Psalmen Het boek Psalmen ontleent zijn naam aan het Griekse woord psalmos, een vertaling van het vaak voorkomende Hebreeuwse psalmopschrift mizmor: een lied dat onder begeleiding van snaarinstrumenten moest worden gezongen. In de Hebreeuwse bijbel heet het boek Tehiliem, Lofliederen. In die titel wordt uitgedrukt dat het psalmboek in zijn totaliteit, inclusief de klaagzangen en gebeden die erin voorkomen, een veelstemmig loflied is op de God van Israël. Het boek behoort tot de Ketoevim, de Geschriften.
Veel psalmen danken hun ontstaan aan de eredienst in cultische centra, zoals de tempel van Jeruzalem, of komen voort uit persoonlijke ervaringen en omstandigheden. Ze zijn voor een deel geschreven en gebundeld voor gebruik in de liturgie. Maar er zijn ook psalmen waarin een verwijzing naar de eredienst ontbreekt. Het boek Psalmen met zijn grote diversiteit aan liederen (klaagzangen, gebeden, hymnen en dankpsalmen) is kennelijk bedoeld voor algemeen gebruik door de hele geloofsgemeenschap.
Voor de meeste psalmen geldt dat het moeilijk vast te stellen is wanneer ze zijn ontstaan. Het boek heeft zijn huidige vorm vermoedelijk pas gekregen tussen 200 en 150 v.Chr. De oudste psalmen zijn waarschijnlijk tussen 1000 en 586 v.Chr. geschreven voor gebruik in de tempel van Salomo, maar een groot aantal dateert uit de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.). Een enkele keer is een globale datering uit de inhoud van een lied af te leiden, zoals bij de psalmen die terugblikken op historische gebeurtenissen als de Babylonische ballingschap, die duurde van 586 tot 539 v.Chr.
28-08-2008
Wees rechter over mij
Psalmen 26
1 Van David.
Doe mij recht, HEER,
want zonder dwalen ben ik mijn weg gegaan,
op u, HEER, heb ik vertrouwd,
ik wankelde niet.
2 Doorgrond mij, HEER, en ken mij,
peil mijn hart en mijn nieren,
3 want uw liefde staat mij voor ogen
en ik bewandel de weg van uw waarheid.
4 Met bedriegers zit ik niet aan,
met huichelaars ga ik niet om,
5 ik haat de kring van slechte mensen,
met wettelozen wil ik niet aan tafel.
6 Ik zal mijn handen in onschuld wassen,
een rondgang maken om uw altaar, HEER,
7 om een loflied aan te heffen
en van uw wonderen te verhalen.
8 HEER, het huis waar u woont heb ik lief,
de plaats waar uw glorie verblijft.
9 Verwerp mij niet met de zondaars,
met mensen die bloed vergieten.
10 Aan hun vingers kleeft onrecht,
hun handen zijn met smeergeld gevuld.
11 Maar ik ga mijn weg zonder dwalen.
Verlos mij en wees mij genadig.
12 Mijn voeten staan op effen grond,
waar uw volk bijeen is, wil ik u prijzen, HEER.
Mijn verlangen gaat uit naar U
Psalmen 25
1 Van David.
Naar u, HEER, gaat mijn verlangen uit,
2 mijn God, op u vertrouw ik, maak mij niet te schande,
laat mijn vijanden niet triomferen.
3 Zij die op u hopen worden niet beschaamd,
beschaamd worden zij die u achteloos verraden.
4 Maak mij, HEER, met uw wegen vertrouwd,
leer mij uw paden te gaan.
5 Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht mij,
want u bent de God die mij redt,
op u blijf ik hopen, elke dag weer.
6 Denk aan uw barmhartigheid, HEER,
aan uw liefde door de eeuwen heen.
7 Denk niet aan de zonden uit mijn jeugd,
maar denk met liefde aan mij
en laat uw goedheid spreken, HEER.
8 Goed en rechtvaardig is de HEER:
hij wijst zondaars de weg,
9 wie nederig zijn leidt hij in het rechte spoor,
hij leert hun zijn paden te gaan.
10 Liefde en trouw zijn de weg van de HEER
voor wie de wetten van zijn verbond onderhouden.
11 Vergeef mij, HEER, mijn grote schuld,
omwille van uw naam.
12 Aan wie in ontzag voor hem leven,
leert de HEER de rechte weg te kiezen.
13 Hun leven verloopt in voorspoed
en hun kinderen zullen het land bezitten.
14 De HEER is een vriend van wie hem vrezen,
hij maakt hen vertrouwd met zijn verbond.
15 Ik houd mijn oog gericht op de HEER,
hij bevrijdt mijn voeten uit het net.
16 Keer u tot mij en wees mij genadig,
ik ben alleen en ellendig.
17 Mijn hart is vol van angst,
bevrijd mij uit mijn benauwenis.
18 Zie mij in mijn nood, in mijn ellende,
vergeef mij al mijn zonden.
19 Zie met hoe velen mijn vijanden zijn,
hoe ze mij dodelijk haten.
20 Behoed mij en bevrijd mij,
maak mij niet te schande, want ik schuil bij u.
21 Onschuld en oprechtheid mogen mij bewaren,
op u is mijn hoop gevestigd.
22 God, verlos Israël,
verlos het van al zijn angsten.
Wie mag de berg van de heer bestijgen?
Psalmen 24
1 Van David, een psalm.
Van de HEER is de aarde en alles wat daar leeft,
de wereld en wie haar bewonen,
2 hij heeft haar op de zeeën gegrondvest,
op de stromen heeft hij haar verankerd.
3 Wie mag de berg van de HEER bestijgen,
wie mag staan op zijn heilige plaats?
4 Wie reine handen heeft en een zuiver hart,
zich niet inlaat met leugens
en niet bedrieglijk zweert.
5 Zegen zal hij ontvangen van de HEER
en recht verkrijgen van God, zijn redder.
6 Dat valt hun ten deel die u zoeken,
die zich tot u wenden het volk van Jakob. sela
7 Hef, o poorten, uw hoofden omhoog,
verhef u, aloude ingangen:
de koning vol majesteit wil binnengaan.
8 Wie is die koning vol majesteit?
De HEER, machtig en heldhaftig,
de HEER, heldhaftig in de strijd.
9 Hef, o poorten, uw hoofden omhoog,
verhef ze, aloude ingangen:
de koning vol majesteit wil binnengaan.
10 Wie is hij, die koning vol majesteit?
De HEER van de hemelse machten,
hij is de koning vol majesteit. sela
De heer is mijn herder
Psalmen 23
1 Een psalm van David.
De HEER is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
2 Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water,
3 hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn naam.
4 Al gaat mijn weg
door een donker dal,
ik vrees geen gevaar,
want u bent bij mij,
uw stok en uw staf,
zij geven mij moed.
5 U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand,
u zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
6 Geluk en genade volgen mij
alle dagen van mijn leven,
ik keer terug in het huis van de HEER
tot in lengte van dagen.
Waarom hebt U mij in de steek gelaten?
Psalmen 22
1 Voor de koorleider. Op de wijs van De hinde van de dageraad. Een psalm van David.
2 Mijn God, mijn God,
waarom hebt u mij verlaten?
U blijft ver weg en redt mij niet,
ook al schreeuw ik het uit.
3 Mijn God! roep ik
overdag, en u antwoordt niet,
s nachts, en ik vind geen rust.
4 U bent de Heilige,
die op Israëls lofzangen troont.
5 Op u hebben onze voorouders vertrouwd;
zij hebben vertrouwd en u verloste hen,
6 tot u geroepen en zij ontkwamen,
op u vertrouwd en zij werden niet beschaamd.
7 Maar ik ben een worm en geen mens,
door iedereen versmaad, bij het volk veracht.
8 Allen die mij zien, bespotten mij,
ze schudden meewarig het hoofd:
9 Wend je tot de HEER! Laat hij je verlossen,
laat hij je bevrijden, hij houdt toch van je?
10 U hebt mij uit de buik van mijn moeder gehaald,
mij aan haar borsten toevertrouwd,
11 bij mijn geboorte vingen uw handen mij op,
van de moederschoot af bent u mijn God.
12 Blijf dan niet ver van mij,
want de nood is nabij
en er is niemand die helpt.
13 Een troep stieren staat om mij heen,
buffels van Basan omsingelen mij,
14 roofzuchtige, brullende leeuwen
sperren hun muil naar mij open.
15 Als water ben ik uitgegoten,
mijn gebeente valt uiteen,
mijn hart is als was,
het smelt in mijn lijf.
16 Mijn kracht is droog als een potscherf,
mijn tong kleeft aan mijn gehemelte,
u legt mij neer in het stof van de dood.
17 Honden staan om mij heen,
een woeste bende sluit mij in,
zij hebben mijn handen en voeten doorboord.
18 Ik kan al mijn beenderen tellen.
Zij kijken vol leedvermaak toe,
19 verdelen mijn kleren onder elkaar
en werpen het lot om mijn mantel.
20 HEER, houd u niet ver van mij,
mijn sterkte, snel mij te hulp.
21 Bevrijd mijn ziel van het zwaard,
mijn leven uit de greep van die honden.
22 Red mij uit de muil van de leeuw,
bescherm mij tegen de horens van de wilde stier.
U geeft mij antwoord.
23 Ik zal uw naam bekendmaken,
u loven in de kring van mijn volk.
24 Loof hem, allen die de HEER vrezen,
breng hem eer, kinderen van Jakob,
wees beducht voor hem, volk van Israël.
25 Hij veracht de zwakke niet,
verafschuwt niet wie wordt vernederd,
hij wendt zijn blik niet van hem af,
maar hoort zijn hulpgeroep.
26 Van u komt mijn lofzang in de kring van het volk,
mijn geloften los ik in bij wie u vrezen.
27 De vernederden zullen eten en worden verzadigd.
Zij die hem zoeken, brengen lof aan de HEER.
Voor altijd mogen jullie leven!
28 Overal, tot aan de einden der aarde,
zal men de HEER gedenken en zich tot hem wenden.
Voor u zullen zich buigen
alle stammen en volken.
29 Want het koningschap is aan de HEER,
hij heerst over de volken.
30 Wie op aarde in overvloed leven,
zullen aanzitten en zich voor hem buigen.
Ook zullen voor hem knielen
wie in het graf zijn neergedaald,
wie hun leven niet konden behouden.
31 Een nieuw geslacht zal hem dienen
en aan de kinderen vertellen van de Heer;
32 aan het volk dat nog geboren moet worden
zal het van zijn gerechtigheid verhalen:
hij is een God van daden.
Om uw macht is de koning verheugd
Psalmen 21
1 Voor de koorleider. Een psalm van David.
2 HEER, uw kracht verblijdt de koning,
luid juicht hij om uw overwinning.
3 U gaf hem wat zijn hart verlangde,
het verzoek van zijn lippen wees u niet af. sela
4 U nadert hem met rijke zegen
en plaatst op zijn hoofd een gouden kroon.
5 Leven heeft hij gevraagd, u hebt het hem gegeven,
lengte van dagen, voor eeuwig en altijd.
6 Groot is zijn roem door uw overwinning,
u tooit hem met glans en met glorie,
7 u schenkt hem voor altijd uw zegen,
u verblijdt hem met het licht van uw gelaat.
8 Ja, de koning vertrouwt op de HEER,
door de trouw van de Allerhoogste wankelt hij niet.
9 Uw hand zal uw vijanden slaan,
uw machtige hand uw haters treffen,
10 u doet hen branden als vuur in een oven
wanneer u verschijnt.
De HEER zal hen in zijn woede verslinden,
vuur zal hen verteren.
11 Hun kinderen zult u op aarde verdelgen,
hun nageslacht uitroeien onder de mensen.
12 Al spannen zij tegen u samen,
al zinnen zij op kwaad, ze bereiken niets,
13 want u zult hen op de vlucht jagen,
u schiet uw pijlen recht op hen af.
14 Verhef u, HEER, in uw kracht,
wij zullen uw macht in liederen bezingen.
De heer vervult wat u verlangt
Psalmen 20
1 Voor de koorleider. Een psalm van David.
2 Moge de HEER u antwoorden in dagen van nood
en de naam van Jakobs God u beschermen,
3 moge hij hulp zenden uit zijn heiligdom,
uit Sion u bijstaan.
4 Moge hij al uw gaven gedenken,
uw brandoffers welwillend aanvaarden, sela
5 moge hij geven wat uw hart verlangt,
en al uw plannen doen slagen.
6 Laat ons juichen om uw overwinning,
het vaandel heffen, in de naam van onze God.
Moge de HEER al uw wensen vervullen.
7 Dit weet ik zeker:
de HEER schenkt de overwinning aan zijn gezalfde,
hij antwoordt hem uit zijn heilige hemel
met de overwinning door zijn machtige hand.
8 Anderen vertrouwen op paarden en wagens,
wij op de naam van de HEER, onze God.
9 Anderen buigen en vallen ter aarde,
wij richten ons op en houden stand.
10 HEER, schenk de koning de overwinning,
antwoord ons wanneer wij u aanroepen.
De hemel ontvouwt de glorie van God
Psalmen 19
1 Voor de koorleider. Een psalm van David.
2 De hemel verhaalt van Gods majesteit,
het uitspansel roemt het werk van zijn handen,
3 de dag zegt het voort aan de dag die komt,
de nacht vertelt het door aan de volgende nacht.
4 Toch wordt er niets gezegd, geen woord
gehoord, het is een spraak zonder klank.
5 Over heel de aarde gaat hun stem,
tot aan het einde van de wereld hun taal.
Daar heeft hij een tent opgeslagen voor de zon:
6 een jonge bruidegom die het bruidsbed verlaat,
een held die vrolijk voortrent op zijn weg.
7 Aan het ene einde van de hemel komt hij op,
aan het andere einde voltooit hij zijn loop,
niets blijft voor zijn gloed verborgen.
8 De wet van de HEER is volmaakt:
levenskracht voor de mens.
De richtlijn van de HEER is betrouwbaar:
wijsheid voor de eenvoudige.
9 De bevelen van de HEER zijn eenduidig:
vreugde voor het hart.
Het gebod van de HEER is helder:
licht voor de ogen.
10 Het ontzag voor de HEER is zuiver,
houdt stand, voor altijd.
De voorschriften van de HEER zijn waarachtig,
rechtvaardig, geheel en al.
11 Ze zijn begeerlijker dan goud,
dan fijn goud in overvloed,
en zoeter dan honing,
dan honing vers uit de raat.
12 Uw dienaar laat zich erdoor verlichten,
wie ze opvolgt wordt rijk beloond.
13 Maar wie kan al zijn fouten kennen?
Spreek mij vrij van verborgen zonden.
14 Bescherm mij, uw dienaar, en laat hoogmoed
niet over mij heersen, dan zal ik volmaakt zijn
en bevrijd van grote zonde.
15 Laten de woorden van mijn mond u behagen,
de overpeinzingen van mijn hart u bekoren,
HEER, mijn rots, mijn bevrijder.
U bent mijn lamp en mijn luchter
Psalmen 18
1 Voor de koorleider. Van David, de dienaar van de HEER. Hij sprak de woorden van dit lied tot de HEER toen de HEER hem aan de greep van zijn vijanden had ontrukt, ook aan die van Saul. 2 Hij zei:
Ik heb u lief, HEER, mijn sterkte,
3 HEER, mijn rots, mijn vesting, mijn bevrijder,
God, mijn steenrots, bij u kan ik schuilen,
mijn schild, kracht die mij redt, mijn burcht.
4 Ik roep: Geloofd zij de HEER,
want ik ben van mijn vijanden verlost.
5 Mij omsloten de banden van de dood,
de kolkende afgrond joeg mij angst aan,
6 de banden van het dodenrijk omklemden mij,
op mijn weg lagen de valstrikken van de dood.
7 In mijn nood riep ik tot de HEER,
ik schreeuwde naar mijn God om hulp.
In zijn paleis hoorde hij mijn stem,
mijn roepen bereikte zijn oren.
8 Toen schudde en schokte de aarde,
de bergen trilden op hun grondvesten,
beefden omdat hij vlamde van woede,
9 rook steeg op uit zijn neus,
verterend vuur kwam uit zijn mond,
hij spuwde hete as.
10 Hij schoof de hemel open en daalde af,
duisternis onder zijn voeten,
11 hij besteeg de cherub en vloog,
zwevend op de vleugels van de wind.
12 Hij maakte van het donker zijn schuilplaats,
trok een tent om zich heen
van duister water, dichte wolken.
13 Een vuurgloed ging voor hem uit,
wolken joegen voort, hagel en gloeiende as.
14 De donder van de HEER klonk aan de hemel,
de Allerhoogste verhief zijn stem:
hagel en gloeiende as.
15 Hij schoot zijn pijlen en sloeg de vijanden uiteen,
wierp zijn bliksemschichten en verdreef hen.
16 De beddingen van het water werden zichtbaar,
de grondvesten van de wereld kwamen bloot
door uw dreigende blik, HEER,
door de briesende adem uit uw neus.
17 Hij bood hulp van omhoog, greep mij vast
en trok mij op uit de woeste wateren,
18 ontrukte mij aan mijn machtige vijand,
aan mijn haters, die sterker waren dan ik.
19 Op de dag van mijn ondergang vielen zij aan,
maar de HEER was mij tot steun.
20 Hij leidde mij weg uit de nood en gaf mij ruimte,
bevrijdde mij, omdat hij mij liefhad.
21 De HEER heeft mijn onschuld vergolden,
mij beloond voor mijn reine handen:
22 ik volgde de wegen die de HEER had gewezen
en werd mijn God niet ontrouw,
23 zijn voorschriften hield ik voor ogen,
zijn wetten wees ik nooit af.
24 Ik was hem volkomen toegewijd
en hoedde mij steeds voor het kwaad,
25 daarom heeft de HEER mijn onschuld beloond,
hij zag mijn reine handen.
26 U bent trouw voor de trouwe,
volmaakt voor de volmaakte,
27 zuiver voor de zuivere,
maar voor de sluwe ongrijpbaar.
28 U bent de redder van het vertrapte volk,
wie zich hoog wanen, brengt u ten val.
29 U bent het die mijn lamp doet schijnen,
u, HEER, mijn God, verlicht mijn duisternis,
30 met u storm ik af op een legerbende,
met mijn God beklim ik de hoogste muur.
31 Gods weg is volmaakt,
het woord van de HEER is zuiver,
een schild is hij
voor allen die bij hem schuilen.
32 Wie anders is God dan de HEER,
wie anders een rots dan onze God?
33 De God die mij met kracht omgordt,
leidt mij op een volmaakte weg,
34 hij geeft mij voeten snel als hinden,
doet mij op toppen van bergen staan,
35 oefent mijn handen voor de strijd
mijn armen spannen de bronzen boog.
36 U was het schild dat mij redde,
uw rechterhand ondersteunde mij,
uw woord maakte mij sterk,
37 u baande de weg voor mijn voeten,
ik wankelde niet.
38 Ik achtervolgde mijn vijanden, haalde hen in
en keerde niet terug voor ik hen had vernietigd,
39 ik verpletterde hen, ze stonden niet meer op,
dood lagen ze onder mijn voeten.
40 U hebt mij omgord met kracht voor de strijd,
mijn tegenstanders voor mij doen buigen,
41 u liet mij de rug van mijn vijanden zien,
mijn haters, ik roeide ze uit.
42 Ze riepen om hulp, maar er was geen redder,
ze riepen de HEER, maar hij antwoordde niet.
43 Ik verpulverde hen tot stof in de wind,
veegde hen weg als vuil van de straat.
44 U bevrijdde mij van een opstandig volk,
stelde mij aan tot hoofd van de naties.
Een volk dat ik niet kende, onderwierp zich,
45 gehoorzaamde mij zodra het van mij hoorde.
Vreemdelingen toonden zich onderdanig,
46 vreemde volken verloren hun kracht,
bevend kwamen zij uit hun burchten.
47 De HEER leeft, geprezen zij mijn rots,
hoogverheven is God, mijn redder.
48 De God die mij wraak liet nemen,
dwong volken op de knieën,
49 bevrijdde mij van mijn vijanden,
verhief mij boven mijn tegenstanders,
ontrukte mij aan mannen van geweld.
50 Daarom wil ik u prijzen te midden van de volken, HEER,
een loflied zingen tot eer van uw naam.
51 Hij schenkt zijn koning grote overwinningen,
betoont zich trouw aan zijn gezalfde,
aan David en zijn nageslacht, voor altijd.
Ik vraag om vrijspraak
Psalmen 17
1 Een gebed van David.
Luister, HEER, ik vraag om recht,
luister naar mijn smeken,
hoor mijn gebed
geen leugen komt over mijn lippen.
2 Laat van u het oordeel komen,
laat uw oog zien wat juist is.
3 Bezoekt u mij in de nacht
en beproeft en peilt u mijn hart,
u zult niets in mijn nadeel vinden,
geen kwaad kwam uit mijn mond.
4 Hoe de mensen ook leven,
ik houd mij aan het woord van uw lippen.
De weg van roof en geweld
heb ik altijd gemeden,
5 mijn voeten volgden uw spoor,
mijn stappen wankelden niet.
6 Ik roep tot u om hulp,
want u geeft mij antwoord.
Wil mij horen, God,
luister naar mijn spreken,
7 toon mij de wonderen van uw trouw.
Wie bij u schuilen redt u
van hun tegenstanders, met uw machtige hand.
8 Behoed mij als de appel van uw oog,
verberg mij in de schaduw van uw vleugels
9 voor de goddelozen die mij geweld aandoen,
voor de vijanden die mij naar het leven staan.
10 Hun hart is gevoelloos en gesloten,
hun mond spreekt hoogmoedige taal.
11 Ze sluiten mij in waar ik mijn voeten ook zet,
ze houden mij in het oog en hopen op mijn val.
12 Mijn vijand is een leeuw, belust op prooi,
een roofdier dat zich schuilhoudt.
13 Sta op, HEER,
ga op hem af en druk hem tegen de grond.
Laat uw zwaard mij bevrijden van de goddelozen,
14 uw hand, HEER, mij verlossen van die mannen
des doods, die leven voor kortstondig gewin.
Ze mogen hun buik vullen met de straf die hun toekomt,
ze mogen hun kinderen ermee verzadigen,
hun kleinkinderen geven wat ervan overschiet.
15 Laat mij, recht gedaan, uw gelaat aanschouwen,
bij het ontwaken mij verzadigen aan uw beeld.
U bent mijn levensbeker
Psalmen 16 1 Een stil gebed van David. Behoed mij, God, ik schuil bij u.
2 Ik zeg tot de HEER: U bent mijn Heer,
mijn geluk, niemand gaat u te boven.
3 Maar tot de goden in dit land,
de machten die ik vereerd heb, zeg ik:
4 Wie u volgt, wacht veel verdriet.
Ik pleng voor hen geen bloed meer,
niet langer ligt hun naam op mijn lippen.
5 HEER, mijn enig bezit, mijn levensbeker,
u houdt mijn lot in handen.
6 Een lieflijk land is voor mij uitgemeten,
ik ben verrukt van wat mij is toebedeeld.
7 Ik prijs de HEER die mij inzicht geeft,
zelfs in de nacht spreekt mijn geweten.
8 Steeds houd ik de HEER voor ogen,
met hem aan mijn zijde wankel ik niet.
9 Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel,
mijn lichaam voelt zich veilig en beschut.
10 U levert mij niet over aan het dodenrijk
en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien.
11 U wijst mij de weg naar het leven:
overvloedige vreugde in uw nabijheid,
voor altijd een lieflijke plek aan uw zijde.
20-07-2008
Wie mag gast zijn in uw tent?
Psalmen 15
1 Een psalm van David.
HEER, wie mag gast zijn in uw tent,
wie mag wonen op uw heilige berg?
2 Wie de volmaakte weg gaat en doet wat goed is,
wie oprecht de waarheid spreekt.
3 Hij doet aan lasterpraat niet mee,
hij benadeelt een ander niet
en drijft niet de spot met zijn naaste.
4 Hij veracht wie geen achting waard is,
maar eert wie ontzag heeft voor de HEER.
Zijn eed breekt hij niet, al brengt het hem nadeel,
5 voor een lening vraagt hij geen rente,
hij verraadt geen onschuldigen voor geld.
Wie zo doet, komt nooit ten val.
Een goed mens vind je niet meer
Psalmen 14
1 Voor de koorleider. Van David.
Dwazen denken: Er is geen God.
Verdorven zijn ze, en gruwelijk hun daden,
geen van hen deugt.
2 De HEER kijkt vanuit de hemel naar de mensen
om te zien of er één verstandig is,
één die God zoekt.
3 Allen zijn afgedwaald, allen ontaard,
geen van hen deugt, niet één.
4 Hebben ze dan geen inzicht, die kwaadstichters?
Ze verslinden mijn volk of het brood is
en roepen de HEER niet aan.
5 Nog even, en hen overvalt een hevige angst,
want God is met de rechtvaardigen.
6 Lach maar om het vertrouwen van de zwakke
hij vindt zijn toevlucht bij de HEER.
7 Ach, laat uit Sion redding komen voor Israël.
Als de HEER het lot van zijn volk ten goede keert,
zal Jakob juichen, Israël zich verheugen.
Hoe lang nog, heer?
Psalmen 13
1 Voor de koorleider. Een psalm van David.
2 Hoe lang nog, HEER, zult u mij vergeten,
hoe lang nog verbergt u voor mij uw gelaat?
3 Hoe lang nog wordt mijn ziel gekweld door zorgen
en mijn hart door verdriet overstelpt, dag aan dag?
Hoe lang nog houdt mijn vijand de overhand?
4 Zie mij, antwoord mij, HEER, mijn God!
Verlicht mijn ogen, dat ik niet in doodsslaap wegzink.
5 Laat mijn vijand niet roepen: Ik heb hem verslagen,
mijn belagers niet juichen omdat ik bezwijk.
6 Ik vertrouw op uw liefde:
mijn hart zal juichen omdat u redding brengt,
ik zal zingen voor de HEER, hij heeft mij geholpen.
Heer, bescherm ons
Psalmen 12
1 Voor de koorleider. Op de wijs van De achtste. Een psalm van David.
2 Grijp in, HEER! Niemand is nog trouw,
geen mens spreekt nog waarheid.
3 Ze beliegen elkaar allemaal,
vals en verraderlijk is hun woord.
4 HEER, snijd hun valse tongen af,
snoer de monden vol grootspraak
5 die zeggen: Met onze tong zijn we sterk,
onze mond helpt ons, wie kan ons aan?
6 Zwakken en armen zuchten onder het geweld
Om hen sta ik op, zegt de HEER,
ik breng de redding die zij verlangen.
7 De woorden van de HEER zijn zuiver
als zilver, gesmolten in de smeltkuil,
gelouterd tot zevenmaal toe.
8 Behoed hen, HEER,
bescherm hen steeds tegen dat volk.
9 Overal sluipen verraders rond
en onder de mensen verbreidt zich het kwaad.
Mijn schuilplaats is bij de heer
Psalmen 11
1 Voor de koorleider. Van David.
Schuilen doe ik bij de HEER.
Hoe kunnen jullie dan zeggen:
Vogel, vlieg weg naar de bergen!
2 Zondaars spannen de boog
en leggen hun pijlen al op de pees
om de oprechte in het duister te treffen.
3 Wat kan een rechtvaardige anders doen,
als de grond onder alles wegzinkt?
4 De HEER in zijn heilig paleis,
de HEER op zijn troon in de hemel,
met aandacht beziet hij
en fronsend keurt hij
de mensen op aarde.
5 De HEER keurt rechtvaardigen en zondaars.
Wie het geweld liefhebben, haat hij.
6 Vuur en zwavel stort hij over hen uit,
storm drinken zij uit de beker die hij aanreikt.
7 Rechtvaardig is de HEER, hij heeft rechtvaardigheid lief.
De oprechte zal zijn gelaat aanschouwen.
Waarom zo verborgen in bittere tijden?
Psalmen 10
1 Waarom, HEER, bent u zo ver
en verbergt u zich in tijden van nood?
2 In hun hoogmoed vervolgen zondaars de zwakken
maak hen gevangenen van hun eigen plannen!
3 De mens zonder God prijst wat hij najaagt,
en als hij rijk is, vervloekt en veracht hij de HEER.
4 Hij denkt in zijn waan: Niemand vraagt mij rekenschap.
Er is geen God, maakt hij zich wijs.
5 Het gaat hem goed, wat hij ook onderneemt,
maar uw verheven oordelen raken hem niet.
Zijn tegenstanders beticht hij van leugens.
6 Hij denkt bij zichzelf: Ik kom niet ten val,
nooit kan het kwaad mij deren.
7 Zijn mond vloekt en liegt, dreigt met geweld,
zijn tong brengt misdaad en onrecht voort.
8 Op stille plaatsen ligt hij in hinderlaag,
op verborgen plekken doodt hij onschuldigen,
zijn ogen spieden naar weerloze mensen.
9 Hij loert, verborgen als een leeuw in het struikgewas,
hij loert naar een prooi en tracht hem te vangen,
hij vangt zijn prooi in een net en sleurt hem mee
10 die buigt, krimpt ineen,
en valt in zijn klauwen, weerloos.
11 Hij denkt bij zichzelf: God vergeet het,
wendt zijn blik af, ziet het niet.
12 Sta op, HEER, hef uw hand, God,
vergeet de armen niet.
13 Hoe kan de zondaar u verachten
en denken: God vraagt geen rekenschap.
14 Toch ziet u de pijn en het verdriet,
u merkt het op en weegt het in uw hand.
Op u vertrouwen weerloze mensen,
de wezen, u komt hun te hulp.
15 Breek de macht van de goddelozen,
eis rekenschap en ban het kwade uit.
16 De HEER is koning voor eeuwig en altijd:
vijandige volken verdwijnen uit zijn land.
17 U, HEER, verhoort de wens van de nederigen,
u bemoedigt hen en luistert met aandacht,
18 u doet recht aan wezen en verdrukten.
Geen mens kan hen nog uit het land verjagen.
U kiest mijn zijde
Psalmen 9
1 Voor de koorleider. Op de wijs van De dood van de zoon. Een psalm van David.
2 Ik wil u loven, HEER, met heel mijn hart,
vertellen van uw wonderdaden.
3 Ik wil vrolijk zijn, u toejuichen,
uw naam bezingen, Allerhoogste,
4 nu mijn vijanden terugdeinzen,
ten val komen en onder uw blik vergaan.
5 Want u hebt mijn rechten verdedigd,
u nam plaats op uw zetel, rechtvaardige rechter.
6 U hebt volken bedreigd, goddelozen omgebracht,
hun namen uitgewist voor eeuwig.
7 De vijanden zijn verslagen, uit de herinnering verdwenen.
U vaagde hun steden weg: ruïnes voor altijd.
8 Zo vergaat het hun! Maar de HEER zetelt voor eeuwig,
zijn rechterstoel staat onwrikbaar vast.
9 Hij bestuurt de wereld naar recht en wet,
alle volken berecht hij eerlijk.
10 Moge de HEER een burcht zijn voor de verdrukte,
een burcht in tijden van nood.
11 Wie uw naam kent, kan op u vertrouwen,
u verlaat niet wie u zoeken, HEER.
12 Zing voor de HEER die zetelt op de Sion,
maak aan de volken zijn daden bekend.
13 Hij wreekt vergoten bloed, gedenkt de doden,
de noodkreet van de nederigen vergeet hij niet.
14 Heb erbarmen, HEER, zie hoe mijn haters mij kwellen,
draag mij weg van de poorten van de dood.
15 Dan kan ik vertellen van uw roemrijke daden,
juichen in de poorten van Sion: U hebt mij gered!
16 De volken verdwijnen in de kuil die zij groeven,
hun voet raakt verstrikt in het net dat zij heimelijk spanden.
17 De HEER maakt zich bekend en doet recht,
door zijn hand komt de goddeloze ten val. higgajon,
18 Laten de goddelozen weggaan naar het dodenrijk,
alle volken die God zijn vergeten.
19 Maar God vergeet de armen niet,
voor de zwakken is niet alle hoop verloren.
20 Sta op, HEER, laat de macht niet aan mensen.
Mogen de volken berecht worden in uw aanwezigheid.
21 Jaag ze angst aan, HEER,
zij moeten weten dat ze mensen zijn. sela
Spreek mij vrij, ik ben onschuldig
Psalmen 7
1 Een klaaglied van David, dat hij voor de HEER gezongen heeft over de Benjaminiet Kus.
2 HEER, mijn God, bij u schuil ik,
bevrijd mij van mijn vervolgers, red mij,
3 ze zullen mij nog verscheuren als leeuwen,
mij meesleuren zonder dat iemand mij redt.
4 HEER, mijn God, als ik iets heb misdaan,
als er onrecht kleeft aan mijn handen,
5 als ik goed met kwaad heb vergolden,
of mijn belager zonder reden heb beroofd
6 laat dan de vijand mij achtervolgen, mij inhalen,
vertreden en vertrappen in het stof,
mij beroven van mijn eer en mijn leven. sela
7 Sta op, HEER, laat uw toorn ontbranden,
keer u tegen de razernij van mijn belagers,
kom mij te hulp, gebieder van het recht.
8 Laat u omringen door de raad van de volken
en bestijg hoog boven hen uw troon,
9 HEER, rechter van de wereld.
Doe mij recht, HEER, ik ben onschuldig,
mij treft geen blaam.
10 Roep de goddelozen een halt toe
en wees de rechtvaardige tot steun.
U die hart en nieren doorgrondt
bent een rechtvaardige God.
11 God is het schild dat mij beschermt,
hij bevrijdt de oprechten van hart.
12 God is een rechtvaardige rechter,
hij bestraft het kwaad, elke dag.
13 Maar de vijand scherpt opnieuw zijn zwaard,
hij spant zijn boog en legt aan,
14 hij richt zijn wapens om te doden,
zijn pijlen zijn schichten van vuur.
15 Hij draagt verderf onder het hart,
zwanger van onheil baart hij bedrog.
16 Hij delft een put en diept hem uit,
maar valt in de kuil die hij zelf heeft gegraven.
17 Het onheil keert zich tegen hem,
het geweld komt neer op zijn eigen hoofd.
18 Ik zal de HEER om zijn rechtvaardigheid loven,
de naam van de HEER, de Allerhoogste, bezingen.
Bevrijd mij omwille van uw liefde
Psalmen 6
1 Voor de koorleider. Bij snarenspel, op de wijs van De achtste. Een psalm van David.