In de kantlijn: Nieuwe media en democratie in China
Net op de dag van de deadline van de blog lijkt het erop of China heeft het erom gedaan. In het gastcollege van professor Arrifon hebben we gezien dat de Chinese overheid de internetvrijheid in China aan banden heeft gelegd. Zopas is bekend geraakt dat die regels nog strenger zijn geworden. Surfers moeten hun volledige identiteit prijsgeven bij hun provider. Wie er meer over wil lezen kan op volgende links terecht:
Al grasduinend door de vorige blogs gaan we in deze syntheseblog na hoe de journalist van morgen de nieuwe media in zijn beroepsactiviteiten kan gebruiken.
De journalist van morgen heeft een eigen blog en Twitteraccount
In de vorige blogs hebben we gezien dat een journalist zichzelf moet verkopen omdat het slecht gaat in de printsector, mede door de afnemende reclame-inkomsten. Journalisten met een eigen blog kunnen zichzelf in de kijker zetten door hun ongezouten mening te ventileren. Ook Twitter is een onontbeerlijk medium geworden voor de journalist: hij kan zelf zijn volgers live op de hoogte houden van het laatste nieuws waardoor de nieuwsconsument het nieuws sneller te weten komt en via Twitter kan de journalist ook zelf nieuws binnenkrijgen. Wanneer een journalist een hele resem mensen volgt kan hij ten eerste als eerste op de hoogte zijn van het nieuws, want veel bekende personen tweeten hun nieuws omdat dat sneller is en een groter bereik heeft dan bijvoorbeeld een persconferentie. Twitter is ook een handig middel om jezelf als journalist in de kijker te zetten: wanneer je als journalist veel volgers hebt op Twitter is een redactie misschien meer geneigd om jou aan te nemen omdat ze dan een populair en bekend persoon inhuis halen. Het principe van crowdsourcing werd in een van de vorige blogs ook aangehaald: wanneer een journalist reacties of getuigenissen nodig heeft voor een reportage, maar moeilijk de geschikte personen vindt, kan hij een oproep doen aan zijn volgers die die oproep eventueel kunnen retweeten. Dat bespaart de journalist een hele hoop werk en tijd.
De journalist van morgen blijft bij zijn leest
In de vorige blog was ik pessimistisch over de toekomst van de crossmediale journalist die naast journalist ook cameraman en geluidsman was. Economisch gezien is een crossmediale journalist interessanter voor een redactie dan een monomediale omdat zo het werk van drie mensen gedaan kan worden door een persoon, wat dus ook betekent dat er minder mensen en ook minder loonmassa nodig is. Wanneer een redactie echter alleen wil kijken naar de kwaliteit van wat ze brengen, is het beter om toch drie specialisten puik werk te laten leveren dan een persoon drie halve werken. Het is onnodig de werkdruk te verhogen, de kwaliteit te verminderen en te zoeken naar praktisch onmogelijke oplossingen.
De toekomst is (nog) niet voor de crossmediale journalist
In het slotdebat werd gediscussieerd of in de toekomst een journalist tegelijk ook cameraman en geluidsman moet zijn. Voor de ene is het een utopische gedachte omdat dat ten koste gaat van de kwaliteit van de reportage en omdat zes ogen gewoon meer kunnen zien dan twee. De andere is dan weer van mening dat het een proces is dat reeds aan de gang is en dat de economische situatie mediahuizen ertoe verplicht om slechts een journalist al het werk te laten doen. In deze blog leg ik graag uit waarom ik mij bij de eerste mening aansluit. Allereerst is de werkdruk van de hedendaagse journalist veel te groot om daarbij nog eens de taken van een camera- en geluidsman over te nemen. In het boek Journalisten. Profiel van een beroepsgroepvan Paulussen en Raeymaeckers (2010: 69) staat een enquête vermeld van het Center for Journalism Studies waaruit blijkt dat maar liefst 32.2% procent van de ondervraagde journalisten ontevreden is over de werkdruk. Dat lijkt niet veel, maar in die enquête is het wel het aspect van de job waar de journalisten het meest ontevreden over zijn. In het boek Journalistiek . Inleiding tot het vak van Goris en Delforge (2012: 137) wordt ook ingegaan op de werkdruk van de journalist. Volgens het boek heeft 20% van de journalisten een verhoogd risico op een burn-out en daarmee is de journalistieke wereld de sector die het meest risico daarop loopt.
Ten tweede gaat de kwaliteit van het geleverde werk achteruit. Freelance journalisten hebben niet de financiële mogelijkheden (zeker niet in het begin van hun carrière) om dure videocameras aan te schaffen met bijbehorende monteersoftware waarbij we dan toch al van enkele duizenden euros spreken. Bovendien verwacht de kijker in dit tijdperk van home cinema en breedbeeldtelevisie een hoge kwaliteit (waarom koopt hij anders die dingen?) en die zal zich dan niet tevreden kunnen stellen met tweede- of derderangs beeld- en geluidkwaliteit. Zeker van redacties en mediahuizen verwacht de nieuwsconsument een hoge kwaliteit. Daarom doen ze liever een beroep op mensen die tijdens hun studies jarenlang de knepen van het cameramanvak geleerd hebben.
Ten slotte moeten we ook rekening houden met de praktische kant van de zaak. Het is onbegonnen werk om een journalist een goede reportage te laten maken met een zware camera op zijn schouder en in zijn hand een microfoon. Dat is zeker moeilijk wanneer een journalist een reportage moet maken voor het journaal en snel moet reageren op gebeurtenissen ter plaatse zoals politici die naar buiten komen nadat er een regeringsakkoord bereikt werd en die zich als de bliksem naar hun wagen begeven om de vragen van de journalisten te ontwijken. Waar een crossmediale journalist wel zou kunnen ingeschakeld worden is bij persconferenties: de microfoons worden daar bij de personen die spreken geplaatst, de camera staat op een statief en de journalist kan vanop een stoel vragen stellen.
Aangezien de werkdruk van de journalist van vandaag al te hoog ligt, is het onverantwoord om hem met extra werk op te zadelen. Bovendien zou de kwaliteit van zijn werk erop achteruitgaan en is een journalist zonder cameraploeg op pad sturen bij reportages onbegonnen werk. In dit tijdperk waar de mensen van de media een hoge kwaliteit verwachten, moeten de redacties die kwaliteit blijven waarborgen en dat kan alleen maar wanneer de geluidsman een geluidsman, een cameraman een cameraman en een journalist een journalist is en geen veredeld 3-in-1-pakket.
Bronnen
GORIS, R. en DELFORGE, G., Journalistiek. Inleiding tot het vak, Lannoo Campus, Leuven, 2012, 360 pagina's.
PAULUSSEN, S. en RAEYMAECKERS, K., Journalisten. Profiel van een beroepsgroep. Lannoo Campus, Leuven, 2010.
We moeten er niet flauw over doen: de journalistieke wereld
gaat door een moeilijke periode. De oplagecijfers van de kranten dalen en de
jobs in de mediawereld liggen niet voor het rapen. Na het gastcollege Media en
mediaconvergentie van Frank De Graeve op 18 december gaan we in deze blog na
hoe een journalist de sociale media op een efficiënte manier kan gebruiken om
zichzelf te profileren naar de buitenwereld.
In hun boek Sociale media en journalistiek geven Opgenhaffen&Van
Belle(2012: 175) enkele tips voor journalisten om de sociale media als platform
te gebruiken. Een Twitter- en LinkedInaccount zijn daarbij handig. Op LinkedIn
kan de journalist een overzicht van zijn professionele loopbaan meegeven en
zijn werkervaringen oplijsten. Bovendien is het medium handig als portfoliosite
waar de journalist enkele van zijn artikelen kan plaatsen. Zo is hij makkelijk
traceerbaar voor kranten en mediahuizen. Opgenhaffen&Van Belle (2012: 188)
zijn ook van mening dat de journalist de lezer kan betrekken bij het
journalistieke proces door een vraag op Twitter de wereld in te sturen waar de
Twitteraars hun mening over kunnen geven. Zo komt de journalist voor zijn
nieuwsstuk niet alleen bij een andere invalshoek terecht die hij dan verder kan
uitdiepen, maar hij kan zo ook aan populariteit winnen bij de lezers. Een
journalist die de indruk geeft dat hij de mening van de lezers waardeert, maakt
zich ongetwijfeld populair bij het grote publiek. En welke krant of
televisiezender wil maar niet al te graag een populaire journalist in zijn
rangen hebben om de kijk- en/of oplagecijfers de hoogte in te jagen? Omdat de lezer door de komst van de sociale
media en de burgerjournalistiek actief deel uitmaakt van het nieuws en er
kritischer tegenover staat, is het voor de journalist een moeilijke maar
cruciale opgave om geloofwaardig over te komen. Populariteit van een journalist
bepaalt dan ook voor een groot deel zijn geloofwaardigheid. De populariteit van
een journalist op Twitter is enigszins te meten via bepaalde tools. VanBelle&Opgenhaffen
(2012: 156-158) gaven als belangrijkste tools volgende mee. Tweetmeme geeft de
tweets en retweets mee en ook op welke Twitter-accounts er geretweet werd.
Nadeel is dat die tool betalend is. Crowdbooster van zijn kant is gratis en geeft
statistieken als hoeveel keer je geretweet bent en welke account dat deden,
maar ook statistieken over de evolutie van je followers. Social Bro gaat iets
verder en geeft ook statistieken van je followers en je lijsten. Costera Meijer
(2009: 8-14) noemt het fenomeen van de toegenomen kritische lezer de
emancipatie van de nieuwsgebruiker. Zij geeft daarvoor drie redenen. Allereerst is
de hiërarchie tussen de journalist en zijn publiek niet meer vanzelfsprekend en
daardoor verliezen de journalisten hun alleenrecht op kennis. Ten tweede is het
publiek hoe langer hoe beter geïnformeerd en niet meer de domme, grijze
massa. Ten slotte is het publiek hoe langer hoe ontevredener over de
journalistiek omdat die hoe langer hoe minder aan de verwachtingen van de nieuwsgebruikers
voldoen.
Bronnen
COSTERA
MEIJER, I. Waardevolle journalistiek. Kwaliteit van leven als normatief
ijkpunt voor nieuwsmedia?. 3 september 2009
OPGENHAFFEN, M.& VAN BELLE, B. ,
Sociale
media en journalistiek, Lannoo Campus, Leuven, 2012, 224 pagina's.
Naar aanleiding van het gastcollege van Ben Caudron op 7 december 2012 over zijn boek Niet Leuk Mijmeringen over nieuwe media en macht wil ik deze blog starten met een quote van de auteur: Facebook, Twitter en Google zijn mediabedrijven die er alle belang bij hebben om zo veel mogelijk van onze data te verkrijgen. Wij, de gebruikers, zijn het vlees in de etalage. We gaan even na welk belang Facebook (en dus sociale media in het algemeen) nu eigenlijk heeft bij het verkrijgen van onze data en zijn we er ons wel bewust van hoe openbaar en privé onze gegevens wel zijn?
Nederlandse onderzoekers brachten een tijdje geleden de wereld van de sociale wereld naar de realiteit: ze gingen naar een groep kinderen en vroegen naar hun naam en andere gegevens. Die riepen ze door een megafoon om op straat. Die kinderen vonden dat helemaal niet leuk, maar blijkbaar kunnen ze er achter hun computerscherm wel mee leven dat die gegevens voor een groter publiek te consulteren zijn. Dit zijn kinderen denk je en wij, volwassenen, hebben de impact van Facebook en andere sociale media wel door? Toch niet, zo blijkt, want in het verleden zijn er genoeg voorbeelden te vinden van werknemers die ontslagen werden door hun werkgever omdat die laatste een lastigaard werd genoemd. Die werknemers hebben de wet bovendien niet aan hun zijde: op 17 november 2011 besliste de Leuvense arbeidsrechtbank dat een ontslagen manager van het technologiebedrijf Option geen opzegvergoeding kreeg nadat hij kritiek uitte aan het adres van zijn werkgever. Professor emeritus arbeidsrecht Roger Blainpain trad daarin de arbeidsrechtbank bij: Een werknemer is achting en eerbied verschuldigd aan zijn of haar werkgever, en dit kan zeker een reden zijn voor onmiddellijk ontslag.Als uitsmijter geef ik graag nog 9 manieren mee die ervoor kunnen zorgen dat je je job kunt verliezen via Facebook. Die zijn afkomstige van de website vacature.com en kun je hier raadplegen.
Dat Facebook je gegevens kent die je hebt ingevoerd is logisch, maar wat velen niet weten is dat Facebook ook weet welke sites door de gebruiker bezocht werden waar de vind-ik-leuk-knop opstaat, ook al heeft diezelfde gebruiker daar niet op geklikt. Dat zei Arnold Roosendaal, deskundige op het gebied van privacy en internet van de Tilburgse Universiteit. Dat betekent dus dat Facebook ons volledige surfgedrag kan nagaan, want op welke website staat tegenwoordig zo geen vind-ik-leuk-knop? Waarom wil Facebook nu onze privé-gegevens weten en vanwaar die interesse in welke sites wij bezoeken? Facebookinfo.eu is een website die informatie verschaft over de mogelijkheden en de gevaren van Facebook en geeft ook informatie wanneer Facebook iets aan zijn (privacy)beleid wijzigt. Op die website staat te lezen dat zelfs het surfgedrag van mensen die geen Facebookaccount hebben, wordt bijgehouden. Facebook ontvangt dus lukraak cookies gekoppeld aan de IP-gegevens van de internetgebruikers. Facebook moedigt iedereen dan ook graag aan om zoveel mogelijk informatie en verhalen te vertellen op hun website. Een voorbeeld hiervan is de Facebook blog van Mark Zuckerberg himself, die je hier kunt lezen. In een van mijn vorige blogs heb ik al aangehaald dat sociale media een handige tool kunnen zijn bij nieuwsgaring van en voor journalisten, maar een spreuk uit de zeer oude doos is hier zeker op zijn plaats: Verzint eer gij begint.
Bronnen
ANP/MVDB. "Privacy niet veilig bij Facebook", internet, De Morgen Online, 2011-04-23
BELGA. Kritiek via Facebook reden voor onmiddellijk ontslag, internet, De Standaard Online, 2011-11-18 (www.destandaard.be)
In de les Nieuwe media en mediaconvergentie van 30 november zagen we dat het internet een handig hulpmiddel kan zijn om aan nieuwsgaring te doen. Een van de vele zoekmachines die we besproken hebben, is Google. Die zoekmachine is misschien wel de meest bekende, maar dat wil niet zeggen dat hij zijn beperkingen niet kent.
Eerst gaan we kijken naar hoe een zoekmachine tot resultaten komt. Je geeft een zoekterm in en dan schuimen spiders, bots of crawlers het internet af. Daarna wordt er gezocht naar relevante woorden of woordcombinaties en niet-relevante woorden zoals stopwoorden worden verwijderd. Dat heet indexering. Namen van personen worden eventueel ook nog geïndexeerd. Voor overige informatie wordt gekeken hoe vaak die in de tekst voorkomt en of het wel om relevante informatie gaat. (Van Eijk, 2005)
Het eerste probleem bij Google is dat de resultaten gemanipuleerd worden dankzij advertenties: Google haalt een groot deel (96%) van haar inkomsten uit reclame en bedrijven die op Google adverteren, willen er graag iets voor in de plaats. Wanneer je dus een zoekterm ingeeft die min of meer een verband heeft met een adverteerder van Google, krijg je de site van dat bedrijf als (een van de) eerste zoekresulta(a)t(en). (Van Eijk, 2005) Voor de adverteerder is het zeer belangrijk om bij de eerste zoekresultaten te horen van Google aangezien de mensen die een zoekmachine consulteren zo snel mogelijk een resultaat willen. (Meinsma, 2006) Google werkt, net zoals andere zoekmachines, volgens het systeem van page ranking. Daarbij komen internetpaginas waarnaar verwezen wordt op andere sites bij de zoekresultaten hoger te staan. (Van Eijk, 2005). Dat betekent dus dat niet noodzakelijk dat hoe hoger een pagina staat hoe relevanter die is. Bij page ranking zijn er twee soorten verwijzingen, namelijk hubs en authorities. Wanneer andere websites verwijzen naar jouw pagina dan worden die verwijzingen authorities genoemd, wanneer jouw pagina zelf naar andere paginas verwijst, dan zijn die verwijzingen hubs. (Ding et al, 2003) Google moest in het verleden ook al afrekenen met de zogenaamde Google Bombs. Dat zijn een soort van hackers die zoekresultaten manipuleren. In Nederland hadden ze te maken met zo een bom toen op een gegeven moment de zoekopdracht raar kapsel als eerste zoekresultaat de officiële website van de toenmalige eerste minister Jan Peter Balkenende opleverde. (Van Eijk, 2005) Wie graag nog meer voorbeelden van Google Boms wil weten kan hier terecht.
Bronnen
DING, C.H.Q., Link Analysis: Hubs and Authorities on the World Wide Web. Juli 2003.
MEINSMA, S. Webteksten: het belang ervan en zoekmachine optimalisatie. 2006
VAN EIJK, N., Zoekmachines: zoekt en gij zult vinden?. Vossiuspers UvA., 17 juni 2005.
VAN EIJK, N., Onafhankelijkheid Google is ver te zoeken. Automatiseringsgids.2 september 2005, p. 17.
Deze blog gaat dieper in op het gastcollege van professor Arrifon van vrijdag 16 november 2012 over internetcensuur in China. Een van de zaken die hij in zijn gastcollege aanhaalde was dat sociale media als Facebook en Twitter daar verboden zijn. De Chinese overheid blokkeerde in juli 2009 Twitter en zijn alternatief Fanfou . (Yu, Asur & Huberman, 2011) Als alternatief voor Twitter gebruiken de Chinezen de microblogsite Sina Weibo. Sina Weibo is een veelgebruikt sociaal netwerk in China: het telt dagelijks meer dan 50 miljoen actieve gebruikers en elke maand registreren er zich meer dan 10 miljoen mensen. (Yu, Asur & Huberman, 2011) De naam Weibo is een samentrekking van weixing boke, wat in het Mandarijn gewoon microblogsite betekent. (Canaves, 2011) In deze blog gaan we zoeken naar verschillen en gelijkenissen met Twitter.
Een eerste verschil tussen Twitter en Sina Weibo ontdekte ik bij het beluisteren van een radio-interview met Tom Van de Weghe op Radio 1 op 4 juni 2012, dat je hier kan beluisteren. Tom Van de Weghe was tot voor kort Aziëcorrespondent van de VRT en leefde jarenlang in Peking. In het interview legt hij uit dat elke gebruiker van Sina Weibo bij zijn of haar registratie 80 punten krijgt. Wanneer iemand een microblogbericht de (gecensureerde) wereld instuurt dat de Chinese overheid tegen de borst stoot, worden er punten afgetrokken. Wie op nul punten belandt, krijgt een ban op zijn account. Punten kunnen echter ook gewonnen worden wanneer iemand meer van zijn identiteit prijsgeeft. Wie mooi binnen de lijntjes kleurt op Weibo krijgt ook extra punten. Een ander verschil met Twitter is dat de gebruikers op Weibo naast tekst en links ook videos en afbeeldingen kunnen plaatsen. Op Twitter zijn enkel links en tekst mogelijk. (Yu, Asur & Huberman, 2011) Het feit dat op Weibo videos en afbeeldingen kunnen geplaatst worden is een meevaller voor de Chinezen. Facebook, een sociaal netwerk waar dat ook mogelijk is, wordt immers geblokkeerd door de Chinese overheid.
Natuurlijk zijn er ook enkele gelijkenissen tussen Twitter en Weibo. Zo is het aantal karakters dat een bericht mag tellen gelijk, namelijk 140. Daar moet wel een kanttekening bij geplaatst worden. In het Chinees kun je in een paar tekens als een woord maken, dus in vergelijking met het Nederlands kunnen de Chinezen op Weibo meer boodschap overbrengen dan wij. (Canaves, 2011) Ook kun je op beide sociale media de trending topics controleren. Dat zijn onderwerpen waar op dat moment vaak berichten over worden geplaatst op beide sociale netwerken. Net als Twitter kent Weibo twee soorten accounts: reguliere accounts en geverifieerde accounts. Die laatste zijn accounts van publieke figuren en bedrijven. (Yu, Asur & Huberman, 2011)
Bronnen
CANAVES, S., Chinas social networking problem, IEEE Spectrum, juni 2011, nr. 48, p. 74-77.
VAN DE WEGHE, T. (04.06.2012). Nieuwe feiten. [Radioprogramma]. Brussel: Radio 1.
YU, L., ASUR, S. & HUBERMAN,B.A., What trends in Chinese social media. 18 juli 2011
Zowel op nationaal als gemeentelijk niveau zorgen de overheden ervoor dat de drempel tussen haar inwoners en de overheid zelf lager wordt door met hun openbare dienstverleningen online te gaan. Layne en Lee (2001) zijn van mening dat de e-overheid in volle ontwikkeling is en ze ontwikkelden een groeimodel waarin ze duidelijk willen maken hoe de e-government in de samenleving geleidelijk aan zijn intrede kan doen. Het groeimodel bestaat uit 4 stappen die Layne en Lee op een x- en een y-as hebben geplaatst. De x-as is de as van de integratie en gaat van een schaarse naar een volledige integratie. De y-as is de as van de technologische en organisatorische complexiteit en gaat van eenvoudig naar complex. De paper en het groeimodel van Layne en Lee mogen dan wel al 11 jaar oud zijn, ze geven een mooi overzicht van de voordelen van het e-government.
Stap 1: Catalogisering Deze stap situeren Layne en Lee (2001) op de as bij een schaarse integratie en een lage complexiteit. De overheden creëren een eigen website om zo hun inwoners beter te informeren. Die website is vrij basic aangezien de complexiteit laag ligt. Het is dan ook te verwachten dat er binnen die gemeente of deel van de overheid de internetexpertise vrij laag ligt. Er zijn natuurlijk ook veel voordelen aan zo een basis website (anders is het maar te gek om er zo eentje te maken): de inwoners van de gemeente of stad kunnen snel en eenvoudig contactgegevens en andere nuttige informatie raadplegen. Dat bespaart ook de overheden veel werk aangezien ze niet voortdurend telefoons en mails moeten beantwoorden met vragen waarvan het antwoord op de website staat. (Layne en Lee, 2001). Zo weten de burgers bijvoorbeeld waar ze moeten zijn om hun rijbewijs en paspoort af te halen, waar ze hun pasgeboren kind moeten inschrijven etc. Anno 2012 is dit een stap die de meeste steden en gemeenten reeds gemaakt hebben. Wanneer je op het internet de naam van een stad of gemeente intikt, merk je dat die bijna altijd een eigen website heeft. Het is dan ook een kleine moeite (cf lage complexiteit volgens het groeimodel) om zo een website te maken en het geeft een minimum aan informatie aan de burgers die voor hen toch nuttig kunnen zijn.
Stap 2: Transactie Hiermee bedoelen Layne en Lee (2001) dat de burgers makkelijk administratieve zaken kunnen afhandelen van achter hun computerscherm waardoor ze niet voortdurend naar het loket van hun overheid moeten gaan. Het verschil met de vorige stap ligt volgens Layne en Lee (2001) in het feit dat er bij transactie efficiënt kan gewerkt worden, zowel door de inwoners als door de overheid. Layne en Lee (2001) menen bovendien dat deze stap de eigenlijke eerste stap is van interactie tussen overheid en burgers. Het bekendste voorbeeld van transactie dat wij kennen is ongetwijfeld de TaxOnWeb (www.taxonweb.be) waarbij we online onze belastingaangifte kunnen doen. De overheid lanceerde een filmpje met de instructies om je belastingaangifte via internet te kunnen doen. Dat filmpje kon ik niet terugvinden, maar in dit filmpje van Zonde van de Zendtijd is het wel geïntegreerd. De efficiëntie waar Layne en Lee (2001) het over hadden is bij deze stap groot aangezien een computersysteem de ingevulde querys meteen kan verwerken en dit niet meer manueel moet gebeuren door een stads-of gemeentebediende tijdens de werkuren. Voor de burgers is het grote voordeel, naast de afstand tussen thuis en het stad- of gemeentehuis die ze niet meer moeten overbruggen, dat ze niet gebonden zijn aan de openingsuren van het overheidskantoor.
Stap 3: Verticale integratie Bij catalogisering en transactie bleef de online activiteit van de overheden beperkt tot een orgaan. Bij verticale integratie wordt ernaar gestreefd om ook databases van instellingen die afgescheiden zijn van de desbetreffende overheid te integreren. (Layne en Lee, 2001). In België zou dit betekenen dat databases van lokale en provinciale overheden worden geïntegreerd in de databank van de federale overheid. Dat wil dus zeggen dat lagere niveaus (lokaal en provinciaal) worden samengenomen en geïntegreerd in een overkoepelend niveau (federaal niveau). Het voordeel van die stap is dat veel dingen te raadplegen zijn op een centrale plaats. Volgens Layne en Lee (2001) heeft deze stap vooral voordelen bij interacties tussen de overheden zelf, eerder dan tussen de burger en de overheden.
Stap 4: Horizontale integratie Bij horizontale integratie ligt de nadruk dan weer op het belang van de burger: bij verticale integratie worden de diensten van de lagere niveaus geïntegreerd in die van hogere niveaus, bij horizontale integratie worden diensten van een niveau gegroepeerd. Alle diensten van de overheden worden hier op een centrale plaats geïntegreerd. (Layne en Lee, 2011).
In België zijn de overheden tot nu toe vooral gekomen tot catalogisering en transactie door de websites boordevol informatie over de verschillende overheden en de TaxOnWeb. Volgens het groeimodel van Layne en Lee kost horizontale en verticale integratie veel technologische en organisatorische moeite. Voor de burgers is een verticale integratie van de verschillende overheidsdiensten handig en efficiënt omdat ze dan op een plaats online alles kunnen raadplegen en in interactie kunnen treden met de verschillende overheden. Layne en Lee (2001) vermelden in hun paper dat er anno 2001 amper eerste aanzetten daartoe zijn geweest in de Verenigde Staten. In België is dit volgens mij nog niet het geval. Indien dat wel zo is: feel free om te reageren op dit blogbericht.
Bron
Layne, K. & LEE,J., Developing fully functional E-government: A four stage model. 2001
In de vorige blog werd voornamelijk de nadruk gelegd op Twitter als belangrijke bron van informatie voor de nieuwsconsument die via de sociale media Breaking News binnenkrijgt en via journalisten met een Twitter-account het nieuws als het ware live kan meevolgen. In deze blog gaan we nu eens het sociale medium Twitter als bron van nieuwsgaring voor de journalist bekijken.
Trending topics
Op Twitter kan je per regio of land bekijken over welke items er het meest getwitterd wordt. (Opgenhaffen & Van Belle, 2012). Voor de journalist is het handig om te bekijken welk nieuwsitem het publiek het meest bezighoudt. Zo kunnen ze tijdens redactievergaderingen van de kranten en dagbladen een handig middel zijn om te bepalen aan welk item ze de volgende dag het meest of veel belang moeten hechten en welke nieuwsfeiten de selectie overleven en welke niet. Op Twitter kun je België als locatie voor trending topics (nog) niet kiezen, maar Opgenhaffen & Van Belle (2012) vermelden in hun boek Sociale media en journalistiek dat dit via de site Trendsmap (www.trendsmap.com) wél mogelijk is. Peter Verweij (2010) maakt in zijn paper Twitter als een nieuwsbron voor journalisten de bedenking dat de berichten op Twitter niet handig is als researchmiddel omdat het lastig is een overzicht te krijgen van tweets die enkele weken oud zijn. Daarom lijkt het mij vooral interessant om Twitter te gebruiken als middel om te bekijken wat de trending topics in het hic et nunc.
Crowdsourcing
Het principe van crowdsourcing is dat journalisten de hulp inroepen van anderen om aan meer informatie te komen. De sociale media bieden daarvoor een handig platform, zeker wanneer de journalist in kwestie veel volgers heeft op Twitter. Opgenhaffen & Van Belle (2012) halen als voorbeelden aan dat journalisten in Vlaanderen vaak Vlamingen in het buitenland zoeken via Twitter. De VRT heeft zelfs een eigen account op Twitter waar ze oproepen op lanceren (@VRT_Research). Hermida (2010) meent wel dat journalisten moeten oppassen met Twitter aangezien er vaak onbevestigd nieuws als waarheid de wereld in wordt gestuurd. De grote uitdaging voor de journalist is dus in mijn ogen om het kaf van het koren te scheiden in de tweets. Het is niet omdat veel mensen met hetzelfde nieuws op de proppen komen dat het nieuws daarom als waarheid mag aanzien worden. In die optiek lijkt het mij verstandiger om zoals de VRT met buitenlandse Twittercorrespondenten te werken. In haast elk land in de wereld en zeker in Europa zijn er wel Vlamingen of Belgen die er leven en/of werken en bij hen is de kans groter om aan betrouwbare informatie te geraken. Voor de dagbladen, kranten, nieuwsdiensten etc. is het ook veel makkelijker om na te gaan of die Twittercorrespondenten betrouwbaar zijn.
Bronnen
HERMIDA, A. (2010). Twittering the news: the emergence of ambient journalism. Journalism Practice, 4 (3), 297-308.
OPGENHAFFEN, M. et al.,Sociale media en journalistiek, Lannoo Campus, Leuven, 2012, 224 pagina's.
VERWEIJ, P. (2010). Twitter als nieuwsbron voor journalisten. Paper gepresenteerd op het Etmaal van de Communicatiewetenschap 2010. Gent: Universiteit Gent.
Dat journalisten de weg naar de sociale media gevonden hebben, bewijzen hun talrijke publieke accounts op Facebook, maar vooral ook Twitter. Op die manier kunnen ze op een snelle en transparante manier hun volgers informeren over het laatste nieuws en hun mening erover ventileren. Onlangs heb ik in het recent verschenen boek Sociale media en journalistiekvan Opgenhaffen en Van Belle (2012) gebladerd omdat ik ervan overtuigd ben dat beide werelden met elkaar hand in hand kunnen gaan. Toch is het niet al goud wat blinkt en mogen we ons niet blindstaren op de voordelen die de sociale media aan de journalistiek kunnen bieden.
Breaking News voortaan op Twitter en Facebook?
Via Facebook en Twitter is het eenvoudig om snel op de hoogte te zijn van zeer recent nieuws. Het enige wat de gebruiker hoeft te doen is een aantal kranten of nieuwsagentschappen liken (Facebook) of volgen (Twitter).Je hoeft dus niet meer voortdurend de website van de desbetreffende kranten te herladen om op de hoogte gehouden te worden, via de sociale media komt het nieuws recht naar je toe. Een aardigheid aan Twitter is ook dat de hashtagfunctiesnel berichten over een bepaald onderwerp gevonden kunnen worden. Veel celebrities hebben tegenwoordig een Twitter- of Facebookaccount die hen in staat stelt om rechtstreeks met hun fans en volgers (maar ook met de journalist) te communiceren. Soms gebeurt het wel eens dat die bekende personen een recent nieuwtje over zichzelf via de sociale media verspreiden waardoor de journalist het nieuws zelfs niet als eerste verneemt. De keerzijde aan de medaille is wel dat er nepaccounts circuleren of officiële accounts van bekende personen of zelfs nieuwsagentschappen ten prooi vallen aan hackers. Zo werd het Twitteraccountvan Fox News Politics gehackt en stuurden de hackers de wereld in dat Barack Obama omgekomen zou zijn door 2 geweerschoten in zijn nek. (Opgenhaffen&Van Belle, 2012) Het is dus zeker voor de beroepsjournalist raadzaam om dergelijke tweets te dubbelchecken, ook al komen ze van een bekend nieuwsmedium als Fox News. In de wereld van Twitter en Facebook is het immers makkelijk en gaat het snel om een nieuwsbericht te delen of te retweeten en daardoor een sneeuwbaleffect te creëren.
Verslag ter plaatse: nieuwsconsument beleeft het nieuwsfeit mee
Journalisten die ter plaatse verslag uitbrengen van een belangrijke gebeurtenis kunnen via hun mobiele telefoon meteen hun indrukken meedelen aan de nieuwsconsument. De voordelen bij dat soort verslaggeving is dat ze hun volgers op Twitter het gevoel geven live bij de gebeurtenis aanwezig te zijn. Enkele voorbeelden van journalisten die reeds live-tweets hebben verzonden zijn VRT-journaliste Goedele Devroy (tijdens de regeringsonderhandelingen) en Wim Dehandschutter van Het Nieuwsblad (tijdens het huwelijk van prins William en Kate Middleton). (Opgenhaffen&Van Belle, 2012). Handig aan Twitter is de applicatie Instagram waarbij iedereen (het hoeven daarom zelfs geen journalisten te zijn) fotos van een nieuwsfeit meteen op zijn/haar account kan plaatsen. Een kanttekening die daarbij moet gemaakt worden is dat de schending van de privacy gevaar kan lopen. Bij de busramp is Sierre van maart 2012 nam de pers Facebookfotos over waarop de verongelukte kinderen te zien waren tijdens de skireis, wat voor heel wat commotie zorgde.
Bron
OPGENHAFFEN, M. et al.,Sociale media en journalistiek, Lannoo Campus, Leuven, 2012, 224 pagina's.