Kassationen. Een Kassation is ontspanningsmuziek die 's avonds in openlucht werd uitgevoerd en komt waarschijnlijk voort uit de barokke Suite. KV 63 is probleemloze muziek waarin de (zeer) jonge Mozart enerzijds voortbouwt op de traditie, anderzijds er al zijn eigen compositorische stempel op drukt. Het is ook een meesterproef waarmee de jongeman opdrachten van de adel kon binnenhalen. Het eerste deel is een Mars (om het publiek op te warmen). Het Allegro sleept de luisteraar mee in een opgewekt spel. Het Andante is een mooi, wat sentimenteel avondliedje door strijkers con sordino met pizzicati door de lage instrumenten, waar men maar niet genoeg van krijgt. Het Menuetto is weer een dans waarin de barokke oorsprong duidelijk doorklinkt. Het Trio klinkt heel wat inniger. Het Adagio lijkt op een vioolconcert waarin de solist languit zijn kunnen mag demonstreren. Het tweede Menuetto klinkt weer traditioneel barok, ook in het Trio, en maakt duidelijk dat de jonge Mozart zijn muziekgeschiedenis kende. De Finale is een jachttafereel dat ook populair was in de barok. Ontspanningsmuziek, ja, maar dan van een superieure soort. KV 99 begint, zoals de traditie het wil, met een Mars. Het Allegro molto klinktnatuurlijk opgewekt. Het Andante klinkt bijna symfonisch en voorspelt al de kenmerken van latere werken. Het Menuetto is een canon waarmee Mozart alweer zijn kennis én meesterschap aantoont. Het tweede Andante is innig muzikaal en maakt volop gebruik van de klankkleur van de verschillende instrumenten. Het tweede Menuetto is een kort stukje barokmuziek, het Trio een violistisch tussenspel. De Finale is een wat stokkend Allegro en een wat stereotyp Andante. De mooiste uitvoering komt van La Petite Bande o.l.v. Sigiswald Kuijken (Accent). Op de CD staat ook het Divertimento KV 205 dat begint met een militaire Mars door de viool, altviool en kontrabas door krijgshaftige hoorn effecten dynamisch ondersteund (ter intentie van de opdrachtgever). De tweede deel begint breed en gaat over in een triomfantelijk Allegro waarin de hoorns weer mogen schallen. Het Menuetto is een echte hoofse dans waarin het edele gezelschap zich na de vermoeiende oorlogsvoering mag ontspannen. Het Adagio is een serenade waarmee de viool het gezelschap mag onderhouden. Het tweede Menuetto geeft weer aan de hoorns de gelegenheid te schallen en te imponeren - misschien gaat het edele gezelschap ter ontspanning op jacht. De Finale is een Presto, een wat wilde dans met een serener Trio, en de hoorns mogen weer schallen. Het is duidelijk te horen dat dit een werk in opdracht is dat de opdrachtgevers moet plezieren - de persoonlijke Mozart is hier niet te ontdekken.
De Haffner-Serenade KV 250 (een compositie ter gelegenheid van de bruiloft van de dochter van de Salzburgse burgemeester) begint, zoals gewoonlijk voor de serenade, met een MarschMaestoso (om de uitvoerders op te warmen en het publiek voor te bereiden) die gelukkig niet te militair klinkt maar eerder tussen plechtig en speels in. De eigenlijke serenade begint met een Allegromaestoso die de sfeer van de mars voortzet, waarna een luxueus uitgewerkt Allegromolto (dat de vreugde om de gebeurtenis moet uitdrukken) volgt dat eerder aan de somptueuze ouverture van een grootse opera doet denken. Het Andante is heerlijk romantisch, geheel in de zin van latere concerti, en de viool mag er dus haar virtuoze stem aan toevoegen. De bedoeling ervan is natuurlijk een ideaal beeld voor het verloofd paar te schilderen. Het Menuetto heeft nog weinig gemeen met zijn oorspronkelijke dansfunctie , het is een muzikalere versie ; in het Trio concerteert alweer de viool en dat doet ze ook in het eropvolgend Rondeau dat inderdaad opwindende rondjes draait (de toekomst ziet er opwindend uit, luidt de niet mis te verstane boodschap). Het Menuetto galante is veel charmanter dan het eersteenklinkt als een feestelijke dans voor het verloofd paar - hoewel het Trio waarschuwt voor een minder roze intermezzo. Het tweede Andante bestaat uit een aantal variaties op een eenvoudig thema - misschien heeft Mozart het ook zo bedoeld : de vrouwelijke klarinet figureert er als verleidelijke bruid. Het derde Menuetto wordt gedomineerd door een aantal opvallende forte's en spelen de mannelijk trompet en hoorns een belangrijke rol ; in het Trio komt de bruidegom ook aan bod. In het Adagio komen alweer de vrouwelijke (een fluweelzachte melodie) en de mannelijke kant (forte's) aan bod. De finale Allegroassai klinkt als een een machtig feest waarvan ieder geniet. Met dit werk doorbreekt Mozart de grenzen van de conventionele serenade en opwaardeert hij ze tot een nieuwe kunstvorm met de aangepaste inhoud. Een opname uit 1992 doet het nog altijd voortreffelijk : het Orchestra of the 18th Century o.l.v. Frans Brüggen en met Lucy van Dael als eerste (wat benepen) viool (Philips).
Notturno KV 286
De Serenade KV 320 wordt de Posthoorn-Serenade genoemd omdat er in het tweede trio van het tweede Menuetto een posthoorn speelt (een kleine hoorn waarmee de postiljon zijn aankomst aankondigde) .Ook dit is een werk in opdracht nl. ter gelegenheid van het einde van het akademisch jaar van de universiteit van Salzburg. Ze wordt ingezet en afgesloten met een Marsch (een spiritueel, studentikoos, meezinger KV 335 1 & en een juichend 2). Het Adagiomaestoso dat het Allegro con spirito voorafgaat, is, zoals het hoort voor een akademisch publiek, plechtig ; het Allegro heeft een nadrukkelijk plechtig (men denkt aan Händel) en een zangerig thema en is razend knap uitgewerkt naar een indrukwekkend slot. Het Menuetto heeft iets weg van een echte, zij het gestileerde dans en in het Trio treft een mooi duet tussen fagot en hobo. Het Andante grazioso is een prachtig, meeslepend concerto voor 2 fluiten, hobo's, fagotten en hoorns, dat al duidelijk naar latere werken verwijst. Het Rondeau is een grappig, luchtig Allegro ma non troppo waarin de blazers, zoals in het Andante, gretig aan hun trekken komen. Het Andantino lijkt op een treurzang (of treurmars om wat voorbij is ?) in de strijkers met grommende ondertoon van de fagotten en met opstandige forte's (zoals in de latere symfonie KV 466). Het tweede Menuetto klinkt bijna barok triomfantelijk ; het eerste Trio is speels en studentikoos, in het tweede klinkt de beroemde posthoorn als een signaal : we komen eraan ! De Finale is een energiek Presto dat misschien de ambitie van de afgestudeerden weergeeft. Een nog treffende vertolking komt van The Academy of Ancient Music o.l.v. Christopher Hogwood waaraan men alleen een te uitgebreid orkest kan verwijten (L'Oiseau-Lyre 1996). Op dezelfde CD staat ook balletmuziek uit Idomeneo. Een minder imponerende (minder Händelachtige), misschien nog authentiekere vertolking (met kleinere bezetting) brengt de uitstekende Wiener Akademie o.l.v. Martin Häselbock (Novalis1995).
Serenade KV 361 Deze serenade wordt apocrief Gran Partito genoemd.Ze is geschreven voor 13 instrumenten, 12 blaasinstrumenten (2 hobo's, 2 klarinetten, 2 bassethoorns of bassetklarinetten, 4 hoorns, 2 fagotten) en 1 contrabas. Het Largo (iets minder plechtig en spannender dan een maestoso) leidt een Allegromolto in dat opvalt door het origineel combineren van instrumentenklanken in de weidse uitwerking. Daarop volgt een Menuetto als een trage dans met twee Trio's : een grappig speels en een dwarrelend. Het Adagio steunt op een gevoelig, zwaarmoedig thema. Het tweede Menuetto heeft een opgeruimd dansend karakter en een tiereliere Trio. De Romanze is een dromerig Adagio onderbroken door een spottend Allegretto. Het Andante heeft een fluitend thema dat kundig en kleurig gevarieeerd wordt en waaraan alle instrumenten gelijkwaardig deelnemen - een tour de force. De Finale is een wat conventioneel Rondo dat letterlijk vrolijk in het rond danst. Het kruim van het Orchestra of the 18th Century staat in voor een schitterende vertolking (Philips 1988 !)
Deze serenade voor 2 klarinetten, 2 hoorns en 2 fagotten past in de toentertijd populaire "Harmoniemusiken", d.w.z. composities voor een gemengd ensemble bestaande uit hout- en koper blaasinstrumenten. Het Allegro maestoso begint als een mars, gaat over in een snelle, vrolijke passage gevolgd door een innig adagio-achtig thema waarop dan een virtuoos afwisselend spel tussen de thema's en de instrumenten begint. Het Menuetto begint triomfantelijk en gaat verder in een "nobele" dans waarin twee Trio's een ontspannen en een hijgend moment brengen. Het Adagio verloopt in dezelfde sfeer als het klarinetkwintet : een trage overpeinzing in een wat melancholisch geheel geleid door de klarinet met wondermooie ondersteuning van de hoorns. Het tweede Menuetto is een meer huppelende dans. De Finale is een zeer ontspannen, uitgelaten en briljant Allegro. Een zeer geslaagde vertolking komt van het ensemble Mozzafiato bestaande uit Charles Neidich (klarinet door Rudolf Tutz naar een J.H.W. Grenser uit ca 1800), Ayoko Oshima ( idem), William Purvis (hoorn door Richard Seraphinoff naar A. Halari uit ca 1810), Stewart Rose (hoorn van Seraphinoff naar Raoux uit ca 1820), Dennis Godburn (fagot van Peter de Koningh naar J.H.W. Grenser uit ca 1810) en Michael O'Donovan (Peter de Koningh naar een Grenser uit ca 1800) (Sony Vivarte 1994). Op dezelfde CD staat ook een kunstig en van vakkennis getuigend sextet van Ignaz Pleyel, waarin, naast de stemvoerende twee klarinetten, ook twee hoorns en twee fagotten om beurt solistisch mogen optreden (en waarin de natuurhoorns het erg moeilijk hebben )
Mozart : Sextett für Streichquartett und 2 Hörner KV 522
Ein musikalischer Spass of Die Dorfmusikanten (naar een illustratie in de eerste uitgave) is een parodie op slechte muziek maken en nog slechter uitvoeren : overdrijvingen en vals spelen alom. Een geslaagde uitvoering in orkestversie komt van de op historische instrumenten spelende Wiener Akademie o.l.v. Martin Häselbock. Het is een opname uit 1995 die nog niets van haar frisheid heeft verloren (Novalis).
Hornquintett KV 407 Het Quinett für Klavier und Bläser KV 452 is zowat een pianoconcerto waarin het orkest vervangen is door een hobo, een klarinet, een fagot en een hoorn. Het begint met een Largo als prelude dat overgaat in een Allegro moderato waarin de piano concerteert met de blazers. Het daaropvolgende melancholische Larghetto vertoont dezelfde concertante vorm en inhoud. Het puntig Allegretto maakt volop gebruik van de kleuren van de blaasinstrumenten die de piano wel dreigen te overstemmen. Een opname uit 1996 met The Academy of Ancient Music Chamber Ensemble is nog steeds maatgevend : RobertLevin speelt op een pianoforte van Derek Adlam naar een Anton Walter uit 1795; Frank de Bruine op een hobo van Elfredo Bernardino naar Grundman & Floth uit ca 1800 ; Anthony Pay bespeelt een klarinet van Philip Levin naar Heinrich Grenser uit ca 1800 ; Danny Bond op een fagot door Peter de Koningh naar dezelfde Grenser ; Anthony Halstead op een hoorn van John Webb & Anthony Halstead naar Lucien-Joseph Raoux uit ca 1795. Het Klarinetten-Quintett KV 581 is een van de meest geliefde composities van Mozart. Het Allegro treft door de verfijnde wisselwerking tussen de strijkers en de klarinet en de geraffineerde melodiek in hoofd- en neventhema. In het Larghetto speelt de klarinet een droefgeestige melodieboven destrijkers en een heerlijk duet met de eerste viool. In het Menuetto heerst een wat sombere sfeer die de klarinet nog onderstreept. Het eerste Trio is eerder luchthartig dansend in de eerste viool terwijl de klarinet toehoort. Het tweede Trio is een Ländler voor de klarinet boven pizzicato van de strijkers. Het Allegretto con variazioni brengt, zoals de titel zegt, variaties op een thema : in de eerste en vierde mag de klarinet brilleren, in de tweede en de derde komen viool en altviool aan bod ; de vijfde variatie is een teder adagio. Het deel eindigt een briljant en levendig. De mooiste vertolking is die door het Edding Quartet met Baptist Lopez eerste en Caroline Bayet tweede viool, Paul De Clerck op altviool en Agneet Zweistra op cello. Er wordt niet vermeld welke authentieke instrumenten gebruikt worden. Klarinettiste Nicola Boud speelt onvergetelijk mooi op een basset klarinet van Agnès Guéroult (Et'cetera). Op deze CD staat ook een zeer mooi vertolking van het kwartet KV 421. Een eveneens zeer mooie uitvoering maar minder gelukte opname is die door het London Haydn Quartet : Catherine Manson op een Janarius Gagliano uit 1758, Margaret Faultless op een viool uit de school van Carlo Bergonzi uit ca 1740 ; James Boyd op een copie van een altviool door Jan Spidlen ; Jonathan Cohen op een cello van Giuseppe Guarneri uit1712. Eric Hoeprich blinkt, zoals gewoonlijk, uit op een basset klarinet van eigen makelij (Glossa).
Adagio und Rondo für Harmonika, Flöte, Oboe, Bratsche und Cello KV 617
Het Allegro moderato van het kwintet KV174 ademt nog de sfeer uit van het werk van Haydn, is anderzijds nieuw omdat het door 2 violen en 2 altviolen een dichtere structuur heeft en het niet voldoende is de twee instrumenten in te zetten als verdubbeling van één maar elk een afzonderlijke toets moet inbrengen. Dat is hoorbaar in de drie thema's van het Allegro moderato (een uitwaaierend eerste, een dwarrelend opstijgend tweede en een cantabile derde). Het Adagio bezit nog niet de diepte van latere werken maar klinkt door het con sordino spel innig en dromerig ; zeer mooi is het opera-achtig duet tussen viool en altviool. Het Menuetto met het echo-effect in het Trio klinkt wat stereotyp. Het afsluitend Allegro heeft alle elementen van een Divertimento en paart ernst aan speelsheid. Het kwintet KV406 werd oorspronkelijk gecomponeerd als Nacht-Musique voor een octet (Bläserserenade) en door Mozart gearrangeerd voor strijkers. Na de ernstige inleiding van het Allegro komen een zangerig en een dramatisch thema (in beide hoort men duidelijk de blaasinstrumenten oorsprong). Het Andante is doordrongen van diepe melancholie hoewel het Trio een lichtere toon aanslaat. Het Menuettoin Canone is, zoals de titel zegt, opgebouw als een canon en het Trio al roverscio (met het thema omgekeerd). Het Allegro begint als een rondo, krijgt een nadrukkelijke en een zangerige tegenhanger en eindigt optimistisch. Op authentieke instrumenten bestaat er maar één opname nl. uit 1991 door Les Adieux met Mary Utiger op een anonyme Italiaanse viool uit ca 1750, Ursula Bundles op een anonyme Saksische viool uit de 18de eeuw, Hajo Bäss op een altviool van Giambatista Ceruti uit 1789, Karlheinz Steeb op een altviool van Lorenzo Storioni uit 1781 en Nicholas Selo op een anonyme Engelse cello uit ca 1780. Het kwintet slaagt erin getrouw de geest van het werk weer te geven zonder te vervallen in nieuwlichterij (deutsche harmonia mundi). De drie volgende strijkkwintetten zijn heel andere koek en typisch voor de rijpe stijl van Mozart. KV515, 516 en 517 zijn hoogst persoonlijke en toch geobjectiveerde meesterwerken van een mysterieuze, onaardse schoonheid. KV 614 is van een ondraaglijke lichtheid. Het Allegro van KV 515 begint met een opgaand motief in de cello waarop de viool een steil antwoord geeft ; beide worden afwisselend in viool en cello gespeeld en door de andere strijkers overgenomen. Een tweede thema is minder verontrustend, zelfs speels. Beide worden mooi uitgewerkt in het vervolg. Het Menuetto klinkt verre van vrolijk en eerder pessimistisch. Het Trio is een Ländler die in al zijn eenvoud ontroerend werkt. Het Andante bestaat uit een prachtige dialoog tussen de eerste viool en de altviool die hoe langer hoe meer de hoofdstem krijgt ; de cello onderstreept melancholisch de dialoog. Het Allegro is een rondo dat als tegengewicht kan gezien worden voor het begin Allegro. Het is briljante muziek voor de eerste viool, waarin nog weinig te bespeuren valt van de stemming van het eerste. Het Allegro van KV 516 begint schijnbaar opgewekt maar gaat snel over in een troosteloos, hartbrekend fatalisme, waaraan het tweede thema een wat mildere toon verleent. Het deel evolueert naar een klagende deels opstandige uitwerking en eindigt met een forte akkoord. In het Menuetto heerst dezelfde mengeling van fatalisme en opstandigheid (tegen het noodlot ?). Het Trio brengt weer een troostend tussenspel. Het Adagio ma non troppo begint vredig en gaat snel over in een smartelijk thema consordino gespeeld. Het daarop volgend Adagio klinkt nog smartelijker, klagender, vragender en eenzamer. Het aansluitend Allegro klinkt optimistisch als "vrolijk fluitend door het leven" en staat weer (zoals 515) in sterk contrast met en als tegengewicht voor het beginnend Allegro. Van deze kwintetten bestaan opnames op moderne instrumenten maar niemand deed het beter dan de pioniers van de HIP, L'Archibudelli : Vera Beths op een Antonio Stradivari uit 1727, Lucy van Dael op een Nicolo Amati uit 1643 ; Jürgen Kussmaul op een altviool van William Forster uit 1785 en Gijs Beths op een Samuel Thompson uit 1762 ; Anner Bylsma op een cello van Gianfrancesco Pressenda uit 1835 (Sony Vivarte). Het Larghetto van KV 593 begint met een ongeruste vraag van de cello waarop de de andere instrumenten een zacht, wat aarzelend antwoord geven. Het aansluitend Allegro begint als een snelle, fluitende mars, gaat over in een canon en wordt in beide tamelijk dramatisch stemmingen uitgewerkt. Het Larghetto duikt onverwachts op (een bijna Beethovense verrassing) en het Allegro thema besluit kort dit deel. Het Adagio begint rustig en wordt vervolgens beheerst door twee tegengestelde thema's (één hemels en één vol menselijke passie) met prachtige ondersteuning door de altviool en de cello. In het het afwisselend rustig en energiek Menuetto vormt het Trio een door pizzicati ondersteund vogelgezang van de viool. Het afsluitend Allegro begint met een wervelende dans en gaat verder in een fugato ; de dans en het fugato worden verwerkt in het vervolg ; in dit deel heerst de (perfecte) thematechniek over de (positieve) stemming. Het kwintet KV 614 is weer een (kunstvol)divertimento. Het Allegri di molto begint met de imitatie van hoorngeschal door de altviolen gevolgd door hoog vogelgezang in de viool en verloopt in de instrumenten volgens dit schema. Het Andante wordt gevormd door een aantal variaties van het stappend thema. Het Trio van het luchtige Menuetto is weer een Ländler geleid door de viool en de altviool. Het Allegro is een rondo op één (Haydn-achtig zigneuner) thema met fugato. De (tijdeloze) opname uit 1992 door die andere pioniers van de authentieke uitvoering, Hausmusik, is nog niet geëvenaard : Monica Huggett en Pavlo Beznosiuk, viool ; Roger Chase en Simon Whistler, altviool ; Richard Lester, cello. Jammer genoeg wordt niet gespecificeerd welke instrumenten gebruikt werden (Emi Reflexe)
De laatste drie strijkkwartetten zijn opgedragen aan (de cellospelende) Koning Friedrich Wilhelm II van Pruisen, vandaar hun (bij)naam. Het zijn prachtige hoogtepunten waarin Mozart a.h.w. olympisch verheven boven de banale gevoelens en de subjectieve kunst uitstijgt. Het Allegretto van KV 575 is opgebouwd rond één melodieus thema waarin de eerste viool en de cello een hoofdrol spelen. Het Andante klinkt als een serenade met de eerste viool en de cello als leidende instrumenten. Het Menuetto is een huppelende dans met enkele opvallende slagen. Zeer mooi is het cantabile van de cello in het Trio dat sterk contrasteertmet de dans en doet denken aan Boccherini. De cello mag ook het thema van het Allegretto inzetten en krijgt ook in de lyrische uitwerking een voorname plaats. In de pure muziek van het wiegende eerste en dansende tweede thema van het Allegro van KV 589 mag de cello weer de viool van antwoord dienen. Het Larghetto laat de cello solistisch aanvangen en nog enkele keren solistisch optreden. De melodie klinkt weer als musique à l'état pur. Het Menuetto gaat in dezelfde sfeer door, pure, fladderende muziek zonder arrière penséee ; het Trio verrast door de nadrukkelijke bassen. Het Allegro is weer een complex muzikaal spel met klanken en kleuren. In het Allegro moderatie van KV 590, het laatste kwartetdat Mozart componeerde, is de vreugde getemperd ; het begint serieus in de cello die het thema mag herhalen dat als een wat dreigende schaduw over de afwisselend serene en geexciteerde sfeer hangt. Het Andante klinkt bijna als een treurmars en de melodie die de viool en de cello daarrond spelen verandert daar weinig aan. Het eindigt op een hoge noot, zoals meer voorkomt bij Mozart. Het Menuetto doet eerst denken aan vogelgezang en dan aan een Ländler. Dit deel is superbe, diepontroerende muziek die alleen door Beethoven zal geëvenaard worden. Het Allegro is het meest vreemde deel van het kwartet waarin een stampende zigeunermelodie en een wervelende dans elkaar ontmoeten. De meer dan twintig jaar oude vertolking door het befaamde Quatuor Festetics kwartet is nog steeds ongeëvenaard (Arcana). Zeer aanbevelenswaardig is ook de (jongere maar veel afstandelijker klinkende) opname door het even befaamde Quatuor Mosaïques (Auvidis/Astrée)
Dit is een schitterend werk blakend van zelfvertrouwen, van een meester die zijn stijl (en succes) heeft gevonden. Het wordt ook wel Hoffmeister genoemd naar de uitgever met deze naam in wiens opdracht het (misschien) geschreven werd. Het Allegretto steunt op een uit drie motieven samengesteld thema, waaronder een klinkend "vinkendeuntje" ; deze motieven worden kunstvol en genuanceerd uitgewerkt in het verder verloop zonder dat er een nieuw thema aan te pas komt. Het optimistisch klimaat wordt hier en daar slechts licht overschaduwd door een melancholisch toontje. Het Menuetto is een Ländler, geen dijenkletser maar een soort veredelde Haydn ; het trio lijkt, in tegenstelling tot de Ländler, meer op een gesofisticeerd zigeunerdeuntje. Het Adagio is, zoals steeds bij Mozart, innig, pathetisch en nostalgisch. Het Allegro is uitbundig, humoristisch en dwarrelend. De twintig jaar oude opname met het Festetics kwartet is nog steeds maatgevend, boeiend van begin tot einde en volstrekt idiomatisch. Istvan Kertész speelt op een Milanese viool uit de 18de eeuw, Erika Petöfi op een Matthias Thier uit 1770, Péter Ligeti op een altviool van Matthias Albanus uit 1651 en Reszö Pertorini op een anonyme Franse cello uit de 17de eeuw (Arcana).
Mozart : Sei Quartetti per due Violini, Viola, e Violoncello
Deze kwartetten zijn de eerste "volwassen" kwartetten van Mozart en worden Haydn Kwartetten genoemd omdat Mozart ze opdroeg "al Signor Giuseppe Haydn". Hoewel ze nog min of meer onder de invloed van zijn meester staan, hebben ze toch al een eigen toonspraak, een soort clair obscur op muziek waarin opgewekte en sombere gevoelens elkaar afwisselen. Mozart maakt uniek gebruik van de eigenschappen van elk instrument om een heel eigen sfeer op te roepen, een kenmerk van al zijn composities trouwens. Opmerkelijk in het eerste kwartet KV387 zijn het expressieve Andante Cantabile en het gewaagde en onverwachte gebruik van een fuga in het Molto allegro. Het Allegro van tweede kwartet KV421 is allesbehalve opgewekt ; er heerst een soort doffe, gelaten en toch revolterende pathetiek, hier en daar onderbroken door een straaltje zon. Het Andante vertoeft in dezelfde rouwige sfeer die aan een treurmars doet denken. Het MenuettoAllegretto bezit een compacte, orkestrale kracht die in het ironische trio bijna geridiculiseerd wordt. Het Allegretto ma non troppo begint met een Schubertiaans thema (een anachronisme, natuurlijk) dat in de prachtige variaties even Schubertiaans verloopt (hier hoort men duidelijk waar Schubert zijn mosterd haalde) en eindigt in een dramatische uitroep ; het is het onmiskenbaar hoogtepunt van deze compositie. Het Allegro ma non troppo van KV428 is een ongewoon stuk muziek dat ongrijpbaar boven ons hoofd schijnt te zweven. Het Andante con moto is nog geheimzinner en van een troosteloze diepte. Het Menuetto staat in scherp contrast hiermee, het is gedecideerd en opgewekt, zelfs even frivool. Het Allegro Vivace lijkt aansluiting te vinden met de kwartetten van Haydn en is dus klaarblijkelijk een hommage aan de meester. Het Allegro vivace assai van KV458 is een terugkeer naar het muzikaal universum van Haydn : een pittig muziekje met volksdans allures, zorgeloos fluitend en vrolijk. De dans gaat verder in het Menuetto, maar nu niet volks maar eerder aristocratisch. Deze aristocratische toets vinden we terug in het Adagio, heerlijke muziek doordrongenvan onvervalste romantiek. Het levendige Allegro assai sluit aan bij het eerste deel en Haydn. Het Allegro van KV 464 verwerkt duidelijke invloed van de barok (Bach) door het vraag en antwoordspel en de polyfonische uitwerking. Het Menuet hoort heel simpel maar is overwogen en doordacht contrapuntisch. Het Andante hoort weer bedrieglijk simpel aan en bestaat uit zes rijke, geïnspireerde variaties, de ene al verder verwijderd van het beginthema dan de andere ; in de zesde hoort men een eigenaardige trommel imitatie in de cello. Het Allegro wordt weer volledig gedomineerd door het contrapunt. Het Adagio van laatste kwartet KV 465 begint geheimzinnig en duister, maar gaat alras over in drie triomfantelijk thema's ritmisch van elkaar verschillend. Het Andante cantabile is één van die innig poëtische delen waar Mozart het patent op heeft. Het Menuetto wisselt van stil naar luid en is duidelijk een huppelende dans die in het trio van karakter verandert. Het Allegro verkeert weer in de sfeer van Haydns kwartetten en eindigt virtuoos en triomfantelijk. De meer dan 20 jaar oude opnames door het Quatuor Mosaïques zijn nog steeds uitzonderlijk goed en zonder concurrentie op het gebied van authentieke of historisch gedocumenteerde uitvoeringspraktijk en vibrato wordt zeer uitzonderingsgewijze gebruikt. Erich Höbarth speelt op een viool van J. Guarneri uit 1683, Andrea Bischof op een Franse viool uit het einde van de 18de eeuw, Anita Mitterer op een altviool door L. Lüthi van een N. Amati en Christophe Coin op een cello van C. Testore uit 1758 (Astrée).
Mozart componeerde het eerste pianokwartet KV478 (1785) in opdracht van de muziekuitgever Franz Anton Hoffmeister, maar de verkoop viel tegen : het werk was te moeilijk en te eigenzinnig - zeg maar te artistiek - om uitgevoerd te worden door amateurs. Het is een compositie waarin alle stemmingen weergegeven worden : het Allegro is lyrisch/dramatisch, het Andante melancholisch, het Rondeau spiritueel ; het hele werk is bovendien een perfect voorbeeld van de complexe, concertante stijl van Mozart, waarin de piano wel de hoofdrol speelt maar behoefte heeft aan de strijkers om alle gevoelens weer te geven. Het KV493 heeft concerto allures, vooral in het Allegro staan de strijkers één voor één minstens op gelijke voet met de piano en nemen zelfs vaak het voortouw in de melodievoering. Het begint wat pocherig en evolueert naar een virtuoze maar serene wedstrijd tussen piano en strijkers. Het Larghetto is inniger en freler maar lijkt alweer meer op een pianoconcerto dan op een kwartet en bewijst opnieuw Mozarts genialiteit. Het Allegretto is een speels, humoristisch rondo dat evolueert naar een soort dramagiacosa. Een zeer mooie vertolking, geheel in de geest van Mozart, is die door BoyanVodenitcharov op pianoforte, Ryo Terakado op viool, François Fernandez op altviool en Rainer Zipperling op cello. Jammer genoeg wordt niet gespecificeerd op welke - authentieke - instrumenten de werken worden uitgevoerd (Flora). Een oudere, interessante opname is die door het ensemble Sonnerie o.l.v. Monica Hugget (viool) en met Emilia Benjamin op altviool, Alison McGillivray op cello en Gary Cooper op een copie door Derek Adlam van een Anton Walter uit 1795. Ze klinkt heel wat conventioneler en heeft - ook opnametechnisch - niet de uitstraling van voorgaande uitvoering. Ze was in 2000 wel waardevol pionierswerk en aldus erg bewonderenswaardig. Eigenaardig is dat hier het Larghetto uit 493 slechts de helft duurt van de andere opname (ASV).
Mozart : Trios für Klavier, Violine und Violoncello
Mozart schreef slechts 6 trio's voor piano, viool en cello. Dat in de jaren 1780 het trio in deze bezetting als pianomuziek met begeleiding werd beschouwd en vooral onder amateurs populair was, is er wellicht de oorzaak van dat ze in die tijd minder gespeeld werden - het niveau lag immers te hoog voor amateurs. Ze omvatten de KV 254, 496, 502, 542 en 546, waarvan het eerste uit 1776 nog als Divertimento a 3 werdgenoemd en nog geen van Mozarts latere stijlkenmerken vertoont. De andere dateren uit de jaren 1786 tot 1788 en zijn vanaf 496 typisch voor de rijpe stijl van Mozart: het zijn echte trio's waar elk instrument zijn eigen rol krijgt i.p.v. alleen ter ondersteuning van de piano. Ze worden met veel stijlgevoel en inzet vertolkt door het Trio Stradivari bestaande uit Jolanda Violante ( de eerste drie trio's op een kopie door Saturnino Cisneros van een Andreas Stein uit ca. 1770, de laatste drie op een kopie door Paul McNulty van een Anton Walter uit ca. 1792 - een prima keuze dus), Federico Guglielmo (de eerste drie op een Bernardo Calcanius, de laatste drie op een kopie door Claude Lebet van een Giovanni Battista Guadagnani uit 1782) en Luigi Piovani (op een cello van Giuseppe Sgarbi uit 1789). De opname is grandioos gedetailleerd en verloopt voorbeeldig chronologisch. De uitvoerders doen - gelukkig - geen enkele poging om de muziek wolliger te maken dan ze is (een euvel waar "moderne" pianiotrio's onder lijden) en hun uitvoering klinkt nuchter, ernstig, maar speels waar het moet, en authentiek, zonder het minste vibrato (cpo).