Het is erg gesteld met de wereld, ook met ons Belgen-landje. Regering gevallen door een domme kwestie genaamd: splitsing B.H.V. Maar dit is niet waar ik het over wil hebben. Is een jeugdtrauma een excuus om nu compleet 'Los Gehen' te gaan? Onlangs heb ik een persoon ontmoet die verschillende dingen verkeerd aanpakte, maar die de schuld stak op iets dat in het verleden gebeurde. Daar kan ik nog mee leven, machten de feiten met elkaar gerelateerd zijn. Je kan zeveren en liegen wat je wil, maar een trauma gebruiken voor een bepaald expliciet gedrag is toch net dat ietsje te veel. Ik heb gedaan wat elke persoon in mijn situatie zou doen: Er eens goed mee gelachen dat zo'n excuus gebruikt word. Neem nu eens hypothetisch: "Ik ben vroeger tegen een paal gelopen en daarom ben ik nu een wiskunde-wonder." of beter: "Ze is gekidnapt geweest toen ze klein was en nu pleegt ze overvallen." Op wat slaan deze vergelijkingen? OP NIETS! Maar ja, om Forrest Gump te quoten: "Stupid is, if stupid does." Ooit was er eens een slim iemand die zei: "De ziel is oud geboren maar word jong. Dat is het grappige aan het leven. Maar het lichaam is jong geboren en word oud. Dat is de tragedie van het leven." Dit en zoveel andere wijsheden werden gezegd door Oscar Wilde, schrijver van Dorian Gray: Een verhaal over iemand die nooit wilt oud worden en daarom zijn eigen problemen kweekt. En naarmate hij langer leeft, des te meer fouten hij maakt en hoe meer hij de schuld daarop afschuift. Misschien is dit wel zo bij elke mens. Elke mens wil een zondebok hebben: Sommige hebben een god die ze kunnen aanduiden als schuldige en andere een trauma uit het verleden. Het leven is niet makkelijk, dus probeer het ook niet makkelijker te maken. Op het einde word je toch altijd geconfronteerd met jezelf.
Misschien lacht God met mij, want serieus heeft hij me
precies nooit genomen.
Dit heb ik al gemerkt aan de verschillende tragische evenementen in mijn leven.
Ik ben niet echt gebouwd voor geluk denk ik.
En misschien komt dit door het feit dat ik om te beginnen
al niet geloof in god, of iets in die aard.
Het is 2 dagen geleden sinds dinsdag en waarom ook niet.
2 dagen sinds Tequila TD, groot feestje, veel tequila!
Veel zatte mensen, veel gekus, veel gefoefel, veel gedans
en de muziek die precies niet mee wilde.
Geen van de bovenstaande feiten kwam van mijn kant, het
was een redelijk saaie avond voor mij.
Maar al deze tegenslagen kunnen mij er niet van
weerhouden een optimist te blijven.
Mijn dag
komt nog I will rise up from the ashes and be a King once more! alsinds dat
hoop ik
Dus momenteel is het donderdag, 2 dagen na de Tequila Td
en de gevolgen zijn er ook naar.
Sommige waren gisteren hele dag zat, andere hadden spijt
van bepaalde daden.
Ik ben gewoon blij dat ik de avond door gekomen ben
zonder kleerscheuren.
Ik ben thuisgeraakt de volgende dag 4 uur en de zon
scheen, ik kreeg een lift naar huis en wist me daar even te ontspannen.
Maar waar het eigenlijk allemaal om draaide is nooit
gebeurt, wat er eigenlijk toe deed, kwam nooit ter sprake.
De Tequila TD was om het simpel te zeggen: Mijn flop!
Maar ik ben op zoek naar nieuwe, betere doelen.
Ik ga mijn horizon verbreden, ik ga nieuwe wegen in gaan,
ik ga plaatsen bezoeken waar ik vroeger maar kom van dromen en het
allerbelangrijkste is natuurlijk dat ik ga eens genieten van mijn meest
gevreesde boeman: Nachtrust.
Het is een verdomd groot bos achter ons huis, en waarom ook niet, de wereld is al zo bebouwd. Maar waarom moet dat bos dan ook zo donker zijn? Ik ben altijd al bang geweest in het donker, als sinds ik een klein jongetje was dat nog niet wist waar je wel en niet mocht plassen. En nu ben ik nog altijd bang als de elektriciteit uitvalt en ik ben alleen thuis. Misschien is dit het gevolg van het kijken naar al die gruwelijke horrorfilms toen ik jong was.
Maar daar heeft mijn hond, Nikita, blijkbaar geen last van want vandaag besloot ze even in het bos te trekken. Ik zag ze er zelf inlopen, kwispelend met haar staart en met haar snuit tegen de grond geduwd. Na een goede tien minuten wachten en kijken naar de omgeving besloot ik dat het genoeg was voor vandaag. Ik ging aan de rand van het bos staan en begon te roepen achter Nikita. Daar stond ik dan ook weer vijf minuten, roepend en wachtend, roepend en wachtend. Ik floot een paar keer en toen daar geen respons op kwam besloot ik te doen wat ik in de vijf jaar dat ik woon in ons huidig huis nog nooit heb overwogen. Ik ging in het bos gaan.
De eerste tien meter was ik nog gewoon stil, bij elk geluidje verwachtend dat het Nikita was die in het struikgewas aan het sluipen was. Na de eerste honderd meter begon ik weer te roepen, meer voor mezelf te kalmeren dan voor de hond te vinden. Hoe kan het dat er in een bos nog bladeren hangen na zo'n strenge winter als wij net hebben meegemaakt? Het heldere zonnetje dat vandaag mijn dag aan het oplichten was, verdween blaadje per blaadje, boom per boom. Misschien had ik dan moeten stoppen met wandelen, maar nu heb ik makkelijk praten. Ik zocht toen gewoon mijn hond.
Ik was al een kwartier aan het ronddolen en ik had al geen idee meer waar ik was. Het bos werd donkerder en donkerder, en ik werd banger en banger. Ineens kwam dat liedje van Samson en Gert in me op: Als je bang bent in het donker moet je fluiten! En dat vond ik de beste raad die ik op dat moment kon vinden in mijn hersenpan op zo'n korte tijd. Misschien is mijn fluittoon schel en luid, maar op dat moment klonk het hemels in mijn oren.
Het was zes uur en ik was mijn hond nog altijd kwijt, tijd om naar huis te gaan dus. Ik vond dat een degelijk plan, tot ik me omdraaide en ontdekte dat die rij bomen exact leek op dc rij bomen waar ik juist mijn rug naar had gedraaid. En dat was nog iets dat ik geleerd heb vandaag, Moeder Natuur is een komiek! Ik draaide me opzij, weer exact dezelfde rij bomen. Ik keek naar de zon en dacht na. Miljoenen mensen zochten vroeger zo de weg, aan de hand van de zon. Waarom zou ik dat niet kunnen? Maar ik zou me wel moeten haasten zag ik, want de zon was bijna onder. Ik herinnerde me dat de zon 's avonds altijd binnen schijnt bij mij in de kamer en daar oriënteerde ik me dus op. Met een lichte looppas liep ik naar de zon toen. En langzaam maar zeker kwam ik in een lichter gedeelte van het bos, ik kon mijn vreugde bijna niet bedwingen. Toen werd alles zwart.
Ik werd wakker een bepaalde tijd later (vraag me niet hoelang ik daar lag), in een donker bos met allemaal enge geluiden rond mij. Ik herinnerde me niet wat er was gebeurt en na tien minuten hard nadenken wist ik het nog altijd niet. Maar zoals elke goede detective ging ik op zoek naar de oorzaak van mijn verlies van bewustzijn. Ik concludeerde dat ik simpelweg was gestruikeld over een boomstronk, losgekomen bij de grote storm. Terwijl ik de schade bekeek die de boom had aangericht aan mijn been hoorde ik iets achter me. Verwachtend dat het mijn hond was draaide ik me om met een glimlach op mijn gezicht.
Ik keek in de ogen van een eekhoorntje dat met zijn gekruld staartje zat te kijken naar wat ik ging doen. Na een kleine staar-wedstrijd tussen ons twee besloot ik maar naar huis te gaan. Ik wandelde weg en keek nog eens om naar het eekhoorntje. Het was verdwenen en waarom ook niet, iedereen moest naar huis.
Ik kan nu toch wel al een tijdje zeggen dat ik 18 ben, en daar ben ik redelijk trots op. Dit komt misschien omdat ik altijd het gevoel gehad heb dat ik veel jonger was dan de rest van mijn vrienden. Misschien kwam dit door het feit dat ik op het einde van het jaar verjaar en dus het merendeel van de tijd ook echt jonger ben dan hen. Toen ik eindelijk 18 werd was het geen groot feest bij ons thuis, want ik vertoefde op dat moment in Marokko. Ondanks dat feit heb ik wel genoten van mijn verjaardagsfeestje de week erna, een kleine groep vrienden die ik al een tijdje ken. Maar nu ik 18 ben snap ik niet echt waar al de heisa om was, ik ben eigenlijk nog altijd 17. Maar dan met een jaar erbij, waarschijnlijk. Ik heb nog niet de kans gehad om te stemmen, heb nog geen belastingen moeten invullen, mag nog altijd niet binnen in Engelse pubs. Ik wacht al de hele tijd op een soort van bevestiging dat ik 18 ben. Oké, op papier ben ik 18, maar ik voel me ver van 18! En dan nog het feit dat ik me nog altijd gedraag als een tiener die juist 2 pilletjes Relatine naar binnen heeft. Ik ben ook net zoals alle tieners overdadig actief op Facebook, wat me dus niet specialer maakt dan de meute. Het kan zijn dat iemand die 18 wordt zich ook direct 18 voelt, maar elke dag word ik wakker met dezelfde vraag: Misschien vandaag?
Kijk, afwijzing is bitterzoet. Dit is meermaals bewezen door verschillende pop/rock/en dergelijke artiesten. Maar nooit heb ik echt gesnapt wat dat wou zeggen, misschien gebrek aan ervaring, of gewoon pure ontkenning. Wie zal het zeggen? Maar onlangs heb ik ontdekt dat deze artiesten zwaar gelijk hebben! Dit kan aan mij liggen en mijn makkelijk te overtuigen wilskracht, maar ik geloof het nu wel echt. Afwijzing is bitterzoet. Het zoete gedeelte is het feit dat je weet hoe jouw (het is ongelooflijk moeilijk om hiervoor een woord te vinden) muze zich voelt. Wel, niet helemaal, maar toch wat hij/zij voor je voelt. Het bittere gedeelte daarentegen, is het feit dat je het je aantrekt. Niet alleen de afwijzing maar ook de manier waarop je nu met elkaar omgaat. Je kan zeggen tegen elkaar: 'Zeker, we blijven vrienden, er verandert NIETS!' Dit, en zoveel meer dingen, is klinkklare onzin. Je gedraagt je anders als hij/zij in de buurt is en ... Je begint op alles te letten: Lach je niet te luid als die bepaalde persoon in de buurt is?; Trek je niet teveel aandacht naar jezelf toe als hij/zij dichtbij staat?; Valt het die persoon niet teveel op dat je nog altijd iets voor hem/haar voelt? Dit zijn dan nog gewoon de basisvragen die door je hoofd spoken, soms kan je ook gewoon bullshit denken: Wees hij/zij me af omdat ik niet de juiste parfum draag?; Keek hij/zij naar mij of was hij/zij gewoon aan het weg dwalen? Oké, hij/zij keek zeker naar mij. Zeker? Misschien eens vragen aan de persoon naast mij?; Loop ik gewoon genoeg? Het valt toch niet op dat ik verliefd ben op die persoon? Ik weet dat iedereen dit meemaakt, maar waarom zijn er ook altijd die mensen die afkomen met de meest domme uitdrukking in de menselijke geschiedenis: 'Er zijn nog genoeg vissen in de zee, kop op.' Oké, ik snap de metafoor, maar waarom telkens opnieuw? Opnieuw en opnieuw?! Het helpt niet, zelfs geen klein beetje. Misschien geeft het de mensen die het zeggen een goed gevoel: 'Wel, ik heb hem/haar getroost toen hij/zij in de put zat. Ik heb hem/haar hoop gegeven.' En meestal zijn ze dan bezig tegen iemand anders, die ene persoon die niet die vervloekte zin uitsprak. Ze vragen dan ook meestal aan de enige echte meelevende persoon: 'Waar was jij?' Wel, laat me dat even duidelijk maken, die persoon was de enige die echt steun verleende. Die persoon was het luisterende oor. Dat heeft iedereen die in de put zit nodig: een luisterend oor. Niet één of andere spreekwoorden en zegswijzen-gebruikende nietsnut, die later blijkbaar niets heeft gezegd dat je al niet duizend keer gehoord hebt. Als je dus liefdesverdriet hebt: schreeuw, loop, zing, dans, zet alles van je af - maar weet dat praten ook helpt!
Het is weer
een goede oude woensdagochtend: koud, donker en saai.
Ik zit op de
trein, uiteraard overvol met gillende, springende en lachende kinderen.
Ik was vroeger
exact als hen, zelf nog een zodanig kleine snotter, maar ja en tijden en mensen
veranderen.
Denken aan
vroeger doet zeer aan mijn hoofd, zelfs is het maar enkele seconden.
Ik probeer
altijd zo vroeg mogelijk op de trein te zitten, maar vandaag heb ik me
verslapen.
En dit kleine voorvalletje
zorgt dus voor het feit dat ik nooit een plaats kan en zal vinden op dit
ontbijtgranendoosje op wielen.
De eerste 10
minuten van de reis sta ik dus recht, dat is hoelang het duurt tot aan de
eerste halte.
De conducteur
opent de glazen deur tussen hem en mijn leven van wanhoop met deze mensen.
Hij heeft
licht grijzend haar, meer langs zijn bakkebaarden (wat eigenlijk de enige kant
is die ik kan zien vanonder zijn pet) en hij is een veel te joviale kerel voor
zijn leeftijd.
Elke morgen
weer mengt hij zich in de gesprekken van de tierende menigte, de jeugd genaamd,
en doet zich voor als de vrolijke nonkel die veel van deze kinderen niet
hebben.
Hij is in mijn
ogen meer de Kerstman van deze trein, dan een conducteur. Ze hadden hem al lang
moeten ontslaan.
Ik kijk een
tijdje naar een meisje dat ligt te slapen, donkerbruin haar dat grotendeels
bedekt word door een grijze wollen muts en daaronder heeft ze een dikke leren
jas aan.
Het is eind
november, het begint koud te worden en mensen gedragen zich ook koeler, niet
dat ik daar zo veel last van heb.
Deze maand
wordt gekenmerkt door 2 weerspelingen:
1.
De
warmste november maand sinds 1938 (dit gegeven kan fout zijn, mijn geheugen is
ook niet perfect)
2.
De
maand met het meeste en de hardste windvlagen sinds lang, lange tijd.
De trein stopt
met veel gekraak aan zijn eerste halte en ik laat een zucht van blijdschap.
Een oudere man
met een wandelstok kijkt schuin naar mij en knikt begrijpend.
Ik haal mijn
schouders op, wat zoveel wil zeggen als: Wat ga je er aan doen?.
De man lacht
stil en buigt zich weer naar zijn krant, en ik kan hem zo zien denken dat hij
mij nog altijd ziet als één van hen, de jeugd.
Eens al de
mensen afgestapt zijn zet ik me schuin tegenover het meisje met de grijze muts,
het slapende meisje. Ik merk dat ze niet beweegt, en dus vast aan het slapen is,
en dat ze dat ook niet deed toen de trein stopte. Ik raap al mijn moed samen en
tik haar op de schouder, me niet bewust of het te hard of te zacht is.
Langzaam kijkt
ze op met slaperige ogen, ze knippert een paar keer en kijkt dan niet
begrijpend.
Met een klein
hartje zeg ik dat we gestopt zijn in Oudenaarde.
Ze lacht en
zegt dat ze er pas af moet in Gent. Ik excuseer me en wijd me weer aan het
uitzicht, dat zich langzaam begint voort te bewegen.
Na een aantal
minuten stoppen we aan halte 2, en dus ook aan ergernis nr. 2.
Wat er in
Oudenaarde afmoest qua mensen komt er nu gewoon doodleuk weer op, het enige
verschil is dat ik een zitplaats heb.
Tot mijn grote
genoegen zijn deze mensen meestal volwassen en dus iets rustiger.
Een meisje van
rond de 19 à 20 jaar stapt langzaam naar mij toe en wandelt dan gestaag
voorbij.
Dit is meestal
het keerpunt van de reis, ik word altijd vergezeld door ofwel jonge; ofwel oude
mensen, nooit de 30ers of 40ers.
En vandaag
word ik vergezeld door een oudere man, die blijkbaar last heeft van zijn voet
terwijl hij voor mij komt staan. Hij staat even hijgend na te genieten van het
feit dat hij een plaats heeft veroverd, terwijl hij zijn donkergroene jas
ophangt vlak naast zijn toekomstige zitplaats.
Het valt me
altijd weer op dat oudere mensen of nooit weten dat ze mensen blokkeren, of het
gewoon expres doen.
De oude man
draagt een olijfkleurig hemd met daaronder een groene broek en bruine
wandelschoenen. Dat, samen met zijn borstelige snor, wijst er voor mij op dat
deze man vroeger in het leger zat en zijn ontslag of pensioen niet goed heeft
verwerkt.
De
zweetdruppels op zijn voorhoofd en het hijgen wijzen er dan weer op dat hij
heeft moeten lopen voor de trein.
Ik blijf
rustig naar buiten kijken, hem observerend in het spiegelende raam.
Er zijn maar 2
dingen die je kunt doen in de trein, als je alleen bent en niets hebt om te
doen en dat is echt naar buiten kijken of mensen observeren.
Beidde opties
zijn goed, zolang dat je maar iets te doen hebt.
Uit het
voorzakje van zijn hemd haalt de generaal een kammetje van donkerbruin
plastiek, zo één waarvan je er 13 in een dozijn hebt.
Hij draait zich
naar het raam en kijkt mij recht in de ogen door het spiegelende effect dat het
raam heeft. En dit is het punt waar zelfs de beste observeerder zich soms
laat vangen, ze kijken weg of kijken verschrikt, zoals een hert in de koplampen
van je auto als je aan een snelheid van 120 km/u naar het diertje toe raast. Ik
doe alsof ik hem niet zie en blijf kijken, maar deze keer door het spiegelbeeld
van de generaal naar buiten.
De generaal
ziet niets en kamt rustig zijn haar terwijl hij zichzelf bewonderd in het raam.
Hij kamt zijn haar schuin opzij, wat hem een beetje doet lijken op een bejaarde
Adolf Hitler.
De generaal
verliest mijn interesse en ik kijk rond in de trein, zoekend naar mensen die ik
in stilte kan afkeuren of appreciëren.
De oogst is
smal vandaag en ik ben dus weer geneigd om naar de generaal te kijken.
Het kammetje,
dat hij weer in zijn voorzakje heeft gestoken, laat vochtige plekjes na op het
borstzakje van zijn hemd. Ik lach in stilte en merk dat we ondertussen aan de
voorlaatste halte zijn.
Er zijn dus al
een aantal minuten verstreken sinds Oudenaarde, de tijd gaat soms echt wel snel
als je niets te doen hebt.
Ik merk
langzaam dat mijn eerste observatie niet correct was. Ondanks het feit dat de
man al een kwartier neerzit, zweet en hijgt hij nog altijd evenveel.
Dit is volgens
mij het soort mens dat men arresteert als stalker en specifiek als
telefoonhijger.
We komen
eindelijk aan in Gent, de hoofdstad van Oost-Vlaanderen, de stad van de
stroppendragers.
Ik haast me
naar het andere perron, omdat ik mijn trein naar Brussel niet wil missen. Ik
kan normaal gezien al afstappen in De Pinte, maar daar neem ik de moeite niet
voor. Dan moet ik in De Pinte weer 5 minuten in de kou staan, terwijl als ik
hem in Gent neem ik er direct opkan.
De treinrit
naar Brussel is niet zo fascinerend als van Ronse naar Gent, maar dat komt
waarschijnlijk door de vele ambtenaren die dagelijks naar Brussel pendelen.
Ik twijfel
even waar ik me zal zetten en plaats me uiteindelijk naast een jonge vrouw die
druk op haar laptop aan het typen is.
De reis
verloopt rustig zoals normaal, tot de vrouw naast me plotsklaps begint te
praten.
Ja, dat kan
ik zien gebeuren, maar niet op zon korte termijn.
Ik kijk
verbaast opzij. Ik vraag me af of ze tegen mij aan het praten is.
Ik panikeer
lichtjes, en maar één gedachte schiet door mijn hoofd als de kogel van een
Magnum.
Heeft ze mijn gedachten gelezen, heeft ze gezien
dat ik over haar nadacht?
Ze lacht en
kijkt opzij met een blik waarvan ik juist niet kan uitmaken wat deze wil
zeggen.
We regelen
het wel, zo meteen stap ik van de trein en dan doe ik dat direct.
Ik zet mijn
meest verbaasde gezicht op en vraag wat ze bedoelt.
Ze kijkt recht
naar mij, likt haar lippen en zegt:
Kan je niet
zien dat ik aan het bellen ben?
Ik kijk naar
de linkerkant van haar gezicht en zie dat ze daar zo een bluetooth-oortje heeft
hangen.
Wat haat ik
die dingen.
De technologie
is niet meer wat het geweest is, revolutionaire uitvindingen werden vroeger
bejubeld. Terwijl er nu, telkens als er een uitvinding wordt gedaan, gekeken
word naar de pros en contras. En als er net iets te veel contras zijn dan
word het product de grond ingeboord.
Maar ondanks dat alles is het de toekomst,
onze kinderen zullen er wel de vruchten van kunnen plukken.
Ik kijk
beschaamd naar de grond, gekwetst in mijn eer, en ik voel me ook een beetje
onnozel.
We komen aan
in Brussel-Zuid, Bruxelles-Midi voor de Franstalige in ons land. Dat is nog
zoiets dat ik niet snap. Waarom Midi en niet Sud, WAAROM!? (Ik vindt het raar,
maar soms kan ik echt denken in hoofdletters, dat is gewoon een gave denk ik.)
Zulke dingen maken me soms zot.
Ik spring van
de trein en loop met een gestaag tempo de roltrap af, loop door de hal, langs de
piano die uit zichzelf speel, naar de metros.
En dat is weer
het irritante aan de metro, of je tram staat er direct, of hij is juist
vertrokken of het is de verkeerde. Vandaag blijkt het optie 3 te zijn.
Terwijl ik sta
te wachten op mijn tram/metro, denk ik na over hoe mijn dag zal verlopen. Deze
worden onderbroken door de aankomst van tram 4.
Terwijl ik op
de tram stap, voel ik een por in mijn rug.
Denkend dat
het iemand is die ik ken draai ik me om, en eigenlijk ben ik niet zo fout.
Het is de generaal
die me porde, maar dan per ongeluk.