Lieverds, 't Is vandaag Den Dag Van De Ronde, dus een mooie start voor deze blog. De Ronde van de Oost-Egeïsche Eilanden, in 9 etappes. Om te starten heb je natuurlijk een begin, een uitgangspunt, "den départ", een startschot nodig. Zonder het vooruitzicht van een etappezege, een tussenspurt, een rustdag, een beklimming of afdaling, een tijdrit, een aankomst (en de weg terug ), "den arrivé", geeft een start maar een schrale indruk. Daarvoor werd het begrip planning uitgevonden, een zeer handige procedure die me in staat stelde om op een geripte Googlekaart een genummerd traject uit te stippelen. %%%FOTO1%%% Laat maar weten als je het niet kan lezen. Als op de kaart klikt, wordt deze vergroot weergegeven. De start van het voorspel wordt gegeven op Zaventem, donderdag 7 april, rond 12u. Tussenspurt: Strasbourg. Etappeaankomst : Athene. Met dank aan Aegean Airline en Govolo.nl . Na een luxueus verblijf in 't Sofitel vertrekt de tijdrit naar Samos om 7u30. Met deze benen wordt die klus in 50 minuten geklaard. En dan zien we wel. Of toch nog kort een overzicht van de ritten: -1 * 08/04 > 15/04 SAMOS -2 * 16/04 > 26/04 IKARIA -3 * 26/04 > 30/04 PATMOS-ARKI-LIPSI -4 * 30/04 > 07/05 LEROS -5 * 07/05 > 14/05 KALYMNOS -6 * 14/05 > 24/05 SYMI -7 * 24/05 > 01/06 TILOS-NISSYROS -8 * 01/06 > 10/06 ASTYPALEA -9 * 11/06 > 22/06 AMORGOS
Vriendjes met de flitsende oogjes, die razendsnel elk letterken of beeldeken van ons blogsken absorberen, het verhaal is aan 't eind van het varken met die gekrulde staart en lange snuit, wat wil zeggen dat ik er de brui eindelijk aan kan geven, van alle stress verlost. De airco staat op, een laatste uitspatting voor de supertrivialiteiten ons om de oren slaan, we boekten een kamer in het Sofitel, vlak naast de luchthaven van Athene. Zo kunnen we morgenvroeg relaxt de terugvlucht aanvatten. Buiten vallen de ezels van hun balk van de hitte. We hebben nog een week om na te denken over de belangrijke vraag: hebben we er iets uit geleerd? (ik dacht het ni) We zullen jullie missen. Mika&Petros
CICADEN zijn insecten. De mannetjes zingen om vrouwtjes over te halen
tot een paring. De larven leven jarenlang onder de grond. Met hun lange
zuigsnuit zuigen ze sap uit de wortels. Cicaden maken een aantal
vervellingen door. De laatste vervelling gebeurt boven de grond.
LAGE BEWOLKING
KAPEL MET EEN SMOELTJE
KUITENBIJTERS
KALDERIMI, OFTEWEL EZELSPAD ZICHT OP EGIALI EN IN DE HOOGTE POTAMOS DUIDELIJKE WEGWIJZER
Aangezien ik niet veel respons krijg vermoed ik dat jullie leven zo
triviaal is dat zelfs dat het vermelden niet waard is. Maar ik ga
moedig door, het is de enige manier om het hoofd boven water te
houden. En er is hier veel water, buiten de eilanden. Zelf de lucht
is zwangervol gevuld met voorbij razende watercontainers, hier worden de
wolken gemaakt, in de verte stijgt de nevel uit de baren en vormt
sliertjes slagroom, dichter bij het eiland weven ze zich in elkaar en
bij het stijgen om de bergen over te geraken ontstaat een dikke
grijze soep waaruit af en toe een dikke druppel valt. Dit is de
tweede dag op rij dat de bergtoppen in nevelen zijn gehuld. Sinds 10
juni zitten we op Amorgos, een eiland van de Cycladen, een dag
vroeger dan we hadden afgesproken. Twee schrale heren kwamen ons met
een bestelwagen in Egiali afhalen en brachten ons de berg op naar
Potamos. Het complex, Pano Gitonia, waar we iets huren, is in volle
transformatie, huisjes worden opgeknapt of gebouwd. We kunnen nog
niet in ons gereserveerd appartement en krijgen in afwachting een
studio in het naastgelegen hotel Uranos. Het is groot genoeg, met een
terras dat uitkijkt over de baai van Egiali. Aan de overkant van de
vallei schittert het witte bergdorp Tholaria. We zijn al van 4u op en
de vermoeidheid slaat toe, we doen een dutje.
Het bijhouden van deze blog is ontzettend moeilijk. Niet alleen is de
inspiratie en de goesting ver zoek, de Griekse wifi heeft kuren. We
hebben Symi al lang achter ons gelaten en gingen dan terug naar
Kalymnos voor een viertal dagen, van daaruit geraakten we
gemakkelijker op Astypalea waar we bezoek kregen van Maarten, Tom en
Flor. Nader bericht daarover volgt. Nu zitten we dus op Amorgos en
doe ik mijn best om er terug in te komen, straks zoeken we wel een
hotspot.
Dit eiland bezoeken we voor de derde keer, het is een beetje zoals
thuiskomen. De eerste keer zat in een pakket van een wandelvakantie
via SNP (Nederlandse wandelorganisatie) in 2007 op Naxos, Santorini
en Amorgos, dat liefde op 't eerste gezicht werd. De tweede keer
gingen we er op huwelijksreis 2008, drie weken in Langada in een
klein huisje, Michel kwam ons bezoeken, hij was er ook weg van. Nu
zijn we er dus opnieuw, veel is er niet verandert. Dichter bij het
hoogseizoen stijgt het aantal toeristen, de aantallen zijn minder
aanzienlijk dan voor de crisis. De bouwsector lijkt hier geen last
van te hebben, zelfs zaterdag én zondag wordt er doorgewerkt. De
eerste dagen is het bloedheet, wandelen is een marteling zodat we
niet verder geraken dan Langada, waar we 3 jaar geleden verbleven.
Stefanos, de ober, loopt er nog rond, blauwe broek vol verfplekken.
Hij herkent ons en schuift bij aan tafel, een hartelijk weerzien. Om
18u begint hij in het restaurant te werken, daarvoor doet hij
allerlei klussen in het dorp, zoals nu het schilderen van het in
rotsen uitgehouwen kerkje om de hoek. Ook al komt hij van
Thessaloniki verlaat hij zelden het zakdoek grote dorp. In zijn ruige
tijd zat hij in de hooligankern van de sjottersclub van zijn stad, nu
is hij de rust zelve, spreekt heel zacht. Op zijn armen heeft hij
vervagende tatoeages, het haar in een staart. We praten een tijdje en
beloven terug te komen. We dalen af via een mooie kalderimi (ezelspad
geplaveid met grote ruwe stenen) naar het strand van Egiali op zoek
naar een schaduwplek.
Sinds eergisteren zitten we waar we moeten zitten: een ruim
appartement, volledig gerenoveerd, zeer ongrieks, met een groot
terras met een indrukwekkend uitzicht: voor ons de baai van Egiali,
rechts de vallei met aan de ene kant Tholaria in de hoogte, in het
midden het strand met daarachter de vruchtbare groene vlakte, aan de
andere kant van de vallei ligt Langada hoog tegen de bergwand, links
vlakbij ligt het Nikouria eiland, in de verte op enkele uren varen
ligt Naxos (vaak niet te zien door de nevel) waar de zon ondergaat.
Ik zit hier dikwijls gewoon te kijken of te speuren met de
verrekijker, er is altijd wat te zien, mijmeren mag ook. Ondertussen
wordt er rondom ons flink doorgewerkt, ze verwachten een gezelschap
Canadezen.
Gisteren was het wolkendag en dus beter stapweer. We maken de
rondwandeling langs Langada en Tholaria, wandeling nr4 op de kaart.
Mooi, grote delen over oude kalderimi, met hier en daar een hoop
ezelsmest, donkere valken cirkelen in de diepte op zoek naar prooi. We
vernemen dat het de laatste tijd veel heeft geregend wat de
verklaring is voor het uitbundige groen. Het pad wordt smaller,
onvriendelijke distelachtige reuzenplanten teisteren onze benen.
.Voor we in Tholaria aankomen breekt de zon door de wolken, de
temperatuur loopt snel op. We schuilen op tijd onder de luifel van
een restaurant, en eten.
Ik ga even terug in de tijd, de tijd toen de vriendjes op bezoek
kwamen.
Astypalea, het vlindereiland (zo genoemd vanwege de vorm), is een
redelijk kaal eiland, weinig plantengroei, haast geen bomen, het
groen op de bergwanden is niet meer dan een verzameling stekelige
planten die zelfs de geiten niet kunnen plezieren. Ik had me niet zo
goed voorbereid en schrik daar toch van. Om de desolaatheid nog te
vergroten komen we op 29 mei aan in een haven waar buiten de
aanlegkade en een troosteloos gebouw (wachtzaal-café-havenpolitie)
niets te zien is, niets, geen kloten. Er staat wat ophaalvolk te
wachten om het uitstapvolk te vervoeren, geen taxi te zien. Op het
eiland zijn er slechts 2, ik had me voor het uitstappen reeds vooraan
geposteerd om de meute voor te blijven. Het manoeuvre lukt slechts
gedeeltelijk. Ze zeggen dat de taxi's eraan komen. Even wachten, en
ja daar komt de eerste, een nieuwe Toyota. De chauffeur helpt met de
bagage, hij aarzelt en laadt nog een stel antieke duitsers op. We
zitten op elkaar gepropt, beter dan te voet het ellendige stuk naar
de stad te doen. Demoffen spreken slechts duits , horen dat we belgen
zijn en zijn er van overtuigd dat we hen wel zullen verstaan. We
houden vol om hen aan te spreken in het engels, ni plezant. Op de
Platea (plein) zet hij ons af. We hebben een afspraak bij Notos, een
klein café waar we Maria zouden ontmoeten voor de sleutel. Notos is
gesloten en Maria zit in Athene, onverwacht, en zal iemand sturen om
het huisje te tonen. We wachten op een leuk terras en drinken een
appelsiensapje, vers. Er wandelt een smalle gast langs, grijzend haar
in een staartje, baardje, druk bezig met GSM, speurt rond maar
negeert ons. Bies krijgt Maria aan de lijn, vraagt waar we zitten,
enz... Blijkt die ene gast onze contactpersoon, den Dimitris. Hij zal
ons zelfs naar het huisje brengen. We volgen hem, achter de hoek
staat een zwart scharminkel van een brommerke, misschien 30 jaar oud.
Hij neemt mijn grote tas en plaatst hem tussen zijn dijen op de tank, ik
zit achterop, we vertrekken steil bergop. Hij zoekt steun met zijn in
crocks gestoken voeten. Spannend. Traag schieten we op. Op het eind
moeten we te voet over trappen, het huisje ligt niet ver van de
vestingsmuur van het hooggelegen Castro. Hij opent de deur en keert
weer om Bies te gaan halen. Ik hou mijn hart vast. Ik doe mijn ronde,
het is een heel authentiek huis, voordeur in twee delen, lage
deurpost (amaai mijne kop), goed uitgeruste keuken, afzonderlijke
badkamer (goede afwerking) met wasmachien, smalle trap naar eerste
verdiep gangetje met kleerkast, grote ruimte met twee zetels die als
bed kunnen dienen, een mezzanine (een claustrofobisch aandoend
tussenverdiepje met een twijfelaar als matras), een smal trapje naar
het luik om het dakterras te bereiken. Het ziet er goed uit. Binnen
enkele dagen krijgen we bezoek: Maarten, Tom en Flor. We kijken er
naar uit. We dumpen onze bagage en gaan terug naar het plein. Op
hetzelfde terras bestellen we iets ontbijtachtig, spiegeleieren met
bacon, yoghourt met honing. Het smaakt . Later zal deze tent ons
stamcafé worden. En een stamrestaurant vinden we ook: den
Barbarossa, serveert fijne on-griekse griekse gerechten, de baas, wat
corpulent en zwetend, die de bestellingen komt opnemen, wauwelt een Engels waar zelfs Manuel van Foulty Towers gillend zou van weg lopen. Met een tolk komen we er uit. Het lopen is hier niet van de poes,
geen enkel stuk weg ligt horizontaal, steeds volgt na een afdaling
een beklimming, doseren is het ordewoord. De zon brandt ongenadig
zodat vroeg vertrekken aangeraden is, tussen 7u en 7u30. Goe zweten
en daarna bijtanken.
We huren een brommertje, een wat zwaarder model om de hellingen
gemakkelijker te nemen: ne Piaggio 125cc. De eerste test gaat naar
Vatses beach. Na enkele kilometer stopt de pekweg en verandert in een
dirtroad, een oncomfortabele baantje met losse keien dat ons de
bergen in leidt en later steil naar beneden het strand op. Deze
uitdaging schrikt heel wat mensen af want er is haast geen volk. Fijn
plekje op de kiezels.
De nachten verlopen allesbehalve rimpelloos. In het buurhuis schuilt
een volledige zoo. Naast de deur hoopt de rommel zich op, daartussen
zit witte moepoes met haar jongen (pakt onmiddellijk Bies in die
katteneten aanschaft), daarrond drentelt een verwaarloosde poedel met
rastakrullen van de vetzakkerij (de Negro), binnen (later buiten)
jankt een bastaardteef met een roedel kleintjes. Het huis wordt
bewoond door vader en zoon Pakternogene, die telkens ze het huis
verlaten met hun brommerkes Negro en de moederteef achter zich aan
krijgen, het gejank achter zich latend. Ze vertrekken soms heel laat
om dan tussen 2 en 3 's morgens thuis te komen, de meute ontwaakt en
heel de buurt is wakker. Soms leggen ze de Negro vast aan een
ketting, het gejank is dan nog erger. Slaap kindje slaap helpt niet,
oorstoppen wel.
De tweede brommerdag voert ons naar het noorden, Mesa Vathi, het
grootste deel over onverharde weg. Het wordt een zware beproeving,
normaal wordt dit deel gedaan met een 4x4, maar het is een "oranje"
brommer en dan worden de grenzen verlegd. Het eindpunt is minder dan
een dorp groot, enkele huizen en een taverna. Aan de kleine kade
liggen twee zeilboten met een Belgische vlag gezellig naast elkaar,
kleine wereld. We laten hen in hun waardigheid. Maria zet heerlijke
spijzen op tafel, we genieten op het blauwe terras. Die Grieken met
hun blauw-wit, aan veel huizen wappert fier de vlag met strepen en
kruis, de huizen zelf zijn wit gekalkt met ramen en deuren in blauw,
heel soms in groen. Het past in het landschap, zou me niet kunnen
voorstellen dat het in Zweden zou gebeuren: gele huizen met blauwe
deuren. We vatten de terugweg aan, het gaat vlot en vlieg als een
volleerd motocrosser over de keien. We bereiken de pekweg, even later
voel ik een snok aan het achterwiel en stop onmiddellijk : platte
band. Een geluk dat het op die plaats gebeurt en niet in het midden
van nergens. De brommerverhuurder belooft er binnen 20 minuten te
zijn. Ik wis de sporen van offroadtrip uit (veeg het stof weg). De
man daagt op met een nieuw machien, hij heeft een pomp bij, hoopt de
band te kunnen oppompen. Wij mogen met de nieuwe verder. De man
vermoedde dat we te lang met een te platte band hadden gereden, we
ontkennen. We zijn er niet gerust in. Ik vrees dat hij bij het
inleveren de kapotte band zal aanrekenen. En dat gebeurt niet!
We huren bij een concurrent een 4X4 Suzuki Jymni (ofJimny), fel
blauw, want we gaan de jongens afhalen van de luchthaven. De
achterbank is wat aan de krappe kant. De luchthaven is ook aan de
krappe kant, kleine parking, aankomsthal, bagageband (max 6 meter),
landingsbaan, vliegtuig. Het is geland voor we het beseffen, een
klein gezelschap stapt uit het tweemotorig toestel (propellers) en
wandelt naar het aankomsthalletje. Een glazen deur scheidt ons van
onze vrienden. Een ongeduldige dame opent de deur , we mengen ons met
de aankomers. Het weerzien is hartelijk, snel zijn we op pad, de Suuz
propvol gestoken,de boys kreunen op de achterbank, naar een taverna
in de buurt. Ze moeten wat bekomen. De jongens zijn zeer ingenomen
met het huisje. De lange broeken worden ingeruild voor een kort model
en we verhuizen naar het dakterras, waar we bij een frisse Mythos
verder keuvelen, alsof hier al weken samenzitten. Tussen de teugen
bier blazen we Flor zijn luchtmatras op. Barbarossa krijgt ons weer
over de vloer, hilariteit bij de jongens wanneer de baas zijn
schabouwelijk Engels bovenhaalt. Flor is een imitatiemeester en
geeft moesjaka een nieuwe dimensie. Maar 't is wel lekker !
We nemen de jongens op sleeptouw, laten rust primeren, ze zijn
duidelijk overwerkt. Van strand naar terras naar restaurant naar bed,
of een licht gewijzigde volgorde. We vinden enkele afgelegen stranden waar Flor zijn vlottenbouwerstalent demonstreert (of juist niet)Ze zwemmen veel. Flor schaft een
fluo-geel schepnet aan, straks eten we vis. Voor de rest worden er
geen activiteiten gepland, ik krijg ze enkele malen mee tijdens mijn
ochtendlopen. We leren hen Maroula kennen, de bazin van het café aan
de Platea. Na enkele dagen slaagt Maarten erin het rasterwerk van het
terras te schilderen samen met Maria de dienster en Flor. Maroula
houdt het even vol en verdwijnt dan naar haar kleine dochter die
wordt bijgehouden door haar blinde moeder. En verschijnt weer enkele
uren later wanneer het werk gedaan is. We kunnen niks meer fout doen.
De oude vaste klanten kijken raar, snappen er niets van.
De nachten brengen onvoldoende rust, niet alleen de honden geven van
hun perette, de snurkers concerteren, soms in trio. Flor is de
enige die overal doorslaapt, ondanks zijn eigen gesnurk, zelf noemt
hij het luid ademen.
Maarten verjaart, hij geeft toe aan zijn goede voornemens en
vergezeld me als enige tijdens de ochtendloop. We blijven de hitte
voor. We hebben achter zijn rug afgesproken dat Maroula een
verjaardagstaart maakt. Ze zorgt die avond ook voor het eten. Overdag
maken we een boottocht, ook via Maroula geregeld. De kapitein,
Antoni, is verre familie van haar. Bij het vertrek thuis trek ik de
deur dicht met de sleutel langs de binnenzijde in het slot. We kunnen
nergens binnen, alles gesloten buiten 1 raam met tralies. Klote.
Zorgen voor later, we gaan door. De Suuz brengt ons naar de kade van
Maltezana. De kapitein komt aangereden met zijn brommerke. Hij is een
ferme man, ondanks zijn kleine gestalte, hij heeft een mooi houten
schip, tijdens het hoogseizoen zitten er tot 25 sardienen op het dek.
We hebben een zee van plaats, het is het eerste tripje. Kapitein Tom
neemt het roer over eens we in volle zee zijn. Het schip is te groot
om tot op het strand te varen, dus wordt er een aanhangbootje
meegesleurd. Antoni krijgt de motor van dit bootje niet aan de praat
(hij blijft het de hele dag proberen) en hij moet zich behelpen met
roeispanen. Hij brengt Bies en onze rommel naar de kant. Wij, de
jongens, springen uitgelaten in 't water en zwemmen naar het strand.
Ik haal het ternauwernood, een eeuwigheid geleden dat ik nog meer dan
20 meter zwom. Het strand ligt aan een lage landengte, aan de andere
kant, 50 meter verder, ligt nog een strand, het ziet er fraaier uit.
Ik ontwaar een donkere massa vlak boven de vloedlijn: het kadaver van
een walvisachtig iets, half opgevreten, het vel lijkt gelooid leer,
de bek vertoont in een grijns grote gele tanden (potvis?). We blijven
op het eerste strand. Er is veel troep aangespoeld: drijfhout,
plastiek flessen en bakken, PVC-buizen, netten, touwen. We helpen
Antoni met de opruim, de gemeente doet toch niks. Hij maakt enkele
vuren waar we alles kunnen op smijten, de vlammen laaien hoog op. Hij
bekommert zich ook over het lot van de potvis en schenkt hem (of
haar) een rituele verbranding. De meeste rommel is opgeruimd en de
schipper is ons dankbaar. Badend in het zweet zoeken we verkoeling in
de baren. We gaan terug aan boord en puffen verder, naar een mooier
strand, waar Antoni vissen zal grillen. Bij aankomst springen
dezelfden weer in 't sop, bij Flor duurt het wat langer tot hij er
met een vreselijk gil invalt. We zoeken brandhout voor het grillen,
en bouwen nog een tweede brandstapel voor de aangespoelde troep. De
vissen hebben een onuitspreekbare naam beginnende met een M, een hand
groot. Antoni reinigt de vissen met behulp van mijn Zwitsers mes,
ingewanden eruit, schubben eraf, de visgeur krijg ik niet meer van
mijn mes. Hij steekt ze in een rooster, een vis per persoon, en houdt
ze boven de gloeiende asse. Gaar. Onder een overhangende rots zitten
we op keien met de voeten in 't water rond een grote steen die als
tafel dienst doet. We eten met de handen, lekker primitief. Overgoten
met uitgeperst citroensap smaakt het heerlijk, nooit een betere vis
gegeten. De afwas stelt niets voor. Graten en vel worden teruggeven
aan de zee. We keren weer naar het moederschip en zetten de
terugtocht in.
Ik heb een oplossing bedacht voor de gesloten deur, we kunnen niet
wachten en snellen naar boven. Het raam met tralies naast de deur
staat open. Het slot is van oude makelij, met een haakje waar je aan
trekt om de deur te openen. Flor steekt zijn arm door het raam met
het fluo schepnet in de hand, hij heeft een hoek in de steel
gewrongen want de muren zijn dik en een direkte benadering van het
slot dus niet eenvoudig. Aan de deur geef ik hem aanwijzingen over de
hoogte van het slot, en binnen de minuut klikt het open. We kunnen
binnen en maken ons klaar voor een feestje.
We dineren bij Maroula. Ze heeft haar beste beentje voorgezet, de
potjes en schalen blijven aanrukken, de honger haast onstilbaar. We
drinken dorstig door wit en rood. Uiteindelijk verschijnt Maroula met
de taart (lemonpie), ze tracht de brandende kaarsjes te beschutten
tegen de stevige wind maar dat lukt niet. We steken ze terug aan en
Maarten blaast ze blij uit. Een heerlijke taart, maar zwaar
verteerbaar. We krijgen de helft mee naar huis.
De volgende dag begint aarzelend, ik ben als eerste op, de rest heeft
nood aan uitslaap. Maarten gaat met Flor nog wat schilderen bij
Maroula, tot de verf op is, Bies gaat mee om te supporteren. Ik blijf
thuis, wat schrijven, zoals Tom, ieder op zijn plekje. Morgen
vertrekken Bies en ik naar Amorgos met de boot van 5u15, hondsvroeg.
Ik pak mijn valies in en trek met Tom naar ons stamcafé. De verf is
op, ze rustig te keuvelen, van Maroula geen spoor, we zuipen verder
zonder haar. We dalen verder af naar de haven, we vieren ons afscheid
in een authentiek restaurant, aan de rand van het strand, stoelen en
tafels in het zand. We bestellen het menu leeg, rood en wit doen mee.
Even mijn handen wassen, denk ik, en vertrek naar het toilet. De
extreem lage en smalle deur noopt tot voorzichtigheid, toch slaag ik
erin mijn hoofd te stoten aan de deurstijl, bloed aan mijne gevel:
een kap van 3 cm in mijn voorhoofd, en de gerechten moeten nog
opgediend worden. Miljaar. Met een prop toiletpapier (proper) tegen
mijn kop geduwd kom ik terug aan tafel en toon mijn oorlogswonde
terwijl de ober de schotels op tafel zet. Smakelijk. Flor spring
recht en brengt een zak ijs om de zwelling te onderdrukken. Bies
snelt weg en komt terug met een watje bruin (isobetadine) en ne
plakker. Nu het onsmakelijk zicht is weggewerkt kunnen we eten, en
het smaakt wonderwel. Met een goed en gevuld gevoel stijgen we, met
een ijsje in de hand, naar Chora om afscheid te nemen van Maroula.
Adressen worden uitgewisseld, eeuwige trouw beloofd, nu kunnen we
gaan slapen, de nacht zal kort genoeg zijn.
De wekker loopt af om 4u. De solidariteit is groot, iedereen komt uit
zijn nest en begeleidt ons naar de Suuz. Onder de molens nemen we
innig afscheid, de jongens vertrekken straks om 13u met de vlieger.
Ik rij, voor de laatste keer, met de Suuz, wat lastig met mijn zware
stapschoenen. Onderweg komen we veel tegenliggend verkeer tegen,
zelfs een goed gevulde bus, en vermoeden dat de ferry reeds
aangemeerd ligt. Ik word ongerust en duw het gas in. De boten zijn
meestal op tijd, maar te vroeg is wel een nieuw verschijnsel.
Na een haarspeldbocht komt de haven én de felverlichte ferry in
zicht. Halen we het nog? De desolate kade toont nu nog troostelozer
dan overdag. Op het laadplatform staan enkele mannen rustig te
keuvelen, we hebben nog tijd zat. We nemen afscheid van Tom, hij zet
zich achter het stuur en vergist zich van versnelling en rijdt van de
kade het water in. We zien de lichten in de diepte verdwijnen. We
kunnen niks doen en stappen op. Niemand heeft iets gezien, want er is
ook niks gebeurd. Tom komt veilig in Chora aan en kruipt terug in
zijn bed bij Maarten. De trossen worden gelost, de laadbrug sluit
langzaam het ruim, het schip trekt een brede witte streep in het
donkere water. In het oosten warmt de zon zich op. Amorgos, we komen.
Hier zijn we weer, 't is lang geleden, we hebben onze verhalen opgespaard zodat het lijkt alsof we veel meemaken. Jullie beseffen het waarschijnlijk niet, maar ook wij zijn geïnteresseerd in jullie triviale leven. Laat iets weten, je kunt op de blog reageren door op een van de vakjes rechts te klikken. Ik pak het verhaal op :
Leros ruilden we in voor Kalymnos. De lage deurstijlen
van Ruards huis bezorgden me hoofdpijn. Dezelfde catamaran die ons
naar Leros vervoerde, kliefde behoedzamer door de woelige zee. Enkele
uren voor vertrek werd beslist in welke haven de boot aanlegt, de
windkracht en -richting en toestand van de zee bepalen of voor Aghia
Marina (noorden) of voor Lakki (zuiden) wordt gekozen. Het werd Lakki
en we moesten versassen met een taxi.Aangekomen in Pothia volgden we de procedure die de eigenaar van het
huurhuisje had voorgesteld, wat inhield dat ik hem zou telefoneren en
de GSM zou doorspelen aan een taxichauffeur zodat hij de uitleg zou
krijgen hoe hij het huisje moest bereiken. De chauffeur was een
geblondeerde vrouw die er niks van begreep, de hoorn doorgaf aan een
collega en met veel machtsvertoon onze reistassen in haar koffer
propte. Haar collega gaf haar de uitleg, en we vlogen naar het
noorden, naar Myties. De rit, eerst door smalle straatjes, later
langs haarspeldbochten, was formule1-waardig, inhalen in de bochten,
snijden, vloeken, claxonneren. Op het einde was ze nog niet echt
zeker en vroeg ze nog even te bellen om te checken of ze in de juiste
paddock was aanbeland. Den Alexi, een geblokte Macedoniër, kwam
tevoorschijn vanachtertoekske. Hij was onze contactpersoon en
eigenaar van taverna Smugglers. Hij zwierde mijn loodzware tas
als een sjakoske over zijn schouder en wees ons de weg naar spiti
(huis) Spyros, probeerde ons eerst nog ergens anders binnen te duwen,
maar ni met die van ons! Beneden waren 2 slaapkamers,
waarvan 1 tot dressing werd gebombardeerd, boven was de ruime living
met open keuken. Bies vertrok op strooptocht naar het andere huis
voor potten, handdoeken, leeslamp, boeken. Het brede terras keek uit
op het eiland Telendos, waarnaar elk half uur een overzetbootje
vertrok, zicht op het westen en dus ondergaande zon. Kalymnos is HET
van het voor de rotsklimmers. De westkust rijst op uit de zee in een
helling die vol ligt met puin, daarboven rijken steile tot
overhangende rotswanden, alsof een stenen vloedgolf over de berg
spoelt. Op verschillende plaatsen vertonen die wanden grotachtige
instulpingen, en deze plekken zijn het geliefkoosde terrein voor de
klimmers. Op de kaart zie je de oranje, gearceerde ovalen,
met namen als Spartacus, Olympic Wall, Zeus en Belgian Chocolats.
De volgende dag pakten we de overzetboot, die nog even
werd opgelapt door het zoontje van de kapitein (plankje nagelen onder
de waterlijn), naar Telendos, 2, en begonnen onze eerste
wandeling, omhoog, uiteraard, naar de Princess of Telendos, een
klimstrook met een viertal caves. Het was bloedheet en weinig
of geen beschutting. En vonden we een boom dan hing tussen de takken
een half-vergaan, rottend stinkend kreng van een geit. Met
veel blazen en rustpauzes geraakten we er, op de eerste rij voor het
spectakel. Een koppel, male-female, klom om de beurt een lastig
traject, met vervelende passages . Terwijl riepen ze
elkaar aanwijzingen en aanmoedigingen toe. Knap om zien,
achteroverleunend met een blikje cola in de hand. Terug aan het
haventje schoven we aan bij Rita voor good food.
De boot terug deelden we met het klimmerskoppel dat we in
actie zagen, zaten nu naast Bies. De volgende morgen namen we wederom
den overzet, want Rita was de max, deze keer voor een vet
ontbijt. Op Telendos rijden geen auto's of brommers, heel
wat rustiger dan aan den overkant. We belandden op een
mooi keienstrand mét strandstoelen, voor niks, merci. De dag was zo
voorbij. En daar was de volgende al. Om de twee dagen poogde ik mijn
steeds verder uitzettend lijf wat in beweging te zetten door een
loopje af te haspelen, deze keer naar Arghinondas, heen en weer bijna
14km omhoog-omlaag. Gelukkig was de wind wat aangewakkerd zodat mijn
zweet vlot in de struiken belandde. We trokken weer naar hogere
sferen, La Granda Grotta, lastige klim maar dichtbij.
Daar was wat meer klimlustig volk aktief. Het leek alsof De Grote
Grot uit de bergwand was gelepeld met een enorme ijskreemschep. De
wand vertoonde in de lengte lopende richels, als ingegroeide lianen,
in de koepel hingen dikke korte stalagtieten, ideaal terrein om te
klimmen, voor gevorderden! Mijn mond viel open, de
uitgeholde koepel was indrukwekkend, ik viel enkele malen achterover
van 't gapen naar die klimartiesten. Enkele uren volgde ik hun
bewegingen, mijn rug gekeerd naar het schitterende uitzicht over de
kustlijn en Telendos. Bies vond een boek interessanter.
Het gezelschap was zeer internationaal, Duitsers, Fransen , Zwitsers,
Spanjaarden, USAers, Russen, Engelsen, een enkele Griek, mannen én
vrouwen. ZOEK ZE MAAR OP DE FOTO. De koepelklimmers waren
fenomenaal, zeer moeilijk dicipline en vermoeiend,
ze moesten regelmatig pauzeren om de krampen uit hun
ledematen te schudden. Met een stijve nek en een hard gat
schoven we den berg af. De volgende dag gingen we naar Pothia, de
hoofdstad, met de bus. Die was in retard, en we mochten er
eigenlijkfeitelijk niet op zonder ticket, maar de vriendelijke
buschauffeur nam ons mee. Aan de volgende kiosk kon Bies uitstappen
en tickets kopen terwijl de bus wachtte. Fijn geregeld. In Pothia
huurden we een auto voor 1 dag, een kleine Suzuki. De boot naar Symi
zou niet op zaterdag en wel op vrijdag vertrekken, we zouden dus wat
moeten schuiven met de overnachtingsplaatsen. Werk voor de dag erna.
Met de Suuz trokken we oostwaarts, naar de vallei van Vathys, het
vruchtbaarste gebied van 't eiland. Onderweg zagen we in de diepte
langs de kustweg grote drijvende ringen, de fameuze fish
farms, zoals de zalmkwekerijen in Schotland en
Noorwegen. Wat verder kwamen we in een klein vissershaventje, Rina,
aan een smalle diepe baai, gezellig, met vissersbootjes aan de kade,
hellend vlak met getakelde schepen, restaurantjes, kapellekes
(die haast altijd toegankelijk zijn, zijn ze op slot
hangt de sleutel in de buurt). Het terras was zeer
uitnodigend en de honger omnipresent. Bies koos een gerecht met kip,
voor mij ne vis. De kip leek zwaar mishandeld en verhuisde terug naar
de grill. Mijn viske was braaf. De kip bleef stout, gelukkig liepen
er uitgehongerde katten rond. We verlieten het mooie maar
onsmakelijke Rina, en gaven een oudere dame met een bloemeké een
lift naar de volgende kerk.
Het vervolg zit in een volgend bericht, de firma kan de toevloed van foto's niet aan, excuus dus.
Een steil betonbaantje bracht
ons naar een ruïne van een vroeg-kristelijke basiliek, Paleopanagia.
De contouren van het bouwwerk staken een halve meter
boven de grond, verspreid lagen stukken zuil, marmeren sierblokken,
mozaïek. Ondertussen werd de wolkensoep zeer dik en
troebel, gerommel kondigde iets ergs aan. De wolken
kropen langzaam over de toppen van de Profitis Ilias
(676m). Het onweer barstte los. Bliksem sloeg in niet ver
van onze Suuz. We kozen het hazenpad, slome hazen want de regen kwam
als een zee naar beneden en reduceerde de zichtbaarheid. De straat
werd overspoeld door roodbruin slijk en stenen, recht uit de bergen.
Voorzichtig reden we verder, we braken de inspectie van het eiland af
en slopen naar huis. Ook door het straatje naar de Smugglers was het
water met veel geweld gedonderd, recht het restaurant aan de overkant
binnen. Een hoop stenen en gruis lag naast de deur. De
bulldozer kwam het puin ruimen. De volgende dag had het water in de
baai een bruine kleur. We voerden de Suuz terug naar Pothia, ontbeten
op z'n engels, en namen de bus naar Horio, geraakten haast niet op de
bus door het gedrang van de oude garde, vechtend voor een zitplaats.
De rit met de bus was spannend, de nauwe straatjes lieten kruisende
voertuigen niet toe, zodat tegenliggers achteruit moesten, schrapend
langs boomtakken en balkons. We bezochten nog eens een
Kastro, een lange trap voerde de hemel in tot aan de
vervallen ruïne, slechts enkele gebouwen waren gerestaureerd, een
paar kapellen lagen over de site verspreid, het uitzicht was
innemend, wat lager aan de overkant van de vallei lag het
eindelijk voltooide vliegveld waarvan de bouw jaren werd geblokkeerd
door de ferrymaffia. Ik nam contact op met de
verantwoordelijke voor onze volgende verblijfplaats met de vraag of
we er een dag vroeger terecht zouden kunnen. Wendy had geen goed
nieuws, 2fishes was niet beschikbaar wegens gevaarlijke
verbouwingswerken aan een buurhuis. Ze had een alternatief, the
Cottage, klonk niet super, 't zag er op foto's op de site ook niet
geweldig uit, maar het zou ons wel bevallen zo verzekerde ze ons.
Bies had er zich op verlekkerd, de 2 viskes had ze na lang
zoeken gevonden, de extra uitspatting was in het budget bijgerekend,
het dakterras binnen handbereik. Er waren natuurlijk vele ergere
dingen, maar vermits het hier om trivialiteiten ging, waren we
ontgoocheld. We zouden het wel bekijken. De volgende dag is vrijdag
13 mei. De taxichauffeur die ons naar de haven bracht was de vader
van Alex, hij zette ons af op de pier en zette ons af (vraagt 5
meer dan het gebruikelijke tarief), geen discussie mogelijk, den
afzetter. De overtocht verliep vlot, verneveld zeewater
door sterke golfslag en flinke wind maakte het zicht door de
zonnebril wazig. Aan de haven van Yialos op Symi wachtte ons een
verwaaide Engelsman op, den Ian, een zestiger met lang grijs haar in
een staartje, een versleten sjaaltje strak rond zijn nek geknoopt, de
binnenrand van zijn wit hemd smoezelig. Hij wees ons op een blitse
taxi met dito chauffeur die ons in razende vaart de berg op naar
Horio voerde, Ian volgde achterop met zijn brommerke. Hij leidde ons
rond, het huisje had wel iets maar de lokatie sloeg tegen.
Het huis aan de overkant was een krot.We zouden het
proberen. Vrij snel vonden we de Kali Strata (de beste straat), een
schitterende trapstraat(500 treden) die beneden naar de
haven voerde. Over taverna Georgios & Maria hadden we al iets
gelezen, dus daar gingen we buffelen. De compacte ober nam ons mee
naar de toog en keuken, en prees ons zijn lekkere waren aan in een
schabouwelijk engels. We lieten hem heel zijn bestelbon volschrijven
en wachtten hongerig af. De tafel was te klein voor de aanrukkende
schotels. We aten ons een breuk en betaalden ons blauw. De volgende
dag liepen we de berg af naar Pedí, vervolgden langs een rotsig pad
naar Aghios Nicolaos, het strand lag goed verstopt,
slechts te bereiken via dit pad of per boot. Tijdens het hoogseizoen
varen taxiboten voor vervoer. Heel de breedte van het keienstrand was
ingenomen door strandzetels en parasols, we palmden er een paar in en
even later kwam een verlegen tiener ontvangen, 3 pp, en 't
was al 16u. Te veel, zeiden we hem, uiteindelijk werd het 2,5,
goed onderhandeld! Zalige plek, maar wat weinig tijd. Zondag
volbracht ik mijn ochtendritueel, loopje, den berg af, wat heen en
weer, en terug naar boven. Zweten. Een lange luie lanterfanterdag
volgde, wat lezen, een waske slaan, iets eten, schrijven. In de
namiddag daalden we af via de K Strata. We liepen verder langs de
scheepswerf Het vervolg volgt volgzaam.
in de richting van de Beach.
De weg terug deden we per bus, voor 1 naar boven. Dezelfde
chauffeur reed heel de dag heen en weer tussen Yialos en Pedi, heen
en weer, op en neer, een verkort busmodel maar even breed als de
onze, en vereiste heel wat stuurmanskunst. Maandag maakten we een
einde aan onze luilakkerij en kozen voor een stevige stap in de
wereld. We gingen de Acropolis van Horio op,
en trokken verder zuidwaarts via een kalderimi (ezelspad)
naar Lapathos Beach. De vergezichten deden ons regelmatig stilstaan,
was meegenomen tijdens de zware beklimming. De laatste kilometers
gingen door de Ag. Vasilioskloof, niet van de poes, steil naar
beneden met veel losse keien, zeker het stukje na het kapelleke. Het
was MUISSTIL. De beloning was enorm: een mooi keienstrand (aan de
rand ontsierd door zwerfvuil) en geen kat te zien. Twee geiten toch.
Zalig, een blootgatstrand. Plat en
genieten. De terugweg was niet zo lastig, de zon was al flink gedaald
zodat we in de schaduw konden klimmen. Een dolle hond achter een
omheind terrein maakte het ons wat lastig. In Horio passeerden we
langs het winkeltje waar we 's morgen halt hielden, we waren toe aan
nen echte Cola. De oude kruidenier bediende ons en kwam bij ons op de
stoep zitten, tijdschriftje in de hand. In het Grieks begon hij te
tateren, maar dan 50 jaar stond hij in de winkel (heel
overzichtelijk, alles netjes op het rek), den Duits werd verdreven in
'44, de kerk gebombardeerd, verdrag ondertekend; veel gebarentaal,
hij was nog goed te been want hij wandelde de Kataraktis, een trap
zoals de Kali Strata, op in 50 minuten. De dag zat er op. Dinsdag
vlamde de zon, nog maar eens. Ik deed plichtsgetrouw mijn loopje,
liep langs de atletiekpiste die ik eerder had ontdekt, en kroop over
de omheining om wat vlakke rondjes te lopen. Ik moest mijn
inspanning staken en ander terrein opzoeken want vlak naast de piste
lag de energiecentrale van het eiland die vettige lucht uitstootte.
Hoestend kroop ik over de poort. De dag kabbelde verder. We besloten
met een klassieke afdaling via de K Str, vonden beneden een Vlaamse
Gazet, Het Laatste Nieuws miljaar, en nestelden ons op een terras om
de laatste zon op te vangen. Woensdag werd gewandeld,
via Pedi naar Ag Marina via een lastig pad, maar een mooie wandeling.
Aan de baai was een betonstrook aangelegd waarop strandstoelen en
parasols stonden. Buiten een vijftal zeer luidruchtige Italianen was
er weinig leven, enkele mannen waren de boel aan het verfraaien zodat
alles in orde is voor het nieuwe seizoen. We vleiden ons neer en
lazen. En onzen Bies zwom. We moesten op tijd opkrassen
want om 18u zou Ian ons de 2Fishes laten zien. Om kwart voor
zes zat hij reeds op onze stoep te wachten. Hij gidste ons de berg op
langs de smalle straatjes, richting museum. Er werd niet meer gewerkt
in het tegenovergelegen huis. De 2viskes was
omgeven door ruïnes en in herstelzijnde gebouwen. Het beviel ons.
Het was een stuk hoger gelegen dan The Cottage, smaakvol
ingericht, en het dakterras overzag de twee baaien. We besloten Wendy
te verzoeken om een verhuis. En alzo geschiedde de volgende dag. Om
10u kwam Ian langs met een leeftijdsgenoot-hulpje om het transport te
vergemakkelijken. Ian ontfermde zich over mijn loodzware tas,
halverwege moest hij mijn hulp accepteren. Zwaar hijgend vervolgde
hij zijn weg. We palmden de viskes in en plantten ons op het dak.
Geef den berg aan de soldaat, ligt heel de helling vol zaad.
We hebben het hele eiland (Leros) doorkruist met een rood
huurautootje, de kleinste Peugeot, nauwelijks 40 km afgelegd (en dus
voor 5 aan naft de tank moeten bijvullen), en maar enkele mooie
plekjes gevonden. Het is een rotsig eiland, met 2 pieken boven de
300m, niet erg hoog dus. De interessantste hoge plekken zijn allen
verboden gebied: militair domein (streng bewaakte kazernes,
observatieposten,etc). Deze militaire aanwezigheid is nadrukkelijk op
alle oostelijk gelegen eilanden, de Grieken zijn namelijk officieel
nog steeds in staat van oorlog met Turkije wegens de Cyprusaffaire.
Fotograferen is zo verboden op alle strategisch gelegen plekken.Daarvoor waren we niet gekomen. Onze aandacht ging vooral naar enkele
eeuwenoude kapellekes. Het ene was aan de waterkant half in de rotsen
gebouwd, Panaghia Kavouradhena in Ksirokambos, met een knus
interieur, zoals een bruin café, volgehangen met een kluwen van
parafernalia (opzoeken!). Het andere stond op een eilandje, verbonden
met het vasteland door een 30cm hooog betonnen pad, Aghios Isidhoros
in Kokkali. Schitterende plek. En dat was het, de mooie plekjes, vonden wij. Tussendoor mezelf in spotlight zetten : %%%FOTO21%%%Om even
terug te komen op de brommerkes: er rijden niet alleen opgefokte
koffiemolens rond, ook heel wat oldtimers, zoals Zündap en Vespa (op
de foto staat er ene met een houten nummerplaat, en dus heeeeeeeel
oud). Iedereen blijkt zeer actief bezig de zaakjes in orde te krijgen
voor het seizoen begint, poetsen, schilderen, wieden massa onkruid.
Zelfs de Mannen van de Gemeente doen mee: met een verfhogedrukspuit
worden alle bomen en bermen, ook huizen die vlak naast de weg gelegen
zijn, van een witte laag verf (of kalk) voorzien, en daar niet erg
voorzichtig mee om zoals op de foto blijkt. Op kale parkeerplekken
doen ze een poging om boompjes te planten en deze van een
beschermende kring rotsen te voorzien. Het huisje van Ruard, een Nederlander, ligt tegen de berg van het
Kastrou. We hebben geen rechtstreeks zicht op het kasteel, maar als
we om het hoekje van het terras loeren zien we het in hoogte
schitteren. De koer en het terras hebben we de laatste dagen
intensief gebruikt, hebben niet veel zin in rondhossen. Liever
eindeloos lezen. Ruard heeft voor de Nederlandstalige gasten een
stapeltje exemplaren van het boek Mijn huis in Griekenland van
Austin Kark achtergelaten en heb het net uit. Kark zat in een
geprivilegieerde positie (hoge pief geweest van P&O, veel hulp
van bevriende Griekse advocate en architect, etc) en dat hielp hem
bij het realiseren van zijn droom. In dit boek beschreef hij zijn
belevenissen bij het aanschaffen van een woning in Greece, en hij
deed dit treffend en herkenbaar, en gaf terloops ook enkele
toeristische tips en historische achtergrond.Een aanrader. Om onze goede wil te laten zien ivm lichaamsbeweging
verplaatsten we ons naar de Marina, toch iets meer dan 500m bergaf.
Op en neer langs de kade, even uitrusten op 't eind, en dan ons
favoriet terraske uitkiezen, ne mens moet wel eens eten. Ik speelde
mijn Griekse sla met tsatsiki binnen, terwijl Bies wel wat problemen
had met haar hoop biefstukworsten met garnituur, lange tanden
en uitgehongerde poezen brachten redding. De wind stak ondertussen
fel op, en blies ons onderkoeld den berg op. Vlak bij ons plein
merkten we een haarkapper op, kouréas, en Bies overtuigde me binnen
te stappen. De vriendelijke man, ik hoopte de coiffeur, sprak enkel
Grieks. Met handen en voeten legde ik uit wat ik wilde, nl mijn haar
eraf en liefst met de tondeuse. Hij bond me vast op de stoel,
tegenover een antiek meubelstuk met spiegel, drapeerde een schort
voor me en begon zeer zorgvuldig aan zijn taak. Fijn werk voor 8.