Beste, ik zal me even voorstellen. Ik - Amir, de zoon van Baba- was vroeger een magere jongen, een beetje bleek met lichtbruin haar en donkere kringen rond mijn bleekbruine ogen. Vanaf mijn elfde kende ik al dichtregels van Khayyam, Hafez en Roemie, wat soms tot ergenis leed bij mijn vader. Afghanistan, meer bepaald Kabul was mijn geboortestad waar ik in 1963 op de wereld werd gebracht door Sofia Akrami.
Toen ik klein was, kwam ik nooit op voor mezelf. Ik was geen actieve jongen zoals de rest, die voetbal speelden. Die gave bezat ik niet, ik zat meer in mijn eigen wereldje. Mijn tijdsverdrijf was het lezen van mijn moeders boeken, ik heb mijn moeder nooit gekend. Ze stierf toen ze me op de wereld bracht, Baba vertelde nooit over haar. Het enige wat ik wist, was dat ze een prinses was. Mijn vriend, -huisbediende- Hassan had in 1964 zijn moeder na een week verloren. Nadat zijn moeder Sanaubar hem kreeg, ging ze ervandoor met dansers en zangers. Daardoor hadden Hassan en ik een band gemeen, we werden gevoed door dezelfde min. Een verschil tussen ons was dat hij een Hazara was en ik een Pashtun.
Ik weet het nog als de dag van gisteren, Hassan en ik klommen in een boom en pestten de buren. We giechelden, aten moerbeien en walnoten. Hassan weigerde nooit iets, zelfs niet de katapult met een noot op de éénogige hond van de buren te richten. Toch werd mijn vader aangetrokken tot Hassan, als ik hem niet kon evenaren. Zoals wanneer hij zijn steentjes acht keer kon doen opspringen en ik maar vijf keer. Baba was toen trots op Hassan en klopte op zijn schouder, iets wat ik zo goed als nooit heb gehad. Hij was altijd afstandelijk als ik in de buurt was, ik had het gevoel dat Baba een hekel aan mij had. Dus wanneer hij vroeg of ik Hassan mee wou vragen, loog ik dat hij niet kon. Ik wou Baba eens voor mezelf hebben, maar pas later ontdekte ik hoe de vork in de steel zat.
Hassan en ik, hebben fantastische momenten beleefd al vanaf onze geboorte. We deden bijna alles samen, onze eerste woordjes, eerste stapjes, enz ... Hassans eerste woordje was "Amir" en de mijne was "Baba". Dat was het begin van onze vriendschap.
Mijn vader was een Pashtun met volle baard, een woeste bos krullen die even tegendraads waren als de man zelf. Hij had felle zwarte ogen, was 1m92 lang en snurkte verschrikkelijk. Baba was een groot man, men geloofde hem altijd ook al leek het ongeloofwaardig. Zoals die keer dat Baba met een beer gevochten had en de naam "Meneer orkaan" kreeg. Baba was één van de rijkste kooplieden, hij had een tapijtexportfirma, 2 apotheken en een restaurant. Toch waren er mensen die twijfelden aan zijn ondernemingen en vonden dat hij net als zijn vader rechten moest studeren. Baba heeft nooit die redeneringen opgevolgd.
Mijn moeder zou les gegeven hebben aan de universiteit en zou van koninklijke afkomst zijn. Veel meer weet ik niet over haar, een zwerver vertelde me talloze jaren nadien dat hij haar het laatst had gezien voor de afsluitende examens. Ze waren samen een stuk amandeltaart met thee en honing aan het eten. Hij zei dat ze zichtbaar zwanger was en dat ze daar alleen maar mooier van werd. Ze zou aan het piekeren geweest zijn over hoe gelukkig ze was. Van die onbekende man wist ik meer over mijn moeder dan dat Baba me ooit verteld had.
Baba was een zwart-wit kijker, dus kon ik niet van hem houden zonder bang te zijn en hem te haten. Ik kwam altijd meer te weten over Baba door andere mensen. Hij had het mooiste huis gebouwd van de wijk, had alles zelf ingericht en op papier gezet. Eind de jaren '60 was Baba begonnen met een weeshuis te bouwen en financierde alles uit eigen zak. Baba had een studeerkamer waar ik nooit in mocht, daar rookte hij met zijn zakenpartners. Daar was hij druk bezig over de politiek, voetbal en zaken. Af en toe zat ik voor de deur te luisteren en ik hoorde dit : " Als ik niet had gezien dat Amir uit mijn vrouw kwam, zou ik niet geloofd hebben dat hij mijn zoon was." Gelukkig was Rahim Khan er, door wie ik mij beter voelde. Ik wou dat hij mijn vader was, hij accepteerde me zoals ik was.
Aan de zuidkant van de tuin, in de schaduw van een pruimenboom, was het onderkomen van de bedienden. Daar had Hassan voor het eerst het licht gezien. Hij had een rond gezicht met een platte brede neus en scheefstaande smalle ogen die de kleur van bamboe bezaten. Hassan had mongoloïde trekken door zijn laagzittende oren en puntige kinnetje, maar wat het meest opviel was zijn hazenlip. Hij meende elk woord dat hij zei, hij was een trouwe vriend. Al gedroeg ik me niet zo tegenover hem. Hij nam het altijd voor me op, beschermde me en was fantastisch met zijn katapult.
We hadden altijd een routine, ik stond op terwijl Hassan zich al gewassen had en bezig was met mijn ontbijt. Zwarte thee met 3 klontjes en geroosterde naan (brood) met zure kersenjam, het was om je vingers van af te likken. Mijn vader bracht me naar school met de Mustang en ging gaan werken. Hassan en zijn vader (Ali) waren bezig met de klusjes. Wanneer ik thuis kwam, ging ik samen met Hassan naar de heuvel met de boom. Daar zat ik Hassan voor te lezen, raadsels voor te leggen en vaak hield ik hem voor de gek. Uiteindelijk ontdekte ik dat hij sneller was in het oplossen van raadsels en ik stopte daar al snel mee. Op een dag veranderde ik een verhaal en tot mijn verbazing zei Hassan dat dat één van de mooiste verhalen was dat hij gehoord had. Verbaasd dat ik was, begon ik met verhalen schrijven en op mijn dertiende verjaardag kreeg ik een notitieboekje voor mijn verhalen. Mijn carrière als schrijver was begonnen.
In Kabul keken we altijd uit naar de winter, want dan waren de scholen gesloten. Dat was het begin van de talloze vliegertoernooien. Hassan was de beste vliegeraar, hij wist altijd waar de laatste doorgesneden vlieger zou belanden. Op een dag zei Baba tegen me dat hij voelde dat de overwinning wel eens voor mij zou kunnen zijn. Er waren die dag honderd vliegers in de lucht en ik bleef bij de laatste tien. Ik had een rode vlieger met gele randen en een handtekening van Saifo. Het was tussen mij en een blauwe vlieger, uiteindelijk won ik. Hassan was al weg om de laatste vlieger te bemachtigen en Baba was een keer ontzettend trots op me.
Toen we klein waren, zijn Hassan en ik veel naar de bioscoop geweest. We waren dol op westerse cowboyfilms en deelden zelfs onze gezamenlijke cowboyoutfit. We hebben "Rio Bravo" drie keer gezien en "The Magnificent Seven" hebben we zelfs dertien keer gezien. Een andere film die we ook goed vonden was "The good, the Bad and the Ugly". We wilden zelfs de acteurs ontmoeten tot Baba ons met beide voeten op de grond zette. Het waren geen acteurs die Hindi spraken het was allemaal gedubd. Op dat moment beseften we dat het Amerikaanse acteurs waren en geen soortgenoten die het gemaakt hadden in de showbizz.
Wanneer ik het vliegertoernooi gewonnen had in 1975, zou dit de laatste keer zijn dat Hassan achter de erevlieger holde. Het begon al donker te worden en Hassan was nog steeds niet terug. Ik keek elke straat van de wijk in, de mensen waren aanstalten aan het maken om te gaan bidden. Aan een oude man vroeg ik of hij Hassan gezien had, na wat geduld te hebben, vertelde hij mij dat hij achtervolgd werd door 3 jongens. Ik ging naar de stegen en opeens hoorde ik iets, daar stond Hassan in een doodlopende steeg, de vlieger op een vuilinshoop en de 3 jongens. Assef, Wali en Kamal stonden voor hem en vroegen naar de vlieger, als tegenprestatie. Hassan had de katapult op Assef gericht en zijn bijnaam "Oreneter" gezegd, Assef had zich teruggetrokken maar ging zich nog wreken. Dit was de dag die hij uitgekozen had, Hassan wou de vlieger niet geven en daarna gebeurde iets verschrikkelijk. Ik kon mijn mond niet openen, ik durfde de steeg niet in te gaan omdat er anders ook iets met mij zou gebeuren. Ik rende weg en een tijdje later kwam Hassan met de vlieger. Hij was bebloed en we gingen naar huis zonder een woord te zeggen.
Samen met de familie en Rahim Khan gingen we naar het huis van mijn oom. Mijn vader was nog steeds bezig over dat vliegertoernooi, in de auto vroeg iedereen ernaar. Rahim Khan was de enige die niet enthousiast was en ik denk dat hij wist wat er gebeurd was. Ik wou al die jaren zo'n trotse vader gehad hebben. Toch voelde ik een leegte vanbinnen, hij herhaalde het talloze malen, waardoor ik bijna een mes in zijn oog kon steken. Toen besefte ik het ergste, ik zou er ongestraft mee wegkomen. Hassan was al die tijd verslechterd, hij was vermagerd en had grijze kringen. Op een dag vroeg hij me om mee naar de heuvel te gaan, ik was overtuigd maar toen we daar waren wou ik meteen weg. Het was stom van mij om te geloven dat een stuk speelgoed ons weer bijeen zou brengen. Hij probeerde onze vriendschap terug te winnen, maar ik werkte niet mee. Ik keek uit naar de lente.
Op mijn dertiende verjaardag had Baba een groot feest georganiseerd, omdat hij nog steeds trots was op die ene wedstrijd. Assef was daar ook met zijn ouders, het leek net of hij zijn ouders had meegenomen en niet omgekeerd. Hij gaf me een cadeau, Baba was zéér vriendelijk tegenover hem, maar ik was stil. Baba moest me dwingen om iets te zeggen. Ik kon het niet aanzien hoe hij met Assef bezig was en op zijn beurt was Assef vriendelijker tegen mij. Hij gaf me een cadeau, het was een boek van Hitler, ik gooide het meteen weg. Baba zou nooit zo'n feest gegeven hebben als ik niet gewonnen hadden. Ik wou dat feest niet, het was bloedgeld. Ik kreeg een hoop speelgoed, maar ik wou niets. Het enige wat ik echt wilde houden, was een lederen boekje van Rahim Khan, dit was een echt cadeau en geen bloedgeld.
Na mijn verjaardag probeerde ik Hassan buiten te krijgen, door mijn horloge en geld bij Hassan in de hut te verstoppen. Toen Baba ernaar vroeg zei Hassan " JA", hij nam het nog steeds op voor mij. Ali besliste om te vertrekken met Hassan, Baba barstte voor het eerst uit in tranen. Hij probeerde hen thuis te houden, maar het lukte niet. Baba mocht van Ali hem wel vervoeren naar de bus. Toen besefte ik hoeveel schade ik had aangericht.
Toen ik achttien jaar was, waren we op de vlucht geslagen uit Kabul. Er heerste chaos en we gingen naar Amerika om een nieuw leven te beginnen. In Kabul waren de mensen die we kenden gedood of vertrokken uit Kabul. Er was niemand meer die ons tegenhield. Het was in 1981, we gingen naar Pakistan en hadden ons huis normaal achtergelaten, om geen argwaan te wekken. We zaten in een Russische vrachtwagen en gingen dan met een grotere vrachtwagen vertrekken. Eenmaal aangekomen, zaten er nog mensen van de vorige week te wachten op de vrachtwagen. We zaten een week in die kamer en uiteindelijk konden we vertrekken. Kamal en zijn vader waren daar ook, in plaats van de vrachtwagen kwam een olietank. Als we eruit mochten ontdekten we dat Kamal niet meer ademde en zijn vader nam een pistool en maakte zichzelf van kant.
Fremont, California, Baba woonde niet graag in Amerika. Hij had een hekel aan Jimmy Carter, maar had het als enige republikein wel voor president Ronald Reagan. Baba had in Amerika last van de smog, het lawaai en het stuifmeel. Hij begon daar te werken in het benzinestation, hij miste de sfeer van Kabul en de mensen die hem loofden. Hij treurde daarover, maar voor mij was het om mijn verleden te begraven. Baba was te trots op zichzelf om voedselbonnen aan te nemen, in 1983 toen ik 20 jaar was, zat ik in het secundair onderwijs. Ik was geslaagd voor mijn eindexamen en Baba glunderde. Die dag kreeg ik een auto, een marineblauwe Ford. Toen ik hem vertelde wat ik graag zou doen en dat was dan verhalen schrijven in het Engels, wou hij dat ik het echte werk deed zoals de medische sector. Baba kon nog steeds niet aan de grootte van Amerika wennen.
Baba en ik begonnen bij te verdienen op de vlooienmarkt, we schuimden rommelmarkten af en verkochten onze zaken met een beetje winst. Thee, politiek en schandalen toonden aan dat je op een Afghaanse vlooienmarkt was. Daar kwamen we generaal Sahib, Iqbal Taheri tegen en zijn bloedmooie dochter. Tot mijn grote verbazing vertelde Baba hem over mijn studiekeuze van schrijver en over mijn tienen.
Soroya Taheri, de dochter van de generaal, kwam tijdens het gesprek erbij. Ze was een schoonheid, ze had fluwelig ravenzwart haar, smalle heupen en had een gracieus gebogen neus. Er was een roddel over haar, het ging over een man en het zou slecht uitgedraaid zijn. Het achtervolgde haar nog steeds. Bij haar vader was ze anders dan bij haar moeder, bij haar moeder was ze spraakzamer. Ze deed colleges op Ohlone Junior College in Fremont, ze wou lerares worden net als haar moeder. Ze vertelde aan mij hoe ze op die keuze was gekomen, ze vond het zelf wat gênant.
Op een dag was mijn vader verkouden en had er niet naar laten kijken. Na twee weken ontdekte ik een prop slijm met bloed. Ik nam hem meteen naar de dokter, die adviseerde me naar een longarts te gaan. Dat duurde enkele dagen, als we daar waren kregen we het nieuws dat er een vlekje op zijn long te zien was. Ze zouden nog verdere onderzoeken doen. Uiteindelijk kwam het ergste nieuws nog, het was kanker en er kon niets meer aan gedaan worden. Een behandeling zou het alleen maar rekken. Baba wou helemaal geen behandeling, ook al probeerde ik hem om te praten hij wou het niet. Op een zondag na Nieuwjaar had Baba op de vlooienmarkt een attaque gekregen. Er kwam schuim uit zijn mond, hij bloedde omdat hij op zijn tong had gebeten en hij had geen controle meer over zijn blaas. Dit was het teken dat de kanker uitgezaaid was.
Toen het nieuws van de uitzaaiingen kwam, dacht ik eens na over mijn leven. Wanneer Baba in de zetel lag, vroeg ik hem of hij naar de hand van Soroya zou kunnen vragen. Hij leek op te fleuren, hij was blij en vroeg : " Weet je het zeker ?" . Ik was er zeker van, hij vroeg om zijn groene boekje met de telefoonnummers. Toen hij gebeld had, mocht hij naar de Taheris om 11 uur en toen waren we allebei aan het giechelen. Ik hielp Baba in zijn mooie pak en zette hem bij het huis af met een bos bloemen. Ik zat vol zenuwen. Baba kwam thuis en zei dat ik de toestemming van de generaal gekregen had, ik was zo gelukkig.
We beslisten om geen verlovingsfeest te geven, want Baba had niet meer lang te leven. Baba betaalde de huwelijksceremonie, bijna al zijn spaargeld spendeerde hij eraan. Soroya was een pracht van een vrouw, ze zorgde veel voor Baba. Achter mijn rug had Baba Soroya erop aangedrongen mijn verhalen voor te lezen. Een maand na de bruiloft wou Baba geen morfine, omdat hij geen pijn had. Hij is nooit meer ontwaakt.
Na de dood van mijn vader, verhuisden we naar een flat in Fremont niet ver van Soroya's ouders. Ik leerde de Taheris pas kennen toen we getrouwd waren. Van de generaal kreeg ik een IBM-typemachine om vele romans te maken. De staatsunief in San Jose nam me aan en ik had een baantje als bewaker in een meubelpakhuis in Sunnybale. Daar studeerde ik en begon ik aan mijn eerste roman. Soroya ging ook naar een universiteit en studeerde tot ergenis van haar vader voor docent. Toen mijn eerste roman af was, kreeg ik uit New York het goede nieuws dat mijn boek gepubliceerd ging worden. Soroya was superblij en de generaal huilde zelfs. In 1989 kwam mijn boek uit.
Soroya en ik waren klaar om aan kinderen te beginnen, maar na een jaar lukte het niet. Het leidde tot ergenis bij Soroya, daarom gingen we naar het ziekenhuis. Met mij was er niets mis en ze onderzochten Soroya. Ze raadden ons aan om ivf te doen, maar uiteindelijk werkte dat niet. We konden geen kinderen krijgen. We vertelden het nieuws aan haar ouders, haar moeder vond het zo erg. De generaal zei niet veel.. Adoptie was een optie, maar Soroya weende daar om. Mijn opinie over een adoptie was dat we er allebei achter moesten staan, anders moesten we er niet aan beginnen. Het kind zou anders niet de liefde krijgen die het zou verdienen.
Soroya en ik waren al 15 jaar getrouwd, toen de telefoon rinkelde. Het was Rahim Khan uit Peshawar, hij vroeg of ik hem niet kon komen bezoeken, want hij was ziek. Toen besefte ik dat het mijn verleden was die me opbelde, Rahim zei dat er een manier was om het goed te maken.
Rahim vond het vreemd me als volwassen man te zien, ik had al 4 boeken op de markt gebracht. Hij vertelde me dat de Taliban nog erger was dan dat er werd gezegd. Hij hoestte net als mijn vader bloed op en ging het einde van de zomer niet halen. Hassan en hij hadden in Baba's huis gewoond, toen wij vertrokken waren. Hij was naar Hazarajat geweest om hem te halen want Rahim voelde zich alleen. Hassan was groot geworden en had een vrouw Farzana. Ali en zijn neef hadden op een landmijn gestapt en waren op slag dood. Eerst wou hij niet mee, maar toen hij hoorde over de dood van Baba huilde hij en ging toch mee. Hassan kon lezen en schrijven, zijn eerste kindje werd dood geboren. Zijn vrouw was opnieuw zwanger en deze keer van een zoon. Op een dag stuikte een oude vrouw voor de deur, het was Hassans moeder. Ze haalden de verloren jaren in. Hassans zoon werd Sohrab genoemd.
Sohrab noemde zijn oma Sasa, zij kleedde hem en werd het middelpunt in haar leven. Hassan leerde Sohrab schrijven en lezen, hij kon geweldig overweg met zijn katapult. Rahim was zelf verknocht aan hem.
Hassan had een brief voor mij achtergelaten bij Rahim, er zat een foto bij. Hij schreef over de verschrikkelijke slachtpartijen. Rahim vertelde me ook nog dat de Taliban erachter was gekomen dat er Hazari's in het huis zaten. Ze moesten het huis uit, maar Hassan weigerde, waardoor ze hem doodschoten. Farzana kwam naar buiten en ze schoten haar ook dood. Toen kwam de echte reden, ik moest niet alleen voor Rahim naar hier komen, maar om Sohrab uit het weeshuis Karteh-Seh te halen.
Rahim vertelde me het schokkende nieuws over Ali, hij en zijn vrouw waren 3 jaar getrouwd, maar kregen geen kinderen. Uiteindelijk had Ali een nieuwe vrouw, maar Ali zelf was onvruchtbaar. Toch kregen ze Hassan, ik kon er eerst niet bij, als je onvruchtbaar bent kun je geen kind krijgen. Toen wist ik het, ze hadden me al 38 jaar voorgelogen. Heel mijn leven was één grote leugen en ik heb nooit geweten dat Hassan mijn halfbroer was. Toen ontdekte ik ook dat Baba een dief was, dus ik moest niet alleen mijn zonden goed maken, maar ook die van Baba.
Kabul was een en al puin en bedelaars. Het weeshuis bevond zich in het noordelijke deel van Kabul, aan de drooggevallen oever. Eenmaal aangekomen, was het weeshuis een ramp. Het was een barakachtig gebouw met versplinterde muren en dichtgetimmerde ramen. Dit was een van de wijken die onder de oorlog lijdde. De baas van het weeshuis was eerst achterdochtig en door de kenmerken op te geven van Sohrab, mocht ik binnen. Toen kwam het nieuws dat Sohrab daar niet meer was, hij was een maand geleden meegenomen door een talib-functionaris.
Ik ging dus naar het huis van de talib-fuctionaris, op een voetbaltoernooi kon ik tot mijn verbazing een afspraak met hem maken. Eenmaal binnen vertelde de talib wat hij had gedaan, hij had geen greintje schaamte. Toen kwam Sohrab binnen, hij had het vollemaansgezicht van zijn vader, een puntige kin en groene ogen. Hij deed een dansje met bellen rond zijn enkels, zijn haar was afgeschoren en hij had mascara op. Toen ontdekte ik dat de talib Assef was, hij had mij ook herkend. Ik zei wat ik van hem wilde, maar dat ging hij mij niet zo makkelijk geven. Hij moest met mij nog afrekenen, hij had een compromis, als hij niet naar buiten kwam, mocht ik met Sohrab weg. Assef haalde zijn boksbeugel uit en het gevecht begon, Sohrab kon er niet tegen en richtte de katapult op Assef, die werd woest. Toen schoot hij een koperen bal in Assefs linkeroog. Sohrab en ik renden naar de auto.
Ik ontwaakte in een ziekenhuis en mijn mond deed pijn. Mijn lip was doorboord en ik was tanden kwijt. Ik verliet het ziekenhuis vroeger dan mocht. Ik was verplicht Sohrab mee te nemen naar huis, want de mensen die Rahim had doorgegeven, bestonden niet. Ik belde Soroya en vertelde haar over Sohrab, hij mocht met mij mee naar Amerika. Ik vertelde hem het nieuws en ging naar een adoptiebureau. Daar stond ik voor een probleem, ik zou Sohrab niet kunnen adopteren, want ik moest de overlijdingsfiche van zijn ouders hebben, maar die bestonden niet. Met dit nieuws belde ik naar Soroya die daarna meteen naar een oplossing zocht. Mijn advocaat zei dat ik Sohrab het best in een weeshuis stopte en dan een aanvraag indiende. Dan zou ik hem met veel kans kunnen meenemen naar Amerika, maar Sohrab wou niet naar een weeshuis en die avond had hij zich in de badkamer willen doden.
Soroya belde me op met goed nieuws, ze had een manier gevonden zodat Sohrab niet naar een weeshuis moest. Ik holde meteen naar de badkamer en toen zag ik het ergste wat ik ooit gezien had. Het badwater was rood gekleurd, ik belde meteen een ziekenhuis en die vertelden me dat ik in de ziekenwagen nog steeds aan het gillen was. Men zei dat hij diepe wonden had gemaakt met een mesje. Sohrab zei niks toen hij ontwaakte, hij wou zijn oude leven terug, daarna sprak hij een jaar niet meer.
7 maanden geleden, in augustus 2001, kwam ik samen met Sohrab thuis. Soroya stond ons op te wachten met haar ouders. Soroya was zeer vriendelijk tegen hem en haar moeder was laaiend enthousiast. Hij zei nog steeds niks, de studeerkamer, was zijn slaapkamer geworden. Soroya had haar best gedaan om het in te richtten.
Soroya en ik deden samen mee aan een project, namelijk een ziekenhuis opnieuw in orde brengen. In 2002 was haar vader terug naar Afghanistan gegaan en haar moeder zou volgen. Toen we Nieuwjaar vierden, onder een zeil, waren er vliegers in de lucht. Dat bracht me op het idee om één te kopen voor Sohrab, want die stond afwezig in de regen. Ik vroeg hem of hij hem wilde opstijgen, maar hij zei niks en ik deed het. Toen wou ik de spoel aan hem geven, maar hij nam hem niet aan. Er stond een andere jongen naar mij te grijnzen en toen zei ik tegen Sohrab dat ik nu zijn vaders lievelingstruc zou uitvoeren om de vlieger door te snijden. Hij zei nog steeds niet, maar toonde wel een kleine glimlach. Ik gaf hem de spoel en holde achter de neerkomende vlieger als enige volwassene.