoonlijk record, 2.700 exemplaren, en ik vond dat geweldig. De helaasheid der dingen zit nu boven de 70.000. Waarom? Ik weet het niet, marktmechanismen die me vreemd zijn en me liefst ook vreemd blijven, want dan hoef ik er geen rekening mee te houden. Vlaanderen stelt verkoopsmatig niets voor: als je vijfhonderd boeken per week verkoopt, sta je gegarandeerd in de top tien. En die onderhoudt zichzelf, want mensen denken dat wat in die top tien staat misschien wel de moeite is. Dan kom je ook in de Club en de Carrefour terecht. Dat heeft allemaal niets met de kwaliteit van het boek te maken, want die ken je niet voor je het koopt, je hebt het immers nog niet gelezen. Stilaan komt er dat kleine stemmetje in mij dat zegt: hou je nu maar klaar voor de terugslag.
Organiseer je die overigens niet zelf?
Hoezo?
Mevrouw Verona leek mij ook een statement: hé mensen, ik ben niet de nieuwe Louis Paul Boon, ik ga niet eeuwig de zelfkant en het miserabilisme blijven beschrijven.
Niet helemaal, Mevrouw Verona lag al klaar toen De helaasheid der dingen verscheen. Maar het klopt wel dat ik niet graag vastgepind word op een genre of een stijl, ik doe graag veel verschillende dingen. Het volgende zal ook heel anders zijn. Ik weet dat er schrijvers zijn die altijd hetzelfde boek schrijven, en dat is hun recht. De kracht van Mondriaan was misschien wel net dat hij altijd hetzelfde schilderij anders schilderde. Maar ik hou van andere stijlen, nieuwe dingen. Ik heb zon stijl, dat ene almaar te herhalen kunstje, nog niet gevonden. Maar des te plezanter, ik ben nog maar 35. Ik ben Marguerite Yourcenar niet, die zei dat ze haar hele oeuvre kant-en-klaar had zitten toen ze negentien was en de rest van haar leven alleen nodig had om het uit te schrijven. Ze wist alles al. Triestig toch?
Hoe vervelend is het om tot treurens toe de zoon van Boon genoemd te worden?
Goh, er is iets van natuurlijk, je moet ook het evidente niet ontkennen. Er zijn overeenkomsten, maar Aalst vind ik daar wel de allerslapste van, die slaat echt nergens op. Het is heel erg provinciaal om Aalst en Boon aan elkaar te linken, hij is toch de mens die Dostojevski naar België gebracht heeft. Maar je wordt altijd wel met iemand vergeleken, en dan kun je het slechter treffen. Alleen spendeer ik een paar uur minder per dag aan het uitknippen van blote meisjes om ze in albums te plakken. Maar er zijn ook grote verschillen, hoop ik. Hij is wat bitterder. En ook al heeft hij de partij halvelings teleurgesteld verlaten, hij is altijd wel een partijmens gebleven. Hij was eerst socialist, begon dan te schrijven. Ik zou misschien wel uitkomen bij dat socialisme, maar ik begin eerst te schrijven. Ik schrijf sociaal, over sociale onderwerpen, maar niet binnen de lijnen van een ideologie, die bij hem lang voorop heeft gestaan. Trouwens, zo progressief was Boon overigens niet altijd. Lees er de Onkruidcyclus nog eens op na, hoe hij daarin neerkijkt op homos.
In die jaren wel, maar Eros en de eenzame man, dat postuum werd uitgegeven, is dan weer een schrijnend maar ook empathisch portret van een pedofiel.
Dat is juist. Dat is echt het enige pornografische werk dat ik ken dat ook iets te vertellen heeft, dat potten breekt, dat zijn plaats in de wereldliteratuur verdient. Het is de enige pornografische roman die je op het einde met tranen in je ogen leest. Ik denk niet dat er nog zo één bestaat, die je emotioneel zo kapotslaat, je zo kan ontroeren. Ook Hugo Claus vindt dat trouwens het grootste Boonboek.
Klopt het dat het enige boek dat je vader je heeft nagelaten Mieke Maaikes obscene jeugd was?
Ja. (haalt een beduimeld exemplaar uit de kast met binnen in de kaft het doodsprentje van Boon gekleefd) Schoon, hé? Drie boeken hadden we thuis: De verbazende Belgische dynastie, een prentjesboek over Presley, The King, en Mieke Maaike, verstopt in de kast met de handdoeken. Mijn oma zei me toen ze het me gaf: Het is nu van u, maar ge moet het niet lezen. Wat ik natuurlijk al lang gedaan had (lacht).
Je laat je vader in je eerste boek zelfmoord plegen. Dat leek me een leuk cadeau voor hem, zei je. Morbide wel.
Mijn vader heeft echt veel zelfmoord proberen te plegen. Zeer schrijnend, dikwijls theatraal. Ik ga mezelf kapotmaken, ik ga me verdrinken, ik ga me voor de trein gooien. De dag nadien kwam hij terug: ik heb het niet gekund. Maar af en toe was het concreter, dan sloot hij zich op in de stal en zette hij de gasfles open. Dan moest zijn zwaarste broer erbij gehaald worden om de deur te forceren. Het is een beetje een wonder dat ik met mijn columns in de gazet sta, want ik had er al dertig jaar geleden in kunnen staan, als slachtoffer van een gezinsdrama. Ik denk echt wel dat die man door een hel is gegaan. Plots was hij zijn vrouw kwijt, hij heeft toen een boenk in zijn gezicht gekregen, plots. Hij gaf ook toe dat hij te veel dronk, wou daar ook iets aan doen, om die vrouw terug voor hem te winnen. Ook al had hij ze bont en blauw geslagen en was zij ervanonder met een andere, bij wie ze inderdaad veel en veel gelukkiger was. Hij stelt vast dat het niet gemakkelijk is, dat hij echt verslaafd is en blijft, ook na herhaaldelijk opgenomen te zijn. Hij wordt agressief, krijgt soms waanvoorstellingen bij zijn afkickperiodes, beelden die wij vooral kennen van drugsgebruikers. Zweten, drijfnatte lakens. Die man wou dood, zag het leven niet langer zitten, maar het ontbrak hem aan de finale moed om het te doen. Drinken was zijn uitgestelde zelfmoord. Al was hij al alcoholist op zijn veertiende, zegt een van zijn zussen. (haalt er een communiefoto van vader bij) Zie je, daar ligt een fles jenever op de grond. Als hij bij zijn pepe kwam, als twaalfjarige, was er een borreltje, bij de pastoor, die er ook weg mee kon, nog een borreltje. Allemaal heel tof en volks, maar op zijn veertiende was hij wel verslaafd. En dan nog postbode zijn, in die jaren: het was gewoon fataal.
Zelf nooit angst dat je genetisch voorbestemd bent?
Ik drink graag een pintje, maar ik heb een grens waar ik niet over moet: vijf, zes pintjes. Als ik dan niet stop, wordt het gevaarlijk. Ik kan er bovendien met de dag minder tegen. Ach, af en toe de kraan open is wel plezant. Maar zelfdestructie is mij vreemd: ik loop hier maar één keer rond, neem ik aan, dan wil ik er ook alles uithalen. Gulzig niet, maar nieuwsgierig te weten wat dat is om 96 te zijn, jonge mensen druk te zien met hun job en hun leven en daar dan mee te kunnen lachen, dat lijkt me wel wat. Soms hoop ik zelfs dat ik dement word, omdat ik hoop dat dat misschien mijn angst voor de dood zou kunnen doen afnemen. Misschien is dat wel het zachtste. Maar dat is serieus gegokt, want veel dementerende mensen gaan kapot van angst. Waarom zijn we hier, waar dient het allemaal toe? Ik vraag het mij soms wel eens af, maar ik wil daar vooral niet te veel energie insteken, omdat ik peins dat ik het toch nooit te weten ga komen. Dan kun je beter met iets anders bezig zijn, niet? Ik ga ooit dood, ja. Dan zien we wel.
Het mooiste aan De helaasheid der dingen vinden nogal wat mensen de liefde en de empathie waarmee je die bende zuipschuiten toch genadeloos beschrijft.
Je kunt die blijken van liefde voor mijn personages blijkbaar alleen maar opmerken als je vertrouwd bent met het literaire jargon, met de codes, want een aantal mensen die ik een plaats gaf in mijn roman was wel in de kont gebeten. Maar dat zijn mensen zonder bibliotheekkaart, en die hebben dat nu gelezen zoals ze Het Laatste Nieuws lezen, omdat iedereen er hen over aansprak. Zij hebben iets van: Hé, wat is dat met u? Is er iets in uwe kop geschoten of wat? Ik kan mezelf dus als schrijver wel op de borst slaan: Goed gedaan, jongen, maar als het een roos was die ik wou werpen naar mijn nonkels, dan leek zij voor sommigen wel erg op prikkeldraad. Ik heb nog zon voorbeeld: het toneelstuk Aalst, over die vrouw die haar kinderen heeft vermoord. Wel, die heeft een proces tegen mij aangespannen. Maar mens, vraag ik mij dan af, mankeert gij iets? Niemand zal in uw leven ooit nog zon blijk van begrip tonen voor u als ik gedaan heb in dit werk, misschien. Lees het eerst voor je naar de rechter stapt. Maar zelfs als ze dat doen, zien ze het niet. Ik permitteer mij de pretentie te schrijven over de gewone mens, waar de gazetten vol over staan, want ze zijn met veel. En dan steiger ik als die gewone mens vindt dat ik dat recht niet heb om over zijn leven te schrijven. Maar tegelijk is het dubbel: misschien hebben ze wel een punt en moet ik daar af en toe ook rekening mee houden. Ik wil ze geen gelijk geven, het is een levensnoodzakelijke functie in de samenleving dat een kunstenaar mag reflecteren over al wat er gebeurt. Maar ik moet toch ook wat begrip hebben: voor mijn nonkels had ik de grootste bewondering toen ze bij herhaling pogingen van Paul Jambers hebben afgewezen om hen te portretteren als Zatte broers in Vlaanderen, wie zijn ze, wat drijft hen. En ik eigen me dat recht dan weer wél toe. Tja. Nochtans probeer ik niet meer te doen dan mensen die al te makkelijk zwart worden gemaakt wat meer kleur te geven in een portret. Net van hen krijg ik dan dikwijls een schop in mijn kloten. Dat moet dan maar.
Volksverheffing, het bevrijden uit de ketenen van de onwetendheid, het is niet altijd makkelijk.
Zeer zeker, maar ik blijf erin geloven, want ik ben er zelf het product van. Zonder het sociale paternalisme van een overheid zat ik vandaag nog in dat milieu, het is net te danken aan mensen die geloven dat een overheid daar een morele plicht heeft dat ik hier nu zit. In het klein probeer ik dat ook te doen. Met gasten van gezinsvervangende tehuizen gaan praten. Proberen het nihilisme dat zulke gasten overvalt te doorbreken. Te tonen: kijk naar mij, je kunt eruit breken, de toekomst kan wél mooi zijn. Daarom heeft De helaasheid der dingen ook het slot gekregen dat het heeft: het kan goed komen. Je hebt het zelf in je hand. Ik heb vorig jaar een lezing gegeven in de gevangenis van Hasselt. Er was een uurtje voorzien, ik ben er vier uur blijven plakken. Omdat die gasten een muilpeer kregen: iedereen had daar zon jeugd gehad als het ventje in De helaasheid. Alleen hebben zij dat gebruikt als excuus om al eens een winkel of een café kapot te slaan en er met de kas vandoor te gaan. En nu werden ze geconfronteerd met iemand die het ook had meegemaakt, maar hun gedrag afkeurde, ook al wist hij vanwaar het kwam. Ook de moordenaars in Aalst hebben hun rotjeugd als excuus gebruikt, en ik verteer dat zeer slecht. Dat wordt zon gewoonte bij Assisen: edelachtbare, een moeilijke jeugd én dus. Niets én dus. Wat is dat nu: krijg ik nu al bij voorbaat strafvermindering als ik morgen iemand ombreng, want ik heb ook zon jeugd gehad? Dat excuus zie je ook bij een aantal migrantenjongeren. Vanuit een zeer goed hart en met de beste bedoelingen zijn ze misschien een tijdlang te beschermd geweest, hebben we te veel met excuses gezwaaid. Je staat nu eenmaal in die maatschappij, dus moet je meedraaien, voor de volle pot. Je bent van harte welkom, absoluut, maar wel meedraaien. Ik vrees dat we daar veel volk aan rechts verloren zijn, die de excuses niet meer pikten. Maar je hoort die klacht gelukkig ook meer en meer binnen de migrantengemeenschap zelf, godzijdank. Het is zeer complex: als je voor de vijftigste keer wordt afgewezen na een sollicitatiegesprek en je voelt duidelijk dat het met je kleurtje te maken heeft, dan wordt het moeilijker om gemotiveerd te blijven. Als ik toch niet mag werken, dan zal ik maar profiteren. Maar ook daar kan alleen eerlijkheid ons vooruit helpen. Wederzijds open en vrij je gedacht zeggen, vertellen wat er aan de hand is. Oplossingen gebaseerd op leugens gaan toch scheeflopen op een of andere dag. Het is de moeilijkste ethische oefening die we op dit moment hebben: wat doe je met die vrije meningsuiting? Je wordt er voortdurend mee gekieteld door een groep mensen die zeer goed weten dat het moeilijk ligt voor progressieve mensen. We zijn daar niet uit, of je racisme tot vrije meningsuiting mag rekenen of niet.
In Amerika lossen ze het op door een onderscheid te maken tussen woord en daad: je mag alles zeggen, zelfs racistische dingen, je mag het alleen niet doen.
Dat is toch een onderschatting van de kracht van het woord. Dat is bedacht door iemand die niet weet dat Rwanda begonnen is met een radiootje dat haatboodschappen uitzond, opriep om de anderen als kakkerlakken af te slachten. Die niet weet dat Hitler ook ooit achter de microfoon zat. Die zijn allemaal niet begonnen met wapens, maar met woorden. En ook wat ze er nu in Nederland van bakken, waar alles wat gezegd kan worden ook plots gezegd moet worden. Die opendebatcultuur en het tolerante van Nederland, wij overschatten dat. Ik las onlangs een boek over de geschiedenis van de slavernij. De auteur ervan begint met een zeer markante opening, namelijk dat Nederland zich zijn eigen goedheid en tolerantie al sinds de Tweede Wereldoorlog aan het aanpraten is. Een opgetrokken façade die ze eerst zelf zijn gaan geloven en die ze nadien ook aan de buitenwereld hebben verkocht. Op school krijgen ze Anne Frank, terwijl er eclatant meer collaborateurs in Nederland waren dan verzetsmensen. Maar die geschiedenis krijgen ze niet mee op school, net zomin als ze leren dat ze ooit een florissante slavenhandel op het getouw hebben gezet. Misschien komt de ware aard van het beestje nu weer boven (lacht).
Je bent nog een echte Belg: een Vlaamse schrijver die in Wallonië woont. Hoe kijk jij tegen de formatie aan?
Ik ben een rare fase ingetreden. Ik begin mijn oren dicht te stoppen, ik kan het niet meer horen. Ik vind het debat zo kinderachtig. Ik zie geen toppolitici meer, geen mensen met een visie. Al die pietluttigheden, waar zijn de grote denkers? Ze zijn gestopt. Jos Geysels verdenk ik ervan een denker geweest te zijn en ik neem het hem bijzonder kwalijk dat hij met politiek is gestopt. Het is niet omdat je een keer slaag krijgt dat je je schop moet afkuisen. Doorgaan moet je dan doen. Karel De Gucht vind ik een grote, maar ik vrees dat hij wat alleen staat en met groeiende verbijstering kijkt naar wat er nu rond hem gebeurt. Ik snap het allemaal niet goed. Het lijkt wel of de mensen ervan overtuigd moeten worden dat het hier zeer slecht is om te leven. Dat wordt ze iedere dag ingelepeld, en dat zulks de schuld van Wallonië is. Dat is van een kortzichtigheid die me totaal vreemd is, net zoals nationaliteit me totaal vreemd is. Ik heb geen sentimenten met een landsgrens omheen. Dit is mijn thuis, ik ben een zeer kleinburgerlijke mens. Heel gelukkig ook nog.
In je beginperiode liep je in interviews voortdurend te toeteren dat geluk iets totaal overroepen is.
De miserie met vroege interviews is dat iemand ze er ooit op na leest. Ik schaam me daar nu voor. De pose van de angry young man, en die dingen worden verdomme bewaard. Ik ken die man die ooit mijn interviews gaf nog wel, ik zal hem ook nog wel goeiendag zeggen, maar ik ga hem niet meer uitnodigen voor een feestje. Ik was te jong voor mijn eerste boek. Margriet De Moor zei me ooit dat ze blij was dat ze op latere leeftijd gedebuteerd had. Dat scheelde haar tien boeken waarover ze zich niet moest schamen. Ze heeft gelijk. Ach, binnen vier jaar zal ik weer afstand nemen van wie ik nu ben. Maar voorlopig ben ik heel erg gelukkig. En als dat dom is, welaan dan: leve de domheid. Het schijnt dat dat niet goed is voor een schrijver, je kunt daar geen interessante gedachten aan ontworstelen. Geluk is iets voor de VTM-kijker, wordt me verteld. We zijn slecht bezig als we zo in hokjes beginnen te denken. Weet je, als je zelf gelukkig bent, heb ik ontdekt, heb je ook de ruimte om je te ontfermen over het ongeluk van anderen. Van je navel naar de wereld. Gelukkig zijn, het is mijn humanistische plicht.
Ik heb zonet het boek uitgelezen en het eerste wat mij opviel was: "Wat een moeilijke woorden en zinnen gebruikt die man toch in zijn boek"!. Soms kon ik de betekenis ervan wel ergens afleiden, maar dit gebeurde niet vaak. Enkele moeilijke woorden uit het boek:
jambisch: bijvoeglijk naamwoord van de aard van, bestaande uit jamben completeren: volledig maken copieus: overvloedig frontaal: van of tegen het front (voorkant) panisch: in paniek melancholisch: zwaarmoedig, droefgeestig afsteven: op iemand afkomen ondermaans: aards bourgeoise: de rijkere klasse mensen patrimonium: vaderlijk erfdeel inventariseren: inventaris opmaken vergetelheid: in herinnering laten blijven etnoloog: beroep, ambt of functie -Beroepen -Persoonsbenamingen -volkenkundige -beroep -beoefenaar der volkenkunde pervers: tegennatuurlijk, verdorven recidivist: iemand die al eerder hetzelfde misdrijf heeft gepleegd ensceneren: als schijnvertoning opvoeren escorteren: begeleiden curriculum: plan dat het doel, de leerinhoud, de werkvorm en de media aangeeft voor een reeks educatieve activiteiten. Alsmede de tijdsperiode waarin deze gerealiseerd dienen te worden. hypochondrisch: zwaarmoedig
Vandaag, woensdag 25 november maakte ik me klaar voor het lezen van het einde van "De Helaasheid der dingen". Met andere woorden van pagina 184 tot 207. Het einde vind ik heel raar en ik dacht dat er nog heel wat ging achterkomen, maar het stopte gewoon. Hier was het verhaal geheel onverwacht afgelopen, want ik lette namelijk niet op de paginanummers. Stiekem was ik een beetje ontgoocheld. Voor we bij dit verrassende einde komen, krijgt Dimitri plots weer een beetje contact met zijn nonkels. Zijn vader is reeds gestorven, maar meer weten we hier niet over. Enkel dat hij dood is is ons bekend. Het is weekend en zijn zoontje is het weekend bij vader Dimitri. Hij haat het kind nog steeds, maar probeert toch een goede vader voor hem te zijn. Als zijn vriendin gaan werken is, neemt hij zijn zoon mee naar het café in Reetveerdegem. Zijn nonkels komen natuurlijk ook opdagen. Dit loopt een beetje uit de hand. Dimitri heeft namelijk een heel ander leven dan zijn nonkels en als ze zijn zoontje een mazout schenken, mag dit natuurlijk niet zijn. Uiteindelijk keert Dimitri terug om zijn zoontje af te zetten bij zijn mama. Als zoontjelief moet plassen onderweg, stopt hij aan een tankstation. Dit is ook meteen het plotselinge einde van het verhaal.
Goed verhaal Dimitri Verhulst, maar je einde kon volgens mij beter!
Mijn volgende leessessie ging vandaag door op dinsdag 24 november. Na tien blaadjes van geschiedenis te hebben geleerd, vloog ik er weer in. Vol moed starte ik op pg 154 en las tot pg 184. In deze sessie dacht ik bij mezelf na hoe rot het voor Dimitri moet zijn zo in de steek te worden gelaten door zijn vader. Hij bleek genezen te zijn van de drang naar bier, toen hij sportief en wel voor twee dagen thuis kwam van de ontwenningskliniek. Hij kocht zijn zoon nieuwe sportschoenen, ging samen met hem joggen en beloofde hem zelfs aanwezig te zijn op Dimitri's wedstrijd de volgende dag. Alles verliep uitstekend tot zijn broers hem opeens meevragen naar het café, omdat zijn vrienden hem al lang niet meer hadden gezien. Dit bezoekje loopt geheel uit en de dag erna is vader nog steeds niet thuisgekomen. Met andere woorden: Dimitri mag een bezoekje van zijn vader wel op zijn buik schrijven op de loopwedstrijd. Jammer! Net nu ik dacht dat zijn vader (onze Pierre) echt zijn leven aan het beteren was! Opeens worden we weer een paar jaar vooruit geduwd. Kleine Dimitri die nu ondertussen is groot geworden, staat al te wachten op zijn eigen kleine aan de ingang van de kliniek. Tot mijn verbazing wil hij het kind helemaal niet. Erger nog, hij haat het. En zijn vrouw inbegrepen. Maar dan leert hij de vrouw van zijn leven kennen.
Ik lag vandaag op mijn gemak in mijn bed te lezen in het raar maar ware boek "De Helaasheid Der Dingen". Tot mijn verbazing las ik van pg 111 tot pg 154!. Er gebeuren niet bepaald veel belangrijke zaken in dit deel. De Vader komt een weekendje thuis van de ontwenningskliniek en het is bijzonder goed met hem gesteld. Maar het belangrijkste in deze aantal pagina's is het feit dat er een aantal pagina's een enorme tijdssprong van 20 jaar maken in het leven van Dimitri. Zo wordt eerst verteld over een jeugdvriendje die van zijn vader geen contact met Dimitri meer mocht hebben. 20 jaar later komt hij dan opeens dat vriendje opnieuw tegen. Na deze ontmoeting zitten we terug 20 jaar eerder in het verhaal.