Hallo allemaal, ik ben Bilbo. Bilbo Balings, een zeer welgestelde
hobbit. Ik woon in het verre midden aarde, een ver land gevuld met mensen, maar
ook met vreemde wezens, monsters en andere schepsels. Daar woon ik dus, meer bepaald
zelfs in de gouw. De gouw is de plaats waar mijn soort woont, de hobbits. *Wat een hobbit is? Ik neem aan dat het
tegenwoordig nodig is de hobbits te beschrijven, nu ze zeldzaam zijn geworden
en bang van de Grote Lieden, zoals zij ons noemen. Wij zijn (of waren) kleine
lieden, ongeveer half zo groot als jullie mensen en kleiner dan de baardige
dwergen. Hobbits hebben geen baarden. Er is weinig of niets magisch aan ons,
behalve het gewone alledaagse dat ons helpt stilletjes en snel te verdwijnen, wanneer
grote domme lieden, zoals jullie, langs komen klossen en een lawaai maken als
olifanten dat wij op een kilometer afstand kunnen horen. (P. 11-12)* Als er
één ding is dat zij verafschuwen dat is het wel spannende en spectaculaire
dingen. Ik niet! Ik hou van een avontuur en dat is ook waar mijn blog over
gaat. Mijn avontuur als inbreker naar de eenzame berg
Deze ochtend zat ik op het bankje voor mijn hol rustig mijn pijp te
roken toen plots een oude man in mijn zon kwam staan. De oude man bleek Gandalf
te heten. Ik zei vriendelijk goeiedag en blies een prachtige rookkring waarop
Gandalf zei: *Heel aardig! Maar ik heb
vanochtend geen tijd om rookkringen te blazen. Ik zoek iemand die wil deelnemen
aan een avontuur dat ik aan het organiseren ben, maar het is bijzonder moeilijk
om iemand te vinden. (P. 13)* Hij maakte aanstalten naar mij toe. Gelukkig
wist ik hem op tijd af te wimpelen door hem een aanbod te doen om woensdag thee
te komen drinken. Wat dacht hij nu? Ik op avontuur? Belachelijk! Maar zo snel
gaf Gandalf het blijkbaar nog niet op, want woensdag kwam er effectief bezoek. *Vlak voor theetijd werd er enorm hard aan
de voordeur gebeld, en toen schoot het mij ineens te binnen! Ik spurtte en
zette het water op, pakte nog een kop en schotel en nog een paar taartjes en
rende naar de deur. (P.15)* Ik wou net het spijt me dat ik u heb laten
wachten zeggen, maar ik zag helemaal geen Gandalf, maar een dwerg. En na hem
nog één en nog één en nog één, Fili, Kili, Oin, Gloin, Dwalin, Balin,
Bifur, Bofur, Bombur, Dori, Nori, Ori en Thorin Eikenschild. Dertien in
totaal en als veertiende kwam Gandalf ook nog binnen. Ze wouden dat ik met hen
mee ging op avontuur en dit legden ze mij uit aan de hand van een lied
Ver over
nevelbergen koud
Naar kerkers diep en grotten oud
Moeten wij gaan eer dag breekt aan
Op zoek naar het betoverend goud.
Menige spreuk
met toverkracht
Onder rink'lende hamerslag,
Werd daar gewrocht in diepe krocht
Onder de berg, waar 't duister wacht.
Voor vroegere
vors en elfenheer
Smeedden zij daar van goud weleer
Glanzende schat, lichtend gevat
In pronkjuweel op zwaard en speer.
Aan zilveren
ketens regen zij
De sterrenbloei; aan kronenrij
Het drakenvuur; in garnituur
Werd het licht van de maan en zon getwijnd.
Ver over
nevelbergen koud
Naar kerkers diep en grotten oud,
Moeten wij gaan eer dag breekt aan,
Opeisen 't lang vergeten goud.
Bekers smeedden
zij voor zichzelf
Harmen van houd aar geen mens delft
In hun gebied, en menig lied
Klonk, ongehoord door mens en elf.
De sparren
brulden bergenhoog
Terwijl de storm de nacht bevloog.
Het vuur was rood, werd angstig groot
Tot boom als fakkel vlammen spoog.
Toen luidden
klokken overal,
Mensen verbleekten in het dal:
De drakengram, feller dan vlam
Sloopte hun torens, huizen, al...
De berg rookte
in het licht der maan
Ondergang staarde dwergen aan,
Ze ontvluchten grot naar t stervenslot
Onder zijn poten, onder maan.
Ver over de
nevelbergen koud
Neer kerkers diep en grotten oud,
Moeten wij gaan eer dag breekt aan
Om te herwinnen harpe' en goud!
(P. 21-22)
We zijn nu enkele dagen verder en ook enkele avonturen
verder. Ik heb al vele wezens gezien waarvan ik nooit dacht ze te zien in mijn
hele leven. We zijn al lastig gevallen geweest door 3 enorme, domme, dikke
trollen die ons wilden opeten, nadien zijn we verder getrokken naar de stad der
elfen Rivendel waar we met veel plezier werden ontvangen en ook geholpen.
Vervolgens namen we het pad door de nevelbergen waar we overvallen werden door
aardmannen. Ik wist te ontsnappen, maar de dwergen werden gevangen genomen. Ik
hoorde in de verte de aardmannen nog zingen
Klak! Knars! De
zwarte barst!
Pak, grijp! pik,
knijp!
Langs het pad
naar Aardmanstad
Ga jij, mijn
knaap!
Clash,
crash! Crush, smash!
Knal,
knak! Zwiep, klap!
Hamer en tang,
galmende gang!
Bons, bons, diep
ondergronds!
Ho, ho, mijn
knaap!
Zwiep, zwap!
Zweep klap!
Sleur en sla!
Jammer en blaat!
Werk je gek,
geen lijngetrek,
Wijl Aardman
drinkt en Aardman klinkt,
Rond en rond,
diep onder grond,
Omlaag, mijn
knaap!
(P. 59)
Ik wist dus te ontsnappen en zat daar helemaal alleen
en eenzaam in de aardmantunnels. Ik dwaalde verder en verder in het donker tot
ik iets zag schitteren in de verte. Ik ging er naartoe en zag dat het een
prachtige gouden ring was. Ik stopte hem zonder na te denken in mijn zak en
dwaalde verder tot ik aan een meer kwam. *Heel
diep hier bij het donkere water woonde de oude Gollem, een klein slijmerig
schepsel. Ik weet niet waar hij vandaan kwam en ook niet wie of wat hij was.
Hij was Gollem even donker als de duisternis, behalve de twee grote ronde
fletse ogen in zijn magere gezicht. (P. 67)* Hij had mij opgemerkt en beloofde me de weg
naar buiten te wijzen als hij verloor in een spelletje raadsel, maar als ik
verloor mocht hij mij opeten. Dus we begonnen aan een lange reeks van raadsels
Hij heeft
wortels die niemand ziet,
Is hoger dan bomen,
rijst in t verschiet,
zonder hoger te komen?
(P.69)
Een berg! En zo ging het nog even door tot ik in mijn
zak de ring voelde en vroeg wat er in mijn zak zat. Hierop volgde een heel
gevecht met Gollem tot de ring over mijn vinger gleed en ik verdween. Ik was
onzichtbaar geworden! En dit was ook de manier waarop ik heelhuids buiten
geraakte en herenigd werd met de dwergen die eveneens een groots gevecht achter
de rug hadden
Op dit moment zit ik echt in de puree. Niet dat de
reis al zo vlot was verlopen, want eenmaal terug bij de dwergen zochten we
onderdak bij Beorn. Beorn was een sterke man en ook een huidenverwisselaar. Hij
kon van een man in en enorme beer transformeren. Hij hielp ons aan eten en
zorgde ervoor dat we heelhuids aan de rand van het Demsterwoud geraakten dat we
moesten doorkruisen. Voor we het woud introkken had Gandalf ons nog gezegd dat
we op het pad moesten blijven, maar dit was echter makkelijker gezegd dan
gedaan. Naast het pad dat we moesten volgen leefden de meest verschrikkelijke
wezens die ik tot nog toe gezien heb (ik hield mijn hart al vast voor de draak die
in de eenzame berg zou woonde). Wat we in het duister aantroffen waren spinnen
van wel 3 meter lang. Je kan je wel al voorstellen wat dat is voor iemand die
half zo groot is als jullie mensen. Maar gelukkig wist ik ze te omzeilen met
behulp van mijn zwaard prik en de ring. Maar met de spinnen alleen waren we
nog niet uit de nesten, hierna werden we bovendien nog eens gevangen genomen
door de boselfen. Na een lange strijd tegen de elfen waren we met de hulp van
de Meermensen op de drempel van de berg beland. En dat was waar ik mij nu
bevond oog in oog met Smaug de verschrikkelijke. Smaug was en smaragdrode,
enorme draak die in de schatkamer van de gigantische berg jaren had liggen
slapen. Hij had mij opgemerkt. Hij riep:
*Haha, dief! Ik ruik je en voel je lucht. Ik hoor je adem. Kom hier! Tast nog
eens toe, er is nog genoeg over! Maar ik was niet bepaald onwetend op het
gebied van de drakenkunde, en als Smaug hoopte dat hij mij zo gemakkelijk naar
zich toe kon lokken dan zou hij worden teleurgesteld. (P. 185)* Hij vroeg
me wie ik was * Ik kom van onder de
heuvel, en onder de heuvels en over de heuvels hebben mijn wegen mij gevoerd.
En door de lucht. Ik ben iemand die onzichtbaar rondwaart. Ik ben de
sleutelvinder, de webbensnijder, de stekende vlieg. Ik ben gekozen om het
geluksnummer! Ik ben degene die zijn vrienden levend begraaft en verdrinkt en
ze weer levend uit het water haalt. Ik kwam uit het eind van een baal, maar er
is nooit een baal over mijn hoofd gegaan. (P.185)* Ik wist Smaug te
misleiden met mijn praatjes, maar hij werd er alleen maar woester van. Hij
moest zijn woede kwijt en vloog naar Meerstad waar hij echter aan zijn einde
kwam.
De draak was verslagen, maar daar eindigde de strijd
niet. Het nieuws over de dood van Smaug had heel snel de ronde gedaan en al
snel was iedereen ervan op de hoogte. Iedereen was uit op de enorme schat die
zich in de schatkamer van de berg bevond. Al snel ontstond er een strijd tussen
dwergen, meermensen en elfen. Het was een strijd waarbij velen sneuvelden, tot
mijn spijt. Ik kan eindelijk naar huis vertrekken! Na een jaar van reizen,
vechten, ploeteren, sluw zijn, . heb ik hier wel nood aan. Op mijn terugweg
naar huis hoorde ik vele vrolijke liederen die me weer wat opvrolijkten