Foto
Foto
Inhoud blog
  • Vuil Franske (jaren vijftig bis)
  • Sokjes
  • Bij ons in de fifties
  • Olie(slagers) op het vuur
  • Fonske
  • muggenziften
  • Snelle snor
  • Sarkozy, maxi-cosy
  • Plakkers van ogen
  • Vader Kerstman
  • Een grondig verhaal
  • Noodgulp
  • vetverbranders in staking
  • Mussen uit Gaiole Chianti
  • Lie Van der Loep, Cannes 1979
  • Depressieve en durvende duiven
  • Twee communicerende vaten
  • De appel van Eva Boonen (heet coke)
  • Ren Renders ren
  • De mannequins van 7 juni
  • Axelle Red in Biafra
  • De vissen van Babbelonië
  • Jodelahiti
  • Stem voor SM
  • Een gelukkig Nieuwjaars-concert (en voor het Midden-Oosten la même chose)
  • Marin'eau de Cologne
  • Trappen voor het geheugen
  • Het steriele gemekker van eunuch Dedecker
  • De vuile was van Leterme
  • Het mondje van Annelies Beck
  • Kapotneuken
  • De keerzijde van de ‘ansichtkaart’
  • Grimm haalt z’n gram (en wie weet ooit een Oscar)
  • Godfried Danneels hangt zijn kruis aan de haak
  • Met dank aan Elisabeth
  • Een streepje voor Bart Tommelein
  • Goede (oude) Vrijdag
  • Sanitaire stop
  • Zwitserse inlegkruisjes
  • Ein bißchen Frieden, ein bißchen Friedl’
  • Het geloof in Vlaanderen
  • Stem voor mij
  • Als Eddy Wally kunst is met een grote K...
  • De striptease van Leterme duurt te lang.
  • Inge Vervotte praat in eerstejaars-steno
  • Paal en perk
  • Wie is er borderline ? Bert Anciaux of zijn kostuum?
  • Mama Clijsters.
  • Speelt Clijsters dit jaar nog op de Open VLD?
  • Maak van die hoofddoeken toch geen hoofdzaak...
  • Een leuke job voor Filip en Mathilde
  • Als de Chinchilla song op de radio werd gedraaid...
    MAILEN MAG

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Blog als favoriet !
    BERN MET MELK/BERN AU LAIT

    Om een onderwerp rustig te observeren moet er afstand zijn en verschil in hoogte. Bern voldoet aan die voorwaarden. Het is de perfecte plek om naar politieke poseurs en andere druktemakers in ons landje te kijken.
    Niet met het vizier op scherp maar mild gesluierd door melkglas. Bern met melk of Berne au lait, what’s in a name…

    Hugo Bernolet

    klik op de foto's om ze vergroot te bekijken. klik op foto bij vuil Franske voor nieuwe verhalen

    10-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vuil Franske (jaren vijftig bis)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    “Wij waren binnenblijvers”, schreef ik in een vorig verhaal. Maar als de druk binnenshuis van de ketel moest mochten wij als windhonden buiten lopen. Om een frisse neus te halen. Wij liepen dan niet als een zootje ongeregeld in alle sloten tegelijk, maar wel om ter eerst van de lantaarnpaal voor de deur naar de volgende lantaarnpaal vijftig meter verder. Aftikken en terug. Competitie is er altijd voldoende in een gezin van acht. En het was makkelijk winnen tegen mijn jongere broer en zus. Maar liepen er andere kinderen mee was het knokken tot de meet. Op een keer stond de oudere zus van een van mijn vrienden toe te kijken. Ik liep slecht en werd zowaar laatste, maar zij riep : ”de leste zijn de beste.” Ik kan geen grotere boost van positief denken bedenken. Het fantastische gevoel dat zij mij daarmee gaf, ben ik nooit vergeten. Was zij verliefd op mij? Ik vroeg het mij niet eens af. Meisjes zijn daar vroeger mee bezig dan jongens. Als je nog geen tien bent, wil je als jongen eerder de hoogste plaats in die  perenboom veroveren dan meisjesharten. Maar zij krikte mijn zelfvertrouwen op als een gediplomeerde psychologe. Wie weet is zij het later wel geworden. En anders  toch mannenverslindster, want dat ligt vaak in het verlengde en vindt soms zijn oorzaak in een onbeantwoorde jeugdliefde. Ik heb het nooit geweten, want zij verhuisde nog voor de man in mij ontwaakte. En dat ontwaken kan in een groot godvruchtig gezin soms drastisch afgeblokt worden. Zo werd mijn eerste liefdesbrief, mijn ouverture tot broos geluk, door mijn oudste zus onmiddellijk in stukjes gescheurd en in het rioolputje gegooid, alsof ze daarmee de verleidingen van de duivel kon afhouden. Het gekke was dat zij, die de ijverige zedenpolitie speelde, zelf door mannen jong en oud als een echte allumeuse werd beschouwd, een jonge versie van Brigitte Bardot binnen handbereik. Zelf besefte zij dat niet. Zo werden we op een avond door een auto stapvoets gevolgd, tot die ons plots klem reed en bruusk stopte. “Lopen” zei mijn zus, “maak dat je wegkomt”. Ze had niet door dat die man niet in mij geïnteresseerd was maar in haar. Het absurde was dat zij hem zo in de war bracht dat hij mij, elfjarige snotneus, nariep: “zeg, gij hebt een slecht geweten zeker...” om vervolgens te maken dat hij weg was. Ik had al wel door dat bij de geringste toenadering tussen de geslachten er altijd spanning ontstond met nerveus gegiechel en ongewoon gedrag.  Op een uitstap van de KWB bijvoorbeeld, leek het of vrouwen voortdurend lachgas toegediend kregen, en werden mannen opgewekte charmeurs, hulpvaardiger dan ze thuis ooit waren, terwijl ze zich voortdurend met de anderen wilden meten in tribale spelletjes als touwtrekken, zaklopen of voetbal. Alles was zò alsof, verhuld en toch afgemeten binnen de lijntjes van het deftige.

    En als je dan met een vreemd meisje samen op een sofa mag slapen, denk je wel, ook al ben je nog geen vijf maar gevormd voor tien, kàn dit wel, ook al gebeurde het  niet bij ons thuis? Meneer en mevrouw Pieters*, vrienden van mijn ouders, waren uit onze straat naar Mortsel verhuisd. Omdat zij geen kinderen hadden en wij te veel, stuurden mijn ouders mij soms een weekend als logé naar hen toe. Dan was het thuis rustiger en had meneer Pieters, die graag kinderen zag, voor enkele dagen een pleegzoontje. Uit een ander gezin haalden ze dan Yolande, als surrogaatdochtertje. Ze gaven ons dezelfde rode pofbroekjes te dragen met witte bloemetjesmotief alsof wij broer en zusje waren. Zij, mooi equatoriaans bruin met kroeshaar, ik, een bleekscheet met plat haar. Yolande was kind uit een gemengde relatie, vandaar haar mooie tussenin-kleurtje. In de jaren vijftig had je daarmee nog heel wat bekijks. De volwassenen vertelden dat Yolande mijn lief was. Ik wist niet eens wat ze bedoelden. Hun flauw geplaag ging zo ver dat ze een fotootje van mij wilden trekken toen we op wandel waren in het Ter Rivierenhof en ik dringend moest plassen. Voor later, giechelden ze, voor uw lief Yolande. Hoe reageer je dan als kind? Boos natuurlijk en in de war omdat je eigen ouders meelachten. Het was veilig lachen met een kind ver weg van de eigen schaamstreek dan te zinspelen op eigen ondeugd. KWB-frivoliteiten. Het leven was al ernstig genoeg. God gaf en nam en aan wie God nog geen kindjes gegeven had leenden ze hun kinderen uit voor een weekend.  

    Meneer Pieters verwende ons alsof wij zijn prinsenkinderen waren. En dan gingen wij naar de Kattekensberg of naar Doel. Maar als meneer Pieters naar zijn werk moest vloog ik wel in de kelder. In tegenstelling tot meneer zag zijn vrouw niet zo graag kinderen. Zij werd kwaad als ik haar zat aan te staren. Maar ja, mevrouw Pieters zat hele dagen zomaar in een magazine te bladeren, terwijl mijn moeder en tantes daar nooit tijd voor hadden. Ze had ook altijd lippenstift die niet van haar lippen week terwijl ze at. Ik kon daar gefascineerd naar kijken. Zo ontdekte ik ook dat ze niet op haar biefstuk kauwde, maar die met moeite en een zeker onbehagen meteen doorslikte alsof het iets verschrikkelijks was.

    Wat er verschrikkelijk aan dat koppel was zouden we later horen. Mevrouw ontving namelijk andere mannen wanneer meneer weg was. Misschien wel terwijl ik in de kelder zat? Ze had al meerdere doe-het-zelf abortussen achter de rug toen het een keer flink fout dreigde te lopen. De waarheid kwam aan het licht en meneer reed met zijn Fiat 500 het kanaal in. Voor eeuwig kinderloos. Ze hebben hem van de sluisdeuren moet krabben. 

    Bedriegen eindigde toen nog niet met een afspraak bij de advocaat. De buurt eiste zijn rol op. Ik heb ooit gezien hoe een man spullen kwam halen bij zijn vrouw die hij voor 'ander en beter' had verlaten en joelende omstanders alles terug uit zijn R4 haalden en stukgooiden. Hij mocht blij zijn dat hij niet ter plaatse werd gelyncht en met lege handen maar verder even patent als potent  naar zijn nieuw lief kon. De jaren zestig moesten nog komen, schuld en boete was nog erfelijk. We hadden er zelfs eentje bij die zichzelf lynchte. Uit wroeging voor een scheve schaats. Wat een wrede sport.

    Drie huizen voorbij ons woonde de metser en zijn vrouw. Wanneer hij uit werken was hing zijn madame de hele dag met haar balkon door het raam, dat gerust iets breder had mogen zijn om alles uit te stallen. Wie haar passeerde werd naar haar balkon toe gezogen. Zeker een lichtgewicht als de koster, die er altijd voorbij moest als hij naar zijn werk in de kerk ging. Hij speelde mooi orgel maar was geen vrolijke Hans. Hij had een lang bleek hoofd met daaronder een zwarte das, voor als hij begrafenissen moest spelen. Hij was zo mager dat hij drie keer in de metser zou passen, maar toch waagde hij het van achter diens schietlood bij haar van zijn orgel te gaan geven. Het kan ook zijn dat madame hem met zijn dauphinneke en al heeft binnen gesleurd en we hopen voor hem dat hij bij haar zijn mooiste orgelpunt bereikt heeft, want zijn vreemd klokkenspel woog zo zwaar op zijn geweten dat hij zich op een dag verhing aan het koord waarmee hij in de kerk voor de mis van 7 de klokken luidde. Die dag klonken de klokken kort en ook van de metser hebben we niet meer gehoord. Hij was wel een boom van een vent, maar kon de schande niet dragen. De buurt noemde haar een nymfomane. In onze schoolatlas vond ik geen land dat op Nymfomanië of iets in de buurt trok. Ik zal dat verkeerd begrepen hebben.

    Op het gelijkvloers in hetzelfde huis woonde madammeke De Beule. Spits als geen ander en altijd in het zwart. Zij werd honderd jaar, maar ik heb haar nooit zien lachen. Praten evenmin. Haar zoon was een bruine pater-missionaris in Congo en droeg een koord om zijn middel, nog dikker dan dat van de klokkenluider. Het was een kolossale man die zijn haar pater gewijs als een hoefijzer op zijn hoofd droeg. Hoewel hij de eerste zwarten naar onze straat bracht was zijn beschavingswerk aan de evenaar niet echt een succes. Toen de stam die hij wou kerstenen wekenlang met leeg zilverpapier en gewijd water op hun honger bleef zitten, staken ze de pater in de pot, waardoor ze met z'n allen voor enkele dagen verzekerd waren van gezond en voedzaam vlees waar veel vet aan zat.

    Voor de stam zorgde hij voor een culinair hoogtepunt, voor ons voor een historisch. Toen hij een keer op bezoek kwam bij zijn oude moeder, had hij twee echte zwarten mee. Wij hadden nog nooit echte, levende zwarten gezien. Zwarte Pieten in felgekleurde satijnen pakken telden niet mee. Deze zwarten stonden aan het poortje van de tuin, gekleed in een echt kostuum zoals mijn vader droeg. En waar Pietermannen altijd zwarte handschoenen droegen, was er bij hen iets speciaals aan de hand. Zij hadden blote handen die ze uitnodigend uitstaken; en als het niet waar is, hun handpalmen zagen er net zo uit als die van ons. Dat zagen wij van aan ons tuinpoortje drie huizen verder. Zoals een kind dat bang is van een hond kwam ik aarzelend dichterbij om kort die uitgestoken blanke palm aan te raken en dan naar binnen te spurten. Achter mij hoorde ik ze onbedaard lachen.

    Er woonden ook beroemdheden in onze straat. Maar daar werd niet over gesproken. Want al stond er 'Verkoeien & zoon' op de naamplaat vier huizen verder naar de andere kant, het was duidelijk dat het een deknaam betrof. Meneer leek immers als twee druppels water op de toen nieuwe Paus Johannes de 23ste, en zijn zogenaamde zoon, in identieke zalmkleurige stofjas, was niemand anders dan koning Boudewijn. Zij spraken met niemand, maar de oude Verkoeien, zeg maar de paus, had mij ooit minzaam toegelachen en over mijn haar gestreken alsof hij mij uit gewoonte de zegen gaf toen ik een keer met mijn vader passeerde.

    Mijn vader mocht zijn zwarte Studebaker Starliner bij Verkoeien stallen. Het magazijntje was verder, op een hoek koekendozen na, toch zo goed als leeg. Daar hielden de Verkoeiens zich mee bezig. Met koekendozen. Niet met de koekjes zelf, maar met de dozen. Ongetwijfeld met afbeeldingen van het koningshuis en van het Vaticaan. Onze onbetekenende straat was een perfecte dekmantel en het begin van een langdurende entente tussen Vaticaan en het Belgische Vorstenhuis. Misschien had mijn vader die auto van het Vaticaan gekregen en mocht hij als enige in dat magazijn staan, opdat hij toch maar niks zou vertellen over de doordeweekse activiteiten van de paus en de koning in Deurne? Want wie koopt er nu een tweedeurs Studebaker als je acht kinderen hebt? Natuurlijk sprong dat in het oog en bleef het niet onbesproken. Hardnekkig was het verhaal dat hij op twee wielen de versmalling in de Dumontstraat nam. Men sprak van de gek met de Studebaker. Maar als ik hem vroeg: “papa rijdt eens op twee wielen..”, zei hij zonder verpinken: “dit is een auto, manneke, geen fiets.”  

    Als alle overdrijvingen over mijn vader klopten stak hij zonder moeite de oceaan over. Zo is er het verhaal dat mijn vader en moeder aan het wandelen waren in het park toen ze 'verkering' hadden en twee jonge mannen het waagden naar mijn moeder te fluiten. Mijn vader werd zo kwaad dat hij die mannen uitdaagde van dat voor zijn neus te komen herhalen. Tot hier toe is het een verhaal dat iedereen zou kunnen vertellen: jongeman kan niet verdragen dat ze naar zijn lief fluiten; maar dan gaat het verhaal in overtreffende trap verder, want mijn vader zou die mannen met één slag, ik herhaal, zou die twee mannen met één slag, tot aan de overkant van “de Schijn” geklopt hebben. Mijn moeder had ons dat zo verteld. De Schijn is als zijrivier maar een schijntje  van de Schelde, maar toch. Toen ik het ooit op school vertelde, moest ik bij de meester komen. Je weet hoe dat gaat, hij hoort maar half die vergelijking met de Schelde en denkt dat ik beweer dat mijn vader twee mannen naar de overkant van de Schelde had geslagen. “Weet gij nog hoe breed de Schelde is, jongen?” “500 meter, meester.” “Waarom lieg jij dan zo?” Ik moest geen straf schrijven, omdat de meester mijn vader kende en hij het zekere voor het onzekere nam.

    Met één klap 'carambole' tegen twee koppen kloppen was geen aardigheid in die tijd. Louis De Kock, sterkhouder van de hoek van de straat heeft het ook ooit gedaan. Die sloeg twee meisjes in één slag met hun koppen tegen elkaar. Louis was een oorlogsslachtoffer. Het verhaal gaat dat er een V1 op zijn huis viel. Hij stond in een hoek van de kamer op de eerste verdieping, als op een pied-de-stalle. De rest lag in puin. Hij was ongedeerd, maar voor het leven getraumatiseerd. Nooit heeft hij nog met iemand gesproken. Iedereen ging er met een boog omheen. De meisjesschool was vlakbij, maar de rij stak de straat over bij de hoek van Louis De Kock. Tot zijn dood heeft hij tegen de blinde muur op de hoek van de straat gestaan. Handen in de zakken, klak op het hoofd, zwijgend voor zich uit starend. Ik herinner mij dat, toen hij stierf, zijn silhouet tegen de muur stond afgetekend. Slechts één keer kwam zijn hand uit zijn broekzak. Toen twee schoolmeisjes hem gingen uitdagen en voor hem gingen staan met hun tong uit de mond en hun duimen in de oren terwijl ze met de vingers molentjes draaiden. Dat hadden ze niet mogen doen. Louis zijn blik veranderde niet. Maar al na enkele tellen schoof zijn hand uit. En in één klap sloeg hij beide meisjes tegen de straat.

    Hij stond altijd aan het begin van de lus van twee straten die men Kerkeveld noemde, hoewel de kerk in het midden van de straat lag. Louis De Kock was lang niet de enige “figuur” van Kerkeveld. Direct naast hem bijvoorbeeld, woonde “vuil Franske”. Hun tuintjes gaven uit op een zandweg die de “bosweg” heette. Voor mijn zussen werd dat later hun “Lover's lane”. Als je ons daar uit zag spurten dan kon je er donder op zeggen dat vuil Franske op stap was. Je kon hem ook moeilijk passeren in de bosweg, want hij had altijd vier honden bij zich die schijnbaar naar alle windstreken van hem weg wilden, waardoor de verschillende leibanden steevast door elkaar knoopten en hij voortdurend de leibanden moest ontwarren door er rond en over te stappen, waardoor het leek dat vuil Franske zich als een draaimolentje voortbewoog. Hij droeg een kostuum als dat van Chaplin, met die ene knop iets te hoog vast en een krijtlijn in de vaalbruine vest. De broek veel drukker gestreept. Hij droeg altijd een hoed, zo eentje met twee deuken in. En hoe vuil hij er ook uit zag, zijn ogen lachten vriendelijk in zijn ongeschoren gezicht. Hij deed nog met meest denken aan het egeltje Mecki van Steiff. Op zomerdagen zag je de muggen, vliegen of andere insecten als een wolkje parfum rond hem dansen. Van Louis de Kock waren we bang, van vuil Franske eigenlijk ook, maar op een heel andere manier. Smetvrees zouden we het tegenwoordig noemen. Ik vraag me af of die ooit naar de winkel gingen, of kwam de winkel naar hen toe, zoals bij ons thuis? Misschien zat hij 's avonds samen aan tafel met Louis de Kock. De eenzamen van Kerkeveld samen. Vuil Franske had nog wel een zoon. Een mijnbouwingenieur, die soms met zijn gezin op bezoek kwam. In kostuum met wit hemd, maar met een gezicht zo vuil als dat van zijn vader. Toen vuil Franske stierf, ben ik als misdienaar mee geweest voor het H. Oliesel. Hij lag op een matras van jutten zakken. Niet eens in een bed, met zijn honden jankend bij hem. Ook wanneer de moeder van de melkboer stierf, dertig meter verder, was ik er bij met de olie. Hier stond een koe met haar kop door het venstertje naast het bed mee te treuren en warme lucht binnen te blazen.  

    Normaal zagen wij daar nooit wat van. De melkboer had stallingen op de binnenkoer aan het einde van onze straat, maar zijn weide lag voor het Antwerp-stadion. Daardoor zagen we bijna dagelijks koeien mooi op een rij door onze straat slenteren. Als die dan, zoals Hans en Grietje, een spoor van kruimels achterlieten, moest er gekuist worden vooraleer op zomeravonden in de straat kon gevoetbald worden. Het terrein liep toch zo'n tien huizen ver en iedereen speelde mee. Van kleine petotters zoals wij tot de grote jongens die overdag al uit werken gingen en hier en daar een vader die in kostuum met losse boord op te gladde schoenen overal te laat voorbijschoof tot er eentje zijn broek scheurde en beschaamd afdroop. Was de avond goed geweest en begon het te schemeren, dan kon het gebeuren dat twee huizen verder Harry en Theo in de swinging mood op het dak kropen om als echte jazz cats in het licht van de maan de nacht in te spelen. Harry op een blauwe contrabas, die hij op een of andere manier op een nauwelijks toegankelijk dak sleurde om Theo te ondersteunen die van het hoogste dak trompetsolo's ten beste gaf.  

    Er woonden niet allen bizarre figuren in de straat. Integendeel, het was er goed om wonen, met veel variatie over een afstand van nauwelijks honderd meter. Alleen, terugkijkend van uit deze tijd lijkt het ongewoon en overdreven. Het ergste wat we toen meemaakten was toen op het einde van de straat botsautootjes stonden en de leren vesten van het Stuyvenbergplein kwamen knokken met die van het Bisschoppenhof, maar hé, we waren er van op kijkafstand bij en het leek stoer maar niet van die aard om een snotneus als ik af te schrikken. Laat mij liever nog een figuur oppikken uit onze sunset boulevard. Mon van de Klok, de kruidenier op de hoek, de man van Maria. Het zou me niet verbaasd hebben dat hij eten bracht naar vuil Franske en Louis De Kock. Hij had zijn winkel op de hoek tegenover de blinde muur van Louis. Hij kon hem dus altijd zien. Zonder hem daarom in 't oog te houden. Bij ons thuis kwam hij dagelijks de bestelling noteren. Dat was makkelijk voor mijn moeder. Voor het middag werd en tijd om te koken had hij de verse groenten en wat er ook gevraagd was langs gebracht. Het was een eenvoudige man, zonder complimenten, met confituurpotbrilglazen en een kleine, ietwat sleffende tred, maar wel in uptempo want Mon was altijd gehaast. Hij leek altijd te snoepen en steevast, vooraleer hij bij ons de deur uitstapte, stak hij een verse sigaret op. Ik haastte me dan de gang in om die geur van een net opgestoken sigaret op te snuiven.

    Mijn moeder handelde uiteraard de bestelling af, maar ieder van ons zal onmiddellijk kunnen antwoorden op de vraag wat Mon dagelijks zei als mijn moeder de bestelling afgerond had. “Anders nog iets nodig? Javel, mirre, stekskes...” Javel, mirre, stekskes... Waarom niet water, brood, boter, dingen die je echt dagelijks gebruikte. Zat er een bedoeling achter, een commentaar op ons misschien ? Zo van : “hier mag wel eens grondig met Javel gekuist worden of ik zou hier de vlam wel eens in de pan zien gaan, iemand stekskes nodig?” Wat hij dan met die mirre wou zeggen, weet ik begot niet. Mirre is een fijn geurende gomhars? De tijd van patchoulie en hippie was nog ver weg. Och, het zal zijn stoplap geweest zijn. Vroeger praatten mensen wel vaker in betekenisloze woorden. Of in bedekte termen. Zo woonde tegenover de kerk “knuppeltje in de zak”. Tot voor kort geloofde ik dat die man zijn bijnaam had gekregen omdat hij naar zijn werk trok met een zwarte zak die hij met een touw toesnoerde. Blijkt nu dat “knuppeltje in de zak”, niks te maken had met het sprookje van “tafeltje dek je” en “ezeltje strek je”, maar alles met het feit dat die meneer zijn eigen “knuppeltje” maar moeilijk in zijn zak kon houden. In plaats van potloodventer te zeggen of exhibitionist, noemden ze die meneer sprookjes gewijs “knuppeltje in de zak”. Alles bestond al in de jaren vijftig, maar nog niet altijd onder zijn huidige naam. Die verbloemende goegemeente-taal is misschien stof voor een ander verhaal. 


    (*) de naam is gewijzigd. De ouderen van toen zijn vijftig jaar later meer dan honderd (of niet meer). 

    04-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sokjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Daar lagen ze. Vergeten op het verzorgingskussen. Blauw-zwarte sokjes, niet eens een neusverwarmer groot. 30 Lijntjes hoog, met fijne bic getrokken. Doedel ze maar eens voor je uit. Vijftien lijntjes tot aan de hiel. Nog eens vijftien tot de grote teen. Samen Fonskes sokjes. Slechts enkele uren gedragen, maar door het trappen toch al naar de voet gevormd en getekend met de geur van Fons. Een odeur van zachte transparante glycerine zeep.

    Het was donderdag en Fonske was hier. Op onze wekelijkse afspraak. Op donderdag màg ik namelijk voor Fons zorgen. Daarbij is het mij een zorg of dat al dan niet macho staat. Wat is dat nog van belang als je grootvader mag zijn. Voor mij zijn donderdagen voortaan hoogdagen. Al om zeven uur haal ik hem thuis op. Kinderwagen, maxi-cosy, baby-relax, ondersteuningskussen, verse kleding, pyjama, morsdoek, ingevroren moedermelk, alles gaat mee. Thuis hebben we ondertussen twee bedjes staan, een op hoogte verstelbaar park met inlegkussen waarop allerlei figuurtjes die soms claxon-geluidjes produceren, naast spiegeltjes die zijn aandacht trekken, om van het draaimolentje te zwijgen dat muziekjes produceert van Bach tot Trini Lopez. Het lijkt een hele onderneming, maar dat is het helemaal niet. Een beetje minder orde, een beetje meer drukte. Het is goed en vanzelfsprekend. Zoals dat dertig jaar geleden was.

    Zijn entree doet hij altijd met gesloten ogen. Fons slaapt nergens makkelijker dan in een auto. Maar wanneer zijn ogen open gaan, zie je hem zijn omgeving opnemen en in zijn gedachtennota's druk zoeken naar déjà-vu's. De grote smeedijzeren luster is voor hem een vast ankerpunt. Zijn zuigfles zou Pavlov een klassiek voorbeeld van conditionering noemen, maar mijn witte baard moet er niet veel voor onder doen. Of zouden foetussen in hun inburgeringscursus tot de wereld leren over Sinterklaas, de Kerstman of Paulus de boskabouter? Wanneer Fons mijn witte baard ziet begint hij te lachen. Denkt hij dat ik een van de drie genoemde voorbeelden ben? Of weet hij al echt wie ik ben ? De eerste echte vriend, ouders waar hij het vlees en bloed van is, buiten beschouwing gelaten?Herkent hij mij, maakt mijn gezicht hem blij? Wellicht is het geen gezicht, maar wanneer ik Fonske zie plooit mijn gezicht zich in een lach, die niet meer weggaat, zelfs niet onder dwang. Ik denk dat mijn gezicht gewoonweg straalt. Niks van Fukushima maar van blijdschap. Zonder ophouden. Het kan zijn dat de combinatie van mijn kabouterbaard en mijn klavier tanden een beeld van betekenis voor hem geworden is. Enkele tellen later beantwoordt hij mij met de meest zalige glimlach die ik me deze dagen kan inbeelden. Geluk kun je niet vatten en dat klopt. Want probeer ik die glimlach op foto vast te leggen verdwijnt die wanneer mijn camera in zicht komt. Voorlopig slaag ik er nog in met mijn camera van het geheugen dat beeld op te roepen en beseffen dat geluk een niet te vereeuwigen gevoel is. Als het zich aandient moet je ervan genieten.

    Nu voegt hij er ook al enkele niet te coderen klanken bij. Toen mijn kinderen klein waren heb ik nooit een brabbeltaaltje tegenover hen gebruikt, maar nu praat ik met Fons alsof wij een geheimtaal delen die zijn betekenis ontleent aan hoge en lage vocalen, zachte en minder zachte uithalen. Zijn mimiek plaatst er accenten bij, zijn opgetrokken wenkbrauwen relativerende leestekens. Soms wil hij te veel vertellen en duwt hij zich recht op zijn voetjes, grijpt hij met zijn handjes om zich heen, en klinken de klanken alle richtingen uit, het speeksel alleen neerwaarts blinkend over zijn kin. Dan gebeurt het dat hij zijn nog beperkte krachten te boven gaat en het meest vrolijke gezicht - alsof je naar een volgende dia kijkt - in een oogwenk op huilen staat. Niet verwonderlijk, want huilen is het Esperanto van een kind. “Dames en heren, hoor toe: ik ben moe, ik heb buikpijn, ik heb honger, kijk naar mij.” Naargelang de nood in alarm fase I, II of III. En even snel als die natuurlijke reflex de aandacht heeft getrokken kan het alarm stilvallen als op de juiste manier op de vraag werd gereageerd.

    We weten te weinig hoe de geest van een kind evolueert, maar in mijn verbeelding weet Fons al veel meer dan wij vermoeden. Is huilen eerder ongenuanceerd en beperkt tot de woordjes honger – pijn – kakbroek en andere, dan kan hij met zijn blik als het ware gezegden of spreekwoorden formuleren: Hij kan op een manier kijken die ik zou omschrijven als “komaan zeg, met alle Chinezen, maar niet met den deze”. De taal om het te zeggen is er nog niet, de schouderbeweging evenmin, alleen de blik vertelt wat er in zijn hoofdje omgaat. Het is aan de vertaler om juist te interpreteren. Zo herken ik ook zijn bevestigende uitdrukking “goed, je hebt het begrepen, luister nu verder...” en “help mij dan toch, verdomme...” Dat laatste is er in zijn hoofd wellicht niet bij, maar in the ear of the beholder klinkt de krachtterm als een evident uitroepteken.

    Als ik dan als “Fons fluisteraar” heel stilletjes tegen hem praat, zeilt hij mee op de klanken die hij nog niet verstaat, maar hem toch geruststellen. Het vertrouwen is er, de boodschap is overgekomen, seconden later vallen de oogleden dicht en Fonske in slaap. Soms checkt hij de wereld rondom zich nog enkele keren door nauwelijks geopende spleetoogjes, maar als hij ziet dat alles rustig is vlijt hij zich neer in de armen van Morpheus en slaapt verder in. Geen beeld geeft je zelf meer rust, meer “zen”, dan het beeld van een slapend Fonske. Op het einde van de dag, vertrekt de karavaan, met alles derop en deraan, ouders, Fons en alle attributen terug naar Fonske's huis. De rust is weg, de dagen schakelen hoger naar hun dagelijks ritme. Friday I've got Thursday on my mind.

    Nu liggen de vergeten sokjes voor. Binnenkort blijft er een stukje speelgoed liggen, eerst klein ding, dan een groter. Later een bal, zijn eerste loopfiets, tot hij een tekening achterlaat in Wasco-krijt op de vers geschilderde muur. Het zal snel gaan.

    Ik denk dat ik de sokjes alvast hier hou, als herinnering aan hoe klein hij ooit was. Vijftien lijntjes tot de hiel, nog eens vijftien tot de teen.


    10-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij ons in de fifties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wanneer coiffeur John je haar geknipt had nam hij een koperen kruik, die leek op een waterpijp, omgekeerd tussen zijn vingers en maakte je haren nat. Vervolgens nam hij de fles fixateur. Als hij het groene goedje in zijn handen kwakte grijnsde hij in de spiegel naar zijn slachtoffer. Voor hem was dit het hoogtepunt van elke knipbeurt. Daarmee zette hij de kroon op zijn werk. Nadat hij het stijfsel in je haren had gewreven, trok hij een scheidingslijn in je haar die zo zuiver was als de maagd Maria, terwijl hij niet kerkelijk was wat mij meer interesseerde dan hetgeen hij met mijn haar aanving. Ik snelde wel mee met mijn broers naar de overkant van de straat om in de spiegeling van de etalage van kruidenier Kamiel ons haar te luchten, maar mijn haar bleef ook met fixateur plat. Het klemde wel als een bankvijs op mijn hoofd maar ik moest geen schrik hebben zoals mijn broers, die een bros kozen, dat een fakir-kabouter onderweg op m'n kop zou gaan zitten om me een poepje te laten ruiken. Ik liet mijn broers altijd voorgaan bij coiffeur John, om langer de sfeer op te snuiven. Het was maar honderd meter van onze deur maar je betrad er een wereld die je van geen kanten kende. Wij waren binnenblijvers. Omdat dat veiliger was voor ons vel en ons zieltje daaronder. Bij coiffeur John zaten boeren die hun klak ophielden terwijl ze zich vakkundig lieten scheren en vloekten waar iedereen bij zat. Het geurde naar lotions en koffie maar vooral naar het onbekende. Links van hem had coiffeur John een kartonnen pancarte staan die trapsgewijs, met verplaatsbare 'sjotterfiguurtjes' in de kleuren van hun ploeg, het klassement van 't moment aangaf. Meestal na het inzepen, wees John met de pink van de hand waarin hij het scheermes hanteerde naar de pancarte: “wat denkt ge ervan?” Meer moest hij niet zeggen. Ik zat de seconden af te tellen tot er weer een boer de voorzet van coiffeur John oppikte en de hele reutemeteut van geklaag, gestoef, tot en met ruzie om niets van voor af aan opnieuw begon. De ambiance viel nooit stil. Coiffeur John zei zelf niks meer maar glimlachte. Hij deed spontaan aan klantenbinding nog voor er cursussen werden over geschreven.

    Wanneer er kinderen waren verscheen zijn vrouw uit het living waar de koffiegeur vandaan kwam met een koekje. Zelf hadden ze geen kinderen, meneer pastoor kwam uiteraard niet bij hen langs, niettemin hadden ze koekjes klaar en Robbedoes. Stripverhalen kwamen bij ons niet in huis. Wij lazen verhalen van Puk en Muk, geleend bij de bibliotheek van de parochie. Dat was niet erg, ik las liever een verhaal met alleen tekst dan een prentenboek. Prentenboeken waren voor kinderen die niet goed konden lezen en ik wou hetgeen ik las zelf in de cinema van mijn hoofd verbeelden. Zo zal het kabouterke dat ik ooit onder de kast in het licht van mijn zaklamp had gevangen een verbeelding van Puk of Muk geweest zijn. Maar toen bleef ik tot huilens toe beweren dat ik werkelijk een kabouterke had gezien, dat verschrikt tegen de plint van de kamer gedrukt stond. Met prentenboeken zou mijn fantasie nooit zo gewerkt hebben.

    Niettemin nam ik Robbedoes in dank aan van mevrouw John, omdat ik haar dan van dichtbij kon zien en ruiken. Ik was een beetje gebiologeerd door haar. Louter antropologisch, als ontdekkingsreiziger. Ik zag genoeg vrouwen om me heen. Maar in die jaren zou ik niet vaak dichter bij een niet katholieke vrouw geraken. Of het moest mijn buurvrouw zijn. Die had ook Robbedoes en een al even rauwe stem van het roken als de vrouw van coiffeur John, maar ze zag niet zo mooi bruin. Mevrouw John zag overal bruin. In haar gezicht, op haar armen op haar benen. Veel bruiner dan mensen die naar de kerk gingen. Voor haar was een zondag waarschijnlijk een zon-dag. Bloot in de tuin. Als kind denk je na over die dingen. Misschien lag onze buurvrouw niet in de tuin om ons niet voor het gedoopte hoofd te stoten en omdat zij wel een kind had. Zij had ook al televisie, net als de vrouw van de coiffeur. En wij nog niet. Mijn vader zei dat het socialisten waren die alles kregen terwijl zij er de schuld van waren dat het huisvuil niet werd opgehaald. Ik begreep dat niet omdat onze buurman aan de dokken werkte. Hij was de eerste man die ik in 'jeansbroek' zag met blokkenhemd. Mijn vader droeg altijd kostuums. Niet kerkelijken droegen geen zondagse kleren, dat was duidelijk. Misschien was er een parallelle wereld aan de gang terwijl katholieken naar de kerk gingen. Met winkels die alleen dan jeansbroeken verkochten. De buurman leek met zijn jeansbroek uit het feuilleton Lassie te komen, dat we kenden van hun televisie. We leerden er ook nonkel Bob kennen, die vreemd genoeg ook geen kostuums droeg. Ondanks de verschillende levensopvatting mochten we wel bij hen gaan kijken; zo had hun enige dochter meteen een trits speelvriendjes en toonden wij haar ouders dat meer dan één kind beter was.

    Het is pas jaren later dat ik begreep dat hun naam onze buren waarschijnlijk tot niet kerkelijken veroordeelde. Gelukkig hadden wij een naam die overal bewondering afdwong door zijn distinctie, zeldzaamheid en Franse klank. Heel wat anders dan hun “Kuterna”. Omdat zij er zich ook niet aan stoorden, waren wij ons van geen kwaad bewust wanneer er op de wijze van jingle bells: “Kuterna, Kutervoor, Kutermiddenin” werd gezongen. En een grap als: “zet een horizontaal verbindings-streepje in hun naam, dan komt dat vanzelf recht te staan” ging helemaal aan ons verstand, dat alleen met christelijke waarden was gevormd, voorbij.

    Ik had ook nog nooit het woord “tettenzak” gehoord, toen de Verelst dat tegen zijn neef zei op geen twee meter afstand van kardinaal Cardijn, die de jeugdclub kwam inhuldigen. Ik dacht dat ik mee door God zou worden neergebliksemd. Gelukkig gebeurde dat niet, wellicht omdat God Cardijn niet wou storen, maar die ”tettenzak” had mij wel als de bliksem getroffen omdat mijn verbeelding het beeld van een tot de helft met roze paté gevulde koffiebeurs in mijn geheugen etste.

    Wij leefden erg tussen de lijntjes. Gereserveerd en beheerst alsof we het koningshuis waren. Een voorbeeldgezin in de parochie. Met vier jongens en vier meisjes. Kinderen van meneer de ingenieur, zoals de mensen zegden. Van het mooie huis met de trappen. Natuurlijk waren er nog huizen met trappen, maar niet in de directe buurt en mensen kwamen toen niet verder dan de straten om hen heen.

    We hadden wel enige bezienswaardigheden in huis. In de inkomhal ondermeer een metershoge reliëf fresco van de aartsengel Michaël die van op zijn steigerende paard een draak aan zijn voeten met een lans de doodsteek gaf. Mijn vader creëerde het reliëf met plasticine op de muur en schilderde het nadien als een schilderij met poederverf. Bezoekers lieten we graag aan de scherpe klauwen van de draak voelen.

    In de woonkamer was een fresco van een groot zeilschip dat Antwerpen binnenvoer, de kathedraal stond in de verte te gloriëren in al zijn schakeringen boven een wapenschild van Antwerpen, met de tweekoppige adelaar uit de Oostenrijkse overheersing. Onze eigen wapenschild stond bezijden de schouw. Ons motto klonk in het Latijn “crede et pugna”, wat “geloof en vecht” betekent. De ridderhelm erboven was zo diep dat we centjes in de mondklep van de helm konden leggen. Ik deed daarbij een wens. Ik weet niet of mijn vader die cent achteraf terug bij mijn spaarcentjes stak, maar het feit dat je die helm kon blijven voeden en nooit vol geraakte was al wonderlijk genoeg om toch te geloven in de steun die ons embleem kon geven in het leven. In de trappenhal was er ook nog een reliëf tableau van exotische vissen en afzonderlijk een uitvergroot zeepaardje en op weg naar de slaapkamer een tafereel uit Bambi met tal van diertjes uit het Bambi-bos.

    Al die fresco's waren nog intact toen het huis werd verkocht. Alleen Sneeuwwitje en de zeven dwergen in de veranda verdween toen de keuken werd vergroot. Nochtans was er aan ruimte geen te kort, althans wat het woongedeelte betrof. Centraal in het huis, dat mijn vader zelf ontworpen had, stond de lange tafel, waar we met tien rond zaten. Met vader aan het hoofd, moeder aan zijn rechterhand, de oudste tegenover hem, als zijn plaatsvervanger op aarde. Zo zag die zichzelf toch. Maar daarmee stond hij helaas alleen. Ik zat ver genoeg van de hoofdeinden om gespaard te blijven van opvoedkundige tikken tegen mijn hoofd. Ik was de zesde in de rij, maar praatte aan tafel voor tien. Daar moest niemand over klagen want met verjaardagen moest er toch iemand voordragen of de gezangen inzetten.

    Toneel speelden we met oudejaars. Op het verhoog van de erker. We konden het salon bovendien met schuifdeuren afsluiten zodat decorwisselingen konden gebeuren zonder dat de familie en andere toeschouwers er kijk op hadden.

    Vader speelde al genoeg toneel tijdens het jaar. Nog lang na zijn dood zegden mensen me: “uw vader kon nogal eens komedie spelen, hé”. Toen begreep ik dat pas in zijn juiste betekenis. Op toneel leek ons vader een vreemde, die andere vrouwen in zijn armen nam, van “oh la la, in 't park van de nachtegaal” zong of dat er “een engelke op zijn tong piste”. Naargelang de rol die hij speelde waren wij beschaamd of bang. Mijn vader was ook jarenlang de plaatselijke Sinterklaas tot mijn zus zijn schoenen herkende. Thuis zette hij wel eens zwarte vingers op de muur om de spanning op te drijven of vertelde hij zo geloofwaardig dat wij niet durfden gaan slapen.

    Met oudejaar hield hij voor de nonkels en tantes conferences met een vuur alsof hij nog vlug in z'n eentje het aantal lachsalvo's van het voorbije jaar op niveau moest tillen. Wij begrepen niet altijd waarom er gelachen werd. Niet dat hij ooit iets scabreus zou zeggen. Hij vertelde zelfs geen grappen, maar goochelde met woorden over niets. Het was de manier waarop dat het 'm deed.

    Het is oneerbiedig van hem een tribunespeler te noemen, maar zonder publiek viel hij wel compleet stil om niet te zeggen in slaap, met een brandende sigaret in de mond, die er dan uitviel en in meer dan een hemd gaten brandde en hij, wakker geschrokken, de brand op zijn borst probeerde te doven. 's Avonds kwam hij ons onderstoppen en dan trok hij de dekens zo hard aan dat wij nu allemaal het deksel los willen, zo blijkt, tot ergernis van onze partners.

    Alle andere taken waren voor mijn moeder. Ik zal haar tot het einde van mijn dagen bewonderen voor de manier waarop zij een gezin van acht op alle vlakken beredderde. Nu nog wisselen wij recepten van haar uit wanneer we iets lekkers willen maken. Althans diegenen die nog de moeite nemen om zelf te koken. Voor mijn moeder was een maaltijd niet af zonder nagerecht. De ene dag serveeerde zij ons pudding met koekjes, confituur en crème, een andere keer pudding met rozijnen, dan was het rijst met een laagje chocolade of met saffraan, gestoofde peertjes, pruimen en abrikozen in hun aangedikt vruchtensap, hoewel die abrikozen op rijst ook erg lekker waren. En op zondag diplomat of chipolata.

    Zij zorgde er ook voor dat wij van de eerste tot de laatste piekfijn en smaakvol gekleed liepen. Voor de meisjes was er de naaister die hen uit de Burda liet kiezen, voor de jongens een kleermaker. Dat was mijn peter, nonkel Dolf, die wij, alleen om de rijm, sekswolf noemden, wat nergens op sloeg want de man en zijn vrouw waren nog godsvruchtiger dan mijn ouders. Elke avond baden zij op de knieën een rozenhoedje, waarin zij als Noord-Brabanders “de vrucht van uw schoot” lazen, wat wij nooit zouden zeggen. Terwijl zij dan wel met die schoot in hun onderbroek in bad gingen. Wij wisten dat niet en werden gestraft alsof we de kroonjuwelen ontbloot hadden. De volgende keren doopten we onze onderbroek na het baden even met het kruis in 't water. Gewijd en geen gezaag. Die sekswolf leerde ons de kwaliteiten van goed kleermakersschap, wij leerden hem de mode van de stad. De fiere gieter die zijn kale knikker met veet insmeerde, denkend dat het een 'fond de teint' was die ze bij hen op de buiten niet kenden. Iedereen aan tafel kon zien dat hij er gloeiend bij was maar niettemin vertikte hij toe te geven dat hij iets op zijn hoofd gesmeerd had. Hoezeer zijn hoofd ook brandde en pikte, hij kikte niet. In de vakantie logeerden wij wel vaker bij hen of bij andere familie die in de buurt van hun huis veilige dennenbossen hadden of overzichtelijke weilanden.

    Wij hadden een stadstuin, wat klein bemeten was voor een gezin van acht. Bovendien beliefde het mijn vader er een rozentuin van te maken. Omzoomd met natuursteen uit de Ardennen waarvan, toen hij in opdracht een park had ontworpen, een lading bij ons thuis werd afgezet. De platste stenen werden gebruikt voor het pad naar de trappen aan de voordeur, de geblokte in de achtertuin, wat ons als speelruimte een smal tuinpad van acht meter lang overliet. Gezien het leeftijdsverschil speelden wij niet alle acht in dezelfde periode, anders zouden wij per kind een lopende meter speelruimte hebben gehad. Niettemin timmerden wij op een onderstel van een kinderwagen een houten auto compleet met dak. Draaien konden we niet, een stuur was dus niet nodig, maar we konden er een hele vakantie mee zoet zijn. Eentje kon er in de auto zitten, terwijl twee anderen duwden. Voor drie duwers was geen plaats. Op het einde van de acht meter stapte de chauffeur zonder stuur uit om mee de auto op te tillen en te keren. Ik kan me niet herinneren dat we ooit ruzieden wie op de terugweg van acht meter chauffeur mocht zijn en wie duwer. Wij waren kampioen op de korte afstand.

    Met die natuurstenen werd ook een vijvertje gemetst, een meter hoog, zodat we er niet per abuis konden invallen. Het wateroppervlak mat een meter vijftig op een meter. Dat is kleiner dan een doorsnee tafel. Maar dat belette ons niet van er in de winter met de vier jongsten ijshockey op te spelen. In feite stonden we twee aan twee tegen elkaars enkels te kloppen. De enkels blauw, de wangen rood van de kou. In de luchtbel onder het ijs waren de goudvissen een hartaanval nabij.

    Voor de trap naar de tuin begon was er links en rechts een horizontale reling. Omdat de trap naar links vertrok stond de rechter reling een stukje terug. Dat buizenstel was de fiets die we niet hadden. Link als ik was zorgde ik er altijd voor dat ik het linkse buizenstel uitkoos wanneer ik een van mijn broers voor een wedstrijdje hardfietsen uitdaagde. De reling verroerde geen vin, maar als verslaggever van de wedstrijd maakte ik wel het verschil. Het was niet echt, het was de verbeelding die won, de woordenvloed die de snelheid maakte, maar toch was mijn jongste broer elke keer opnieuw kwaad omdat hij verloor.

    Natuurlijk kon ik niet elke wedstrijd naar mijn hand zetten. Bij “Mens erger je niet” verloor ik keer op keer, maar dan keerde ik het bord om. Daar stond een paardenrenbaan op afgedrukt. In mijn verbeelding was dat de wielerbaan van het Sportpaleis. En we waren weer vertrokken in een wedstrijd ploegkoers, met ploegen van drie, zoals alleen de zesdaagse van Antwerpen de renners in de baan bracht. Ik moest de gele pionnen hebben, die leken het meest op de gouden truien van de Europese kampioenen, die toen Van Steenbergen-Severijns-Lykke heetten. Mijn broers moesten onder elkaar maar uitvechten wie met de rode garde reed: Van Looy-Post-Vannitsen of met de zwarte truien, die meestal door de Duits-Zwitserse ploeg Bugdahl-Pfenniger-Renz gedragen werd. Uiteraard besliste de teerling over de progressie van de pionnen, maar als wedstrijdcommentator was ik tegelijk ook organisator die een achtervolging of een sprintduel kon inlassen. Daar kon je punten mee verdienen, waarmee ik dan mijn achterstand opgelopen in de ploegkoers kon compenseren. Verloor ik uiteindelijk toch, dan troostte ik me met een Peter Post interview. Ik was kind maar kon goed Post's Amsterdams dialect imiteren. Typisch was de manier waarop hij Van Looy uitsprak (felooij).

    Hoewel we op wandelafstand woonden van het Sportpaleis was het ondenkbaar dat wij naar een wielerwedstrijd mochten gaan, dat gold evenzeer voor het voetbal, hoewel de “Hel van Deurne” nog dichterbij lag. Ik was een papieren wielersupporter. Al wat ik er van wist, wist ik uit de krant. Eén keer ben ik toch stiekem naar het Sportpaleis geweest toen er de Zesdaagse werd gereden. Op zondagmorgen werd er een mis opgedragen voor de renners en dan mocht het publiek gratis binnen. Tot mijn ontgoocheling moest ik vaststellen dat renners niet naar de mis gingen. Ik kreeg alleen Oskar Plattner te zien, omdat die als misdienaar diende. Misschien wel omdat hij als Zwitsers kampioen een kruis op zijn borst droeg.

    God was overal in de fifties. Toch bij ons thuis. Als wij niet met tien aan tafel zaten was dat omdat meneer pastoor en zijn onderpastoors bij ons thuis kwamen eten. Veelal op vrijdag. Om te controleren of wij wel vis aten. De kinderen werden in een vroege shift afgewerkt en mochten van uit de keuken toekijken of werden vroeger in bed gestopt. Soms bracht meneer pastoor zijn deken mee. Dat was niet omdat hij het bij ons koud vond, maar zo heette zijn baas. Een levensgenieter werd gezegd, wat men daar toen ook mee bedoelde, die zelf kwam vaststellen of mijn moeder inderdaad zo lekker kon koken. Waren het niet de pastoors die aanschoven, dan kwamen de broeders van de school waar mijn vader voorzitter was van de oud-studenten en van de toneelkring. Ook zij kwamen nooit alleen. De prefect bracht de directeur mee, die zelf de oude broeder-overste meebracht, die wij omwille van zijn verrimpelde huid de “schildpad” noemden. De pastoors lieten hun oog vallen op ons vier broers voor de vroegmis, de broeders hadden het over de jongens die over enkele jaren toch zeker bij hen naar school kwamen. Over de meisjes werd niet gesproken. Die moesten niet naar school. Die moesten ten dienste staan en gehoorzamen. Jongens moesten niet helpen in het huishouden en mochten meer. Maar toch ook weer minder dan niet katholieken. Op zondag in je bed blijven liggen, bijvoorbeeld. Of contact hebben met wie je wou of naar de Zesdaagse gaan als je van wielrennen hield. Waarschijnlijk omdat het niet mocht kan ik nog altijd die ene renner die ik als kind in levende lijve gezien heb zo voor de geest halen. Oskar Plattner, in zijn rode trui met wit kruis, met een bruingebrand gezicht, waarin felle bolle ogen en vlezige lippen. Zijn gitzwarte haar blonk onder de lichten van het Sportpaleis. Hij was vooral een sprinter, ooit wereldkampioen in die discipline, maar hij kon niet tippen aan een Van Steenbergen of een Van Looy. En toch was hij voor mij dat jaar de grootste renner. Omdat hij echt was, omdat ik hem gezien had. Dankzij de mis, als dienaar van God. Net als ik. Toen toch. Hij zou dat jaar de Antwerpse Zesdaagse winnen, aan de zijde van Rik Van Looy en Peter Post. Het was al 1962, de fifties waren voorbij.





    07-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Olie(slagers) op het vuur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Soms sta ik tevergeefs bij de bakker met de bede “geef ons heden ons dagelijks brood”. Het is maandag en dan rust de man. Voor mijn part samen met al zijn vrouwen. Hij verdient ze als kers op de taart. Omdat hij naar mijn smaak de beste bakker is. Ik moet er een eind voor lopen en onderweg twee andere bakkers passeren, maar ik wil elke dag, ook op maandag, een groot halfvolkoren van Verelst in de Jan Moorkensstraat. Er is ook een Verelst in de Fruithoflaan, maar dat is meer voor de madammekes hun 'pateekes'. In de Jan Moorkensstraat zwaait zijn dochter de plak. Ik noem haar tattoo Joe. Hoewel ze altijd een truitje met lange mouwen draagt, zoeken langs alle kanten slingerplanten het licht, steken slangen en draken de kop op. Op haar rug als zij zich bukt, vanonder de mouwen als zij de handen uit de mouwen steekt en langs de halsopening, als zij diep ademhaalt via de borst. Zelfs naakt is zij niet bloot maar geeft ze een idee van een bloemekee. Zij zegt niet 'ik moet nog douchen', maar 'ik moet de bloemekes water geven'.

    Op zondag wordt zij bijgestaan door een wisselende reeks exotische schonen, die al wel eens minder pistoleetjes geven dan ze aanrekenen, maar wie zou hen dat aanrekenen wanneer zij hun eclairkes, moka of chocolade, al even appetijtelijk etaleren als de echt eetbare in de koeltoog.

     Als ik mijn beurt afwacht, droom ik altijd een beetje weg met de blik naar buiten gericht. Tegenover de winkel ligt de villa van Jan Olieslagers, voor en na W.O. I was hij een van de beroemdste mensen van Europa. Moest Dag Allemaal toen al hebben bestaan, stond Jan Olieslagers iedere week op de cover en niet alleen omwille van zijn vliegeniers kunsten.

    In vogelvlucht 50 m achter zijn huis ligt de Brilschans, restant van de vestgracht rond het militair gebouw dat deel uitmaakte van de Brialmontvesting. Wanneer ik er op mijn terugweg van de bakker passeer denk ik vaak aan wat mijn moeder vertelde dat daar gebeurd zou zijn.  Officieel werd er nooit gewag van gemaakt. Omdat het over Jan Olieslagers ging en men er van uit ging dat het publiek nu eenmaal graag over zijn helden fantaseert en verhalen opdist die van mond tot mond straffer worden zonder dat iemand ze ooit op hun waarheid controleert? Want, was deze Jan niet in hetzelfde Krabbestraatje geboren als die andere held, Jan zonder vrees? Nou dan?

    Het is gek dat hij hier, waar je van het ene verhaal over Jan Olieslagers naar het andere kunt wandelen, vrijwel vergeten is, terwijl ik vandaag op een Amerikaans forum een discussie lees of Olieslagers al dan niet Göring heeft ontmoet. Ik kom er ook te weten dat de luchthaven Deurne er gekomen is omdat Olieslagers in Brussel ging pleiten met het verpletterende argument dat hij bereid was hiertoe een deel van zijn gronden af te staan aan de staat. En nog dat de Duitsers Olieslagers vroegen ook bij hen zijn vliegkunsten te komen demonstreren. Toen Jan antwoordde dat hij daar geen zin in had, lieten de Duitsers weten dat zij dan zelf naar België zouden komen. Kort daarna vielen ze België binnen en was W.O. I een feit. Die Jan toch.

    Wij zijn hem vergeten terwijl in de geschiedenis van de luchtfotografie staat dat Olieslagers de eerste was die opnamen vanuit de lucht maakte. Als oorlogsvrijwilliger nam hij op zijn verkenningsvluchten zijn kodak mee. Al snel is een kodak verplichte koek in elk vliegtuig. Jan wil altijd de eerste zijn en slaagt daar vaak ook in. Hij laat als eerste een machinegeweer op zijn vliegtuig monteren en gaat de geschiedenis in als eerste piloot die een Duits vliegtuig uit de lucht schiet. Hij had dan al wereldrecords verzameld alsof het postzegels waren. Eerst op de fiets, vervolgens op de stoomfiets, zoals ze die eerste motorfietsen noemden en uiteindelijk met een vliegtuig. Toen hij zeventien was won hij de gouden medaille op het eerste kampioenschap voor motoren op de wielerbaan van Zurenborg. Een jaar later vestigt hij er zijn eerste wereldrecord: 80 km per uur met een 3 pk-motor. Hij kreeg de bijnaam “den Antwerpschen Duivel” omdat zijn motor zoveel lawaai maakte en vuur en rook spuwde. Moest zijn leven verfilmd worden kun je hier van locatie naar locatie wandelen. Jan Moorkensstraat, Zurenborg wielerbaan, Karel Oomsstraat waar hij bij Minerva werkte, de Wilrijkse Plein waar hij vliegmeetings hield. De ring bestond nog niet en de Wilrijkse plein liep van de oefenterrreinen van Beerschot over de Vogelzanglaan in het gedeelte met het Crown Plaza hotel en het bouwcentrum.

    In 1908 vliegt Blériot over het kanaal. Antwerpen wil die vliegeniers ook wel eens aan het werk zien. Olieslagers vond dat hij daar bij moest zijn. Ook al had hij nog nooit gevlogen, tenzij op een motor als “den Antwerpschen Duivel”. De datum van die eerste vliegmeeting aan de Wilrijkse Plein was nog maar twee weken af, als Jan van Blériot voor 12500 frank een occasie-vliegtuig kan kopen. Nu nog leren vliegen. Blériot had hem wegwijs gemaakt, dat moest volstaan. Naar verluid stapte Olieslagers in zijn vliegtuig, liet de motor aanzwengelen en vertrok. Duizenden Antwerpenaren zien hun duivel vliegen alsof hij nooit iets anders gedaan had. Hij crasht wel meer dan eens, maar zoals een stripheld klopt hij het stof van zijn vest en timmert de gaten in zijn vliegtuig dicht, draait hier en daar een schroef bij en wrijft de olie van zijn handen aan de sjaal van de verovering van de voorbije nacht.

    Olieslagers is op alle manieren in de wolken. Op naar meer wereldrecords, meer potten goud en nog meer roem. Hij vliegt in Spanje, in Frankrijk, Noord-Afrika. Van overal brengt hij verhalen en souvenirs mee en ook wel eens een hartstochtelijke fan. Wanneer hij in Genua in zee stort, moet hij noodgedwongen enige tijd in de Noord-Italiaanse havenstad blijven. Hij leert er een bella Donna van heel dichtbij kennen, ze zou Miss Liguria zijn geweest, wat nogal straf is in het Italië bij het begin van de 20ste eeuw, toen vrouwen op bevel van Rome nog zedig in zwarte gewaden werden ingepakt. Onze Donna hoopt met Olieslagers de deuren naar de wereld open te gooien en met hem een stukje van de wereld te zien, zelfs als dat stukje begrensd wordt door de Schelde, de vesten en de (schone) Schijn. Hij neemt haar dus mee en geeft haar onderdak op de hoogste verdieping in een van zijn huizen aan de Uitbreidingsstraat. Hij bezoekt haar zo vaak hij kan, maar de roem roept, en wanneer hij na tal van buitenlandse vliegmeetings, terug in Antwerpen is, heeft Miss Liguria al lang van de nood een deugd gemaakt en haar leven zonder mantel der liefde verder gezet, en is Olieslagers een echte stuntpiloot geworden die niet alleen loopings maakt boven een verbouwereerd publiek aan de Wilrijkse plein, maar ook voor het eerst zijn olievaten-stunt uithaalt. Van bij het begin van de meeting staan rood-wit gekleurde vaten op het terrein. Niemand let er op. In koeien van letters staat er 'olie' op geschreven en daaronder in veel kleinere letters 'slagers'. Naar het einde van de meeting komt de zogenaamde Olieslagers, “den Antwerpschen Duivel “ in hoogsteigen persoon, in duikvlucht naar de Wilrijkse Plein gevlogen. Hij is die middag nooit zo laag gedoken en vliegt te snel om te kunnen landen. Mensen duiken weg en vrezen een catastrofe, maar kijken toch van tussen de vingers hoe hij een net van touwen van onder zijn vliegtuig laat vallen wanneer hij bijna de grond raakt en met een kletterend lawaai de olievaten in zijn net meesleurt en ermee onder luid applaus in de wolken verdwijnt. Zoiets had nooit iemand hem voorgedaan. Het publiek juicht, hij hoort het niet, maar weet het wel. Hij wordt een levende legende. Antwerpen zingt : “Als Olieslagers dood is, dan krijgen wij misschien, de helft van zijn centen, en zijn vliegmachien, Dan gaan we vliegen!... vliegen!... vliegen, door de lucht!

    Heel Europa kent Olieslagers ondertussen, maar hier ligt het echte Olieslagers land, hier klopt het hart van de luchtvaartpionier en met dat van hem dat van vele vrouwen voor hem. Omdat hij zelf een internationaal sterk merk is steunt Minerva hem graag als belangrijke verdeler vanuit zijn garage in de Lamonièrestraat. Daarnaast blijft hij vliegenier en ijvert hij voor de luchthaven van Deurne. Maar in de eerste plaats is hij vedette van zijn tijd, vriend van zowel de koning als van de lijnenwitter van Royal Berchem Sport en van alle vrouwen daartussenin op de sociale ladder, met bovenaan zijn vrouw Jeannot, maar niet ver daar vandaan zijn Italiaanse vlam uit Genua.

    Hoewel hij het gevoel heeft dat alles van hem is - mijn bakker zou zijn bakker geweest zijn - heeft hij ook dagen dat hij liever in de lucht hangt dan hier door de Berchemse straten te lopen. Hij voelt zich niet vrij. Hij kan niet zomaar bij Miss Liguria langslopen, zoals vele mannen doen. Dat wringt en vreet zich een weg door zijn lijf tot een ware obsessie. Hij heeft een van zijn oude kameraden in dienst genomen als manusje van alles in zijn garage. Die moet proefritten uitvoeren en ondertussen in het oog houden wie er aanloopt bij de Italiaanse in de Uitbreidingsstraat. Een gekwelde geest voedt als geen ander zijn eigen drama. Elke vreemde man is er een te veel. Elk rapport snijdt hem door het hart, besluipt vals zijn ego. Ooit was de sky niet eens de limit voor hem, deels omdat het gezegde nog niet bestond, en nu zakt hij steeds dieper in ellende door dat vreemde mannenbezoek. 'Gij laat me aan mijn lot over in deze vreemde stad, mag ik dan geen vrienden maken, mag ik dan geen troost zoeken', daagt zij hem uit, de enkele keer dat hij haar toch te zien krijgt. De jaloezie laait hoger op dan de vlammen uit de motor van de “Antwerpschen Duivel” wanneer hij hoort dat er een heerschap blijkbaar bij haar zijn intrek heeft genomen. Als zij bezoek heeft, zie je die man over het dak wandelen, rustig een sigaretje rokend tot het bezoek weer weg is, vertelt Olieslagers zijn spion. De man doet geen moeite om zich te verstoppen. Vaak staat hij zichtbaar aan de rand van het dak, de gitzwarte haren strak naar achter, de brede bast in een wit onderlijveke gestoken, boven een hoog opgetrokken pantalon met fijn lederen riem.

    Jan Olieslagers was een welgesteld man, beroemd, zelfs geliefd, iemand die op eigen kracht alles had bereikt wat mogelijk was, die heel zijn leven een foutloos parcours reed en vloog, die letterlijk en figuurlijk de alledaagsheid kon overstijgen, maar die spijtig voor hem ooit in de Liturgische zee was terechtgekomen. Daar in Italië werd hij duidelijk besmet met de tunnelvisie van jaloezie die geen andere gedachten meer toelaat en alleen uitzicht biedt op wraak. “Wanneer gij die man in zijn onderlijveke nog eens op het dak ziet staan moet gij onmiddellijk naar de telefoon in het station gaan om mij te verwittigen, ik zal de komende dagen op het vliegplein zijn, bel me daar. ”Het was onzinnig, Olieslagers, hoewel niet moeders mooiste, kon ongeveer iedereen krijgen die hij wou, hij moest zijn mond maar open doen en tal van vrouwen staken spontaan hun tong uit om hem er een te draaien, bovendien was hij gelukkig met zijn Jeannot, en toch trilde hij van woede als hij er over sprak.

    Twee dagen later stond de man in zijn onderlijveke weer op het dak een sigaretje te roken. Hij keek lachend naar het vliegtuigje dat zijn richting uit kwam, hij wuifde spontaan. Zo'n grote vogel waarin je een mensenhoofdje van de grond kunt zien zitten was nog altijd een wonderlijke attractie. Maar toen het vliegtuigje recht op hem leek af te komen hield hij zijn hand stil stapte achteruit. Hij had niet eens de tijd om zich op de grond te laten vallen, laat staan om te vatten wat er met hem gebeurde, wanneer hij in een net door de lucht werd meegesleurd alsof hij een vat olie was. Hoe het verhaal verder gaat weet niemand met zekerheid. Wou Olieslagers hem alleen maar bang maken en dropte hij hem even verder in de vest, zodat het water zijn val zou breken? Het zijn vragen zonder antwoorden, zoals meestal bij een stadsverhaal.

    Wanneer meer dan veertig jaar later bij de werken aan de Ring een geraamte uit de vest wordt opgegraven, niet ver van de Jan Moorkensstraat, ongeveer waar nu de Brilschans is, zijn alle verhalenvertellers van toen al lang overleden. Niemand denkt nog aan de man op het dak in de Uitbreidingsstraat. Wie zou er een Italiaan op bezoek bij zijn zus in Berchem missen? Miss Liguria zelf was trouwens ook in stilte verdwenen. Het geraamte zal wellicht een soldaat geweest zijn die, misschien als gevangene, omgekomen was in de kazerne.

    Als er ooit een Jan Olieslagers-wandeling komt in Antwerpen eindigt die wellicht bij het beeld ter nagedachtenis aan de luchtvaartpionier voor de ingang van de luchthaven van Deurne. Een reus van een man wijst met de vinger naar de lucht. 'God ziet alles, maar wees gerust, van uit de lucht was er ook niet veel dat mij ontging.'



    25-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fonske
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het is een sterrenkijker zei de gynaecoloog. Je zat reikhalzend in de baarmoeder van je mama. Niet dat je zo gehaast was om naar buiten te komen. Integendeel, je liet al meer dan twee dagen op je wachten. Twee dagen is natuurlijk niets in een mensenleven, maar wanneer iedereen uitkijkt naar jouw intrede in de wereld, zijn het lange en spannende uren. Je hoopt, maar weet nooit zeker, ondanks alle scopieën, puncties en analyses de zwangerschap rond.

    Zelf zul je niks gemerkt hebben. Je had het daar blijkbaar naar je zin. Recent is aangetoond dat het in een baarmoeder ongeveer even licht is als in huis op een regenachtige dag. Ik begrijp dat je dan liever blijft binnenzitten. Je zat daar ook op de beste plaats om naar een ster te kijken. Je ging bovendien overal met haar mee. Twee weken tevoren stond je nog met haar op het podium. Samen in warmte van de schijnwerpers, dat zul je wel gemerkt hebben daarbinnen. Je mama zong, zoals ze meestal doet. Maar nu zong ze veel forser en waren er plingplong geluiden die haar stem volgden. Hoger-lager, start-stop. Dan was er een ovationeel geluid van verder af en begon het zingen en plingen weer van voor af aan. Het leek wel of je mama er mee in competitie ging, zo moest ze al haar spieren spannen. Je voelde de druk op de baarmoeder verhogen, maar het vruchtwater trilde prettig mee. Soms golfde het zachtjes heen en weer, wanneer ze bij het zingen zelf heen en weer wiegde. Dat was kermis. Veel aangenamer dan wanneer ze, zij het ook wel ritmisch, zonder pauzeren op de grond stond te stampen. Je schokte niet alleen mee tot je er het zuur van kreeg, dat gestamp maakte bovendien erg veel lawaai binnenin. Vraag later maar aan je peter hoe het was toen jouw mama nog boven hem woonde en door de living over het parket 'tapdanste'.

    Jouw mama zingt al heel haar leven. Je hoorde er aan wanneer ze wakker werd. Ze kwam dan zingend de trap af om te ontbijten. Altijd welgezind. Drie dagen voor je geboren werd reed ik je mama voor boodschappen rond. Het had gesneeuwd. Ik hield haar in 't oog toen ze uit de winkel kwam. Ze huppelde in de sneeuw en ik zag aan haar mond dat ze ook nu zong. Alleen zingt ze nu ook voor jou. Je kon geen betere mama vinden om jou te dragen. De warmte die zij uitstraalt voel je van binnen dubbelop. Zij had zelf al zoveel zachtheid en andere goede eigenschappen van haar mama meegekregen, de edelmoedigste vrouw die ik ooit ben tegengekomen. 
    Ik ben benieuwd hoe jij later de mama van jouw mama zult noemen. De voorstellen nu zijn: oma Krol, oma Stina of mamo, wat langer klinkt dan het korter uitgesproken mama en omgekeerd oma bevat. Misschien geef jij haar een eigen naam. Het oudste kleinkind van mijn moeder noemde haar Anke, een kindertaal-variante op haar echte naam Anna. Iedereen nam het over, hoewel het in die tijd nog ongewoon was ouders of grootouders bij de naam te noemen. De uitloper van Christina, zoals de mama van jouw mama heet, zie ik als Ssschtina uitgesproken ook wel zitten.

    Mij mag je grootvader noemen. Toch op zon- en feestdagen. Groot-va-der, lang-kort-lang, met een klimmende krul van een vraagteken in de laatste lettergreep. “Laat dat kind toch geen drielettergrepen uitspreken”, hoorde ik al onmiddellijk. Pffft. Als jij iets van de taalvaardigheid van je mama hebt, zeg jij Supercalifragilisticexpialidocious nog voor je 's nachts droog bent. Ik dacht ook aan Hugopa, uit te spreken zoals Europa. Omdat je beter groot en universeel dan klein en bekrompen denkt. Och, grootvader of Hugopa, wie weet noem je mij later wel You-Go, op licht bevelende toon, wanneer je iets nodig hebt. Of Old-pa, wanneer je Engels leert, wat binnenkort sneller zal gebeuren dan we nu kunnen vermoeden. Als het toch bompa wordt, leg dan de klemtoon op "bom", zoals in "duizend bompa's en granaten" van kapitein Haddock, dat zie ik wel zitten. Maar keren we terug naar het operatiekwartier.

    Jij bent nog nog niet buiten gekomen. Wij wachten af. Oma Stina iets meer dan de anderen, want zij was er bij toen jij geboren werd. Als moeder van haar kind, dat moeder werd van haar kind. Jij, Fonske de sterrenkijker, die zijn hoofdje niet wou buigen zoals alle andere foetussen en dus met een keizerlijke snede gehaald moest worden. Dat was minder leuk voor je mama, maar voor jou was het een voordeel. Zo moest jij niet met je kop en lijf door dat smalle bekken trekken en kwam je op de wereld in de thuis van de mama van jouw mama. Op haar operatiekwartier. Zij mocht je begroeten en aannemen en gaf jou een uitzonderlijk huiselijke en familiale start. Met zo'n ontroerende en geruststellende verwelkoming zul je later nog je voordeel doen. Wetenschappers zullen er naar verwijzen, wanneer zij jouw rust en evenwichtigheid trachten te verklaren. Maar vertrouw wetenschappers niet te snel, ze spreken vooral empirisch in kwantificeerbare termen: “de boreling heeft momenteel drie modi”, alsof je een ruitenwisser bent. 

    Voor al wie op mensenmaat kijkt is die keizerlijke bonus na enkele weken al merkbaar. Je slaapt meestal goed, je reclameert zelden, kijkt geïnteresseerd rond, luistert moeiteloos naar “your mama's voice” en als je honger hebt, kou of krampjes laat je dat zo beleefd weten dat je jouw kreuntje als het ware laat voorafgaan door een bescheiden “ahum”.

    Ik weet dat alles snel voorbij gaat. Jouw eerste maand was bijvoorbeeld de snelste maand uit de wereldgeschiedenis, zo leek het toch voor ons die ze bij volle verstand meemaakten. Vandaag ben je nog als een vogeltje kleiner dan onze kat, over enkele maanden kruip je rond en trekt de kat misschien bij haar staart. Net zoals voor het vogeltje dat in zijn nestje met het bekje opengesperd zit te wachten op voedsel, draait bij jou momenteel dag en nacht alles rond eten. Alleen moet jouw moeder het niet gaan zoeken in de natuur, maar heeft de natuur haar voorzien van een goedgevulde voedselbank, voor jou steeds bij de hand. Je moet nog maar een half schreeuwtje laten horen of de melkweg gaat voor jou open. Terwijl je over enkele maanden misschien alleen nog wil kiezen uit het Haute Cuisine-menu dat jouw papa hobby-gewijs klaar stooft.

    Omdat we niet alle kindjes van de wereld kunnen kennen en ook wel omdat je perfect geschapen bent, noemen we jou het mooiste kindje van de wereld. Dat is normatief objectief en niet overdreven, vooral omdat we alleen maar oog hebben voor jou. Uren aan een stuk als het kan. Daarstraks nog werd ik als hulplijn opgeroepen en mocht ik jou twee uren in mijn armen houden. Op de duur voelde ik mijn armen niet meer, maar geen haar op mijn hoofd, of in mijn baard om het getal substantieler te maken, dacht er aan van jou in je bedje te leggen. Ik zou gek zijn. Mijn geheugen is nog niet helemaal ondergesneeuwd, maar omdat de eerste vlokken toch vallen wil ik elke minuut dat ik naar jou kan kijken benutten om zoveel mogelijk beelden of bewegingen in mijn hoofd op te slaan. Ik wil jouw wonderlijk gevormde hoofdje met absoluut platte oortjes en levendige oogjes, die na enkele weken van zwart naar hemelsblauw verkleuren en in het rond zoeken, in gedachten kunnen blijven oproepen. Jouw leuke wipneusje en zachte hamsterwangetjes boven jouw 'nekske van nikske' waarin drie subtiele plooitjes. Ik wil blijven kijken naar al de mimieken die je uitprobeert. Van verbaasd naar ernstig met één opgetrokken wenkbrauw, van boos tot beteuterd of droevig met de lippen die trillen. En dan kijken die ogen plots recht in mijn ogen. Besef jij dan al iets? Je schrok en tikte met één vinger aan mijn baard. Even tevoren had je mama je nog op de armen. Dacht je, waar is al dat gouden krulhaar gebleven? En moest je dan lachen met je eigen gedachte? Want even plots als de verbazing plooide je mondje opeens in een glimlach. Het kan aan mijn geheugen liggen, maar iets mooiers kan ik me niet onmiddellijk indenken. Het komt door die emotionele stroomstoot natuurlijk die van je hart naar je hersens schiet. En door de bloedstollende gelijkenis met je mama. Enkele tellen zit ik 30 jaar terug in de tijd. Ik heb het meegemaakt met elk van mijn drie kinderen, en herinner me dat ik vaak ontroerd was en me euforisch gelukkig voelde, maar de zorg, de resterende taken en de verantwoordelijkheidszin brachten me altijd vrij snel terug naar de orde van de dag. Nu kan ik uren zorgeloos toekijken, hoe je die armpjes als een winnaar boven je hoofdje steekt, hoe die handjes voortdurend in beweging zijn, met je fijne lange vingers die je steeds opnieuw lijkt te tellen, maar die evenzeer schitterende poses ondersteunen, slim met de wijsvinger langs een wang, alle vingers samen op het voorhoofd voor een 'oh neen', of samengebald tot een vuist die je strijdvaardig vooruit steekt. Later zal blijken dat je nog veel meer genetisch materiaal van je vader gekregen hebt, maar nu vallen vooral de pianisten-vingers op als voorbeeld van de evolutietheorie. Jouw vader heeft van kindsbeen af moeten zwoegen om zijn handjes te plooien en te rekken naar akkoorden op de ivoren toetsen, jouw vingers zijn van meetafaan geschikt om de meest verbazende capriolen op de notenbalk uit te voeren.

    Ach, laat de grootjes vooral toch genieten van hun kleinkinderen, zegt men, zolang ze nog kunnen, denkt men, denk ik. Grootouders hebben geen verplichtingen meer. Het zal wel, maar ik leg mezelf minstens toch één verplichting op : dat ik verdorie nog twintig jaar meega, zodat ik niet alleen jou, Fonske, maar ook jouw eventuele broertjes en zusjes, neefjes en nichtjes, kan zien opgroeien tot mooie, warme mensen. Jouw ouders en nonkels zijn er in geslaagd, daar geniet ik nog elke dag van, jij zult daar ook moeiteloos in lukken. Niet alleen omdat je met heel veel liefde omringd wordt, maar omdat je als optimist geboren bent. Hoofd vooruit in de lucht. Fonske, de sterrenkijker.


    27-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.muggenziften
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik had best wel aantrek in mijn jonge jaren. ‘Appeal’ zoals ze nu zeggen. Niet dat ik vrouwen van mijn lijf moest houden, maar de aantrek was constant en dat stelde mij gerust. Mijn liefde stond klaar. Ik zou wel voelen wanneer de massa zou opensplijten en die ene echte naar voor zou treden.

    Met mijn aantrekkingskracht was niks mis. Ze was genoeg gedreven, zonder ooit overdreven te zijn zoals mijn aanzuigingskracht dat was. In kon trekkebekken tot het vacuum er op volgde. Omdat mijn neusgaten nooit helemaal afgedekt raakten kon ik blijven doorgaan en ieder meisje met fijner neusje ademloos zoenen tot ze van rood en purper blauw aanliep. Ik dacht dat het zo moest. Stond er niet bij stil dat mijn ‘luchthaven’ groter was dan gewoon.  Meer Heathrow dan Kleine-Brogel. Zonder dat mijn neusgaten leken op de poorten van de chunnel, om in de terminologie te blijven. Mijn neusvleugels plooien naar beneden waardoor je al kleiner moet zijn dan ik om recht in mijn luchttunnels te kijken. Ik heb er nooit een probleem van gemaakt, vooral omdat de doorstroming zo geweldig is. Behoudens een snotvalling vullen mijn longen zich met een debiet op speed. De turbulentie die  daarbij ontstaat verplichtte mij destijds wel van mijn snorharen, die pluizig en nog niet aangekoekt waren, met haarlak op hun plaats houden. Ik ben ooit verliefd geworden op een meisje dat dezelfde haarlak gebruikte. Na verloop bleek dat ik alleen die geur gemist had. Aan een lijntje snuiven moest ik mij met mijn ‘Nilfisk’ ook nooit wagen. Ik vrees dat ik in één snuif alle porties van tafel zou zuigen en aan een instant overdosis sterven.

    Ik wist al vroeg, geleerd van een accident met een sinaasappelpit in de kleuterklas, dat er best niks kleiner dan mijn neusgaten in de buurt van mijn neus mocht komen. De aanzuigingskracht van die donkere spelonken viel immers nooit stil. Gelukkig maar. Vergelijk het met een stofzuiger die ook, sneller dan we het kunnen verhinderen, alles meezuigt wat in de buurt van de zuigmond komt. Zo heb ik ooit, toen ik getrimde baardharen van de wastafel wou wegzuigen, mijn vrouw haar lipstick en  eyeliner potlood in de stofzak laten verdwijnen. Het was niet mijn fout dat die daar lagen te slingeren. Toen ze kort daarna zei: “Vind je ook dat die lipstick precies donkerder kleurt?”, antwoordde ik :” Smaakt ie naar stof ?” -  “Waarom?”  “ Ook lipstick die te oud wordt zal tot stof en as terugkeren.” Ik kreeg een por in mijn ribben, die zo beslist was dat er alleen maar kneusjes zouden van komen moest God mij een rib vragen om nieuwe Evaatjes te maken.

    Met grote neusgaten is het hetzelfde als met kwaaie buren: je leert er mee leven. Hoewel ik soms een gezichtsmaskertje aan wil. Niet zozeer om me te beschermen tegen aanstromende ziektekiemen, maar als geurvretertje. Grote neusgaten zijn immers ook grote geurscanners en zonder in detail te gaan, veel mensen nemen het niet zo nauw met de lijfelijke hygiëne. Mijn peinzende pose, met de wijsvinger gekrold onder de neus, duim tegen de wang, is mijn surrogaat maskertje. Overigens wil ik ook niet als een Japanner door het leven of de indruk wekken dat ik zelf een besmettelijke ziekte heb. Een neusstrip heb ik helemaal niet nodig, tenzij onderaan mijn neus als ‘gatekeeper’. Maar dat kan natuurlijk niet, want ik moet nog ademen. Sinds ik ergens gelezen heb dat wij in onze slaap nu en dan spinnenkopjes inslikken durf ik al niet meer met open mond slapen. Wat moet ik beginnen als ik ook nog mijn neusgaten dichtplak?

    Vindt u dat ik begin te muggenziften? Laat me dan vlug vertellen dat Murphy me nu ook bij de neus heeft genomen. Een self-fulfilling prophecy noemen ze dat.

    Enkele nachten geleden lig ik vredig te slapen. Oogjes dicht, mondje dicht, neusgaten uiteraard open. Er kan mij weinig gebeuren, de Baygon stuurt een bijna lethale walm de kamer in en mijn armen zien wit van de Deet roll-on. Niettemin schiet ik plots als een gek rechtop, mijn hart bonkt van die versnelling uit mijn slaap, mijn bloeddruk gaat meer dan ooit in het rood, ik snak naar adem, rochel en hoest tot brakens toe, helemaal in paniek, hyperventilatie is voor straks. In mijn slaap had ik nog naar een mug geslagen die als gek met haar vleugels klapperde. Om uit de aanzuigingsstroom van mijn neus te blijven, weet ik nu. Terwijl ik wakker schiet, schiet die mug naar binnen, sneller dan ze zelf ooit kon vliegen schiet ze door de vernauwing bovenin m’n neus recht in m’n keel, waar ik haar vleugels voel kriebelen. Ik spring uit mijn bed, stop met ademen om haar niet in mijn longen te trekken, en spurt naar het toilet om de mug uit te spuwen. Hier moet gehandeld worden, ik kan niet wachten op de MUG (Mobiele Urgentie Groep), denk ik toch nog vlug onderweg. Zelfs onder de meest dramatische omstandigheden laat ik nooit een woordspeling liggen. Amuseer jezelf en je zult ook anderen amuseren, krijg ik er bij de toiletpot nog als filosofische uitsmijter bovenop. Ik spuw al bloed, maar de mug wil niet meer naar buiten. Ik durf nog nauwelijks te ademen. De druk in mijn borstkas verhoogt. “Pas op want je gaat hyperventileren”, zegt mijn vrouw in haar slaap. Ik heb het gevoel dat mijn bezoekster verder met haar vleugels blijft slaan, diep achteraan in mijn keel. Ik moet aanvaarden dat ik een logee heb. Wie weet de hoeveelste  mug is het die ik binnenkrijg. Ik heb vaak last van een zoemend geluid in mijn hoofd. Het blijkt niet van buitenaf te komen. Misschien is het altijd al een mug geweest die met haar klapwieken mijn stembanden laat meetrillen. Is het toeval dat mijn stembanden sinds meer dan een maand ontstoken zijn?

    Dat uitgerekend ik gastvrij voor dieren zou zijn? Als mug zou ik het wel kunnen appreciëren. Het was mischien een beetje eng door zo’n krachtige luchtstroom naar binnen gezogen worden, maar eens die stap gezet kom je toch in luilekkerland voor muggen terecht. Vrouwtjesmuggen denken maar aan twee dingen: bloed zoeken dat ze nodig hebben voor de eiwitten, paren en eitjes leggen. Hier is meer bloed aanwezig dan duizend muggen ooit kunnen drinken, en overal waar je kijkt is de omgeving vochtig genoeg om eitjes te leggen. Hier krijg je nooit een krant tegen je kop en de kinderen moeten niet meer leren vliegen om bij bloed te geraken. En alles is hier zacht. Nooit meer moeten ze door die harde huid heen bijten. Ik ben bijna vergeten hoe vervelend een muggenbeet is, omdat ik sinds dat voorval uitwendig geen muggenbeten meer gekregen heb. Wellicht weten alle muggen in de buurt ondertussen dat ik de grote Marsmug, het moederschip van de muggen ben. Hopelijk respecteren ze mij een beetje en proberen ze niet allemaal via mijn neusgaten de groep te vergroten. Ook een moederschip raakt ooit vol. Al een geluk dat ik niet van elke mug een olifant maak.

    Ik probeer terug te slapen, bewust van de Culex pipiens* diep in mij. Ik troost me met de gedachte dat het maar een mugske is en geen spin en denk aan mijn vader die toen ik klein was op toneel in de Ster van Timmermans avond na avond zei: “er pist een engelke op mijn tong”. Ik was beschaamd in zijn plaats. Ik krijg er een bittere smaak van in mijn mond en denk aan een muggenpiske.

    Wanneer ik later op toilet zit en bij mezelf moet lachen met wat “er eentje laten vliegen” nu zou kunnen betekenen, zie ik van achter mij uit de pot zowaar een mug uitdagend langs mij vliegen. Ik wil ze grijpen maar bedenk me tijdig. Zonder handschoenen pak ik die toch niet meer aan.

    *(steekmug)


    08-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Snelle snor
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op vakantie lig ik vaak wakker, wakend met de zaklamp binnen handbereik, het laken opgetrokken. Het helpt niet dat ik eerst de kamer op spinnen, muggen, pissebedden en andere kruip- en vliegdiertjes  controleer. We waren hier vorig jaar ook, ik weet wat er kan gebeuren. Zo zag ik toen zoiets als een bewegende zwarte snor, gelijkend op die van Zappa, over het plafond snellen. Ik weet dat ik dat niet gedroomd heb en dat deze “snelle snor” er wellicht nog ergens zit. De gedachte dat ze ’s nachts op mijn gezicht zou kunnen vallen houdt me wakker. Ik moet er niet van weten. Niet dat ik iets tegen Frank Zappa heb, het is de wel erg levendige Italiaanse lookalike van zijn snor die mij doet gruwen. Zappa zelf zat snor.

    Ik verschuil me achter mijn partner (M/V) als achter mijn eigen Atlantic wall. Zij ligt aan de kant van het open venster en beschermt mij tegen “wat vliegt daar”-binnen ? Zelf geeft ze er niet om. Zij kan moeiteloos in diepe dromen wegglijden zonder zich nog te bekommeren  van hetgeen rondom haar gebeurt. Haar motortje slaat altijd onmiddellijk aan. En dan snort haar ademhaling sonoor zonder snurken, terwijl ze mij meer dan eens verrast met imitaties van geluiden uit het dagelijkse leven. Horen we overdag een drilboor op een werf werken dan kan zij die in haar dromen met akelige perfectie imiteren. Geroezemoes in de straat, ik veer recht om te zien of het geen inbrekers zijn die plannen smeden, en stel vast dat zij al slapende meerdere stemmen tegelijk evoceert. Op de juiste manier gedempt, even onverstaanbaar. Computerblieps, stappen op de trap, het schijnbaar schrapen van een muis tegen het hout, telkens is het vals alarm want als ik rechtop ga zitten hoor ik dat zij naast mij onbewust en op onnavolgbare wijze bijna elk geluid al slapende kan nabootsen.   

    Natuurlijk mag ik niemand vertellen dat zij dat doet. Vandaar de (M/V) een paragraaf hoger bij partner. Het betekent in dit geval : (Maîtresse/Vrouw). Mijn vrouw heeft liever dat ik doe uitschijnen dat ik met een maîtresse op vakantie ben dan dat ik vertel hoe zij op creatieve wijze in en uit kan ademen. Ik had nooit kunnen vermoeden dat ik met zo’n simpele smoes een maîtresse mocht hebben. Zonder slapende maîtresses te willen wakker maken, waar zijn vriendinnen van vroeger nu je ze nodig hebt?

    Deze nacht kan ze weer vele geluiden assimileren. In de wijgaarden buiten het venster leeft de dierenwereld zich ongestoord uit in een dol orgastisch nachtconcert. Vogels zingen en tsjirpen in stemmen en akkoorden die je in de stad nooit hoort. Het lijken gesprekken in vogelenzang. Ik vermoed dat het insecten zijn die de parlando opvullen met zoemen en sissen. Nu en dan zijn er klikkende klakkende geluiden en kreten die je niet kan toewijzen. Tenzij de hond die blaft op een verre boerderij of de drum ’n bas van de padden aan de vijver dichterbij.

    Wanneer de zon ’s morgens onze kamer binnenstroomt is zij volledig uitgerust en gaat stil naar beneden koffie zetten om mij met het aroma te wekken. Badend in zweet en licht hou ik nog even de ogen dicht. Een zucht van rust nu de vreemde nachtvogels zeker verdwenen zijn. Tot er een echte vogel de slaapkamer binnen vliegt.  Het is een zwaluw die te kort door de bocht ging. In het zwembad duiken ze ook over je hoofd maar daar zie je ze van ver komen. In de slaapkamer lijkt het batman die binnen duikt. Van zo dichtbij en gefilterd door het licht lijkt ie van een doorschijnend groen. Geloof maar niet dat ik dat klapwiekende dier rustig van op mijn bed zit te bekijken.  Ik ben zoveel groter, maar toch duik ik roepend om hulp de dekens onder. Vrijwel onmiddellijk stond zij boven, en met gespeelde ernst maant ze de zwaluw terug buiten te gaan spelen en mij met rust te laten.  

    Kon ik mijn huis maar meenemen op vakantie. Alleen maar voor veilige nachten. Overdag mag gebeuren wat wil, ben ik razend nieuwsgierig, ga ik elke confrontatie aan, zoek het avontuur en het onbekende, maar wanneer ik ’s nachts slaap wil ik niet dat er  ongedierte  in mijn buurt kan.  Absoluut vermijden kan je dat nooit. Zelfs het meest hygiënische huis herbergt gemiddeld een 1500 spinnen. Hoe meer je er doodt hoe meer er bij komen, want dan blijft er meer eten over voor de rest die dan meer eitjes kunnen leggen, enzovoort... De een zijn dood is de ander zijn brood. Ook bij spinnen. Maar waar ze dan zitten wil ik echt niet weten.

    De volgende nacht zit ik op het toilet. Minder dan een meter voor de pot staat de douche. Knikkebollend zit ik naar de vloer te kijken. Mijn lichaam ledigt zich op automatische piloot. Tot ik al even automatisch recht veer:  mijn adem is afgesneden en ook de rest stopt alsof er een onzichtbare kurk is in geploft. Vlak voor mij schiet de snelle snor van vorig jaar voorbij, rondt de bocht van de douchebak en duikt in een gaatje, niet groter dan een luciferkop, in de siliconen dichting van de douche. Ik heb geen tijd om mij af te vragen of hij snel met gel zijn haren achteruit strijkt om beter in een gaatje de helft smaller dan hijzelf te glijden. Hij is gitzwart, vier centimeter groot en harig als een Afghaanse windhond.  

     De gedachte aan de windhond brengt mij terug naar het toilet. Ik doe wat ik nog moet doen en vlucht vervolgens met grote passen naar bed terug, onder de lakens. Dit is te warm. Ik plooi het laken als een nonnetjeskap rond mijn hoofd en hap naar adem. Dit wordt weer een slechte nacht. Hoe hou ik mijn vakantie in balans als ik vlucht voor een diertje ter grootte van een snor?   

     Het duurt een hele tijd voordat ik weer mijn nuchtere zelf ben. De nooit aflatende denker, de wetenschapper in het diepst van zijn gedachten die nooit de gelegenheid kreeg zich aan de wereld te tonen. De verlichte geest die uitvindingen bedacht decennia voor de wetenschap zijn eerste testen deed. Neem alleen maar het onzichtbaar maken. Ik was geen vijf jaar toen ik in de kelder bij de distilleerkolven van mijn vader zat te dromen van een formule die mij onzichtbaar kon maken en wat ik dan allemaal zou doen. En kijk, nu pas zijn Amerikanen en Engelsen samen aan een cloaking device aan het werken dat kleine voorwerpen onzichtbaar moet maken. Kleine voorwerpen, ik wou niet minder dan mezelf onzichtbaar maken. Soms denk ik dat ik daar in ben gelukt zonder dat ik het zelf weet, wanneer men mij weer eens niet ziet staan.  

    Maar mijn vroegere uitvindingen leiden me af van de vraag of ik hier weer een nieuwe diersoort heb ontdekt? Ik ben vertrouwd met de Lithobius forficatus, die gewone stervelingen kennen als Centipede of Hundertfüsser. Maar deze snor kan geen familie zijn van de duizendpoten. Met al hun poten zijn die eerder traag, zeker als ze een coördinatieprobleem hebben of er zowel links- als rechtsvoetigen tussen zitten.  

     Deze snor is wellicht het snelste dier ter wereld. Mijn bewijsvoering is al even simpel als praktisch en dus uiterst geschikt om op zulke momenten de geest bezig te houden en tot conclusies te komen. Ik reken voor: Usian Bolt loopt 51 keer zijn lengte in 9,58 seconden. In diezelfde tijd loopt de snelle snor  71 keer zijn eigen lengte. Wie is er dan het snelst?   

    Misschien moet ik toch in naam van de wetenschap dit diertje trachten te vangen, want mijn vaststellingen waren niet op een ideaal moment uitgevoerd en min of meer uit de losse pols geschat. Is mijn snor werkelijk 4 cm lang? Ik bedoel uiteraard de Lithobius Zappa. Is de afstand die ik hem langs de douche heb zien lopen exact 90 cm? Wie weet heb ik hem minder dan 3 seconden zien lopen? Als je daar ’s nachts met je broek in je handen en je kak in sur place een snelle snor hand gestopt moet chronometreren kan ik begrijpen dat die tijd niet gehomologeerd wordt door het Olympisch Comité. Ik  geef hem de voorlopige werknaam Lithobius Zappa, maar wie weet wordt onze snelle vriend wel naar zijn ontdekker genoemd, zoals het ei naar Colombus?  

     Bij dat vooruitzicht wip ik terug uit bed. Met mijn zaklamp speur ik de vloer af. Zal ik beneden in de keuken lokaas halen? Wat eet zo’n snor? Alles wat het hoofd eet waarop ze kleeft? Ik ril bij de gedachte. Misschien helpt het als ik op de vloer stamp? Mijn hart bonst  wetenschappelijker dan anders, want niet lang nadat ik ritmisch op en neer spring schiet de snor snel uit zijn schuilplaats. Al springende besef ik dat ik nog geen bokaaltje heb genomen met een groen blaadje in en een celofaantje waarin op voorhand gaatjes zijn geprikt zodat onze vriend in gevangenschap kan ademen, ook al is het maar heel tijdelijk, en alleen voor onderzoek, om de mensheid die denkt dat dieren alleen maar uitsterven met een nieuw exemplaar te verblijden.  

     Als een razende schiet de snor heen en weer telkens gevangen door het licht van mijn zaklamp. Ik moet steeds verder met mijn benen uit elkaar springen om hem niet te verpletteren. Mijn partner (M/V) schiet wakker en kijkt verschrikt naar mij. Volgens haar sta ik paniekerig te springen, maar zij weet niet dat ik op het punt sta een nieuwe paragraaf te schrijven onder de evolutieleer van Darwin. Al springende wil ik het haar uitleggen en schijn met de lamp in haar gezicht. Zij roept: “zot!”; ik schrik en spring...op de snelle snor. Nog voor dit uitzonderlijke diertje aan de wereld kon worden voorgesteld is het uitgeteld. De snelle snor kleeft aan mijn pantoffel. Ik voel me geen held.

    Noot: Nergens op het net staan er al foto's van deze zogenaamde "snelle snor". De illustratie hierbij heb ik in Photoshop gemaakt. "klik" om ze te laten lopen.


    10-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sarkozy, maxi-cosy
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     Sarkozy zuchtte toen hij uit zijn schoenen stapte. Zijn voetzolen gloeiden van de plateauzolen en de voorwaartse druk door de nog hogere hielen. Hij liep er ongemakkelijk mee, maar had ze nodig om op de hoogte te blijven. Carla Bruni vond het stom dat hij zich zo wou opveren. Je gaat er vrouwenkuiten van krijgen, zei ze, terwijl ik mannenkuiten krijg omdat ik altijd op platte zolen moet lopen. Als het Elysée ooit gebombardeerd wordt en ze enkel onze kuiten terugvinden weten ze niet eens wie wie is, en daarmee gaf ze een extra sneer omdat Sarko maniakaal zijn benen onthaarde. Ik ben ook maar een mens met kleine kantjes, verweerde hij zich. Hij vond zichzelf helemaal niet excentriek, laat staan dat hij een zonnekoning zou zijn, zoals een journalist in Le Parisien beweerde. “Als de president naast zijn schoenen blijft lopen ziet het Franse volk hem binnenkort niet meer staan”.
    De regionale verkiezingen sloegen tegen. Het volk wou Ségolène Royal terug, maar was dat een afwijzing van zijn persoon of van zijn partij? Voorlopig kon zij zich redden door in een handomdraai zijn regering te herschikken alsof het een vaas bloemen was.  Maar bij de volgende verkiezingen zou hij nog meer boven zichzelf moeten uitgroeien, nu ook die arrogante de Villepin met een eigen lijst wou beginnen. Sarkozy vond dat iedereen, en de Villepin in het bijzonder, altijd op hem neerkeek. In de politiek kon hij zich daar behoorlijk uit redden. Thuis minder.
    De blingbling-president schitterde nog minder toen la Bruni in de glossy bijlage van Le Figaro had laten verstaan dat zij een tweede mandaat niet zag zitten.
    Zij zei wel niet letterlijk “ach man hou er mee op”, maar het kwam er op neer. Gelukkig interpreteerden de media het niet zo en loofden de bezorgdheid van de toegewijde echtgenote, zonder zich af te vragen waarom la Bruni dat gezegd had. Misschien bedoelde ze wel een tweede mandaat voor haar mèt Sarkozy; wie weet had zij een overeenkomst gesloten voor de periode van één presidentschap en was zij haar ventje-presidentje al beu geworden?
    Ooit had ze in een interview gezegd dat ze monogamie saai vond. Niemand had er van opgekeken. In die tijd was zij een gevraagde mannequin die zowel met Mick Jagger als met Eric Clapton, Kevin Kostner of Donald Trump stoeide, om alleen maar de bekendste te noemen. Gewone mensen kenden haar van de blootfoto’s. Zo was ze een beetje ieders vriend.

    Na haar mannequin-jaren begon ze een zangcarrière. Niet voor het geld, als mannequin had ze jarenlang miljoenen dollars per jaar verdiend terwijl ze als kind altijd al in grote luxe had geleefd omdat papa Bruni ondermeer mede-eigenaar van het Pirelli-concern was. Neen, haar zangcarrière  moest de aandacht verlengen. Ze zou zelfs presidentsvrouw worden om eeuwigdurend in de belangstelling te blijven, zoals Jacky Kennedy. Samen met vriendin Naomi Campbell fantaseerden ze wie de machtigste man kon binnenhalen. Naomi werd al eens aan ‘orkaan’ Hugo Chavez gekoppeld. Maar in hoeverre hadden zij dat bericht niet zelf gelanceerd? Bill Clinton had bij hen meer dan een streepje voor, maar die was al uit het Witte Huis verdwenen en met de president van dat moment, Bush junior, zouden ze zelfs niet in het donker gezien willen worden. Dan zouden ze nog eerder queen Elisabeth proberen te verleiden. Samen, voor de fun. Naomi plaagde haar met Berlusconi: die kwijlt al als hij jouw naam nog maar hoort, Carla Gilberta Bruni Tedeschi. Maar Bruni dacht er niet aan, haar vader zou het haar nooit vergeven en trouwens, Berlusconi hield van veel jongere meisjes. In Duitsland was er een vrouw aan de macht die zelfs niet met kerstballen te versieren  viel en ook in Frankrijk zou er weldra een vrouw aan de top staan, want wie anders dan Ségolene Royal zou Chirac opvolgen?

    En dan viel de werkelijkheid plots in dezelfde plooi van haar fantasie, want Frankrijk kreeg toch terug een mannelijke president en die was op zoek naar een bijpassende vrouw.
    Nog tijdens verkiezingsstrijd had Nicolas Sarkozy het thuis moeten afleggen tegen zijn Cécilia. Die wou niet meer meedraaien in het politieke circus en liet Sarkozy zelfs op de dag van zijn overwinning in de steek. Dat stak. Vooral in zijn Napoleon-complex. Hij wil zo graag de grootste zijn maar schrompelt ineen als hij geen vrouw aan zijn zijde weet. En nu hij onverwacht de top had bereikt stond er niemand naast hem. Als president kun je uiteraard geen zoekertje plaatsen. Hoe moest hij dan snel een nieuwe vrouw vinden, waar heel Frankrijk hem zou voor benijden?

    Vriend Vincent Bolloré, een van de rijkste Franse zakenlui moest hem helpen. Als minister van Financiën had Sarkozy Bolloré genoeg voordelen verleend, nu was het ‘le moment de renvoyer l’ascenseur’. Bolloré had met zijn tv-stations en kranten niet alleen de politieke wereld in zijn binnenzak, een groot deel van de beau monde at gretig uit zijn hand. Je m’n occupe, was alles wat Bolloré had gezegd. Laat mij de keuze en ik wed dat ik jou aangenaam zal verrassen.
    Minder dan een maand later inviteerde Bolloré de nieuwe president op een etentje met zakenlui bij Le Fouquet’s op de Champs Elysées. De meeste genodigden waren gekoppeld, Sarkozy kwam alleen. Bolloré had voor hem topmodel/zangeres Carla Bruni uitgenodigd. Kort daarna kreeg de pers een tip voor hun trip naar Disneyland en enkele maanden verder waren Sarkozy en Bruni getrouwd. Ondertussen waren ze met Bolloré’s jacht op vakantie gegaan naar Malta en met diens privéjet naar Egypte. 

    Bolloré kende de dochter van Alberto Bruni Tedeschi al voor ze mannequin werd. Ook zonder haar vedettestatus zou ze bij de vaste Bolloré-clan gaan behoren. Ze was zelf rijk en mooi, wild en begeerd. Zodanig zelfs dat Bolloré kosten nog moeite spaarde om haar op zijn feestjes te krijgen. Bruni was meer van de wereld dan Bolloré zelf, die wel zo rijk was als de Middellandse Zee diep is, maar zich zelden verder waagde dan het strand ervan.
    Op een feestje had Bolloré ooit Bruni en Campbell bezig gehoord hoe ze over de machtigen der aarde fantaseerden. Het was voor hem een klein kunstje om Bruni aan president Sarkozy te koppelen, minstens voor de periode van normale ambtstermijn.
    Het werd een hoogst zakelijke overeenkomst waarin naast de termijn vooral stond dat het een verstandshuwelijk betrof zonder fysieke toestanden en hoe de schijn naar buiten zou worden opgehouden. De LAT-relatie werd bemeten aan de afbakening van haar territorium, en de pers werd aan banden gehouden. Het huwelijk was een sprookje. Punt. Carla Bruni was bovendien een fantastische zangeres. Punt.
    Niet iedereen hield van haar chansons, maar met haar looks en bloot verleden zou zij als presidentsvrouw eenieders nieuwsgierigheid prikkelen en tot op het einde van haar dagen herinnerd worden. En dat was net wat ze wou.

    In het presidentiële paleis werd een luxe-appartement gebouwd, uiteraard in de linkervleugel, die zij haar ‘rive gauche’ noemde. Zij kon er vrienden ontvangen zonder door Sarkozy gestoord te worden of dat het naar het publiek zou kunnen uitlekken. Als excuus werd haar flat ingericht als een grote geluiddichte opnamestudio waar zij rustig met haar muziek kon bezig blijven. Bolloré bekostigde de verbouwing om eventuele kritiek van de regering of de belastingbetaler bij voorbaat te neutraliseren.
    Sarkozy ging volledig mee in het verhaal dat nooit een intiem liefdesverhaal zou worden. En la Bruni straalde. Nooit lag de wereld meer aan haar voeten, iedereen hield van haar zelfs the queen - wat haar naar Naomi deed sms’en :“she fell for me before I could even open my mouth.” Ze was helemaal niet meer jaloers op de first lady van Obama, want die moest in de schaduw blijven van haar man, terwijl zij Sarkozy moeiteloos overschaduwde. Zelfs zijn flauwe grapjes counterde ze à la minute. Toen hij een keer uit frustratie dat hij wel aan zo’n mooi tafel mocht zitten maar op zijn honger moest blijven, zei: ‘I call you “girl”,  sous-entendu jij bent mijn call-girl, repliceerde zij zonder verpinken: ‘dan ben jij “mon petit”. Het gesprek was meteen afgelopen want de president zat zonder woorden en droop slapjes af naar zijn presidentiële vertrekken.

    Het kostte haar geen enkele moeite om hem rond haar vingers te draaien. Al bij hun eerste ontmoeting in Le Fouquet’s fluisterde hij haar toe: ”madame Bruni, quel plaisir, ik had u niet onmiddellijk herkend met kleren aan”. Bruni had zich voorgenomen dat gewoon doen het beste was om niet uit haar rol te vallen, en antwoordde, ‘mais monsieur le président, het is enkel in uw verbeelding dat ik volledig naakt ben, ik draag altijd een minieme vleeskleurige string die in photoshop makkelijk wordt weggewerkt. Als u vanavond niet alleen de president maar ook een heer bent krijgt u bij ons volgend rendez-vous eentje cadeau. Meer was er niet nodig geweest.  Bij hun volgende afspraak gaf zij hem een vleeskleurig koordje en hij had voor haar een behoorlijk grotere string in ruil in de Franse tricolore kleuren. Wit was de kleur van de koning van Frankrijk legde hij nog uit en blauw-rood de kleuren van Parijs. Kan zijn, dacht Bruni, maar dat draag ik niet. Bij een blauw-wit-rode string denk ik eerder aan blauwe plekken, verlies en nog eens verlies. Toch droeg Carla bij de eerstvolgende quatorze juillet de tricolore string als een sjaaltje rond haar nek. Sarko bleef stokstijf staan terwijl hij zich concentreerde op de bestorming van de Bastille.

    Toen ze trouwden gaf zij hem een kostuum van Napoleon cadeau en een maxi-cosy, speciaal voor hem gemotoriseerd op wielen. Pour toi, mon mini-Kozy had ze gefluisterd, alsof ze een liedje zong alleen voor hem. Dat het een verwijzing was naar Napoleon die eigenlijk op een ezel over de Alpen trok, terwijl hij op een steigerende paard wordt afgebeeld, hield ze voor zich, want Sarko was blij. Had ze de tricolore trappelzak  erbij gegeven die maxi-cosy in aanbieding had, zou hij zich weer vernederd gevoeld hebben. Maar nu niet. Verblind door de vergelijking met Bonaparte straalde hij wanneer hij ‘s avonds, zodra het personeel naar huis was, zijn pak aantrok en dan rechtopstaand op zijn maxi-cosy, met de hand op het hart, van zijn rechtervleugel naar haar ‘rive gauche’ reed. De eerste keer stond zij hem op te wachten in een erg blote Marie-Louise jurk. Ze dronken wijn uit het beste kristal en hij hield een redevoering in zijn beste Frans. Carla Bruni speelde bewondering en dacht aan Waterloo.
     Wanneer zij vrienden uitgenodigde lichtte er in de gang naar haar appartement een bord op: ‘silence, on tourne’ en dan maakte mini-Kozy een demi-tour met zijn maxi-cosy.

    In die bewuste week van de regionale verkiezingen had Sarko het zo druk gehad dat hij Carla Bruni in dagen niet gezien of gehoord had. Het was stil geworden in het paleis. Hij wou niet meer naar buiten, maar hij zou zich evenmin door de omstandigheden laten neerdrukken. Op zulke momenten had hij spijt dat hij niet voor een vrouw gekozen had die hem kon troosten, die één met hem kon zijn in de mindere momenten. Maar hij had meer voor de vorm dan voor de vrouw gekozen, want dat is beter voor het imago. Met Carla Bruni kon je immers overal komen, werd je door iedere man en vrouw benijd, leefde je in de verbeelding van alle Fransen, ook al was Carla altijd professionele mannequin gebleven, stralend volgens contract in de spotlights maar koel en afwezig als de de lichten doofden. Haar echte leven deelde ze niet met hem. Hij hoorde de roddels ook wel, maar overal waar camera’s stonden liep zij wel aan zijn hand.
     
    Hij trok zijn Napoleon-kostuum aan, zette zich makkelijk met een fles lekkere wijn en twee glazen in zijn maxi-cosy en reed naar haar appartement. Misschien is ze niet thuis, dacht hij want het bord licht niet op. Toen hij de geluiddichte ruimte binnenreed hoorde hij muziek en leek hij op een feestje terecht te komen. Hij zag de gewoonlijke lange haren en leren broeken die niet eens naar hem keken. Nooit wist hij wie bij haar begeleidingsgroep hoorde of wie vrienden stylisten of coiffeurs waren. Nu stond hij daar in zijn Bonaparte-outfit, maar die modepoppen waren meer gewoon en eentje zei: ‘Carla est dans le fond’, waardoor Sarko niet anders kon dan doorrijden. Daar zag hij haar. Ze droeg stiletto’s en een zwarte mini-jurk met lage ruguitsnijding. Ze sloeg haar haren met die typische Bruni-beweging naar achter in de nek en lachte zoals hij haar de laatste tijd niet meer had weten lachen. De man die haar zoveel pret bezorgde was de enige aanwezige in stijlvol maatpak.
    ‘Mon p’tit Napoléon’, schrok Carla Bruni toen ze Sarko zag. Sarko schrok niet minder toen hij de man in maatpak zag. Met een grijns zo breed als de Champs Elysées keek de Villepin van uit de hoogte op mini-Kozy neer. Sarko had twee mogelijkheden: ofwel deed hij alsof hij dronken was, ofwel speelde hij een verbitterde Napoleon Bonaparte, zonet verbannen naar het eiland Elba. Hij verkoos te zwijgen.


    17-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Plakkers van ogen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ze lachte weer met haar ogen en ik werd er naartoe gezogen. In gedachten draaide ik me om, om zo achteloos mogelijk naar de aquaria met kreeften te kijken, maar ik had het gevoel, neen, ik wist wel zeker dat zoals in een tekenfilm alleen mijn figuurtje zich omdraaide en mijn ogen ter plaatse bleven zweven, vastgeplakt aan die van haar.
    Plakkers van ogen zijn de meest wonderlijke ogen waarin je helemaal kunt verloren lopen, zalig zinnelijk overgeleverd, zonder nog te weten waar je bent. Ze zijn sterker dan magnetische ogen, die alleen metaal aantrekken en dan sta je daar met een houten kop of een hart van steen. Wanneer je probeert weg te kijken zeggen ze vlug “kom hier, kijk naar mij”. En als je de herinnering wil wissen kleven ze als een film op je eigen lenzen onder de huidplooi van je oog - gewoonlijk ooglid genoemd, maar ja, lid - zodat ze ’s nachts in het donker naar je hersenen worden geprojecteerd en je niet laten rusten. Zulke ogen zijn het, plakkers maar evenzeer durvers. En omdat niet iedereen ermee gezegend is, zeg ik: zalig de dragers van dergelijke ogen. In mijn ogen toch. Ik kan me inbeelden dat onze muzelmaanse broeders er anders over denken als een vrouw in alles verhullende niqab plakkers van ogen heeft. Kunnen ze die dan wel overplakken met een balkje? Misschien is het daarom dat ze elkaar niet in de ogen mogen kijken?

    Ik heb het altijd vreemd gevonden dat je de mensen niet recht in de ogen mag kijken. Vroeger zegden leraars dat ik om die reden arrogant en uitdagend zou zijn. Soms keek ik ze inderdaad met opzet in de ogen om hen te tonen dat ze mij met hun straffen niet konden raken. Maar ik vond het van nature normaal dat je iemand aankijkt die tot jou spreekt. Ik vond dat helemaal niet onbeleefd. Wegkijken, dat is pas boertig, vind ik nog steeds. Onder gewone omstandigheden is iemand aankijken voor mij interesse betonen, bij een veroveringsgesprek wordt dat interesse betonen in het kwadraat, en in een zakelijk gesprek staat het gelijk aan een demarrage naar dominantie.
    Laatst hoorde ik dat recht in de ogen kijken kenmerkend zou zijn voor homo’s. Ik wil er niet over denken, doet u dat maar in mijn plaats, maar ik zou eerder denken dat die géén oogcontact hebben. Elkaar in de ogen kijken is het logische gevolg van de positie tussen man en vrouw. Maar het zal wel van een of andere trendspotter komen, die moeten toch altijd nieuwtjes kunnen brengen. Ze doen maar. Vroeger mocht je “Memories” van Barbara Streisand geen mooi nummer vinden, nu is het dit weer. Onzin, toch. Waar moet je dan allemaal wel niet op letten? Ik vind de mannen die in Spandex-‘tights’ gaan joggen verdacht. Voilà. Geef mij maar de traditionele polderbroek van Champion. 

    Maar ‘revenons à  nos moutons’, hoewel ik eerder: ‘revenons à  nos poissons’ moet zeggen, want het verhaal dat ik wil vertellen speelt zich af in onze viswinkel. Toen het nog een winkeltje was van drie op drie, de ruimte voor de klanten, waren haar ogen mij niet opgevallen. Je stond vooral rond te kijken naar de andere klanten opdat zij jou niet voorbij zouden steken in de volgorde. Vooral wanneer het druk was zou je zo als een haring in een ton gerold worden terwijl je er zelf bij staat. Maar sinds de viswinkel een hal is geworden, te begrijpen in de ordegrootte van een sporthal, sta je als klant verloren in die ruimte. Niet meer als een peloton wachtenden voor en achter elkaar, maar als paaltjes op een rij, meters van elkaar verwijderd. De visvrouwen staan achter een geïmproviseerde toog en kunnen je nu een voor een in ’t oog houden. Als je bestelling klaar is stap je samen met de visvrouw die jou bediend heeft naar de uitgang van de sporthal, waar op een tafeltje een kasregister staat. Doordat de ruimte groter werd, kom je nu paradoxaal dichter bij elkaar dan ooit tevoren. Beeld je in dat jouw favoriete bediende bij de bakker of beenhouwer plots van achter de toog komt en vijftig meter met jou alleen wegwandelt. Hoe vreemd zou dat zijn? Wat zeg je ondertussen? Ga je intiem of kijk je nietszeggend voor je uit, waardoor de spanningsboog uiteraard vele graden wordt opgekrikt?
    De eerste keer dat ik in de vernieuwde vishal kwam stond ik een beetje verbaasd rond te kijken. Je zou kunnen zeggen dat ik floot van verwondering, ware het niet dat ik meestal fluit als ik niks ander te doen heb en zeker in een grote ruimte waar de akoestiek  mijn gefluit van het kastje naar de muur speelt. De plakkers van ogen achter de toog haalde me meteen uit de rij, glimlachte geamuseerd en liet me niet meer los. Ik dacht hé, en bestudeerde gespeeld geïnteresseerd een darm die uit de grond stak en waar later wellicht nog stroom zou doorgestuurd worden voor een toestel dat er nog niet stond. Het was niet meer dan een schijnbeweging, want zip, mijn ogen moesten terug naar haar, terug naar die glimlach, even bezijden kijken naar de andere klanten, kletskoeken terug naar die plakkers van ogen. Gotcha. Er was niemand anders meer in deze groteske ruimte. Voor alle duidelijkheid, er stonden nog veel klanten, maar ik had het gevoel dat ik daar alleen stond, tot niets anders in staat dan te kijken, gefixeerd, vol overgave. Ik had mijn bestelling en we begonnen aan onze eerste wandeling naar de kassa. We liepen zo dicht als op het gaanpad in een kerk, als op de rode loper in de cinema of bij de Oscars. Zij draaide haar ogen tot op de kortst mogelijke nog fatsoenlijke afstand van die van mij en zei: “mijn gat blijft ijskoud”. Die grote ruimte is inderdaad bedoeld als één grote frigo. Daarom is zij als een poolreiziger ingepakt, haar lichaam nog vormelozer dan dat ze een opblaasbed rond haar gedrapeerd zou hebben, maar toch vertrouwde ze mij toe: “mijn gat blijft ijskoud”. Wat moest ik daarmee? Nodigde zij mij uit om haar te verwarmen? Wou zij het ijs breken en een opening maken naar meer persoonlijk contact? Of zei ze dat zonder nadenken omdat ze nog zinnetjes moest inoefenen voor wat je zegt waneer je met de klant vijftig meter door die sporthal naar de kassa loopt? Ik moest in ieder geval snel iets terugzeggen, voordat ze het nog gênantere “voelt eens” zou zeggen. Dus gaf ik haar mijn beste Sean Connery-smile, wat meestal werkt met mijn korte witgrijze baard, en zei iets als “verse vis heeft zijn prijs” en vroeg meteen hoeveel ik moest.

    De volgende keer was het al van seconde één oogcontact en die glimlach. Ze had zich gekwetst aan de oesters en bij onze wandeling naar de kassa zei ze me “kijk ’s naar mijn vinger”, en ze bracht die zo dichtbij dat ik maar m’n lippen moest tuiten om haar uitgestoken vinger zalvend te kussen; “ik ben nogal geschrokken, je zou mijn hartje eens moeten voelen.” Gelukkig is die hal buiten die visbakken volledig leeg, er zijn geen struiken of boompjes waar een ogen-meisje onderweg naar de kassa achter gesleurd kan worden, door minder beheerste types dan ikzelf. Om iets volstrekt neutraal te zeggen wees ik naar het bordje aan de kassa - binnenkort ook op zondag geopend- en zei: “moet jij hier dan toch niet zeven dagen op zeven staan?” “Ja” antwoordde ze “ en ik zal hier helemaal alleen staan, want de anderen willen niet.” Ik reed met raadsels naar huis. Beeld ik mij dit in, begrijp ik de signalen verkeerd? Ik ben nog opgegroeid met een verklarend woordenboek over vrouwen geschreven door mannen, met zelfbegoochelingen als : als een vrouw neen zegt, bedoelt zij eigenlijk ja. De volgende keer moet ik haar echt testen, dacht ik slim. De volgende vrijdag stuurde mijn vrouw mij inderdaad weer naar de viswinkel met de bestelling voor twee tongetjes. Onderweg kreeg ik een idee. Als mijn visogenvrouw opnieuw de truc met de ogen doet bestel ik mijn twee tongen zonder meer en als zij mij dan weer met haar ogen naar binnen zuigt zal ik zeggen :”ik heb alleen twee tongen gevraagd, ik heb niet gezegd “wij-twee-tongen.” Ik vond dat een wetenschappelijk verantwoord experiment en verkneukelde mij al op mijn beurt. Ze handelde klant na klant af terwijl ze alleen oog had voor mij. Het duurde wel wat want het was druk en zij stond er alleen voor, maar, ik, was er en dat maakte haar zichtbaar blij. Eindelijk was ik aan de beurt. Ik zag haar uitdagend lachend van de kassa terug komen naar haar werktoog. Haar ogen plakten al van ver. Ik kon niets meer rondom mij zien. Maar ik stond klaar met mijn zinnetje : twee tongen en dàn, ik heb toch niet gezegd “wij” twee tongen.. Mijn mond gaat open als een vis op het droge en dan hoor ik “Wie is de volgende?”, niet uit haar mond, maar uit de mond van een man die normaal in het magazijn hele walvissen op het hoogste rek legt en die en die nu even ons vissenogenmeisje een handje komt toesteken. Ik hoor mezelf  geschrokken en met een veel fijnere stem dan bedoeld zeggen: “voor mij twee sollekes alstublieft”.
    Ik vis achter het net met mijn experiment. Volgende week eten we biefstuk.


    25-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vader Kerstman
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Hoe komt het dat de Kerstman en Sinterklaas zo goed op elkaar lijken? Waar halen die het geld voor al die cadeautjes? Leven ze nog ? Wat is er mythe en wat is er waar?
    De geschiedenis van Sinterklaas en de Kerstman is het tweede grootste geheim ter wereld. Op één staat het recept van Coca Cola. En dat is geen toeval. De uitvinder van Coca Cola beloofde de wereld zoet te houden met zijn wonderdrankje op voorwaarde dat er geen vragen gesteld werden naar zijn recept of naar zijn nakomelingen. Meneer Cola had immers twee bizarre zonen die geboren waren met een grote witte baard. Een ramp voor het publieke leven van iemand die zo beroemd en rijk was. Hij had er alles voor over om zijn zonen voor de buitenwereld verborgen te houden.   De enkele keren dat de kinderen van medewerkers mochten komen spelen, probeerden de zonen Cola die  vriendjes van een dag te kopen met cadeautjes. In een afschuwelijk opbod tegen elkaar. Jos wou niet onderdoen voor Rudolf en omgekeerd. Ze waren de koning te rijk, maar leefden ondergedoken, onbekend en onbemind en daarom vochten ze voortdurend met elkaar om de aandacht van vader Cola. Als Rudolf zei dat hij koning wou worden, zei Jos om Rudolf te overtroeven dat hij paus wou worden.

    Mijnheer Cola kwam vaak in België, we vermoeden naar het stoppekensfabriek  aan de brug van de azijn. Van die reizen bracht hij voor zijn zonen ondermeer boeken mee uit ons land. Rudolf was gefascineerd door een foto van de eedaflegging van Boudewijn als koning der Belgen. Het hoge baldakijn waaronder onze Boudewijn stond sprak tot Rudolfs verbeelding. Het was van rood fluweel met een boord van witte hermelijn. Zo waren koningen vroeger gekleed, dacht Rudolf, en hij liet zich een pak aanmeten van rood fluweel met witte hermelijn. Het werd zijn vaste tenue. Nooit wou hij nog iets anders dragen.
    Jos, die meestal in de peignoir van zijn moeder rondliep, wist dat een paus de enige man was die ongestraft in vrouwenkleren mocht rondlopen, dus werd de paus zijn vestimentair rolmodel. Vader Cola werd er gek van. Je zou voor minder. Zijn kinderen hadden niet alleen witte haren en een lange baard, zij kleedden zich iedere dag alsof het carnaval was. Kom daar mee buiten. Maar dat kon net niet, wat het probleem nog hopelozer maakte bovenop die eeuwige ruzies. Het is niet te verwonderen dat vader Cola hen, van het ogenblik dat ze redelijk volwassen werden, zo ver mogelijk van elkaar wou scheiden. Heethoofd Rudolf werd naar de Noordpool verbannen waar niemand hem kon zien; Jos de kille kikker werd naar het warmste land verbannen dat vader Cola zich toen kon voorstellen: Spanje.

    Rudolf genoot van zijn vrijheid na zoveel jaren binnenzitten en van de oneindige vlakten. Het zou niet lang duren of hij verblijdde de eskimo’s met zijn ijssculpturen. Er is een niet bevestigd verhaal dat hij een rendier uit ijs sculpteerde en zo vol was van zijn schepping dat hij niet kon geloven dat het dier niet tot leven kwam. “Leef”, brulde hij en smeet zijn beitel naar het ijssculptuur. Volgens de overlevering geschiedde toen een wonder. Het rendier begon zowaar te leven en werd voor altijd de trouwe reisgezel van Rudolf. De split in zijn voorhoef zou een herinnering zijn aan de plaats waar de beitel het ijsdier trof.

    Rudolf maakte pas echt fortuin wanneer hij, om de vrouwelijk eskimo’s te imponeren, enorme ijsborsten begon de hakken. Zijn  afgeronde ijsstenen waren zo perfect dat hij eerder de interesse van de mannen trok. Zij begrepen dat die gladde bollen beter overeind bleven in sneeuwstormen dan de rechthoekige huisjes die zij met ijs metselden. Rudolf nam een patent op zijn ‘iglo’ en generaties eskimo’s zouden geboren worden met een iglo in hun maag. Vader Cola kon eindelijk fier zijn op zijn zoon en sloot met hem een deal voor ijsblokjes in de Cola, en sindsdien werd Coke ‘on the rocks’ gepromoot.

    In Spanje had ook Jos zijn draai gevonden en met de financiële steun van papa beheerde hij al snel de grootste appelsienen-plantages van Spanje. Voor de pluk en buk had hij een voorkeur voor zwarte Moren. Jos was de slimste van de broers, want waar Rudolf verbaal nooit veel verder geraakte dan “Ho, ho, ho”, had Jos de reclame-wijsheid van vader Cola en al snel werden de ‘appeltjes van oranje’  een wereldwijd begrip. Hij was een behoorlijk liedjesschrijver en wanneer hij met zijn oogst naar de wereldmarkt trok bereidde hij die tocht voor met liedjes als “zie ginds komt de stoomboot”.

    Maar zelfs op die grote afstand ging de ruzie en de afgunst tussen de broers gewoon voort. Omdat Rudolf zich in het koude Noorden graag  verwarmde aan  schaars in rood fluweel en witte hermelijn geklede Xmas-babes, en hij de Cola van vader met iets sterkers aanlengde, hekelde Jos hem in een liedje dat we ook vandaag nog kennen: “Rudolphe the red nose reindeer”. Over de reactie van Rudolf kunnen we alleen in bedekte termen schrijven. We zeggen alleen maar dat de ‘zak’ van Sinterklaas in oorsprong niet zo groot was als in de latere legende en dat de scheldnaam ‘zwarte Piet’ niet zozeer op zijn helpers sloeg en zijn schimmel niet het latere paard was, maar wel, om het discreet te zeggen, een gevolg.  Van wàt vult u zelf maar in, zolang u maar niet zegt dat wij het gezegd hebben. Zelfs zijn oorspronkelijk naam “Jos” heeft tot op vandaag  een dubbelzinnige betekenis, die naar zijn knecht verwijst, om het  beleefd te formuleren.

    Zo kon het niet verder en vader Cola riep zijn reclamemensen bij elkaar. Die kregen alleen nog Cola te drinken tot zij een oplossing vonden. Onder die onhoudbare druk ontstonden dan de verhalen van Sinterklaas, de heilige man en de Kerstman, de bon-vivant.
    Geen enkele Cola-campagne heeft meer gekost dan hetgeen werd uitgegeven om deze verhullende verhalen over zijn zonen op de wereld los te laten en in de geschiedenis te schrijven. Dat de zonen ongebreideld cadeautjes mochten uitdelen deed hen het verhaal slikken. Vader Cola haalde opgelucht adem. Geheim twee lag vast en dat mocht gerust wat kosten. Coca Cola was ondertussen toch het grootste merk ter wereld geworden. Hij rekende er op dat de winkeliers, gesteund door de media, de verhalen zouden oppikken en uitvergroten tot hetgeen wij vandaag de dag ieder jaar van september tot december horen. 

    Jos kreeg van vader zelfs een extraatje dat gerust mocht vergeleken worden met wat “on the rocks” voor Rudolf betekend had. Vader lanceerde met de appelsienen van zoonlief de frisdrank “Minute Maid”. Jos mocht de naam zelf kiezen en wie even nadenkt herkent ook hier weer de roots van de Cola-familie. “Minuutje maat” was de verholen boodschap van Jos aan Rudolf.

    De marketing-boys van Cola fantaseerden een verleden voor elk van de zoons bij elkaar en hun mythe ging er in als zoete...Coke. Niemand vroeg zich nog af of Jos de Sint wel overal ter wereld op dezelfde avond door de schouw kon kruipen of Rudolf echt met zijn slee door de lucht kon vliegen. ‘De mensen willen bedrogen worden’, zei vader Cola altijd, maar toch hield hij vooral het beeld van Father Christmas in stand. Hij had het niet zo voor schijnheiligen in vrouwenkleren met dubbelzinnige attributen.
    Over het grootste geheim, het oorspronkelijke recept van Coca Cola weet ik echt waar niks. Over de geschiedenis van de Guldensporenslag daarentegen kan ik wel een en ander vertellen, maar dat doe ik niet. Ik wil voor geen geld Bart De Wever in mijn nek krijgen. Ik heb een nekske van nikske.


    15-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een grondig verhaal
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn liefste is de ligusterhaag in de achtertuin beu. Voor haar hebben zelfs evergreens een houdbaarheidsdatum. Want ook eeuwig groen wordt op de duur saai. Rode haagbeuk daarentegen, daar zit leven in, met afwisseling en warme gloed. Het is een keuze met passie. Wie weet wil ze mij over de haag heen vertellen dat ze mij een eeuwig groentje vindt dat bang is om te veranderen? Dus, ga ik mee in haar beuk-verhaal al hou ik er een breuk aan over.

    Sindsdien stop ik week na week een stuk ligusterhaag in de GFT. Ploeg ik de grond om, verwijder resterende wortels, plaats een hardhouten-boord, zodat we, zoals zij het formuleerde, voortaan een mooie scheiding zouden hebben tussen gazon en haag. Ik schrik niet langer bij het woord scheiding, zelfs al is het maar om te lachen. Op mijn leeftijd schud je onbegrijpend het hoofd. Hoe gigantisch moet de goesting zijn om er zoveel ellende mee op je nek te halen? Goesting, weten we ondertussen, gaat over, ellende blijft. Een scheiding in mijn haar is nog de enige die ik nog zou overwegen, moest dat mogelijk zijn met mijn breed uitgevallen middenstreep.

    Achter de boord moest ik de grond verhogen en verrijken met potgrond, zodat de rode haagbeuk in de beste omstandigheden geplant zou kunnen worden.   Ik zou grond halen in het containerpark, want die mag je gratis meenemen, als tegenprestatie voor het braaf sorteren en binnenbrengen van afval. De medewerkers composteren groenafval tot compostgrond, heet het in de(n) Antwerpenaar. Bleek dat ze die service hadden afgeschaft. Het was te veel werk voor te weinig gegadigden. En compostgrond, meneer, kan té rijk worden en bijgevolg giftig voor uw plantjes. Als uitleg kan dat tellen, maar waar ik dan gewone grond moet vinden konden ze mij niet zeggen.

    Ik laadde een spade en enkele zakken, niet die van het containerpark, in mijn auto en trok op zoek naar een morzel grond van dit overbebouwde land. Ik durfde het niet gewoon aan de overkant van de straat halen, zoals de mannen die in het voorjaar een nieuwe afvoerbuis in onze voortuin staken en extra grond nodig hadden. Dat is grond van de gemeenschap zegden die gewoon. Wellicht is het juist, maar ik durf niet zo goed mijn spade in de grond steken in het nabijgelegen park, helemaal al niet in de gewijde grond van het kerkhof. Ik ben geen “man at work”, draag geen oranje kledij van Van Beirendonck.

    Waar haal ik het dan wel? Kijk voor de aardigheid zelf eens uit naar een beetje makkelijk bereikbare grond die van de gemeenschap zou zijn en niet in het tuintje of de akker van iemand ligt, die niet onder de zoden of struiken steekt of vol stenen zit, zoals bij restjes van wegenwerken.

    Na een uur tevergeefs rondrijden dacht ik aan het verlaten stuk grond tussen de luchthaven van Deurne en de spoorwegberm. Vroeger reden we er met de kinderen wel eens langs op de mountain-bike, omdat je er je behendigheid flink kunt testen, zoveel putten zijn er in de baan. Ik was er nog nooit met de auto geweest. Omdat het zo’n verloren gelegen baantje is waar niemand passeert en door de jaren totaal stuk lag. Ik denk dat het nog een baantje van de Duitsers moet geweest zijn. Zij waren thuis aan de luchthaven waar ze in de Erla fabriek hun jachtvliegtuigen herstelden. Toen de Amerikanen de Erla wilden bombarderen, misten ze hun doel en dropten hun bommen op het centrum van Mortsel, met honderden slachtoffers als gevolg. Misschien was er wel een bom of twee op dat baantje gevallen?

    Daar de regenval van de voorbije dagen stonden er enorme plassen, zodat je de valkuilen niet zag. Maar als ik hier grond kon vinden, zou niemand me lastigvallen. Doorrijden dus maar. Tot ik tot mijn verbazing een zigeunerkamp binnenreed. Verlaten, weggestoken van onze drukke georganiseerde wereld die op geen dertig meter hiervandaan op de militaire baan voorbijraast. Ik had niet de indruk dat ze mij verwachtten. Moest ik zoals Fred Flinstone mijn wagen hebben kunnen oppakken om hem sneller te keren, had ik het zeker gedaan. Terwijl ik misschien heel erg welkom was geweest, als vredesgezant van de mensen die in huizen wonen, als vlotte bruggenbouwer, in ieder geval minder houterig dan prins Filip. Ik zou op illegaal gestookte drank getrakteerd zijn geweest en de zingeunermeisjes zouden met steelse blikken rond mij heen drentelen. Wie weet had ik wel nazaten van Django Reinhardt kunnen ontmoeten of toch minstens van de Gipsy Kings die mijn amateurgitaargreepjes met lachende tanden waartussen steevast één gouden, en kwinkslagen in een slavische taal die ik niet kon verstaan, maar die grappiger was dan die van Urbanus, hadden  kunnen optrekken. Maar net als hen was ik op zoek naar een morzel grond, zij het wel minder groot dan die zij nodig hebben om zich ergens thuis te kunnen voelen.

    Langs het kanaal, dacht ik dan, moet je toch nog een verlaten plek vinden waar je ongestoord enkele zakjes met grond kunt vullen? Hoewel ik mij daar ook niet gelukkig bij voelde. Stel dat iemand mij van op afstand putten ziet schuppen en met grote witte zakken in de weer zijn. Je kunt er in die verlatenheid rare dingen bij denken.

    Ik kreeg de kans niet eens om het uit te proberen. Langs het water loopt  een jaagpad waar je niet kunt schuppen, vervolgens is er een baan waar auto’s als gekken voorbijrazen, terwijl links containers staan als er geen andere opslagplaatsen gebouwd werden.

    Wat is dat toch met dit land? Moet je nu echt naar zee of naar de purperen hei om een schep zand? Wat lopen die Vlamingen toch te zeiken over hun eigen Vlaamse grond? In Vlaanderen is elk stuk grond van iemand anders. Er is alleen nog echt Vlaamse grond onder het Parlement en in de tuin van Filip De Winter of van Kris Peeters. En die zullen niet delen.

    Op het moment dat ik het dacht op te geven, zie ik in een veld nabij restaurant ‘de roeispaan’ enkele huizenhoge bergen gewone grond liggen. Geen rijnzand of ander commercieel zand dat uit de luiken van de binnenschepen is gehaald. Gewone grond. Een stukje opgepotte aarde. Ik keer mijn steven en haast mij naar een weg die mij naar die bergen moet leiden. “Verboden voor onbevoegden” staat aan de rand van de bolle kasseiweg. Wie zegt dat ik onbevoegd ben, denk ik fel. Bevoegd is ‘gemachtigd door de wet’, maar voor de wet zijn alle Belgen gelijk en men kan bovendien bevoegd zijn door ‘kennis’ of ‘ervaring’. Kijk, ik scoor drie op drie. Op grond van gelijkheid en ervaring, om van de kennis nog maar te zwijgen. Als er controle komt vertel ik ze dat ik een tip gekregen heb in het containerpark, omdat ze mij niet langer aan enkele zakjes grond konden helpen.

    Nog voor ik mijn spade in de voet van de berg kan steken, zak ik met beide voeten tot aan de enkels weg in het slijk. Mijn onnozele kop vindt het nodig van op zo’n moment ‘het slijk der aarde’ door mijn gedachten te flitsen. Totaal ongepast, maar wat doe je er aan. Ik was al blij dat het geen passend liedje was. Ik noem het mijn eeuwige koppijn. Als kind wou ik al eens ’koppen’ als ik een standje kreeg of in de hoek vloog. Toen is het begonnen. Ik wou dan kwaad lijken en kijken, maar het duurde niet lang of een of ander opgewekt liedje kwam onweerstaanbaar mijn plannen doorkruisen. Het is net als grote kak. Je probeert het tegen te houden omdat het er het moment niet voor is, maar toch moet je toegeven aan de natuur en jawel, in plaats van kwaad te zijn begon ik dan te zingen...

    Terwijl de witte zakken wegflapperen in de wind en ik dat verdomde zand niet in de zakken geschept krijg, draait er een witte wagen van de grote baan, de kasseiweg op. Mijn ‘cool’ zakt naast het slijk in mijn schoenen. Gelukkig is het iemand die zich even van het verkeer onttrekt, om rustig op de verlaten kasseiweg te keren en dan in andere richting weer in de rat-race mee te jagen.

    Vijf zakken vul ik. Het zijn zakken van gevlochten nylon, waar het slijk doorsijpelt. Wanneer mijn koffer vol zit, zit ook mijn blauwe jeans onder het bruine vocht. Gelukkig alleen aan de voorkant.

    Moe maar voldaan rij ik weg van de Wijnegemse bergen. Thuis voel ik dat ik me overtild heb en ik moet die zakken nog voorzichtig het huis door naar de achtertuin dragen. Tegen de tijd dat mijn allerliefste thuiskomt is de grond gemengd en verhoogd geharkt en wel. Ik glunder en verwacht een schouderkopje zoals men een klontje aan zijn paardje geeft. “Wat heb je nu gedaan, je hebt aarde gestolen”, hoor ik tot mijn ontgoocheling. “Ik wou je de wereld schenken maar ben niet verder dan een beetje aarde gekomen”, probeer ik nog aardig, maar mijn allerliefste doet alsof de helikopter die hoog in de lucht rondcirkelt al op zoek is naar mij.

    Later op de avond belt mijn dochter dat zij met haar man een huis gekocht heeft. Hun stukje grond, met  toekomstgericht zes slaapkamers bovenop. Ik kom van mijn grond en kus mijn allerliefste. Volgend jaar zal de rode haagbeuk meer voeten in de aarde hebben.


    11-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Noodgulp
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    “Vraag ‘ns of hij weer zijn ontslag zal geven zoals tien jaar geleden bij de ontsnapping van Dutroux?”, hoorde Annelies Van Herck de regisseur in haar oortje fluisteren. Die had het op de heupen van de nietszeggende zinnen die de minister weer aaneen breide. Hij wou vuurwerk in de studio. Ofwel help je dan de minister bij het zich vastpraten in cirkels die hij met zijn theorieën in het zwerk schrijft ofwel stop je hem koudweg af met een opmerking “out of the box”, waar hij, die zo met creativiteit wil pronken, nooit van terug heeft. 

    De vraag lag nochtans voor de hand, maar Stefaantje leek door die terugkeer naar het verleden behoorlijk van zijn melk; hij had zich voorgenomen van alleen over de toekomst te praten. Meer dan “dit is een belachelijke opmerking” wist hij niet te verzinnen en hij maakte met zijn stoel een kwartdraai om niet meer naar ‘die dwoaze vroemench’ te moeten kijken.

    Annelies wist haar koelbloedigheid te bewaren en beperkte zich tot een sober “meneer de minister, bedankt voor dit gesprek”. Terwijl de regisseur in haar oortje bleef roepen : “vraag of hij als falende verantwoordelijke nog “hulp” kan bieden, doe hem “hulp” zeggen.  

     De Clerck had ooit in de Zevende Dag bloedserieus het verschil tussen hoofdgulp en noodgulp uitgelegd. In zijn hoofd had hij het over hoofdhulp en noodhulp, maar dat was alleen in zijn hoofd en in hoofden van ‘bachten de kupe’. Hij zag uiteraard niet dat de presentator zich achter zijn hand verschool om De Clerck niet in zijn gezicht uit te lachen. Toen dan De Clerck toenmalig premier Verhofstadt plagerig zei dat hij altijd bereid was van zijn gulp aan te bieden, brak de presentator het gesprek plots af. Stefaantje keek verongelijkt en vond de presentator partijdig, stoppen op een moment dat De Clerck scoorde tegen Verhofstadt.

     Het was jaren geleden, maar in de wandelgangen noemde men hem nog altijd minister gulp. Hij verdween van het toneel naar Kortriek, waar iedereen geilig de gheer zegt en vriendelijk zijn gulp aanbiedt; maar nu Stefaantje terug was leek het er op dat hij was uitgebroken eerder dan dat er een carambole-reeks gedetineerden ontsnapten. “Ik zal pas opstappen als er... 29 gevangenen ontsnappen” verduidelijkte hij zijn standpunt de volgende dag. Vroeger zou hij gezegd hebben als er zeven maal zeven gedetineerden ontsnappen, maar sinds zijn uitspraken telkens als wollige tsjeventaal bestempeld werden, probeert hij vooral cryptischer te spreken. Dus, rekende hij vlug zeven maal zeven en kwam hij, zenuwachtig als hij is bij het kleinste probleem, uit bij 29.

    Gevangenen hebben dergelijke aansporing niet nodig, maar voor sommige partijgenoten leek het wel een leuke uitdaging uit te zoeken of zij die arme gevangenen niet aan ideeën konden helpen. Met als onderwerp: “riftje raftje, flidder fladder, je kunt ook vluchten zonder ladder”, wat de indruk moest geven dat deze mail een nieuwe stunt was van schrijfster Saskia De Coster, vertrok van op het hoofdkwartier van de CD&V een hotmail met nuttige tips voor gevangenen.

     Na de ontsnapping van Dutroux had Stefaantje tien jaar op zijn kin mogen kloppen. Daar is plaats voor: ‘ip Stefaans bakkesn kunter uij droain mé peird en karre’, zeggen ze zelfs in Kortrijk. Nu zou hij de spelregels zelf bepalen. Geen stoelendans deze keer. Dat Van Parijs, Leterme, Vandeurzen of Verherstraeten maar iets anders doen. Tkem me nie skiln, ik ben niet verantwoordelijk. De gevangenissen treffen schuld, mijn voorgangers, de politie, de regie der gebouwen, de media uiteraard en mijn politieke belagers, maar niet ik. Hebben zij mijn plannen als eens goed bekeken? Die zijn zo grondig dat ze na tien jaar nog niet voor iedereen duidelijk zijn.

    Ik ben het beu van altijd aan de kant geschoven te worden. Eerst werkt ons Marie-Dominique me uit het advocatenkantoor dat ikzelf heb opgericht en zet De Jaegere in de plaats van De Clerck. Dan vernieuw ik de partij en plan over heel het land bijenkorven om de mensen bij elkaar te brengen; merci voor de tip rond “de mensen”, zegt Leterme en hij pakt mijn voorzittershamer over. Ik verlies in basket van mijn koters en van Van de Lanotte; ik zet mijn schouders onder Interieur in Kortrijk, laat mij fotograferen in design-zetels, reik designprijzen uit aan verschillende scholen en weer is het niet goed.

    In de partij zeggen ze “doe maar uw schoon kostuum aan”, wanneer je minister wil worden. Al tien jaar koop ik de meest opzichtige dassen, ga mee met de trends van kleurrijke cool naar velouren nonchalence en dan nog zou ik er weer naast pakken? Het is toch te gek dat ik mij zou moeten vergelijken met de vintage-schoolmeesterlook van Vandeurzen, Van Parys en Verherstraeten? Niemand in de partij kan zoveel enthousiasme uitstralen als ik, mohow zeg; niemand komt nog maar in de schaduw van mijn glimlach en van mijn positieve lichaamstaal. En niemand ziet hoe die Verhofstadt mij ondertussen copieert. Ik praatte al over kunst en had langere haren en artistieke flair nog voor Verhofstadt naar Toscane trok, diene wietewoui. Ik was als enige  op de première van  Kasimir en  Karoline in Avignon. Wim Opbrouck zei me “kijkt ne kier nui, oewèst, die fransozen denken dat gij onze artistieke directeur zijt...”. “toet, toet, zei ik,  k’ben vanij'ens ne rappe sluinse, wè”.  Wim is a moat van mij, sinds hij als Gerrit  Callewaert uit Bavikhove, de rechten van de Vloanders op tv verdedigd heeft. 't ku me gi klotn sgeln dat ze ons niet altijd verstaan.

     Het kan zijn dat ze in Kortrijk van hun Stefaantje zeggen “ie jeet een tonge van lientjes”, maar hij moet dringend wel eens voor de spiegel gaan staan en oefenen, anders blijft hij voor altijd minister gulp, hoe vaak hij die nog mag aanbieden.

    Het verschil tussen en gulp en hulp kun je zelfs zien, daar heb je geen logopedist voor nodig. Ga zelf maar eens voor de spiegel staan en zeg na elkaar “hulp” en gulp”. Doe dit natuurlijk niet wanneer uw partner u kan horen. Zij zou kunnen denken dat  uw onderbroek onder hoogspanning staat zonder dat zij er bij betrokken was.

    Wanneer u achtereenvolgens in de spiegel “gulp”  en “hulp” zegt,  zult u zien dat bij hulp, enkel wanneer u de “h” goed aanblaast, een klein dampkringetje verschijnt. Als u geen verschil merkt hebt u waarschijnlijk net als Stefaan “stroent in jen ohen”.


    30-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. vetverbranders in staking
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Luister naar je lichaam, zeggen ze dan. Voor mij is dat niet moeilijk, ik ben een en al oor. Maar denkt u dat mijn lichaam ook naar mij luistert? Vergeet het maar. Mijn lichaam is nog eigenzinniger dan ik. Niet dat er motorisch wat met me scheelt of dat mijn mond opengaat wanneer ik toch beter zou zwijgen. Dat soort functies heb ik goed onder controle. Waar ik echt niks aan te zeggen heb is mijn metabolisme. Kreeg ik ooit de kans om die metabolisme-mannetjes te spreken, ze zouden verbaasd staan dat die zachtaardig man in wiens lichaam ze werkzaam zijn zo scherp kan uithalen. Het kan toch niet dat er in die hele enzymen-organisatie geen leiding gegeven wordt en dat die vetverbranders, om ze maar met de naam te noemen, mogen doen wat zij zelf goedvinden?

     Daar is zeker overleg tussen de leiding en de uitvoerders. Volgens mij ligt het probleem ondermeer in het feit dat die leiding zijn informatie haalt uit dezelfde gegevens die door dat lichaam worden opgenomen. Eigenzinnige enzymen kunnen daar misbruik van maken. Hoewel zij volgens mij nooit echt tekst en uitleg krijgen. Hooguit : “verbranden op maximum, of draai maar ralenti”. Meer niet.  
Misschien zijn er serieuze lekken in mijn lichaam? Of ben ik slachtoffer van job rotating? Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar ik denk dat er een verkenner is die in een soort uitkijktoren achter de ogen zit. Die stuurt wat ie ziet door naar de gedachtekamer, waar een team van vertalers-interpreteerders de nieuw opgenomen informatie toetst aan de data van de gedachtekamer, parallel met de kronkelactiviteiten van mijn hersenen op dat moment. De voorzitter van het team, je zou hem het brein kunnen noemen, interpreteert en beslist. Zijn rechterhand is de coördinator die naar de verschillende afdelingen, gerangschikt volgens levensfunctie, de bevelen top-down doorgeeft voor acties die ondernomen moeten worden. Ik sla misschien enkele lijnen over in het organigram, maar eenvoudig gesteld moet het ongeveer zo werken. Zo niet zouden wij maar wat pierewaaien.

    Maar ik vraag me af of er ook controle is achteraf? Want anders kan het lang duren alvorens fouten aan het licht komen? Zouden op die manier ziektes ontstaan? Als lichaam sta je daar toch behoorlijk machteloos tegenover. Ik wil het nu niet over lelijke ziektes hebben die het gevolg zijn van grove nalatigheden her en der of overmacht door foute job-rotating, het Peter-principe, zeg maar. Maar neem nu mijn metabolisme. Stel, daar zit zo’n Daantje onbekwaamtje als bewaker van de energiebalans. Dat is toch een ramp voor je lichaam? We eten omdat we dat graag doen, maar functioneel is dat om calorieën op te nemen die we nodig hebben, als bouwstof om te groeien, en als brandstof om te functioneren. Wie veel energie verbruikt, moet meer tanken, wie weinig verbruikt minder. Zo eenvoudig kan het zijn. Maar wat als zo’n Daantje niet tijdig zegt, jongens, de tank is vol? Zoals bij een auto, daar kun je ook geen 70 liter kappen in een tank van 50. Neen, zij laten ons lekker verder opladen, uiteraard zonder dat we zelf calorieën tellen, er is een hele fabriek daarbinnen om zich daar mee bezig te houden, en een mens heeft wel wat beters te doen.
Het teveel wordt dan bij de reserves gezet. Bij de mannen rond hun buik, bij de vrouwen op hun gat. En dat allemaal omdat er zo’n Daantje onbekwaamtje de tel kwijt is?
Het kan ook, en daar denk ik eerder aan, dat die vetzakken van vetverbranders mij in mijn vet laten stikken. Dat zij in plaats van het vet te verbranden, de bevelen van hogerhand in ’t vuur gooien.
Enkele voorbeelden: ik zweet eigenlijk nooit. Dat zegt al  genoeg. Ja, ik straal wel veel menselijke warmte uit, maar zweten is toch een teken van warmteafgifte, dat ze binnen vet aan ’t verbranden zijn? Ik wed dat zij alles uitzoeken om maar niet te moeten werken. “Zeg, heeft ons lichaam geen voedselallergieën, ja? Dan kunnen wij niet verbranden. Stuur die sla en dat fruit maar onverteerd naar de afdeling darmen. Of neen, sla die sla en de rest maar op bij de vetreserves. Leg maar een riempje extra rond zijn buik. Die zal nogal ’s verschieten. Hij moet maar weten dat hij niet alles mag eten” “Oei, wat staat er op die bijsluiter : obesitas is een mogelijke bijwerking? Ja, mannen wij gaan toch niet slimmer zijn dan de dokters, hé. Stockeer nog maar een centimeter of twee bij in de rondte.” “Wablief, gaat ons lichaampje iedere ochtend joggen? Dan moeten we zeker reserves opslaan, wij willen toch niet dat ie flauw valt halverwege in ’t bos”.

    Met diëten idem dito. Je zou denken dat de vetverbranders blij zijn dat ze iets minder moeten werken, maar het tegenovergestelde is waar. Want dan moeten ze aan de vetreserves beginnen en die worden niet zoals de dagelijkse voedselopname tot aan hun deur gebracht. Neen, daarvoor moeten zij naar hun magazijn. Uit protest gaan ze het vet halen bij mijn nek en polsen en verplaatsen het eerst nog een tijdje naar de buik. Natuurlijk kunnen ze de bevelen van hogerhand niet blijven negeren, maar als ze de kans zien om te laten voelen dat zij baas blijven in eigen buik zullen ze het niet laten liggen.

    Vorige vrijdag gingen we naar het toneel. Achteraf praten we in de cafetaria met de regisseur en met de fantastische actrice. Verstrooid neem ik al pratend ocharme vier blokjes kaas van elk nog geen kubieke centimeter groot. Het stelt niks voor, ik had al meer dan een maand geen grammetje kaas gegeten, maar ’s anderendaags lees ik op de weegschaal het verdikt: een volle kilo bijgekomen. Een cadeau van de vetverbranders. Verbijsterd luister ik naar mijn lichaam en hoor vettig lachend:”mag het iets méér zijn?”


    26-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mussen uit Gaiole Chianti
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Gaiole Chianti ligt op 11 km van Siena midden de wijngaarden van de Gallo Nero,het keurmerk van de Chianti Classico. Op het net hadden we een country house gevonden dat ons beviel voor vakantie. Het maakte deel uit van een Borgo (gehucht) waarvan al in 998 melding werd gemaakt. Op de kapel na, die in die duizend jaar nog geen steen verloren had, bleef er niet veel meer dan een ruïne.
    Elena Nappa, een modeontwerpster uit Milaan, toverde zo’n vijftien jaar geleden de ruïne om tot een droom-Bed & Breakfast met nog enkele vrijstaande huisjes voor wie een langere periode wil huren. De Borgo is niet makkelijk te vinden dus het loopt er niet storm, bovendien was het nog maar juni, zodat dat wij op het eerste weekend na, de enige bewoners van de huisjes waren. Ook in de B&B moet het kalm geweest zijn, want iedere dag kwam Elena met haar honden en katten voorbij gewandeld. Alsof zij niks anders te doen had. Onze relatie beperkte zich tot een vluchtige buona Sera of Sera zonder meer, zoals Italianen zeggen. 
    Pas thuis ontdekte ik op het net wat een bijzondere vrouw zij is. Niet zozeer omdat zij op tal van forums door gasten geloofd wordt als de ultieme gastvrouw, of omdat zij nu schatten verdient aan diezelfde gasten - een kamer kost per nacht tussen de 170 en 240 € - maar vooral omdat zij die droom van ruïne, waarvoor niemand een cent gaf, tot uniek vakantieverblijf, waarvoor je vele centen moet geven, helemaal in haar eentje realiseerde. Op tv zijn er reality-reeksen over avonturiers die alles achterlaten en naar de Provence of naar Toscane trekken om een gastenverblijf te beginnen. Maar hoeveel is er waar van die verhalen en hoeveel is bijgekleurd voor televisie? Terwijl Elena echt is, tastbaar nabij. Ik had haar verhaal zo uit  haar mond kunnen optekenen. Hoewel, toenadering zoeken had niet vanzelfsprekend geweest, haar honden zouden voor mij een te grote barrière blijven. Niet dat ik geen dierenvriend wil zijn, maar toch concentreer ik me liever op mensen.

    Iedere avond voor het slapengaan, inspecteerde ik de hele kamer op mogelijke insecten. Vooral nadat ik een zwart streepje met grote snelheid over het plafond had zien kruipen. Was het een duizendpoot of een kleine zwarte schorpioen, ik moest het niet weten, maar heb voor alle veiligheid de hele nacht helemaal onder de dekens liggen zweten. Liggen slapen kan ik moeilijk zeggen, ik heb altijd al het gevoel dat er ‘s nachts spinnen over mijn hoofd lopen, wellicht zijn het fantoompijnen van het haar dat er vroeger stond, maar hier had ik dat nog veel erger. En als ik dan toch insliep, schoot ik wakker uit een nachtmerrie dat die zwarte rups of wat het ook was, van het plafond onder mijn neus viel. De angst om met Hitler vergeleken te worden was op dat moment kleiner dan de angst dat dat beestje via mijn neus met zijn kleine pootjes in mijn hersenen zou kruipen en daar het toch al oververhitte crisiscentrum helemaal in de war zou sturen. Entomofobie noemt de wetenschap dat, ze doen maar, zolang het maar ver van mijn bed blijft. 

    Gelukkig heb ik geen ornithofobie, want vogels zijn in de Sienese natuur drukker in de weer dan thuis. Tijdens mijn slapeloze nachten hoorde ik de mooiste vogelenzang, heen en weer geflirt in gefluit zonder dat ze er moe bij werden. Overdag maakten de zwaluwen het mooie weer. Waar ze bij ons hoog in de lucht vliegen, om hun favoriete insecten te vangen, scheren ze in Gaiole als gekken over de grond en komen ze nippen aan het water van het zwembad, ook terwijl ik er in lig. Natuurlijk  duik je onder. Niet zozeer omdat ik vreesde dat ze mijn hoofd als eilandje zouden beschouwen, maar vooral uit schrik dat zo’n zwaluw met zijn puntige bek in mijn ogen zou vliegen. Mijn hoofd of mijn schouder lag meer voor de hand vermits groter, maar ik vreesde alleen voor mijn oog. Die zwaluw zou dan in die gelatine-bol blijven vastzitten en radeloos in achteruit fladderen terwijl ik, met die vogel in mijn oog, vooruit moet zwemmen om de kant te bereiken en die vogel met oog en al uit te trekken. Als straf zou mijn oogbol nooit meer van zijn bek gaan en neemt mijn oog plaats in de evolutie van Darwin bij het ontstaan van de  bolbekvogel.
    Ik dacht dat ik er zo eentje ontdekt had. Hij leek op een mus, maar zijn fijn bekje eindigde in een bolletje. Ik bleef ‘m in ’t oog gehouden en hij mij. Ik had de indruk dat mijn aanwezigheid hem zenuwachtig maakte. Daar was helemaal geen reden toe. Ik ben geen beroemdheid in Italië en ik raak toch nooit tot bij de dakgoot. Toch sprong hij binnen een afstand van een meter over en weer op die dakgoot. Nu en dan vloog hij naar de bomen iets verder, maar dadelijk zat hij er weer terug. En zag tot zijn ergernis dat ik er ook nog zat. Hij keek naar mij, maar ook telkens naar de muur zo’n metertje onder die dakgoot. Ik haalde mijn camera om mijn ornithologische vondst aan de wereld te kunnen bewijzen. Inzoomend op de muur merkte ik dat er over zo’n vijftien centimeter een voeg van twee vingers dik tussen de natuursteen ontbrak. Ik had het nog maar net gezien of onze vogel vloog zonder remmen in dat gaatje binnen. Het leek een Kamikaze-vlucht, maar toen ik meteen daarna luid getjilp hoorde begreep ik dat in ons huis, ik schat ter hoogte van de douche, in die muur van zo’n vijftig centimeter dik een nest vogeltjes woonde. Vandaar dat de kat regelmatig langs kwam gelopen met haar blik alleen naar boven en een air van 'is het eten nog niet klaar'. In mijn eenvoud dacht ik dat die Italiaanse katten gewoon hautainer zijn dan bij ons. Als mijn vogel daar eten komt brengen moet ik dat toch digitaal vastleggen, dacht ik. Ik zette mij in een stoel, camera in de handen, hoofd in de nek. In opperste concentratie en dus schrikkend als een kleuter wanneer daar zo’n zwarte kever als een kogelvogel aan mij voorbij zoefde of wanneer een witte vlinder zijn dronkemansvlucht in mijn observatieveld kwam uitvoeren. U moet maar eens naar de vlucht van een vlinder kijken. Daar zit geen lijn in. Dat buitelt en holderdeboldert maar. Moest er een vliegbrevet voor dieren bestaan dan zou een vlinder als eerste zijn vleugels moeten inleveren.
    In ieder geval ik zat daar als nooit tevoren één met de natuur. Ik voelde mij een kleine Richard Attenborough. Toen mijn vrouw vroeg of ik iets moest drinken, verbaasde ik mezelf dat ik fluisterend en articulerend als Attenborough antwoordde. De meester-documentairemaker zal er van kunnen meespreken hoe een vogel u soms bij de kloten kan nemen. Urenlang heeft hij daar schijnvluchten uitgevoerd terwijl zijn koters kermden van de honger en ik kramp kreeg in mijn nek. Het is pas thuis op het scherm dat ik zag dat hij een gewone mus was die blauwe besjes naar zijn kindjes bracht.

    Mijn finale fauna-ervaring kwam er bij de terugreis. We hadden nog maar net de zandwegeltjes verlaten en enkele kilometers op de slingerbaan naar Siena gereden, toen er een bambi in het licht van onze wagen de weg over huppelde. Ik heb niet gehuild zoals men gewoonlijk doet bij het zien van Bambi. Het was tenslotte vijf uur in de ochtend en we hadden nog 1350 km voor de boeg. 


    29-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lie Van der Loep, Cannes 1979
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Toen ik de tekening van de depressieve duif zocht voor de vorige column vond ik ook nog ander vergeten materiaal terug. Mijn vader was eind 1978 overleden. Ik was nog twen, de kinderen van mijn broers en zusters waren nog klein. Als troost en als middel om het samenhorigheidsgevoel te versterken was ik een tijdschrift voor de familie begonnen. Omdat er te weinig familienieuws is om zo’n boekje te vullen, maakte ik kruiswoordraadsels en zoek de 7-fouten tekeningen voor de neefjes en nichtjes en vooral, een eigen detective-verhaal, Lie Van der Loep. De voornaam herinnerde aan mijn overleden vader, de naam lag voor de hand. Het werden mijn eerste fictie-verhaaltjes. Gebaseerd op wat ik zag. Bijvoorbeeld op vakantie. Dertig jaar geleden gingen mijn vrouw en ik naar Cannes. Mijn oudste zoon, die enkele maanden later zou geboren worden, ging mee in de buik. Hij is ondertussen getrouwd en komt volgende week, wanneer we naar Toscane trekken met zijn vrouw bij ons house-sitten.

    Met het oog op de vakantie lijkt het me leuk, het vakantieverhaaltje van dertig jaar geleden te hernemen.
    Het ging als volgt:.....

    “Dat is pas vakantie...”, zuchtte Lie Van der Loep voldaan. Hij lag languit in bad en keek lui naar buiten. Het open venster kaderde als een zonovergoten schilderij de flank van de mont Chevalier, deel van het oude Cannes, met crèmekleurige huisjes en rode pannendaken, omringd van roest- en zilverkleurige rotspartijen, olijfbomen, reusachtige cacteeën, rose tot purperen bloemen, parasolbomen en hier en daar een groene spits, zoals van Gogh die schilderde. Links onderaan lag de Méditerannée met in de mistige verte “les ïles de Lérin”. Bovenaan zat een hemel in strak zuiders blauw.
    “Wat een weelde”, dacht Lie hardop. En dan die zon. Wij zouden al blij zijn met een tiende ervan. Hij lachte. Het was hem vanmorgen nog opgevallen dat in vrijwel alle wagens met een Belgische nummerplaat een regenscherm lag. Tegen de regen hebben we ons leren wapenen, maar tegen zo’n onuitputtelijke zon hebben we geen verhaal.
    Net als de andere Belgen in het hotel had hij zich de eerste dag meteen blootgegeven aan de zon. Van ’s morgens vroeg. Om toch maar geen straaltje te missen. Stel je voor dat de zon ook hier in staking zou gaan. Vandaag zat hij noodgedwongen binnen. Wachtend tot die eerste zon roodgloeiend onderhuids in hem onderging. Zijn vel leek wel gekrompen. Het bad was ook niet zo’n goed idee gebleken. Elke beweging deed nu pijn. Tja, de zon had geen forfait gegeven. Hij wel. Dan gaan we straks maar ‘mensjeskijken’ op de boulevard de la Croisette, was zijn besluit.

    In een hemd met lange mouwen en een pantalon, om zich zoveel mogelijk tegen de zon te beschermen, stond hij een uur later voor het ‘Palais des Festivals’. Toch maar nep als je het zonder de glamour van de vedetten bekijkt. Het filmfestival lag al enkele weken achter de rug. Misschien zijn er wel beroemdheden in het Carlton Hotel? Even later liep hij tegen Will Tura aan. “Hello Lie”, zei Will spontaan. “Ssst”, siste Lie terug. “Ik ben hier incognito. Straks komt iedereen met zijn problemen aandraven wanneer ze weten dat ik, detective Lie Van der Loep, hier ben.” “Okay”, zei Tura alsof hij Presley was en ze wandelden samen al pratende verder.
    “Messieurs, une photo?” hield een man hen staande. “Un souvenir de Cannes?” “God nee, zeg” mompelde Lie “met m’n rooie kop, zeker. Faites une photo de ce monsieur-ci”, ging Lie in z’n beste Frans verder. “C’est le fameux Will Tura.” “Will Tura? Connais pas”, zei de fotograaf. “Mais je suis le plus célèbre chanteur Flamand” kwam Tura verontwaardigd tussenbeide. “Aha, oe seid Wlaminque” zei de fotograaf verrast, in een Nederlands dat duidelijk in een Frans bad ontwikkeld was. “Alors, ik maek oe ne photò veuj ne prix spécial. Maain vader was ook ne Wlàminque, mais moi j’habite déjà depuis 32 ans ici. Allez, zèque ne kiej ‘smille’. Ze lachten. Hij drukte af.
    Het was een man van onbestemde leeftijd. Met geblondeerde haren die hem alle vijf seconden voor de ogen hingen en met verder evenveel plooien in zijn gezicht als in zijn nonchalante jeanspak. Wanneer je niet achteloos aan hem voorbijliep, klampte hij je aan tot je instemde. “Vous-êtes mes amis, ik maek oe noque ne photò. Gratuit, veuj nikske.” Ditmaal stak er echt een casette in zijn Polaroid. De eerste keer had hij gedaan alsof. Een goedkope truuk.
    “Tenez” en hij duwde Lie de foto in de hand. “Nog cinq minuten laten droquen. Is ’t nie scoon?” Over de eerste foto sprak hij niet meer. Hij toonde hen de prijs op de achterkant van zijn toestel: 50 FF (=385 BF). “Veuj oe quarante francs.” En nog voor Lie iets kon zeggen ging hij verder: “Allez, allez, da ès toch nie chère, hein? Avec le Carlton in den aktergront...” Lie nam zijn portefeuille. Tenslotte stond hij toch met Tura op de foto. Zonder blikken of blozen stond de fotograaf mee over de portefeuille gebogen. “Eh, ça c’est formidable, vous êtes un vrai détective...” riep hij uit. En zijn kleine ogen tintelden alsof ze Batman himself aanschouwden. “Du calme” zei Tura nu, “mon ami est incognito à Cannes”, maar de fotograaf ging ongestoord verder niet lettend op Tura’s commentaar.
    “Pouvez-vous me rendre un service?” “Ik ben hier met vakantie”, zie Lie “en ik heb me voorgenomen hier niet te werken.”
    “Vous avez raison, mon ami, je vous comprends, mais il est probablement maar ne kleine inspanningue pour vous en ik zaain ainsi ne grande problème kwaait. Qu’en pensez-vous, hein? Pour un pauvre compatriot?” “U hebt zeker dorst, puis-je vous offrir un verre de l’amitié?” En zonder antwoord af te wachten gooide hij vlug z’n hele winkeltje in een grote tas waar ‘mes outils’ op stond.
    “Ga je mee” vroeg Lie aan Tura, “dan recupereren we misschien het geld van de foto.” “Ik kan niet” zei Will, “ik heb zo dadelijk een afspraak met een Franse impressario.” Voor de zoveelste keer probeerde hij een doorbraak in Frankrijk te forceren. Het enige wat ie bij zijn vorige pogingen had geforceerd waren zijn stembanden. “Succes Will en tot ziens” wuifde Lie hem na. “Ciao” klonk het vlot en geroutineerd. Die Tura toch.

    “Je kent toch het Carlton hotel, dat enorme witte gebouw daar” begon de fotograaf, wanneer ze rustig achter een halve liter Elzasser-bier gezeten waren. “Daar logeren de groten der aarde wanneer ze Cannes bezoeken. Niet alleen filmsterren, maar ook politiekers, oliesjeiks, staalbaronnen...enfin, iedereen die geld heeft of over geld van anderen kan beschikken. Let maar eens op de wagens en hun nummerplaten. Soms lijkt Carlton wel een Rolls Royce-garage. Bon. Carlton is heel belangrijk voor mij” ging hij zonder verpozen verder.
    “Stel je voor dat ik toeristen zou fotograferen met een mooi plantsoen of met de Méditerannée in de achtergrond. Dat maakt toch geen indruk thuis, hein? Vous comprenez? Dus, ik heb de keuze tussen ofwel het casino, maar dat van Cannes is te bouwvallig, of het Palais des Festivals, maar dat is alleen interessant wanneer het filmfestival aan de gang is. En dan is er gelukkig nog het indrukwekkende Carlton. Dat doet het altijd. Mijn rekening is dus vlug gemaakt...” Hij smeerde de stembanden met een flinke teug Elzasser.
    “Ik haal me er wel de woede van de directie mee op m’n nek maar, soit. Ze beweren dat ik hun gasten lastig val. Alsof ik geen dure Carlton-logé van een gewone toerist kan onderscheiden...” Lie voelde zich meteen gecatalogeerd. “Enfin, dat is een van de redenen waarom ik mijn probleem niet zelf kan oplossen. Zonder die vete was ik al lang naar de directie gestapt. Bien sûr. maar nu? En er staat hen wat te wachten, hein. Ik heb het nu al enkele weken in ’t oog. Die kereltjes bereiden een kidnapping voor. Jazeker, ik zie het zò gebeuren. Ze wachten alleen nog op het goeie moment.”

    “Wie zijn ‘ze’” vroeg Lie, om toch enige interese te betonen.
    “Eh, bien, die donkere mannekens, hein. Italianen, denk ik. Die hebben het kidnappen toch van in de wieg mee? Er gaat geen dag voorbij of ze hangen rond het hotel. Soms zie ik er langs de zij-ingang aan de rue du Canada binnen wippen. Er zijn ook beren van venten bij, geknipt voor de ‘lutte américaine’. Ik heb er foto’s van gemaakt. Wanneer u vanavond naar mij thuis komt zal ik ze u geven. Vorige week heeft een van die kerels me nog een opdonder verkocht. Omdat ik hem fotografeerde. Hij zei dat hij geen domme toerist was en scheurde de foto in stukken. Sindsdien durf ik ook niet meer naar de politie. Ik ben bang want ze houden mij in ’t oog. U kennen ze natuurlijk niet. Dat is één. U bent bovendien detective, dat is twee...” “En ik ben met vakantie, dat is drie” voegde Lie er snel aan toe. “Evidemment, mon ami. Maar ze laten mij in ’t Carlton niet meer binnen. Enne, wanneer u dit zaakje samen met mij wil opknappen, kom ik misschien terug op goede voet met de directie te staan en zit er voor u ook wel wat aan vast, dat weet ik zeker. Qu’est-ce que vous en pensez?”
    Lie dronk peinzend aan zijn pint.
    “Ecoutez, une proposition; ik betaal u de kosten van het Carlton privé-strand. Zo hebt u uw vakantie en ben ik gerust met u als detective in de buurt. Ik doe dan wel teken wanneer er iets op til is...
    Dàt zinde Lie al meer. Daarstraks had hij al een glimp opgevangen van het Carlton-strand. Daar wou hij best liggen. Met een cool drankje erbij, in een luxueuse fauteuil. Met uitzicht op de mooiste meiden van de Méditerannée, enkel gekleed in een lapje textiel ter grootte van een halve dameszakdoek. Als symbolische gevarendriehoek of als een intieme wegwijzer naar eenrichtingsverkeer?
    “Afgesproken” zei Lie, “maar ik kan u niets beloven.”
    “Beloof me nu maar dat u vanavond de foto’s komt ophalen. Ik woon in de rue d’Antibes, nummer 27.” Dat wou Lie wel doen. Het lag tenslotte op de weg naar ‘Le mal assis’, het restaruant waar hij zich op Bouillabaisse wou trakteren.

    De rue d’Antibes was een steile bochtige straat, waar de Fransen naar hartelust hun koersaspiraties botvierden. Het huis op nummer 27 was helemaal zwart geschilderd. De hoge, smalle vensterluiken waren ooit paars geverfd. Aan de deur hing een bordje “Mimouche - medium. Travaux occultes”. Hij woonde met haar samen. Binnen was het - beroepshalve - zo mogelijk nog donkerder. Hij had een donkere kamer nodig voor zijn “ontwikkelingswerk’ en zij hield haar séances ook liefst in het duister.
    Nadat Lie enkele portretten van boeventronies in de handen gedrukt had gekregen, las Mimouche nog vlug in zijn hand dat hij zijn taak snel tot een goed einde zou brengen.

    De Bouillabaisse was niet aan Lie besteed. De volgende morgen proefde hij nog altijd de Méditerannée in z’n mond en in zijn neus hing de geur van een verlopen vismarkt op een warme dag. Maar.., hij zat op Carlton-beach en dat bracht hem makkelijk op andere gedachten. Stel je voor, je kon je hier zelfs laten masseren. Er was een bar américaine op het strand en je kon ook uitgebreid dineren ‘à la carte’. Na een halve dag begreep je niet meer waarom er nog night clubs in de buurt waren. Hier zag je pure natuur, geserveerd met een spontaniteit die het daglicht kan verdragen.
    De rekeningen getuigden van eenzelfde spontaniteit. Maar ja, die waren voor de fotograaf. Lang niet gek, dacht Lie. Wanneer die plaatjesschieter me niet om de haverklap komt lastigvallen, beleef ik hier misschien een lange hete zomer.
    Natuurlijk had de fotograaf meer oog voor Lie en de andere luierende lichamen op het strand dan voor het Carlton. Telkens Lie in de richting van de dijk keek, stond die daar te wuiven. “Ca va?” riep ie dan en grinnikte, terwijl hij voor de zoveelste keer met zijn benige vingers door zijn haren kamde.

    Twee dagen later was het uit met de pret. Lie lag juist de gracieuse bewegingen van twee dames aan de pingpong-tafel te bewonderen, toen hij van op de dijk hoorde roepen. “Monsieur Van der Loep, venez, vite.” Lie schikte zijn kleren fatsoenlijk en liep naar de panikerende fotograaf.
    “Ils sont là, monsieur Van der Loep, Regardez.”
    Als gieren rond een prooi hadden enkele mannen opvallend rond het hotel postgevat. Sommigen leken zo breed als ze groot waren. “Ze zijn met meer dan anders. Ik vrees dat er iets zal gebeuren...” En de fotograaf, hoe bruin ie ook was, werd wit rond de neus. De Croisette baadde in de gewoonlijke drukte. Wanneer ze nù hun slag slaan is de kans groot dat niemand er iets van merkt, constateerde Van der Loep. “Allez-vous en” trilde de stem van de fotograaf en hij duwde Lie in de rug vooruit.

    Toen Lie de Croisette overstak, zag hij nog net twee mannen het gebouw langs een zij-ingang binnendringen. Lenig als een panter ging hij er achteraan, gevolgd door een bijna hysterisch geworden fotograaf, ... die in het donker van de gang zag hoe Lie door de twee mannen werd vastgegrepen en meegesleurd. Hij probeerde “au secours” te gillen, maar z’n stembanden hadden het begeven. Arme fotograaf.
    Radeloos liep hij heen en weer. Ze moeten binnen toch merken dat er iets gaande is? Wat hebben ze met monsieur Van der Loep gedaan? En waar blijft die verdomde politie? Hebben ze dan geen telefoon in dat weelderige Carlton? Of wordt iedereen onder schot gehouden? Mon Dieu, ik durf niet binnen te gaan kijken. Ondanks de drukkende hitte liep de fotograaf te ijsberen.
    Plots kwam Lie Van der Loep alleen door de grote ingang naar buiten gestapt. Hij stevende recht af op de fotograaf, die op z’n benen stond te trillen.
    “Que passe-t-il?”, riep die met overslaande stem, toen Lie nog enkele meters van hem verwijderd was.
    “Espèce de cornichon, u hebt me lelijk voor schut gezet...” brulde Van der Loep.
    “U hebt mij hun privé-veiligheidsagenten laten ontmaskeren, bloemkool die u bent.” “En als fotograf deugt u ook niet...”
    Lie smeet de bleekgeworden Polaroid-foto op de grond. ‘Un souvenir de Cannes’ stond er op.


    28-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Depressieve en durvende duiven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Wat is dat toch met die duiven? Ik begrijp dat ze blijven zitten wanneer ik ’s morgen kom aan gejogd. Wellicht loop ik te traag, maar bij het fietsen was het vanmorgen net eender. Als ik niet als gek “pas op duifkens “ roep, heb ik om 7u ’s morgens al duifkens geplet op mountainbikese wijze.
    Zijn die duiven depressief? Of zijn zij gestegen op de evolutieschaal van Darwin en kijken ze nu op ons neer? Op ons neerkakken doen ze al. Wellicht gaat neerkijken en neerkakken samen? Ik heb het eens meegemaakt. De eerste dag in Brussel, in volle stad. Plas op mijn jas. ’s Anderendaags terwijl ik het voorval in Antwerpen ben aan ‘t vertellen krijg ik kak op mijn hoofd. Was het dezelfde duif? Was het uit rancune?
    Duiven beschikten nog voor de mens over een GPS, kan het dan niet zijn dat zij nog andere menselijke trekjes hebben? We weten al dat zij enorm bezitterig zijn, zie maar hoe de melkers spelen op het weduwschap, maar zouden zij ook als de mensen op wraak zinnen?
    Neem nu de duiven in mijn straat. Een hele dag zitten ze aan de overkant in de bomen te koekeloeren en te flirten, maar als ik de poezen in de achtertuin eten geef zijn ze erbij. Wat zeg ik, zitten ze klaar nog voor de poezen goed en wel wakker zijn. Ik ga niet beweren dat zij reclameren als ik iets later ben met het eten, maar het geeft toch te denken dat zij regelmatig als kamikazes tegen de schuifdeur vliegen.
    Mijn straatduiven zijn zo arrogant dat ze de poezen met hun gefladder gewoon wegjagen om hun eten in te pikken. De poezen zijn er zo door getraumatiseerd dat ze zich zo snel mogelijk volvreten, met alle gevolgen van dien. Wanneer ik hun dan aanmaan van hun terrein te verdedigen, kijken ze mij met zo’n ongelukkige blik aan dat ik maar in hun plaats de duiven wegjaag. Die nemen dan onmiddellijk wraak door in eerste instantie niet verder te vliegen dan mijn nieuw hardhouten terras achteraan in de tuin en er duchtig hun misprijzen uit te kakken. Is het toeval dat ze de toer van het huis doen en zowel scherend langs de gevels tegen de ramen vooraan als tegen de ramen achteraan hun handtekening te plaatsen.
    Gelukkig weten ze niet alles, want van alle auto’s in de straat werd de auto waar ik enkele jaren mee gereden heb van de voorbumper tot de achterbumper over de voorruit, zijruit, motorkap en dak volgescheten. Met een hardnekkige mélange die je er nauwelijks afgeschuurd kreeg. Ik heb meegeholpen ook al heeft mijn jongste zoon die auto al maanden geleden van mij overgenomen. Wraak misplaatst. Het kan zijn dat deze duiven te veel rood vlees eten en agressief worden omdat ze hun vleugels alleen nog uitslaan om van hun boom naar de etensbak en terug te vliegen.

    De duiven in het park zijn anders. Dat zijn nog echte reisduiven. Je ziet dat aan hun afgetrainde lijven, tegengesteld aan die dikzakken van duiven in mijn straat. Deze duiven maken hun kilometers. In de halve fond al tot 500 km per vlucht. Bovendien eten zij als eens vreemd. Franse kost in Quivrain of St Quentin, olierijk in Barcelona. Misschien is hun vliegen op Barcelona wel een van de oorzaken van hun nonchalance. Wetenschappers hebben daar cocaïne in de lucht aangetroffen en amfetamines, opium en lsd. De mens heeft daar voorlopig nog geen last van maar, wie bewijst mij dat duiven daar niet aan onderdoor gaan? Misschien vliegen zij net op drugshoogte in de lucht, zoals luchtvervuiling zich in de hogere luchtlagen verplaatst.
    Gedrogeerde duiven, het zou kunnen. Wat krijgen die allemaal niet in hun eten voor het vertrek? Vergelijk het met coureurs. Ook daar is de stap van doping naar cocaïne klein. En dat steekt dan nog in grote lijven, wat moet dat bij zo’n kleine duif teweegbrengen. Misschien zoeken zij de lucht van Barcelona wel op om te vergeten dat zij depressief zijn. Want wie gelooft die duiven nog?

    Hun grote voorbeeld, de vredesduif, is al lang geen role model meer. Zij is aan lager wal geraakt en heeft haar vredespalm al lang ingeruild voor Special Palm. Tot voor enkele jaren waren er elke zondag speciale radio-uitzendingen voor duiven. Nu moeten ze het zelf maar uitzoeken. De duivenbond stelt niks meer voor. Niemand noemt zijn lief nog 'mijn duifke'. Niemand zingt er nog van zijn duivenkot. Of van La paloma blanca en dat is maar goed ook, want die huppeldepup van George Baker stelt niks voor naast het historische La Paloma, het meest gecoverde lied ooit. U kent het misschien van Harry Belafonte en Freddy Quinn, maar er werden niet minder dan 2000 versies opgenomen. Dat is enkele honderden meer dan Yesterday van de Beatles.
    La Paloma gaat terug op een liefdessage van verslagen Perzen, opgetekend door de Grieken. Vijfhonderd jaar voor Christus zagen de Grieken hoe de Perzen na hun mislukte invasie bij de berg Athos, witte duiven loslieten uit hun zinkende schepen. De Grieken hadden nog nooit witte duiven gezien en kenden die vogels meteen mythische mogelijkheden toe. ‘Amor vincit omnia’ schreven die duiven in de lucht, in het Latijn om die Grieken te kloten. De Grieken, die ook toen al sterk konden overdrijven, schreven dat die duiven een laatste groet overbrachten van de stervende krijgers en zeemannen aan hun geliefden thuis. Die magische reputatie hebben de duiven fier de wereld rondgedragen. Van het jaar nul tot nu. Liefde en duiven hoorde sindsdien bij elkaar als konijn met pruimen. Ze werden bezongen en vertroeteld. Ze bestendigden hun aanwezigheid in taal en kunst. Tortelduifjes lieten eeuwenlang witte duiven vrij om hun liefde naar de vier windstreken uit te dragen. Wereldwijd werden ze belangrijker dan de koning van de wildernis, die alleen nog in een klein gewest ergens aan de Noordzee symbool mag staan. Maar ook duiven delen in de duivelse mode dat alleen de hype van de dag nog telt. Het is niet meer leuk duif te zijn in deze deprimerende tijden.


    26-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Twee communicerende vaten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Vandaag las ik nog in de krant: in feite zijn Open VLD, LDD, NVA en VB communicerende vaten. Wat de een wint, verliest de ander. Volgens de natuurkunde klopt dat. Met elkaar verbonden vaten beïnvloeden elkaar. Maar de wet gaat verder: ‘tot eenzelfde niveau bereikt is’. En dàt is in de politiek alleen figuurlijk waar. Het lage niveau is overal ongeveer hetzelfde. Synoniem voor zo goed als inhoudloos. En iedereen weet “holle vaten klinken het luidst”.

    Nochtans blijven publiek en media naar die rechtse communicerende vaten luisteren. Dat was jarenlang het geval bij het ondertussen folkloristische VB. Nu luisteren ze met het verstand op nul, want zo hoort dat bij de brulboei, graag naar het vat LDD. Je bent er niks mee, maar toch. Tenzij je dubbeldek autostrades belangrijk vindt of u laat vangen door de vlaktaks.

    De NVA wil de crisis opvangen met de afrit Vlaanderen. Heel de wereld weet dat de crisis zijn oorsprong vindt in de onverantwoorde hypothecaire leningen door Amerikaanse banken, maar voor NVA en andere rechtsdragenden is het de schuld van de Walen. Vlaanderen zou als enige gespaard gebleven zijn, moesten we niet zoveel bijdragen aan Wallonië. Moesten we onze eigen hospitalisatieverzekering hebben en onze eigen Vlaamse energie. Het publiek knikt en slikt. En vergeet daarbij dat onze belangrijkste bank en onze energieleverancier inmiddels in Franse handen is. Er is niemand die een rode kaart geeft voor zoveel onzin.

    De niet minder rechtse Open VLD mag zand in de ogen strooien met de asociale jobkorting. De beloning voor de werkende Vlaming. Nooit eerder verloren zoveel mensen hun werk, maar de blauwen blijven doen alsof iedereen die geen werk heeft werkonwillig is en dus op termijn gestraft moet worden. Ook wie ziek valt of gehandicapt is, wordt op termijn uitgeschakeld.
    Ze willen de gezondheidssector naar zich toetrekken. Om te privatiseren en ziek Janneke en Mieke om de tuin te leiden met een PGB, een persoonsgebonden budget. “Hier is uwe zondag, manneke”. En als die niet toereikend is, tant pis.
    Ze krijgen zelfs de steun van Kathleen Cools en Lieven Verstraete. “Wat is er mis met winst maken in de gezondheidszorg, bleven ze Mieke Vogels en CD&V-er Van Ackere voor de voeten werpen. Omdat zoiets niet etisch is, durfden zij te antwoorden.
    Als journalist zou je die vraag niet eens mogen stellen, maar de VRT heeft bij deze verkiezing ingezet op het rechtse vat. Geen kritische vragen aan rechts, terwijl links aan het kruis mag genageld worden. “Wat is dat daar allemaal bij de sp.a? Freya Van den Bossche zegt onomwonden dat ze graag minister van Cultuur zou worden.” Dat ook Bart Tommelein die voorkeur heeft uitgesproken en de kleine (=jonge) De Gucht geeft niet, maar Freya! Liesbeth Imbo ontlokt Tobback een commentaar daarover en haar vriendje in Terzake, Emmanuel Rottey, haalt over dat onbetekenend item zwaar uit tegen Caroline Gennez. Die pareert uitstekend, brengt het onderwerp op de echte inzet van de verkiezing: willen de Vlamingen op 8 juni wakker worden in een rechts egoïstisch Vlaanderen? Maar Rottey luistert niet. Hij heeft de grootste megafoon van het land in de hand. De socialisten zullen bloeden tot ze rood zien.

    Voor één keer wil ik Amerika tot voorbeeld nemen. Zou het niet beter zijn wanneer wij hier ook de keuze hadden tussen slechts twee mogelijkheden? Twee communicerende vaten, een rechts en een links, vertaald in Egocraten en Democraten.
    En dat al die rechtse egoïsten het in hun vat onder elkaar uitvechten. De Winter, De Wever, De Decker, De Gucht. Er mag maar één “De” overblijven. De Chef van de Egoïsten. Die neemt het dan met zijn vat op tegen een vat socialisten en Groenen. Over de toekomst van dit land, over onze “samen”leving. Zodat we een duidelijk vergelijk krijgen over de essentie, gedocumenteerd met argumenten, zonder te focussen op personen. Zodat we kunnen kiezen. Rechts zal ook dan wel het luidst roepen, maar misschien zullen de mensen, goed geïnformeerd, toch uit een ander vaatje willen tappen.
    Zoals Abraham Lincoln een democratische regering noemde: een regering “van, door, maar vooral “voor” het volk.


    10-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De appel van Eva Boonen (heet coke)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Boonen is de populairste sportman van het land. Kinderen dragen hem op handen, vrouwen willen hem in hun handen, in hun armen en verder némen. Thuis heeft hij een lieve Lore die nog meer van hem houdt dan al die supporters samen. Een gewone mens hapt hier al naar adem, zwijmelt misschien bij zoveel chance, maar bij Boonen gaan de gelukzaligheden nog verder. Hij heeft ook nog een prachtige villa om in te wonen, een loon dat in de miljoenen loopt en bazen en verzorgers die in zijn gat zouden kruipen moest hij even niet omkijken.
    Toegegeven, fietsen doet pijn aan het gat en wanneer het regent word je nat, maar er zijn ergere dingen in het leven. Boonen moet zelfs niet meer meedoen wanneer de echte koersen er aan komen. Zolang hij maar voluit gaat in de kasseikoersen rond de Vlaamse kerktorens en in Noord-Franse velden. Voor dat duivelse dokkeren zijn dikbilcoureurs als hij gebouwd.

    Wij zijn al blij dat we tussen Quatar en de Scheldeprijs soms mogen juichen. Jij bent de enige die Spanjaarden en Italianen boonen kan laten fretten. Wat je daar voor moet slikken willen we eigenlijk niet weten. Dat je minstens Viagra slikt kan je koersbroek niet verbergen. We vinden het vreemd en kijken discreet weg. Ook daar zal je een streepje voor hebben. Want wanneer we zelf na het fietsen in de douche staan moeten we goed zoeken of we nog een jongetje zijn. Wij zijn dan ook niet zo getraind en krimpen van kou, vermoeidheid en zadelpijn. Maar hé, Tom, we kunnen er mee leven dat jij alles hebt.

    Eva had ook alles en kijk es wat er van haar geworden is? Ik lees het niet in de commentaren, maar in dit coke-verhaal lijk je nog het meest op haar. Jij bent vooral Eva Boonen, voor wie het paradijs niet genoeg is. Er moet nog een roes naast zijn. Een verboden vrucht. Een kick bovenop de kick. Doe nog een streepje bij die derde kassei.
    Jij kunt toch niet zoals Devolder zielig zondigen met een zak friet? Vedetten leggen daar liefst een lijntje bij. White powder for white power. Witte boorden hebben dus witte neuzen, BV’s zijn aan het lijntje, zelfs snotneuzen hebben witte neuzen... Maar alleen jij moet ’s anderendaags op bevel plassen. Is dat oneerlijk? Kom nou, dat is toch niks naast alles wat je er voor in de plaats krijgt?
    ‘Keep your nose clean’, was jou uitdrukkelijk gevraagd. Anders zet je niet alleen jezelf, maar ook heel de ploeg voor het blok. Een volgende keer kunnen we niet meer lachen met ‘Tommeke, Tommeke, wat doe je nu’.

    Het gaat niemand aan wat jij privé uitricht, maar als zelfs the China Morning Post, de Nieuw-Zeelandse ‘Timaru Herald’ of ‘Gulf News’ uit de Arabische Emiraten onmiddellijk weten dat jij op een Mols terras hebt zitten drinken, heb je weinig privé over. Voor zo'n 'covering' moet de koning al dood gaan, besef je dat? Wat moet dat zijn als jij dood gaat? Denk jij dat de koning dan het nieuws haalt wanneer hij met een witte neus op een Mols terras voor zich uit zit te lullen? je zou verdomme blij moeten zijn. En er zeker mee kunnen leven dat je naam voortaan zal vergezeld gaan van “I’ve got cocaine, running around in my brain”, dom di dom Tom. En ook dat franke tongen daar aan toevoegen: “ coke krijgt meer vrij spel in een leeghoofd dan wanneer het tegen een muur van hersenen moet opboksen.”

    Het is ook zo’n banaal verhaal, Tom. Van Steenbergen haalde het nieuws met gokschulden. Daar kon je nog iets bij voorstellen. Hij verspeelde zijn geld aan Chinese pokertafels. Daar zat tenminste nog een Humphrey Bogart-film in. Bovendien dook zijn zesdaagse-partner Palle Lykke in de koffer met zijn dochter Fanny, die begin jaren zestig topless zonnebaadde, zo vertelde een klasgenoot die uitzicht had op de tuin van Rik. Woodstock moest dan nog komen. Zo'n dingen voedde de verbeelding.
    Daarmee vergeleken is dat verhaal van die black-out zo flauw. Of zo erg. Want het betekent dat jij geen vrienden hebt die jou beschermen tegen gasten die cocaïne in jouw neus proppen terwijl jij strontzat bent van teveel pils. Iedereen ziet je graag, maar in feite ben je helemaal alleen in je Dom di Dom club.

    In ’40 mobiliseerde Nederland soldaten met het lied : “Rats, kuch en boonen, is het soldatendiner..."
    Ik hoop dat jij het publiek ooit nog voor jou kunt mobiliseren met uitzonderlijke sportieve prestaties. Win hun harten met echte koersen zoals Luik-Bastenaken-Luik en de Ronde van Lombardije. Maak daar je core-business van, dan vergeet iedereen meteen die coke-business.


    29-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ren Renders ren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen In “Trappen voor het geheugen” (zie lager) had ik verteld dat ik dagelijks voor dag en dauw een halfuurtje ga fietsen. Sinds enkele weken doe ik er een halfuurtje joggen bovenop. Fiets in de garage en onmiddellijk het park in. Frank Vanderlinden liep zo 20 kilo kwijt. Voorlopig heb ik nog geen resultaat. Frank liep daarvoor driemaal per week een vol uur. Ik ben nog in opbouw. Op mijn manier. Evy Gruyaert en haar start2run kunnen mij gestolen worden. Ik wil niet lopen met Evy op de Ipod, terwijl de vogels in het park zoveel mooier zingen. Zij zien mij graag komen. Net als de eekhoorntjes. Die lopen een eindje met mij mee en springen ondertussen van boom naar boom en ruiken aan de streep carbolineum die de mens op de bomen heeft gesmeerd.

    Ik heb een parcours waar ik de eerste twintig minuten geen mens tegenkom. Niemand die ziet hoe ik - net niet - neerstort in de strook mul zand die ik door moet voor ik aan de lichte helling van het bruggetje kom. Iedere dag opnieuw heb ik het gevoel dat het vandaag niet zal loslopen, dat ik moet stoppen. Ik zoek het bij wat ik gisteren at, of mijn nachtrust meer dan anders verstoord werd, vraag me af of ik meer weeg dan gisteren, of ik niet beter eerst naar het toilet was gegaan, of ik niet flink genoeg ben vandaag? Om dan, op ongeveer altijd dezelfde plaats, het gevoel te krijgen dat mijn lichaam zijn protest staakt en meewil. En dat is belangrijk, want tegen die tijd passeer ik de centrale as in het park waar fietsers passeren op weg naar school of werk, waar vroege wandelaars hun hondje buitenlaten en enkele Indiërs een wedstrijdje snelwandelen houden. ‘Morning’ zeggen ze in het voorbijgaan. Ik antwoord met een rust alsof ik hen vanop een terrasje gadesla. Maar dat is flauwekul natuurlijk, want van binnen roepen mijn spieren om meer zuurstof en protesteren mijn longen voor die dwangarbeid op dit onchristelijke uur.
    Ik zorg er voor dat ik niet sneller, maar mooier loop. Rechterop, de knieën iets hoger tillend, de armen zwierend in kadans van de benen, terwijl ik heupen en rug een beetje over en weer laat wiegen om de indruk te geven dat het maar een spelletje is, dat ik nu vooral relax van het park wil genieten en eigenlijk veel sneller kan als ik wil. Meestal zing ik liedjes in mijn hoofd. Voor het ritme maar nog meer als afleiding. Want pijn verdwijnt mee met de aandacht. Ik beeld me nooit in dat ik een echte loper ben, een Bekele of Brijdenbach, maar sinds vorige week lopen mijn gedachten een andere richting uit.

    Omdat Kim Clijsters terug gaat tennissen en in de trammelant die daar aan voorafging, iedereen voor de camera werd gehaald tot haar gynaecoloog toe. En dan, volgende beeld, Marleen Renders op training in het bos. Zwanger van haar derde. Maar daar was niks van te zien. Dat was meer dan een Aha-Erlebnis voor mij. Ons Marleen huppelde als vanouds aan een draadje, de grond nauwelijks beroerend, de punten van de ellebogen buitenwaarts naar achter.
    De enkele keren dat ik haar marathon zag lopen, op de Olympische Spelen, in Parijs of Berlijn, zou ik aan de achterkant van mijn tv gaan kijken om haar toch maar te blijven zien, wanneer ze de kopgroep moest laten gaan en in de achtergrond verdween. Als ik kon zou ik Paula Radcliffe van het scherm duwen, want ik wou alleen Marleen Renders zien. Omdat niemand liep als Renders, sneller wel, maar mooier niet.
    Renders was alleen benen en armen. Geen buik, geen borsten, alleen fijne lijntjes eindigend op bolletjes voor kop, handen en voeten. Zoals we vroeger the Saint in een enkele witte lijn tekenden, maar dan zonder aureool.
    Marleen Renders moest wel perfect zijn, zij was door haar naam voorbestemd. Als je duizenden keren Marleen Rende... moet schrijven dan vul je dat in gedachten als een mantra aan met “Marleen rende dag en nacht”. Mocht zij Marleen Kenders geheten hebben, zou zij een ongenaakbare bolleboos zijn geworden. ‘Marleen kende alles van Atot Z.’ Nomen est omen.

    In ieder geval, ik had haar teruggezien en 's anderendaags dacht ik aan haar wanneer ik bij het lopen iets minder vooruit kwam. Mijn armen gingen hoger, de ellebogen achteruit, mijn passen iets groter, uiteraard niet zo groot als zij haar passen nam, meisjes kunnen om begrijpelijke reden de benen verder scharnieren dan jongens.

    Sinds vorige week wil ik Marleen Renders zijn. In het diepst van mijn gedachten. Vroeger was ik vaak ‘god in het diepst van mijn gedachten’, tot er iemand zei: ”dan weet je toch dat je niet bestaat?”
    Maar Marleen bestaat. En ik weet wel dat ik haar niet kan worden, want zij is dat zelf al en ik weeg het dubbele van haar als ik twee jassen aantrek en een rugzak vol meesleur en zij daarentegen helemaal in haar blootje staat. Daar moet je niet voor kunnen rekenen, verbeelding volstaat.

    Ik heb gehoord dat ze maandag in de finale van Eeuwige Roem staat, maar daar kijk ik niet naar. Marleen Renders zit van vroeger in mijn hoofd en zo zit ze daar goed. Als atlete, niet als figurante in het circus van Bruno Wyndaele.
    Zij is nu fitness-instructrice in de kinesistenpraktijk van haar man. Goed voor haar, maar ik wil haar als mental coach wanneer ik ga joggen. In mijn hoofd. Dat ik maar “Marleentje, Marleentje” moet roepen als mijn armen zakken en mijn adem stokt, om meteen weer licht als zij verder te huppelen. Verder moet dat niet gaan.
    Ik heb ook zo’n grote Ray-Ban als zij, maar die zet ik niet op als ik Marleen Renders wil zijn. Ik loop tenslotte om 7 u in de ochtend.


    24-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mannequins van 7 juni
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Het was een traditie dat voetballers met inwisselbare domme blondjes gingen. Nu wil elke politieke partij met eentje pronken. Het zijn ex-missen bovendien. Anne De Baetzelier gaat naar LDD, Annelien Coorevits, die in de Pappenheimers niet één vraag juist kon beantwoorden, werd gevraagd door de VLD. Die blauwe smurfen doen werkelijk alles voor de schone schijn. Dat haar voetballer Deschacht maar oppast. Zij misbruiken vrouwen waar ze bijstaan. Zie maar hoe het hun vorig blondje is vergaan. Neen, niet Fientje Moermans, maar Margriet Hermans. Die is onherkenbaar geworden. In haar geval is dat nog een geluk bij een ongeluk. Jan publiek kent haar toch al niet van de politiek, maar van vroeger op tv, toen er nog mocht gelachen worden met dikke mensen. Zij werd vooral bekend met 'wie van de drie', een luchtige quiz waarbij je moest raden wie van de drie Margrieten nu de echte Hermans was. Nu moet zij bijklussen als verbouwdeskundige van de politiek. Aan Geert Lambert kom zij haar maagring slijten. Hij was daar een beetje vies van, maar hij is nu net als zij om door een ringetje te halen en al even onherkenbaar geworden. Of zou hij samen met zijn partij onzichtbaar geworden zijn?
    De ware schoonheid zit van binnen, is de troost van velen. Die andere Oostendse garnalen gaan met het oog op de verkiezingen als eens eerder naar de kapper, meer dan dat is weggegooid geld. Want zelfs als zij zich helemaal laten verbouwen verraden zij zich nog altijd met hun lawaai.

    Margriet heeft het voorbije jaar het meest verdiend aan de verbouwingen van de grootmeester van het blauwe fabriekje. De oud-premier ging een jaar door Europa zwerven. Om stof op te doen voor een nieuwe boek. Eentje van meer dan veertig pagina’s dit keer. In feite moest hij gewoon voor langere tijd uit beeld verdwijnen.
    Vorige zondag in Lux viel mij pas goed op waarom. Dat Verhofstadt zijn tanden bleacht om zijn herkenningsstreepje in zijn gebit beter te doen uitkomen kunnen we nog begrijpen. Dat hij zijn haar laat groeien en donkerder laat verven en een nieuwe bril aanschaft, ach ja. Leterme - wie gelooft die man nog? - heeft ondertussen ook zijn haar laten verdonkeren en koos bij de vorige verkiezingen voor contactlenzen, waarop partijgenoot Philip Heylen, die ook lenzen overwoog, snel tot een rood montuur besloot, om niet in alles Leterme achterna te hollen.

    Maar terug onder de spots van Lux leek het of de nieuwe neus van Verhofstadt nog in de verpakking zat. De kleur was te egaal en verschillend van de rest van zijn huid, maar ook de putjes naar zijn neusvleugels waren verdwenen. Het leek nog het meest op het kartonnetje dat vrouwen wel eens bij het zonnen op hun neus leggen.
    Ik heb de mening gevraagd van mensen die al jaren met plastische chirurgie te maken hebben. Tot mijn verbazing kreeg ik te horen dat hij waarschijnlijk ook zijn kin had laten intrekken. Het zou kunnen. Je verkijkt je er makkelijk op. Het haar is anders, de bril, hij is vermagerd en dan denk je, die is veranderd zeg, maar in feite weet je niet hoe en wat. Maar daarjuist zag ik een paginagrote foto in Humo en daar lijkt het inderdaad dat zijn toch wel breedsprakerige kin marche en arrière heeft gemaakt. Alleen vind ik niet direct vergelijkingsmateriaal. Zou die campagne zo zorgvuldig uitgewerkt zijn dat beelden van de vroegere Verhofstadt van het net werden gehaald? Probeer maar eens een grote foto van de vorige premier van dit land te vinden.

    Ik moet zijn nieuw imago niet. Veel te uitgekiend. De velours vest, de slordig gedrapeerde sjaal, de verhaaltjes over zijn vintage-deuren in Toscane, de absurde name-dropping van boeken die hij toch niet gelezen heeft. Allemaal window-dressing, allemaal onecht en bijgevolg alleen voor VTM-Vlamingen.
    Het beeld overheerst en inhoud en standpunten worden vervangen door citaten die geen kwaad kunnen en toch een slimme indruk geven. Peeters doet dat ook vaak. Zelfs als die over het mestoverschot praat, citeert hij een filosoof of econoon, die toevallig bij hem op het nachtkastje ligt. Ja, ik vind dat ook raar en vraag me met u af wat Peeters zijn vrouw daar van vindt, maar zo zeggen die mannen dat.
    Leterme niet natuurlijk. Die laat zich wel een klein beetje restylen, maar niet te veel, ten eerste omdat die toch geen spiegel heeft thuis - anders had die toch al eens naar zichzelf gekeken - en ten tweede omdat hij te ongeduldig is, te razend en te rancuneus. Die heeft geen tijd voor boeken. Hij moet het beste van zichzelf geven voor de “mensen”. Wat hij eigenlijk al gedaan heeft met zijn ontslag. Kunnen de media telkens zij de komende maanden Leterme vernoemen er “wie gelooft die man nog” bijzetten? Hopelijk herinnert het publiek dan in de eerste plaats Leterme de leugenaar.

    En Dehaene, de derde tenor voor de Europese verkiezingen, blijft ook nu zichzelf. Vooral omdat je een Dehaene niet kan of mag verbouwen. Bovendien, hij heeft nu een tik van om de tien seconden zijn broek boven zijn buik te trekken. Als hij fel zou vermageren zou hij nog altijd om de tien seconden zijn hand in zijn broek steken en dan lijkt dat plots raar in het openbaar.
    Ik zag hem laatst bij Phara, en aan zijn kleurtje te zien lijkt het te kloppen dat hij de nieuwste Sunny Power van Alpha Sun heeft gekregen. Het is een zonnebank van maar liefst 1,40 m breed. Bruinen op de zonnebank is de enige toegift die hij wil doen om er jong en sportief uit te zien, naast de would-be artiest en de zelfverklaarde heilige harde werker.
    Ik ben geen mannequin had Jean-Luc tegen zijn stylisten gezegd. En dat zou hij beter niet in het openbaar herhalen want mannequin, komt van het Nederlandse mannekijn of manneke. Wij hebben er “da‘s ’t manneke” aan overgehouden, voor iets dat piekfijn in orde is.


    12-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Axelle Red in Biafra
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Let niet op de titel maar op het beeld dat daarachter zit. En dat zit juist. Ik weet dat het meisje uit Hasselt voor de carrière in Parijs woont, maar “figuurlijk” is ze een Biafraantje. Hoe wit zij er ook uitziet, ze heeft iets met zwartjes. Als ambassadrice voor Unicef bijvoorbeeld, wil zij met onze steun ‘ondervoeding’ Afrika uit helpen. Was ik een zwart kindje, ik zou beledigd zijn. Zelfs ondervoed zien die kindjes er gezonder uit dan Axelle Red. Bovendien lachen die nog op alle foto’s, wat Axelle niet meer lukt. Niet op de foto’s uit Afrika, niet op de foto’s voor Hampton Bays. Wie wil er nog op de vlucht naar Europa als men zo’n zielig voorbeeld ziet? Met rietstengels van benen die meestal krom en scheef staan. Kijk maar eens op de kaft van Jardin secret.
    Ik schrok nog het meest toen ik in de krant de aankondiging zag voor een concert “15 jaar Axelle Red”. Ik dacht eerst dat het een foto was voor Broederlijk Delen. Blijkt het de foto te zijn voor de singel “living in a suitcase”. Zo'n titel bekt beter dan “Living in a biljartkeu-etui”, maar op de maat van Axelle zou dat evenzeer kunnen.

    Ik hoor Axelle liever fluisteren in het Frans. Voor soul mist ze kracht zoals ondermeer in dat nummer blijkt, maar, en die mag gerust in hoofdletters, zij zingt haar eigen woorden en dat is dichter bij de ziel en dus authentieker dan de orkaan van de Kempen, de diva van de Wibra, Natalia ooit vermag.
    Ik schrijf graag en zal daarom nooit teksten van anderen gebruiken, maar één keer, door tijdsgebrek of was het omdat ik me zo aangesproken voelde, heb ik een tekst van een ander naar mijn vrouw gemaild. Ik zou het niet beter kunnen zeggen, schreef ik er bij, in de hoop dat zij mij die tekst ’s nachts in mijn oor zou fluisteren. Het was ”Parce que c’est toi” van Axelle Red.
    Maar terug naar de Axelle Red die plots in het Engels zingt. Ik denk dat Parijs haar geen deugd doet. Mama Demal (Fabienne Demal is de echte naam van “Axelle Red”) mag haar dagelijks Limburgse vlaaien sturen, met kruisbessen, kersen, pruimen of appel, papa Demal mag een directe lijn Hasseltse graanjenever naar dochterlief aanleggen, Axelle zal ginder blijven verkommeren.
    Liedjes zingen, het leed van de wereld dragen, allemaal goed en wel, maar als je geen bakker binnen durft om een Frans brood te vragen uit schrik dat ze naar je benen zullen kijken welk been gerepareerd moet, heb je een probleem.

    Misschien moet ze wel terug naar Limburg. De Fransen gaan haar toch laten vallen nu ze Engels zingt. Koolsteenengels hoort trouwens meer thuis tussen de terrils van Limburg. Laat ze dan naar het bronsgroen eikenhout terugkeren. Ver weg van de Parijse studio's waar zij tot haar tachtigste iedere zondag op tv moet komen, zie maar naar Johnny Halliday, Juliette Gréco of Cloclo. Hier zijn ook programma’s genoeg waarin zij haar nieuwe CD kan promoten. In de voorbije weken zag je Axelle in Het Nieuws, in De Zevende Dag, bij Phara, in De Laatste Show, in De Rode Loper, in het weerbericht, in het Opsporingsbericht, in Man bijt mond... Niet één keer had ze haar haar gewassen. En overal ging ze vertellen hoe pijnlijk Botox in je lippen is en dat de zwarten van Barry White nu bij haar spelen en andere wetenswaardigheden die ook sur le plateau van TF1 verteld worden.

    Ik stel voor dat we haar met haar honger naar Limburg gaan helpen. Haar website is www.axelle-red.com. Ga daar al ‘s kijken hoe het met haar gesteld is. Heb ik overdreven in verband met die foto’s ? Je kunt haar moed mailen, maar je moet natuurlijk niet beginnen meelzakjes naar haar te mailen. Dat zou de indruk kunnen geven dat zij melig klinkt en verder kan zij er toch niks mee. Unicef en Artsen zonder Grenzen sturen ook meel naar de ondervoede zwartjes , ook al weet iedereen dat daar geen bakkers zijn die er mee aan de slag kunnen, maar toch. Niet doen.
    Stuur liever Limburgse vlaaien naar haar management. Dat is Music and Roses, dat ook voor Hooverphonic en Daan werkt. Adres: Music and Roses, av. Winston Churchill 157 - 1180 Brussel. Vraag daarbij wanneer Axelle eindelijk in de Ethias-Arena optreedt. Nathalia is er al mogen optreden. Axelle niet. Dat moet in evenwicht gebracht worden. Eén keer Nathalia is goed voor meteen drie keer Axelle Red. Het zal Steve Stevaert van Ethias en Limburg plezieren. En ook de beroemdste Hasselaar. Neen, dat is niet Axelle Red, maar wel Willy Claes. Laat die ook eens Axelle begeleiden, hij heeft het jaren met Koen Crucke gedaan, laat hem dat eindelijk ‘dunnetjes’ over doen met Axelle. Jos Ghijsen is te oud om nog te presenteren. En dan wordt het helemaal Limburg allein. A tribute to Jo Erens. Ik stel voor dat iedereen die een peperkoeken hart voor haar meeheeft gratis binnen mag. Maar er niet mag mee werpen. Ook niet met eventuele taarten, zeker niet met tomaten of eieren. Dat is inderdaad voedzaam voor haar, maar met een mondvol kan ze nog minder zingen. Haal haar eerst maar naar de Ethias-Arena. In de plaats van het Sportpaleis voor 15 jaar Axelle Red.
    Ik zal dit voorstel alvast met een briefje in een flesje genever naar haar man sturen, die is tenslotte de baas van Music & Roses. Maar niet thuis, daar blijft ie ook op zijn honger.

    Noot: Biafra lag in het Zuid-Oosten van Nigeria, het was onafhankelijk van '68 tot '70, dan werd het gerecupereerd door Nigeria.


    16-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vissen van Babbelonië
    Klik op de afbeelding om de link te volgen De VRT-nieuwsdienst zoekt, naast de grote verkiezingsshow, weer de grens op tussen informatie en entertainment met een ludiek item in de Zevende Dag. ‘De vissen van Babbelonië’ is de werktitel, en de idee zou aangeleverd zijn door een van de gasten van de Zevende Dag. Hij vergeleek het politieke debat met een bokaal uitgehongerde piranha’s die een malse biefstuk toegeworpen kregen, met dit verschil dat de vissen als gekken de biefstuk verslinden en niet elkaar.
    Toen Indra Dewitte opmerkte dat die politiekers achteraf aan de bar echt wel vergeten dat ze elkaars tegenstrever zijn, was de reactie: “ik zou het geloven dat die mannen alleen maar een show opvoeren, als je ziet hoe eendrachtig ze naast het onderwerp van discussie praten, “noyer le poisson”, zeggen ze in het Frans.

    Ik heb de voorbije weken de uitzending gevolgd en het Piranha-gedrag is inderdaad ongelooflijk. De moderator opent de debatten, en bij wijze van presentatie mag iedere kandidaat rond de tafel zijn mening naar voor brengen, meerderheid tegen oppositie. Het hoofdschudden, blazen en snuiven is al meteen begonnen. De moderator stelt dan een controversiële vraag aan een van de partijen en dan gaat het hek van de dam.
    De bevraagde geeft een antwoord, de opposant praat er door heen, de collega van de eerste, meerderheid of oppositie springt bij of opent een nieuwe piste tot iedereen aan tafel in het rond tatert. In een Babylonische spraakverwarring, een gekakel dat horen en zien doet vergaan. Argumenten zijn er niet meer, alleen verwijten gaan nog heen en weer, het crescendo klimt tot geen enkele zin nog kan worden verstaan. Het onderwerp wordt verlaten, net als de beschaving, in een teveel aan gezever wordt de vis verdronken. Op naar het volgende item, Sabine, allemans boezemvriendin, doet het weer.

    Ik heb gehoord dat er een dode vis in beeld zal verschijnen wanneer het onderwerp kapot is gepraat. Vooraf zal de kijker via SMS kunnen gokken naar dat tijdstip. Er zal een timer in beeld meelopen om het nog spannender te maken en het scherm zelf zal van onder naar boven vollopen met water. Staat het scherm volledig onder water en is de vis nog niet verdronken, dan verdrinken de pratende politici. Niet echt natuurlijk, want zij zitten droog in de studio. Er wordt gefilmd door een wand met water.
    Op de politiekers mag voorlopig nog niet gewed worden, maar dat wordt onderzocht, net als eventuele schadeclaims van Vt4, want die werken al jaren met schaars geklede nimfen die vanuit een waterbokaal de wrevel om een nieuw reclameblok moeten verzachten. Maar naar het schijnt zwemmen die vrouwen echt onder water zodat er geen vergelijk is met het faken van de politiekers bij de VRT.

    Ik heb Landuyt aan het werk gezien maar dat is geen blijver. Hij spreekt te stil en te traag, daarmee vergeleken is Annemans een brulaap, maar ook te traag en die lacht te veel, wat de strijdlust niet ten goede komt. Alleen al om de competitie en de controverse zal Dedecker vast pannellid worden, en natuurlijk ook omdat hij een contract heeft met Siegfried Bracke.
    Omdat er geen tweestrijd groter is dan die van de brulldozers van de Oostendse vismijn, verwacht ik dat ook Tommelein elke week in de “vissen van Babbelonië” zal terugkeren, maar dan mag hij natuurlijk niet veel meer uitzetten, want niet iedereen heeft breedbeeld-televisie.
    Meyrem Almaci lijkt me ook een geschikte spraakwaterval. Als lid van verschillende minderheidsgroepen: vreemde origine, Groen! en vrouw, kan zij de vaste underdog worden. Marinower heeft zijn naam mee als het over water en underdogs gaat, maar die kan maar over één onderwerp meepraten. Wat me bij Bart de Wever brengt, maar die heeft zijn plat préféré, “een vette vis”, al gehad met zijn te lange deelname aan de slimste mens.

    Wie verbazingwekkend genoeg helemaal geknipt is voor dit programma is Servais Verherstraeten. Deze advocaat uit Mol, een gemeente waar doorgaans vrolijker volk woont, kan ongestoord blijven praten, ook al beseft hij dat niemand naar hem luistert. Laat dit nu net een eigenschap zijn voor dit programma.
    Zijn blik is te droef voor woorden en ook zijn lichaamstaal zegt niks, maar hij sleept al een lange geschiedenis van geschoren worden met zich mee en dan leer je stil zitten.
    Als je bovendien Servais heet is het niet verwonderlijk dat niet alleen zijn Franstalige collega’s hem petit Gervais noemen. ‘Dat zijn de lekkerste’, is zijn verweer dat hij net niet in snikken uitbrengt.
    Gelukkig voor zijn eigendunk is hij goed ter taal, maar als wapen kan hij er nog altijd niks mee. En dan te bedenken dat hij vroeger zelfs die verbaliteit niet had.
    Aan het St.- Jan Berchmanscollege in Mol was zijn bijnaam “‘t servietteke”. Op zich is dat niet zo erg, maar omdat hij bovendien zo’n triestige weerloze plant was kwamen de grotere jongens plagend hun neus aan zijn trui of zijn jas afvegen. Toen hij vervolgens naar de unief ging kwamen medestudenten in de Quick zelfs hun ketchupmond aan zijn proper wit hemd afkuisen. En daar liep “' t servietteke” dan, op het eerste zicht bloedend aan de buitenkant, maar de echte wonde zat van binnen.
    Thuis heeft hij nooit op veel steun moeten rekenen, want daar noemden ze hem van de dag na zijn geboorte "ons Pierke Verdriet”.

    Als droefheid troef is, dan kan Servais Verherstraeten via de “vissen van Babbelonië” helemaal open bloeien. Eindelijk kan die inwendige trots naar buiten komen. Pierke Verdriet of niet. Hij verdient het, ik wens het hem zelfs toe.
    Dat Leterme maar oppast. Die mag dan al het vleesgeworden “verdriet van België” zijn, ook een petit Gervaiske wordt ooit groot.


    02-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jodelahiti
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Zoals een ander zijn benen tot in zijn nek kan buigen, kan ik mijn stem supersnel van kop naar borst en terug tot jodelen buigen. Het is een aardigheidje waar ik als kind wel eens mijn omstaanders mee verbaasde. Tot ik begreep dat het truukje links en rechts heel anders werd aanhoord. Ik zou het nu niet meer aandurven. Het risico dat Freilich van Joods Actueel halverwege het woord al in mijn nek zou zitten is reëel. Als jongste scribent aan de klaagmuur springt hij immers onvermoeid op alles wat met Jo begint, zo heb ik toch uit goede bron vernomen (neen, niet van Jo met de banjo).

    Man bijt Hond heeft in zijn “gesproken dagblad” een lijstje opgemaakt van mensen of instellingen waar de Joodse gemeenschap nog niet boos op is. Het is een grappige tekst, die normaal gesproken ergens iemands Sjekel (Israëlische frank) zou moeten doen vallen. Maar het tegendeel is waar. Misschien had Stijn Meuris, die de tekst schreef, voor de duidelijkheid de Joodse Gemeenschap mogen vervangen door Freilich en Marinower. Want het ging in de eerste plaats over hen. Zij heffen steeds nieuwe klaagzangen aan, in zo verre dat zij als verontwaardigden van Vlaanderen, ondertussen Dewinter en Vanhecke met gemak naar de kroon steken.

    Man bijt Hond lacht niet met gebreken tenzij een onvermogen tot relativeren een gebrek zou zijn. In feite solliciteren diegenen die in de rubriek voorkomen zelf naar die vermelding. Want alleen wie zichzelf belachelijk heeft gemaakt komt in aanmerking. Zij worden ter lering een spiegel voorgehouden.
    Maar moet dat dan met beelden van dansende Chassidim? Zouden Freilich en Marinower, aangevuld met Van Campenhout als de drie musketiers met pijpenkrullen beter zijn?

    Wie nog nooit in een Jodenwijk is geweest, weet niet wat ie ziet wanneer bebaarde mannen passeren die pijpenkrullen dragen en witte kousen tot aan de knie, daarover lange blinkend zwarte jassen, en daarboven om ter grootste shtreimels, de peperdure cirkelvormige bonten mutsen, die naar het schijnt bij het huwelijk door de schoonvader aan zijn schoonzoon wordt geschonken. Mijn schoonvader kwam er goedkoper vanaf, maar dat is een andere zaak.
    Je waant je op een filmset, wanneer je ook de vrouwen met hun jassen uit de jaren dertig ziet passeren.
    Wie er ongewoon gekleed bijloopt vinden we raar. Of dat nu een Chassidim is of een punker met rode hanenkam en spelden in zijn neus of een nieuwe pinguïn, de in het zwart verpakte moslima’s, die erbij lopen als de nonnetjes van vroeger.
    Het gekke voor ons, het trieste voor hen, is natuurlijk dat zij dat moeten van God. Gods wil is wet in alle godsdiensten, maar waar de ene God zijn gelovigen nog enige vrijheid en een adempauze gunt, bepaalt de andere elke seconde van je leven, tot je kapsel en kleding toe. Zelfs oorlog moet gevoerd in naam van God. En dan valt er niet meer te lachen.

    Wie zich niet langer door Gods wet laat leiden, wie van God los is, zoals diezelfde Stijn Meuris schreef, vindt oorlog niet aanvaardbaar en voelt bovendien instinctmatig aan wat goed en wat kwaad is.
    Zo zit bijvoorbeeld Israël goed fout in Gaza. En daarom maakt de Joodse lobby zoveel stampij over allerlei kakkige akkefietjes. De aandacht moet afgeleid. De spiegel moet bijgesteld. De puntjes moeten terug op de “ij”: van leidend terug naar lijdend voorwerp.

    Ik heb de blog gelezen van Anciaux, ik heb hem bij Phara gezien. Het ging hem in de eerste plaats om ons, om onze selectieve verontwaardiging. In die zin werden de kinderen van Dendermonde naast die van Gaza gezet. Niet wat de feiten betreft. Want die waren in het Midden-Oosten erger. Met respect voor de nabestaanden kunnen we stellen dat onze kindjes tot het moment van hun dood een gelukkig leven hadden. Diegenen die verwond werden zullen met de beste zorg omringd blijven.
    De kinderen in Gaza leefden al in vreselijke omstandigheden in een door Israël ommuurde en bewaakte gevangenis. Zij haddden geen uitweg wanneer ze gebombardeerd en beschoten werden. Zij hebben ook geen toekomst.
    Het dramatische gebeuren in Dendermonde was het werk van één zieke geest, iemand met een fabricagefout in zijn hoofd. Wat ieder van ons kan overkomen. Hoewel de kans dat dit nog eens voorvalt klein is.
    Het evenzeer doden van kinderen in Gaza werd maanden op voorhand gepland door een regering en haar militaire macht, met goedkeuring van haar bevolking. De kans dat dit nog eens voorvalt is erg groot.
    En het is daarom dat het wereldwijde netwerk tot in zijn kleinste vertakkingen, genre Freilich, onvermoeid malend zijn werk doet.
    Doen vergeten omdat vergeven niet kan. Van bij recht op verdediging, vergeten ze makkelijkheidshalve oorzaak en gevolg en vloeien naadloos over in verontwaardiging en klaagzang. Op naar Gaza-negationisme. En zo is niets nog zoals het was. Hallucinant, arrogant.

    Freud zei ooit over de Joodse humor : “De witz is het wapen van de man, die noch met zijn zwaard noch met zijn verstand rechtstreeks kan of wil aanvallen, het is het wapen van de verslagene, die in het geheel niet denkt aan de mogelijkheid van een overwinning."
    Bredero zei: “Het kan verkeren”.


    19-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stem voor SM
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Zelf heb ik er niks mee. Het enige dat ik periodiek pijnig zijn mijn hersenen. Niet omdat ik er plezier in heb, maar omdat mijn geheugen maar niet wil luisteren. Ik heb wel één keer de poes ongewild en nog meer onwetend pijn gedaan. Ik was vijf en had uit de kauwgombokaal een speelgoedaansteker gedraaid. Het ding was niet groter dan een klontje suiker en werkte uiteraard niet, maar er zat wel een vuursteentje in dat gensters kon slaan. Dus fabriceerde ik een lontje en stak het huis vol met watten, die ik voltankte met bezine. Ik wou de poes alleen maar met die gensters doen schrikken. Ik kon niet voorzien dat het hele aanstekertje vuur zou vatten en de snorharen van de poes zou inkrullen. Opdat het niet zou opvallen knipte ik de andere kant van de snorharen even kort bij. Ik heb er zelf niks aan overgehouden, tenzij dat ik altijd mij snor in evenwicht knip.

    Maar terug naar onze titel. Die klinkt wel als een verkiezingsslogan. En dat is ie ook. Wervend en sexy, goed bekkend en een speciale lading dekkend.
    Ik kwam op het idee, denkend aan Caroline Gennez. Niet dat ik haar in Latex moet zien, met bilhoge laarzen, tepelklemmen en karwats. Ik zou het mij niet kunnen inbeelden, want mijn fantasie en mijn gedachten smelten weg onder haar stralende glimlach. Ik geloof wel dat zij als oud tennisspeelster zowel in fore- als in backhand genoeg kracht zal hebben om een leren zweepje meedogenloos over lijven te ranselen.
    Van mij mag ze die stamboeksocialisten, die monopolisten van het grote gelijk, navelstaarders en kommaneukers, stevig aanpakken als meesteres van de partij. Het zal hen leren hun eigen partij naar de kloten te zagen. Gesel de jaloezie maar flink uit Maya en Mia, rammel de rebellie uit Erik De Bruyn en geef die oude knarren stevig billenkoek, met de 'bril'-crème boys Claes en Willockx voorop, zodat hun gedachten opnieuw zo glad worden als hun kapsel. Omdat de oude Tobback alleen de taal van de arbeider verstaat, krijg hij een verdiend “pak slaag”. Jarenlang speelt hij de Napoleon van oneliners en Leuven en dan gaat hij nu de werkman uithangen die tot in zijn ziel gekwetst is omdat het woord “socialist” uit de volkscafés dreigt gebannen te worden. Wat zijn dat nu voor manieren. Ruziemakers allemaal.

    Anciaux moet je volledig negeren. Hij mag dan nog in het openbaar geilen “dat Caroline met mij mag doen wat zij wil...”. Laat hem janken om aandacht. Hij is dat gewoon. Zijn Damienne is onderwijzeres, dat is zoveel als meesteres voor kinderen.

    Sta boven de partij, Caroline. Kies op mijn aangeven voor een nieuwe naam. Sp.a zal toch nooit herstellen van die appendix-“a”. “Anders” betekent volgens Van Dale “op een andere manier”. Dat is toch geen antwoord op de problemen, dat is toch niet wervend? Dat is besluitloos, zoveel als toegeven dat je het niet weet. Is het een teken van voorspoed dat nog slechts 13 % daar in gelooft?

    Neem van mij aan, beste Caroline: met “stem voor SM”, wordt het echt anders voor de partij. SM staat bij mij voor “sociale maatschappij”. Dat is nog eens een project, zoals dat nu heet, waar ieder oprecht mens zich in kan vinden. Progressieven en stamboeksocialisten, gezonde geesten uit groen! en CD&V, niet-egoïsten uit de VLD, een enkeling uit de SLP, die oprisping van Geert Lambert’s maagring.

    “Stem voor SM” is politiek een sterk merk dat heel correct kan ingevuld worden maar tegelijkertijd een publiek kan verleiden dat niet veel om de inhoud maalt. Jongeren en oude snoepers, stille waters en extraverte macho’s, hetero’s en homo’s; ze zullen allemaal graag van de partij zijn. Voluit geschreven zit je met “sociale maatschappij” altijd juist, terwijl de invulling voor iedereen “anders” gebeurt. De afkorting zegt meer dan het best gephotoshopte beeld. Je moet er niet eens in sexy-outfit voor poseren. Laat eindelijk de verbeelding aan de macht.
    Zorg er wel voor dat de campagne geen megalomane Leterme-leugens bevat. Ga niet meteen voor de macht, laat dat aan de anderen over. Presenteer je zelf als een zweeppartij die de regering knikkende knieën bezorgt en om jouw goedkeuring doet smeken. Versterk dat beeld en deel op markten en meetings zweepjes uit. Speel ermee, doe alsof je een zweepje geeft en hou het dan toch even in. Je zult nooit meer aanhang hebben gehad, mijn beste Caroline.
    Het enige dat je nog aan jezelf moet verbeteren is je stem. Je hebt op alles een antwoord, en dat is goed, maar je klinkt spijtig genoeg als een kletsende kleuter. Dat moet veranderen. Het is zelfs bij Annemie Struyf gelukt. Een meesteres moet krachtig klinken. In klank en ritme. Misschien helpt een kleiner gebit al bij het spreken.
    Ik wil je graag een toontje lager laten zingen. Kies voor mij en mijn “sociale maatschappij".


    03-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een gelukkig Nieuwjaars-concert (en voor het Midden-Oosten la même chose)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Bestaat er een grotere traditie dan het Nieuwjaarsconcert uit Wenen? Ik kan er niet zo direct een concurrent voor bedenken. De zondagsmis telt niet mee, want die hebben we al lang aan ons laten voorbijgaan. Ik denk dat het Nieuwjaarsconcert al zo lang wordt uitgezonden als wij thuis tv hadden. Daardoor zou het kunnen dat ik niet één jaar gemist heb. Uiteraard heb ik ze niet allemaal in perfecte conditie van eurovisiebeeld tot springschans uitgezeten. Maar dat geeft niet want halve concerten en speciale omstandigheden geven de traditie vorm. In zware uitgaansjaren liet ik me voor het concert uit mijn bed zetten, hoe laat het ook geweest was, rode ogen of niet. Maar ik moest minstens der blaue Donau en de Radetzky meepikken. Hoe kon een nieuw jaar anders starten? Ik maakte mezelf wijs dat de muziek mijn houten kop masseerde. Tegenwoordig hebben we al uren tevoren ontbeten, zodat een klein alcooltje mag meewalsen met de muziek.

    Dit jaar heeft de Wiener Philharmoniker Daniel Barenbaum als gastdirigent uitgenodigd. Voor één jaar, voegt de commentator er onmiddellijk aan toe, want volgend jaar komt die Fransman van vorig jaar alweer terug. Als die dan nog leeft, denk ik, want op je 84ste wil je wel eens langer slapen als je al niet helemaal ingeslapen bent.
    Zou die éénmalige passage van Barenbaum er mee te maken hebben dat hij iets over de oorlog in de Gaza wou zeggen? Hij maakte inderdaad van de traditionele nieuwjaarswensen gebruik om een oproep te doen voor vrede en menselijke rechtvaardigheid in het Midden-Oosten. Ik had meteen spijt dat ik hem kort tevoren een opgeblazen Kiefer Sutherland had genoemd.
    Misschien was het niet met de bevoegde instanties doorgesproken en trotseerde hij daardoor alle denkbare banbliksems en zet dat ene zinnetje een punt achter zijn carrière. Langs de andere kant kon hij zich geen groter podium wensen. Op 1 januari kijkt immers heel de wereld naar de gouden zaal van het Wiener Musikverein. Iedereen wil minstens een uurtje genieten van de walsende muziek en het balsemende ballet, de illusie van even vrede in de rust en schoonheid van de beelden.
    Ook ik zat tevoren nog te denken, als al die gekken die in naam van hun God oorlog voeren naar het Nieuwjaarsconcert zouden kijken, zou de wereld er misschien anders uitzien. Wie geraakt wordt door schoonheid wil de andere toch niet raken met wapens. Mijmeringen mogen bij een Nieuwjaarsconcert, zolang je blijft weten dat wensen geen wetten zijn…

    En dan maakt Barenbaum een diepe kras op het mooie plaatje, haalt hij ons met sterke koffie uit onze Nieuwjaarsroes.
    Zijn oproep won nog aan kracht omdat hij zelf Israëlische roots heeft. Bij mijn weten, maar ik ben de eerste om toe te geven dat ik niet veel weet, is hij de enige Israëliet die in het openbaar dit statement heeft gemaakt. Zeker niet iemand van onze Joodse vrienden in Antwerpen. Marinower, om onze joodse politicus te noemen (Open-VLD) en Freilich van Joods Actueel hebben wel van zich laten horen, om te klagen, niet om zich te distantiëren van het arrogante en weerzinwekkende offensief van het Israëlische leger, maar om hun beklag te maken over het protest dat daartegen wordt gevoerd. Het lijkt wel 70 jaar geleden, zegt Freilich vandaag in de krant. Dat klopt, maar niet zoals hij het bedoelt.

    De wereld zit vreemd in elkaar. Amerika sponsort altijd met plezier en vele miljarden ‘ oorlogstuig’ en zwijgt. Hillary Clinton, heel binnenkort de nieuwe minister van buitenlandse zaken, wordt financieel gesteund door de Joodse lobby. En ook ‘the great black hope’ Obama zal Israël geen opmerking maken. Integendeel zelfs, met een niet correct verhaaltje heeft hij al partij gekozen. ‘Als mijn huis waar mijn kinderen slapen bekogeld wordt, zal ik er ook alles aan doen om dat te stoppen’, zei hij. Hij vertelde er niet bij dat de 'bekogelden' hun belagers al decennialang het leven onmogelijk maken, dat zij hen met blokkades als ratten in een val zetten achter een zeven meter-hoge muur, dat zij hen in dat onleefbare ghetto uithongeren, water en elektriciteit weigeren, dat zij hen van uit de lucht met onbemande vliegtuigen beschieten…

    Israël is meer dan een bezetter, Israël wil dat de Palestijnen verdwijnen. De onnozele zelfgemaakte raketten van de Palestijnen zijn een welgekomen excuus om hun bombardementen te starten en hun maandenlang voorbereidde aanval met een grondoorlog uit te breiden. Eén dode hebben al die zogenaamde raketten opgeleverd. Wellicht viel die metalen buis recht op diens kop. Moesten die raketten ravages aanrichten en meer slachtoffers maken, wees er dan maar van overtuigd dat we overspoeld zouden worden met beelden. De Israëlische bombardementen hebben daarmee vergeleken op slechts enkele dagen tijd meer dan vijfhonderd doden gemaakt, een meervoud aan gewonden in ziekenhuizen geschoten en gebouwen, straten en pleinen vernield. Ook daar zijn geen beelden van. Israël duldt geen pers of andere pottenkijkers.
    Oproepen van de verenigde Naties, wereldwijde betogingen, de conventies van Genève, hun eventuele geweten of menselijk fatsoen, alles leggen zij naast zich neer.
    Sinds het begin van de tijdrekening worden Joden vervolgd en dat is een trieste geschiedenis die nooit mag vergeten worden evenals de Holocaust de bekendste tragedie uit die geschiedenis, maar de slachtoffers van toen zouden met zekerheid hun nazaten veroordelen wanneer die op hun beurt een volk uitmoorden, niet eens uit haat, maar om de praktische reden dat ze voor zichzelf meer plaats willen in dat gebied.

    Maar de wereld draait door en het uitmoorden van een volk wordt vakkundig ontmenselijkt in de berichtgeving : “de grondtroepen hebben Gaza-stad omsingelt”, of, “volgens Barak schiet het offensief goed op, maar zijn de doelstellingen nog niet bereikt." " Israël maakt gebruik van clusterbommen, want Israël heeft het verdrag dat het gebruik van clusterbommen verbiedt niet ondertekend…”

    Het is de plicht van de pers de ongelijke strijd tussen David en Goliath te blijven benadrukken. De vermoorde onschuld is de grote moordenaar geworden en de wereld kijkt toe, verlamd door het complex van een historisch schuldbesef. Ook al zijn we meer dan zes decennia verder. Ik begrijp dat niet. Stel dat mijn grootvader twee generaties geleden vermoord werd, heb ik dan vandaag ook het recht van ongestraft te moorden, omdat mijn volk dat nog tegoed had van toen?
    Ik wil “nooit meer oorlog”, nergens ter wereld. En als dat teveel gevraagd is neem ik graag vrede met “nooit meer Leterme in België”.


    02-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Marin'eau de Cologne
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Ik wou dat ik een cartoon kon tekenen. Van Leterme die loopt te paraderen dat hij Fortis gered heeft ‘voor de mensen’. Hij ziet niet dat achter hem Neelie Kroes en Sarkozy respektievelijk “leugenaar” en “kletswijf” staan te roepen. Hij is zich nog minder bewust van de 1,3 miljard Chinezen die als tsunami over de volledige achtergrond komen aanrollen om hun geld terug te eisen van Leterme.
    Verzekeraar Ping An had niet minder dan 1,8 miljard euro geïnvesteerd in Fortis. België had een contract afgesloten met China dat er geen privé-investeringen zouden worden genationaliseerd. En dat is net wat Leterme met Fortis deed. Dus zegt de Chinese regering, die clausule geldt ook voor jullie, hier met dat geld of we boycotten België tot jullie zwart zien. Cuba kent dat, van Amerika. Maar Cubanen hebben mooi weer en nog mooiere vrouwen, rum en havanna’s. Als China ons boycot vliegen wij voor altijd in de hoek van de melkweg, als proletariërs zonder weerga en zonder toekomst.
    Leterme heeft al laten weten dat hij dat in “discretie” zal regelen. Laat hij “en stoemelings” geld drukken bij vrienden-drukkers Robaeys uit Wervik of Dejonghe uit Ieper, in ruil voor gratis verkiezingsdrukwerk volgend jaar?

    Zouden we niet beter Leterme de ruimte inschieten in plaats van Frank De Winne? Het zal alleszins goedkoper zijn en ons verder onheil besparen. Want dit kan hij niet in de vergeetput gooien zoals vorige stommiteiten. Of zogenaamd uit handen geven om een ander zij nek te laten breken. Zie maar hoe Peeters, op een moment dat iedereen recessie roept, in het doodlopende straatje van communautaire onderhandelingen werd gestuurd. En alsof dat niet triest genoeg is komt dat blozende blondje uit Lanaken daar nog wat bij kwetteren en kwaken.
    Van Parijs wordt in de partij wel eens spottend ‘notre dame’ genoemd, en van Van Mechelen wordt gezegd dat ook zijn toren nooit is afgeraakt. Maar wie Keulen zegt, zegt spontaan dom. Dom van Keulen. Zeker als je op zijn webstek nog eens de interviews bekijkt en beluistert die de man de voorbije dagen op radio en tv heeft gegeven. Zelf zal hij zeker fier zijn dat hij 30 minuten ‘Keien van de Wetstraat’ heeft volgekletst, maar samen met De Vadder en Cools zal iedere kijker hem een koppig kind gevonden hebben, dat stampvoetend blijft vasthouden aan zijn gelijk en, zoals Leterme in het begin van mijn verhaal, blind is voor het grotere geheel.

    ‘Benoem de burgemeesters en BHV is gesplitst en Vlaanderen kan meer autonomie binnenhalen’, zei Katleen Cools. De raad van Europa en de Verenigde naties mogen hem in het ongelijk stellen, de wereld mag vergaan, de Chinezen mogen ons buitengaats de wereld zetten, het kan allemaal, maar die burgemeesters mogen géén Franse brieven schrijven naar Franstaligen. Ook al spreekt ondertussen 80 % van de inwoners Frans en hebben die hun burgemeester democratisch verkozen.

    Niemand verhindert Vlamingen massaal in die gemeenten te gaan wonen om het evenwicht te herstellen. Niemand heeft Vlamingen tegengehouden toen ze generatie na generatie verfransten. Taal leeft nu eenmaal. Jouw taal is die je van je moeder leerde, niet die aan de bodem kleeft waarop je loopt. Verkleefdheid met de bodem eindigt altijd in één grote smurrie. Misschien sprak je moeder dialect en ben jij geëvolueerd naar verkavelings-Nederlands, of spreek je voor het werk zoveel Frans, Engels of Chinees dat je die taal geadopteerd hebt.
    Meestal spreken we de taal van onze omgeving, hoewel de keuze van een taal afhankelijk is van veel meer factoren. Maar jouw persoonlijk welbehagen is altijd het belangrijkste.
    Vroeger straften Vlaamse scholen kinderen die op de speelplaats Vlaams durfden spreken. Een gemeenteraad met Franstaligen verplichten Nederlands onder elkaar te spreken omdat het gemeentehuis op Vlaamse bodem staat, is in feite een even tegennatuurlijke reactie. We veroordelen zij die oorlog voeren omwille van hun geloof, maar vinden het terecht dat we buren verwensen die alleen maar een andere taal spreken, al gaan we naar dezelfde kerk en naar dezelfde beenhouwer. Spreken doen we nooit met elkaar, tenzij vervloekend met schuim op de lippen.

    Marc Platel praat in Kraainem wel met zijn Franstalige buren, maar vindt ‘le droit de la personne’ misplaatst en begrijpt niet dat er Vlamingen zijn die over de Vlaamse geschiedenis heenstappen en willen praten over het aansluiten van Kraainem en andere faciliteitengemeenten bij Brussel, om vooruit te geraken in Vlaanderen.
    Politiek was vroeger geven en nemen, nu wil men alleen nog nemen. Peeters is niet van gisteren, maar redeneert pragmatischer, zoals hij het leerde in het bedrijfsleven. Daar telt nog het spel met de knikkers. Zoals vroeger op de speelplaats. ‘Als jij absoluut die grote witte knikker wil, dan krijg je die in ruil voor tien doorzichtige met vlammekes’.

    Alles evolueert. Wat gisteren wet was is vandaag een vragende “wàt”?
    Taal is een deel van je identiteit. Wie zeker is van zijn taal, is zeker van zichzelf en zijn open geest hoort het in Keulen donderen als Marino zijn landsknecht-trom roert. Hij is een van de vele “bange blanke mannen”.
    Zo beschouwd zal het een zegen zijn wanneer we allemaal Chinees moeten leren om te overleven.


    21-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Trappen voor het geheugen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Hebt u dat ook, dat u lang op voorhand een verjaardagskaart koopt voor je zoon en ze niet meer weet liggen wanneer u ze moet schrijven? Of de kelder in loopt en daar staat rond te kijken om een visueel aanknopingspunt te vinden dat je herinnert wat je daar komt doen? Of dat je ondanks het gure weer zegt dat we barbecue gaan eten omdat je niet meer op het woord fondue kunt komen?

    Soms heb ik de indruk dat er een deur openstaat in mijn bovenkamer, dat het klassement van het geheugen overhoop wordt gehaald, dat ik het door sleet niet meer weet.
    Het stormt daar soms, vooral ’s nachts. Vorige week zei ik bij het ontbijt tegen mijn vrouw dat ik gedroomd had dat mijn schoonvader drie puppy's, kleine hondjes, achterin de tuin had begraven. Ik had ze al spittende gevonden en ze leefden nog, na meer dan twintig jaar. Ze lagen een meter onder de grond in water, ze waren groot geworden maar hadden nog altijd geen haar. Maar wij hebben thuis nooit een hond gehad, zei mijn vrouw. De vriendin van mijn jongste zoon zag daarin een bewijs dat ik nog niet kan aanvaarden dat mijn drie kinderen nu volwassen zijn en inmiddels alle drie het huis hebben verlaten. Ik moet opletten aan wie ik mijn dromen vertel.

    Maar dromen zijn niet meer dan experimenten van de klassementsbedienden die zich amuseren met de fiches terwijl de baas slaapt en niet oplet. Bij geheugen moeten zij werken en tonen dat hun klassement terug op orde zit.
    En wat dan met versprekingen? Zit er dan een stagiair in de taalkamer? Of een grapjas? In mijn geval vrees ik het tweede. Hij deed mij ooit “scheurduif” zeggen, wanneer ik het woord “schuifdeur” wou opdiepen. En dat dit niet met een verouderde fichenbak te maken heeft bewijst mijn tot dan toe meest hilarische verspreking.
    Ik was nog tiener en had nog maar zelden Frans moeten spreken buiten het klaslokaal. Bij een van mijn eerste vakantiejobs op een expeditiebedrijf werd er nauwelijks in het Nederlands verhandeld. Tijdens de middagpauze moest ik de telefoons aannemen en ik kon niet altijd de verbinding verbreken wanneer mijn correspondent te snel sprak of ik het gewoon niet begreep. Mijn truuk was dan dat ik eerst een paar keer “Hallo, hallo..." zei en dan even niks om de indruk te wekken dat de lijn verbroken was, of met krakende stem enigszins vanuit de verte zeggen “je vous entends très mal...” .
    Op een keer insisteerde de man aan de andere kant van de lijn om de baas te spreken. Tja, die was er niet en toen zei ik de toch wel mooie woorden :”il rentre dans un coeur d’art” in plaats van “dans un quart d’heure”. Ik weet niet of de man dacht dat ik op een verbloemende wijze wou zeggen dat de baas naar de miekes was, maar de verbinding werd meteen verbroken.

    Het geheugen dat is ordening en concentratie. En ik heb de indruk dat fysieke inspanning daarbij helpt. Iedere morgen ga ik voor dag en dauw fietsen. Zo vroeg, enerzijds om te vermijden dat fietsers op dunne tuben mij genadeloos voorbijflitsen en mijn illusie vertrappen dat ik ook doortrap, maar ook omdat het de beste manier is om wakker te worden. Dauwtrappen voor lichaam en geest. En daarna een verfrissende douche. Misschien komen er al trappende stoffen vrij in de hersenen die de hersenmannetjes aanporren en deurtjes openen om dan als een tsunami van endorfines de neurotransmitters aan te klikken en als spic & span de chaos van de nacht met één vodveeg op te ruimen.

    Ik was nog niet halverwege mijn fietsparcours of daar ging het licht aan in mijn achterkamer: die verjaardags-kaart, ja natuurlijk, die had ik weggelegd in het tweede schuifje onder de tv op de slaapkamer, omdat mijn zoon daar nooit zou kijken en zijn wenskaart voortijdig vinden.
    Wanneer ik thuis kom blijkt de bergplaats te kloppen. Ook andere akkefietjes waar je gedachten gedurende nachten in slow-motion op doormalen blijken na zo’n ochtendlijk fietstochtje tot het-niet-overdenken-waard herleid te zijn.
    Trappen voor het geheugen, misschien moet ik er een patent op nemen of voorstellen als format voor een nieuw reality-programma.

    Mijn geheugen en ik. We zijn zo met elkaar vergroeid en toch kennen we elkaar niet zo goed. Ik wed dat daar boeiende documentaires over zullen bestaan. Als wetenschappers zelfs uitvogelen dat dennenhars een perfect medicijn is tegen vliegangst, dan moeten ze toch ook over het geheugen nadenken? Christine van Broeckhoven moet daar interessante dingen over kunnen vertellen. Wie de hersenen onderzoekt naar de toegangswegen van dementie, moet onderweg toch ook al langs de nog actieve klassementslokalen van het geheugen zijn gepasseerd?
    Aan een huisarts moet je dergelijke dingen niet vragen, de kans is groot dat hij geheugenverlies veinst. Aan mijn specialist moet ik het ook niet vragen. Die heeft een anale fixatie, wat niet zo verwonderlijk is want hij onderzoekt mijn darmen. Wanneer we achteraf in zijn bureau de situatie bespreken kijkt hij mij nooit aan. Is hij in de war omdat hij tevoren uitgebreid naar mijn gat heeft gekeken? Ik weet het niet. Soms denk ik dat hij alvorens zijn camera voor de coloscopie in te brengen, stiekem een foto van de grote ingang/uitgangspoort maakt en ter identificatie, waar anderen een pasfoto gebruiken, op mijn dossier pint. Ik ga al jaren bij hem op consultatie, maar toen ik hem voor enkele weken in het theater tegenkwam, deed hij alsof hij mij nog nooit gezien had. Misschien moet hij ook maar eens gaan trappen voor het geheugen, maar ik ben niet van plan mijn broek af te steken om een goeiendag van hem te krijgen.


    09-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het steriele gemekker van eunuch Dedecker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Een eunuch is een man die gecastreerd is om politieke redenen, leert ons Wikipedia. Hij staat dicht bij de machthebbers, maar heeft zelf geen macht.
    Zo kennen we Dedecker. Hij zou toch er maar dwaze dingen mee aanvangen, moest hij macht krijgen. De man heeft niet gestudeerd, weet alleen iets van horen zeggen, hij heeft alleen, net zoals destijds bij het judo, veel praat naast de mat, in de buurt van het debat waar hij geen zinnig woord kan aan toevoegen omdat hij alleen kan roepen en geen debatcultuur heeft.
    Als hij voor de spiegel staat zal hij toegeven dat het ‘m alleen om de aandacht te doen is.En die krijgt hij. Vooral de VRT pampert hem of moet het zijn ‘gebruikt’ hem? De ene week zit hij bij Phara, de volgende bij Frieda van Wijck of in Terzake. Zouden daar afspraken over gemaakt worden? Ik vraag het mij af en ook of Dedecker beseft dat hij als nuttige nar opgevoerd wordt, die tot vermaak en vaak uit wraak, dingen mag verkondigen die weinig met politiek, maar alles met afrekeningen te maken hebben, losse beweringen zonder wederwoord of bewijs, maar die misschien een verborgen agenda dienen waar Jean-Marie, vol van zichzelf, niet eens een idee van heeft?

    Natuurlijk heeft Dedecker zelf genoeg rekeningen openstaan. Die vereffent hij graag in de aanloop naar de verkiezingen. Zoals hij vorige keer het wielrennen aan de schandpaal ging nagelen, mag volgend jaar wegenbouw op zijn speciale aandacht rekenen. Sensatie als populistische masturbatie. Zijn oorlog tegen Van De Lanotte is een lokaal perpetuum mobile. Maar mocht hij genoeg roddels en ‘smoking guns’ hebben om alle socialisten met pek en veren in te smeren zou hij het niet laten liggen. Kijk hoe de voormalige ‘nationale’ coach als gereformeerde Vlaamse populist mee op de PS inhakt. Socialisten staan haaks op zijn egocentrische ideeën voor de maatschappij. Ik vraag me af of Dedecker, De Winter, De Wever en andere rechtsen en liberalen hun kinderen, in plaats van te leren delen met elkaar, of hen te leren broertjes te helpen die niet zo goed meekunnen, enkel de truuken van Alexander aanleren: alles voor mij en niks voor een ander.

    Onder het mom van oprechte klokkenluider moeten ook zijn vroegere blauwe vrienden er aan geloven, of wat had u gedacht? Fientje Moerman heeft al mogen betalen, Dewael wordt via de politie-benoemingen aangepakt en nu moet De Gucht de Fortis-aandelen van diens schoonmoeder uitzweten. Dat laatste is voorlopig nog het gevolg van een anonieme klacht, maar niemand twijfelt er aan dat Dedecker hier ook zijn hand in zal hebben. Hij zat immers al klaar met commentaar bijna nog voor het bericht de wereld was ingestuurd.
    Als hij iedere dag afwisselend een rode en een blauwe tussen zijn boterham wil leggen, moet vooral Tommelein weer uitkijken, want die heeft hij recent al een bratwurst genoemd. In lekkere vettige jus, had hij er wel niet bij gezegd, maar de bratwurst sprak hem meer tot de verbeelding dan bijvoorbeeld een lekker mals billetje van Fientje. Dedecker, Tommelein en Van De Lanotte, daar is Oostende te klein voor. De dag dat die het op de tatami zullen uitvechten slaat de schaal van Richter ongetwijfeld tilt.

    Vorige week zat de klokkenluider bij Phara. Maar daar zal hij zelf niet zo gelukkig mee geweest zijn, want ook Tom Lanoye zat in de studio en Mia Doornaert, die er na haar bril- en face-lift uitziet als zowel de mijter als de moeder van Sinterklaas, gaf bij Phara toch maar flink tegengas aan Dedecker. Lanoye speelde met Dedecker. Eerst wou hij als columnist voor Humo weten of Humo toch niet zomaar het interview had afgedrukt zonder het eerst ter inzage voor te leggen. Dedecker voelde zich betrapt en Lannoye ging door, hij bond de klokkenluider het zeel aan tot hij machteloos hing te bengelen. “Waarom moet ik mij altijd verantwoorden”, was al wat hij nog kon uitbrengen. Ik ben de klokkenluider, waarom willen jullie niet geloven dat ik integer ben, dat ik geen zeurende calimero ben? Wanneer iemand, zeker een politicus, blijft herhalen dat hij iets is of niet is, dan is hij het niet of juist wel.

    De VRT moet Tom Lannoye vaker tegenover gepatenteerde leugenaars zetten. Dan leert het publiek hen echt kennen. In het geval van Dedecker als een steriele mekkeraar die nooit iets constructiefs kan voorstellen. Nadat eerdere voorstellen van de man – 180 km/u op dubbeldek-autostrades - al snel in de Belgen-moppentrommel belandden, blijkt zijn vlaktaks, na berekening alleen de rijken ten goede te komen, terwijl Dedecker ermee pochte socialer te zijn dan de socialisten.

    Ik hoop dat de Vlamingen volgende keer met Dedecker niet dezelfde fout maken als vorige keer met Leterme. Die heeft dan wel twee licenciaatstitels behaald en in theorie of in zijn eigen fantasie kan hij misschien een land leiden, maar in het echt? Dedecker is nog veel erger, want die heeft geen opleiding en ook geen partij met traditie van studiediensten en mensen die het wel uitzoeken. Dedecker heeft zijn populariteit als judo-coach verzilverd, niet uit bezorgdheid voor het land en zijn bevolking, maar omdat hij de aandacht niet kan missen, omdat hij bang was voor het zwarte gat van de sporter, de vrees dat de Oostendenaren hem enkel zouden herinneren als die verzekeringsmakelaar in zijn zielig kantoortje met vergeelde sportfoto’s en een slechte service.
    Zelfs nu leidt de tijd hem in de vergetelheid. Vandaag mediafenomeen, morgen vergeten. Daarom, laten wij hem een dienst bewijzen en een gele briefkaart sturen naar de WTV, de West-Vlaamse Televisie, met de bede van Jean-Marie Dedecker een eigen praatshow te geven. Laat hem daar van jetje geven, halve geheimen onthullen en sensatie spuien. WTV zal er wel bij varen. Ze zullen vooral plaatselijk scoren, maar mits ondertiteling zullen zij als nooit tevoren het landelijke nieuws halen.

    Best van al vergeten we Dedecker als politieker. Niemand heeft er baat bij. Nu betalen we een miljoen euro voor hem en zijn gevolg van uitgerangeerden en nitwitten. Het zou pas van moed getuigen als hij dat miljoen weigerde en als een Don Quichote de strijd aanging met de politieke kaste, één tegen allen, en hen keer op keer met zijn relevante vragen en dossierkennis wist te vloeren. Dan zou hij terecht op handen worden gedragen als de Robin Hood van België, de redder in nood, de zuiverheid zelve. Maar Dedecker is niet in de politiek gegaan met hoge idealen. Als beroemd coach wil hij ook nu een ploeg rond zich, voor de illusie dat hij leiding geeft, om de anderen na een halve zin al vaderlijk te verbeteren. Jean-Marie weet het best, democratie op zijn Dedeckers.

    Wat kunt u van LDD verwachten? Van Dedecker, buiten zijn roddels en schandalen? Wat mag u verwachten van zijn beroemdste partijgenote Ulla Werbrouck, die hij een lukratief plaatsje heeft bezorgd? Dat zij u een beenveeg geeft of dat zij u werpt? Destijds toen ze nog bekend judoka was en handtekeningen uitdeelde moest ze telkens aan Jean-Marie vragen of Werbrouck nu weer o-u-c-k werd geschreven of met o-e-k? Met glimmende pretoogjes en een erectie in zijn stem als voorschot op wat zich al in zijn visioenen voltrok, zei hij dan: “Moet ik u weer ‘s billenkoek geven, Ulla? Dan zul je leren wat met o-e-k is.” Eens een macho in een pamperdoek...


    01-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vuile was van Leterme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Leterme had een blaam gekregen van Sarkozy omdat ie aan de VRT de resoluties stond te verklappen terwijl de top in Parijs nog bezig was. Na de uitverkoop van Fortis ging hij in IJsland de Kaupting Bank redden, vanwaar hij naar de top van de francophonie in Canada snelt, en voor we beseffen waar hij nu weer uithangt zit meneer al in Beijing te chinezen op de Aziatische-Europese top. Dat het telkens een vlucht is, weg van de begroting, de economische crisis en andere communautaire problemen laten we nog even buiten beschouwing.

    Wat bezielt zo’n man, die vroeger niet uit zijn Westhoek te branden was, om nu, bijna dagelijks, verder dan ver te trekken? Wil hij nog vlug profiteren van zijn status voor hij ontmaskerd wordt als Yves den dief van België? Of is er thuis iets niet pluis? Doet Leterme een Sarkozieke met een of andere schijterige schone terwijl mevrouw voor de vuile was opdraait? Je ziet mevrouw Leterme in ieder geval nooit bij hem.

    Je kunt met die vragen blijven zitten of je kunt ze stellen aan iemand die over de haag of na de mis, wie zal het zeggen, vertrouwelijke gesprekken kan hebben met mevrouw Leterme. Het is natuurlijk maar van horen zeggen, van de was- over de telefoondraad, maar als dat allemaal waar is begrijpen we goed dat Sofie Haesen, zoals mevrouw Leterme eigenlijk heet, niet in de openbaarheid wil treden. En ja, het was die laatste “gaffe” in Parijs die mevrouw Leterme in de grond deed zinken en tegen haar gewoonte in deed fulmineren over haar echtgenoot.

    Als we de plaatselijke roddels wegfilteren kwam het gesprek vrijelijk hier op neer:

     “Ik wist niet waar kruipen toen Sarkozy voor de camera’s Yves tot een roddeltante degradeerde. Dat moest er van komen. Onze Ferme kon zijn mond weer eens niet houden. Hij moest weer ‘s andermans pluimen op zijn hoed steken. Het is verbazend dat hij zijn eigen hoed nog herkent.

    Weet ge dat hij zelfs voor het altaar in mijn plaats “ja” heeft gezegd. Ik kreeg niet eens de kans om mijn trouwbelofte uit te spreken. We hadden eens ruzie en toen heb ik er uit geflapt: “luister hé, Ferme, ik heb geen ja gezegd over die goede en kwade dagen. Gij hebt die belofte gehouden, ik niet, dus gij zult moeten plooien.” Maar ja, zijn ego is zo groot dat ik vrees dat hij op een dag gewoon zal opstijgen en verdwijnen. Hier thuis is hij daar alleszins goed mee bezig. En dan moet ge weten dat hij zelf schrik had om de begroting te bespreken, hij was ervan overtuigd dat zijn rol uitgespeeld was, dat hij door de mand zou vallen, maar hij krijgt die kaas vol gaten erdoor en nu doet meneer alsof het weer grote vakantie is.

    Ik kan het zelf niet bijhouden waar hij sinds de spelen van Beijing allemaal geweest is. Ik herinner alleen dat ik precies niks anders doe dan zijne was. Ook al omdat hij niet zoveel kleren heeft. Op de Spelen stond hij daar ineens me een trui die ik gekocht heb toen we pas getrouwd waren. En dan koopt hij nog eens kleren van slechte kwaliteit waardoor die direct zo gaan hangen. Van toen hij minister-president werd zei ik hem dat hij nu wel betere kostuums moest dragen. Sarkozy, Berlusconi, Blair, die dragen kwaliteit. Maar Yves wil alleen kostuums van de JBC hier aan de Rijselsepoort, omdat die Jean-Baptist Claes vroeger beroepsrenner is geweest bij Wiels-Groene Leeuw. En als hij die zakken dan nog wou opfleuren met een degelijke das of een duurder hemd. De mensen willen geen mannequin, zegt hij dan. Verhofstadt was wat dat betreft al niet beter, die had altijd een te grote vest aan. Yves lachte daar dikwijls mee als hij Verhofstadt op tv zag. “Zie daar hebben ze nu ook geen asbakken meer” zei hij dan, alsof Verhofstadt overal alles meepikte wat hij in zijn vest kon steken.

     En waarom reist gij niet met hem mee, Sofie, vraagt iedereen altijd, maar dat ziet ge al van hier. Onze Ferme heeft in het begin zo onnozel gedaan met zijn geit dat ik niet meer durf buiten komen, allez, toch niet waar de media u volgt. Het zal niet te lang duren of ze zeggen: “daar is de geit van Leterme”.

    Weet ge wat onze Matthias tegenwoordig zegt als mensen hem vragen of hij de zoon is van Yves Leterme? Dat zijn vader wel Yves Leterme heet, maar dat hij niet die van de CD&V is, maar de bekende kalligrafist uit Ieper. We kennen die man en gelukkig vindt die dat niet erg. Eigenlijk zijn de kinderen wel opgelucht dat onzen Yves zo veel weg is. Van het moment dat die wat ouder werden, werden zij onnozel van zijn blabla.

    Zelfs aan tafel deed hij altijd alsof hij een toespraak aan het houden was. We waren wel gewoon dat hij zijn redevoeringen thuis inoefende, maar het was abnormaal dat hij nooit kon stoppen. Yves kàn niet terugschakelen naar een gewoon gesprek. Op den duur durfden de kinderen niks meer vragen. Ons Julie heeft een keer gezegd, wanneer hij op een stomme vraag over iets voor ‘t school bijna weer een kwartier antwoordde : “maar papa, gij hebt toch eigenlijk niks gezegd. Allemaal woorden waar ik niks mee ben.” Dat stak hé, en in plaats van te beseffen dat dat kind nog gelijk had ook, haalde hij toch wel zijn beruchte zwarte boekje boven zeker, Blackberries bestonden nog niet, en schreef dat kind daar in op. Ik had zijn ogen kunnen uitkrabben. Onze Ferme kan eindeloos veel woorden na elkaar zeggen als wiskundige reeksen, maar de betekenis gaat ook voor hem meestal verloren.

    En dan durft hij kwaad worden als ze het in commentaren over zijn containerbegrippen hebben. Maar het is toch waar. Dat is niet om mee te lachen hé, maar ik noem hem al jaren ‘meneerke lege doos’. Sinds ik hem een Tupperware-doos meegaf om bij Rachel van Briek boontjes op te halen die zij beloofd had. Hij blijft meer dan twee uur weg, de patatten stonden al op als meneer er door kwam…met een lege doos, maar wel vol van zichzelf.

    Yves denkt dat hij altijd gelijk heeft. Op het collega was hij bij de besten en hij is ervan overtuigd dat dat overal zo is. Maar het leven is de retorica niet,hé. Ik heb het er ooit met een psychiater over gehad, en ik vroeg hem of hij Yves kon samenvatten in één woord. Weet ge wat die zei? “Gevaarlijk”. En er is niemand die dat weet hé. Zelfs De Wever denkt dat hij altijd aan zijn gezicht zit te frunniken omdat hij last heeft van die krasjes in zijn ogen, maar dat is zoals zoveel van De Wever dikke onzin. Yves wrijft uit wrevel, omdat de mensen iets ander zeggen dan hij wil dat ze zeggen. Hij kan het niet laten. In feite is onze Ferme geen mensenliefhebber. Hij ziet alleen zichzelf graag, niet eens de kinderen, laat staan mij. Maar dan denk ik, laat ‘m maar ontploffen, ik zal niet in de buurt zijn. Ik hou me gedeisd, zorg dat zijn vuile was terug proper wordt en leef mijn eigen leventje. Ik wil niet in zijn zwartboekje belanden. Yves drijft en schrijft op rancune. Gelukkig zijn de verkiezingen anoniem, want anders zou hij in staat zijn van al wie van die 800.000 kiezers hem volgende keer laat vallen in zijn zwartboek te noteren. Wie zo op wraak belust is en zoveel achterdocht heeft moet ooit tegen de muur lopen terwijl hij achterom kijkt.

    Toen we jong waren was er een DJ, een zekere Napoleon de vierde, die een hitje had met “they’re coming to take me away”. Ik betrap mij er op dat ik dat soms in mijn hoofd zing als ik aan onze Ferme denk”.


    17-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het mondje van Annelies Beck
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Annelies zat in de studio van Terzake tegenover Axel Miller, ontslagnemend topman van Dexia. Zij wou weten hoe hoog zijn opstapvergoeding zou zijn. Hij wou alleen vertellen dat hij al het mogelijke zou doen om in moeilijke tijden zijn verantwoordelijkheid op te nemen. “met daarbij een kleine vier miljoen euro, als ik het vlug bereken”, zei Annelies. Miller begon opnieuw over de moeilijke tijden en zijn verantwoordelijkheid. “Meneer Miller u bent bedankt voor dit gesprek”, besloot Annelies. Voor de gewone kijker was het daarmee gedaan. De dubbele bodem-kijker zag haar de ogen tot streepjes trekken terwijl ze ook haar rechterwenkbrauw optrok en de mondhoek van dezelfde kant de beweging liet volgen. Hoe rechter hoe slechter, weet je dan. “Met alle Dexia-klanten, maar niet met Annelies Beck”, kon je als het ware in de ondertiteling lezen.

    Annelies Beck is een fenomeen, dat weet iedereen. Zelfs wanneer de grootste leugenaar van allemaal, Yves Leterme, tegenover haar zit te ratelen, is zij niet van de wijs te brengen. Het is haar taak van weerwerk te bieden en dat doet ze op de meest verstandige, speelse, charmante en elegante wijze, om niet te zeggen ‘heel goed’. Maar wanneer de macho tegenover haar leugens blijft spuien, knijpt ze de ogen halfdicht en is het gedaan. Wie fout is wordt door haar mimiek ontmaskerd.

    Ik heb op punt gestaan van louter voor haar een digitale tv te kopen. Op voorwaarde dat je daar zoals met een fototoestel kunt inzoomen. Zodat ik alleen haar hoofd in beeld heb, dat nu nog brozer lijkt, met het nieuwe kapsel dat de nek vrijlaat.
    Catherine Van Eylen heeft ook een mooi gezichtje, maar waar die het kindvrouwtje is voor de sportliefhebber die nooit een boek leest, is Annelies het gezicht van de meerwaarde-zoeker. Je ziet dat er achter dat zuivere subtiel expressieve gelaat ook verstand zit, meticuleus opgebouwd met studie en oneindig veel boeken lezen. Zonder dat het haar een schijn van pedanterie geeft. Zij is integendeel onwerelds minzaam. Zelden is er zo’n combinatie vertoond van een fijn neusje en fraaie kaaklijn met sprekende wenkbrauwen en een mond die alles aankan. Het klinkt misschien gek, maar ik kan die klare lijn van haar gezicht met dat minuscule puntneusje best vergelijken met het getekende hoofd van Wilma Flintstone.

    Als ik zo met mijn tv kon inzoemen, keek ik alleen nog naar haar, met mijn vinger op de repeat knop. En dan kon ik eindelijk die oninteressante gasten uit de studio weg cadreren en vooral die dwaze West-Vlaming Lieven Verstraete. Ja ik weet, een mens moet van ergens komen, maar wat u niet weet is dat Lieven Verstraete zich op Wikipedia in het West-Vlaams laat beschrijven. (zie: http://vls.wikipedia.org/wiki/Lieven_Verstraete).
    Vroeger zag je Verstraete bij elke fout die hij van zenuwen prevelde binnensmonds “mo veint to” hakketakken. Omdat dat alle twee zinnen gebeurde werd je er zo goed als misselijk bij.

    Nu zijn dagelijks taalbad begint te renderen en de coiffeuse een oplossing heeft gevonden voor zijn wijkende haarlijn, is die Lieven niet meer te houden. Zeker nadat een studiogast om zijn verhaal te verhelderen tegen hem en Annelies onlangs zei: “stel dat jullie man en vrouw zijn”. Verstraete was zo van zijn melk dat hij alleen nog heimelijk wist te glunderen en Beck moest afsluiten alvorens die rare kwiet naast haar in beeld zou kwijlen.

    Omdat Annelies destijds een master in Braziliaanse studies heeft behaald en vloeiend Portugees spreekt, verkondigt Verstraete sindsdien dat hij bezeten is van Braziliaanse muziek en dat hij begonnen is aan de studie van het Portugees. Hij gaat zelfs sensuele en opzwepende samba-plaatjes draaien in dancings. DJ Satanic Samba laat hij zich noemen. Ik vrees dat hij in de veronderstelling is dat Satanic ‘satijnen’ betekent, afgaande op de blauwe hemden die hij tegenwoordig draagt, om ook op die manier in de buurt te komen van de blauwe blouses die Annelies zo beeldig staan.
    Omdat hij bekend is van tv mag hij in alle uithoeken van Brugge plaatjes gaan draaien. Ik beeld me in dat hij dan telkens hoopt dat Annelies komt kijken en dat hij op het ritme van samba en salsa met zijn satijnen Satanische blik de zaal afspeurt op zoek naar Beck, terwijl Annelies, verstandig als zij is, thuis zit met een goed boek.


    15-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kapotneuken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen David Davidse kwam bij Ruth Joos in Mezzo Kuifje in het Antwerps voorstellen. “Keufke” zei hij, en Ruth probeerde hem na te zeggen met een gegiechel alsof het Toerkemenistaans was. Of zoals iemand die tegen zijn zin voor het eerst oesters proeft. Ruth woont al enkele jaren in Antwerpen, dan heeft ze minsten toch al van het dialect van “A” gehoord. Maar Germanistes doen wel vaker raar over taal.
    Van mij mag ze een beetje raar doen als ik in een interview lees dat zij zich mateloos ergert aan formuleringen als “naar...toe” en “ik heb zoiets van”. Wellicht wordt ze ook mottig van “dagdagelijks” en het omgekeerd gebruiken van “over” en “voor” in tijdsaanduidingen? Bovendien geef ik toe dat het een plezier is om naar haar te luisteren op Radio 1.
    Haar broer Filip heeft zijn moedertaal blijkbaar bij een andere moeder geleerd. Hij mag tot mijn ontzetting in de plaats van Frank Raes de verslaggeving doen bij interlands op Canvas. Ik kijk al nooit naar voetbal en die ene keer dat ik toch ‘ns naar een interland van de Rode Duivels kijk, vlucht ik van de commentaarstem. Waar bij Frank Raes het ritme en de beweging van zijn commentaar hoger ligt dan dat van de Duivels, praat Filip Joos even teleurstellend als het voetbal zelf. Zonder animo, zonder creativiteit. Vroeger zette ik het geluid uit en luisterde naar Jan Wauters op de radio, maar Jan is nu met pensioen in Zuid-Afrika en mijn toestellen staan tegenwoordig ook ver uit elkaar in huis. Maar we dwalen af.

    Achteraan in het Antwerpse “Keufke” staat een uitspraaklexicon, zei David Davidse. Om het de niet-Antwerpenaar makkelijk te maken, en hij las enkele voorbeelden. “Gogget” voor “gaat het?”, “perusch” voor parkiet, “tefrente” voor “verschillende” en ook “tantefèren”...
    En ik moest aan mijn tante denken. De tante, zo noemden we haar. Mèt lidwoord. Eén keer noemde ik haar “aunt”; ik had mijn eerste lessen Engels gekregen op school en ik verwelkomde haar fier aan de deur met een “Hi, aunt”. Ze was razend, want ze dacht dat ik haar hond had genoemd.
    Zij was naaister en kwam bij ons aan huis voor mijn moeder en zussen op bestelling kleedjes en jassen naaien.
    Ze kreeg het dan “oep eur seskes” (ze werd zenuwachtig) als ik er bij bleef zitten, ook al was ik toen hooguit zeven, acht jaar, maar ze kon niet verdragen als mijn moeder bij het passen aan mij, kleine aap, vroeg wat ik er van vond. Als dé tante op dat moment een draad zou “vessemen” (door oog van de naald steken), zou ze zich beslist in haar vinger geprikt hebben. “Goade gij da na wèr aan die tantefèr vragen...” Voor mijn tante was een tantefèr een moeial. David Davidse dacht dat het betekende: iemand die maar zit te lummelen terwijl er nog zo veel te doen is “tant à faire”.
    Als klein jongetje nam ik dan stilletjes wraak op haar door de klosjes garen dwars door te knippen. Dan kreeg ze een “floere geroktat” (een appelflauwte). “Zie nu Anna (mijn moeder) die “moosjer” (prutser) heeft dat helemaal “verreneweert” (stuk gemaakt), dat is helemaal “nor de zjenoe” (naar de vaantjes). En tegen mij zei ze dan : “g’anget wer oat, hé, “kapotneuker”, “kwistenbiebel” (rare). Als mijn moeder er bij was durfde ze mij geen “ababbel” (oorveeg) geven.

    Hoewel zij ook regelmatig naar familie in Nederland ging, zal de huidige betekenis van “kapotneuken” niet tot haar doorgedrongen zijn. Tot mij toen ook niet. Dat kwam veel later. Maar dan was ik weer in de war toen mijn vriendin altijd zei, hoewel ze geen Zuid-Afrikaanse was, “nie neute nie”. Nu weet ik dat ze bedoelde dat ik niet zo moest zagen, maar toen dacht ik, vermits zij wel vaker woorden net iets anders zei dan wij ze zouden formuleren, dat het een kleurrijke variante was op: “nu niet ik heb hoofdpijn, of de rode loper ligt uit”. De eerste keer dat ik het hoorde moest ik bovendien de redenering verdringen dat tweemaal negatief positief is. Dus, dat zij met nie nie eigenlijk “ja” bedoelde.
    Vele jaren later, toen mijn oudste zoon deze zomer trouwde, gaf haar vader tijdens het diner hem volgende raad: “Denk er aan, als een vrouw neen zegt, bedoelt ze vaak “ja”. Het grappige is dat zijn vrouw net tevoren, aan mijn kersverse schoondochter de raad had gegeven: ”in het huwelijk moet ge niet altijd ‘ja” zeggen...”. Ge moet u niet laten...(zie titel).


    08-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De keerzijde van de ‘ansichtkaart’
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Vijfentwintig jaar geleden stonden we in het centrum van Bern op de Strassenbahn te wachten. Mijn zoontje van vier liet het papiertje van zijn snoepje op de grond vallen. Meteen schoten twee Berners op hem toe. Niet om gedienstig het papiertje op te rapen, maar om streng een standje te geven en daarmee ongevraagd onze opvoeding aan te vullen. Tijd om te verontschuldigen kregen we niet, dat werd ook niet verwacht, want even vlug als ze toegesprongen kwamen waren ze weer verdwenen. Ze hadden de collectieve verantwoordelijkheid voor orde en netheid verzekerd en dat volstond. De eerste keer is het altijd schrikken. Zo ook toen er voor het eerst op onze ruit getikt werd toen we aan een rood licht de motor lieten draaien. Een wildvreemde maande ons kordaat aan de motor stil te leggen. Zwitsers zijn regelneven eerste klas om van de nichten nog te zwijgen.

    Natuurlijk wordt het land er niet slechter van, want de lucht blijft zo zuiver als het ras en het gras blijft groener aan hun kant van de heuvel. Misschien zijn die perfect gemaaide gazons en weiden wel tapijten waaronder papiertjes van kindjes en ander zwerfvuil kan geveegd worden, want ja, hoe ontstaan in feite die bergen? In het begin liep je er door die bemoeizucht een beetje zenuwachtig bij. Zonder kennis van de voorschriften, op je hoede voor een nieuwe opmerking. Maar met de jaren ken je een aantal van de talloze regeltjes, is de verwondering verworden tot een simpel ‘och zeg’ wanneer je er nieuwe ontdekt. De akoestische filters in je oren wennen geleidelijk aan het merkwaardige Schwyzerdütsch, een Legoland-versie van het Duits, dat ook door volwassenen vrij op radio en televisie gesproken wordt. In het begin knik je of zeg je dag om te laten horen dat je niet onder het alomtegenwoordige Zwitserse kruis gebukt gaat, maar dan probeer je toch zoals de echten tegen iedereen ‘grüezi miteinander’ te zeggen, zij het op fonetische wijze.

    Je weet na tal van keren dat je werd doorgestuurd dat parkeerplaatsen bij gebouwen uitgeteld en toegewezen zijn en niet vrij te gebruiken. Je leert zelfs op z’n Zwitsers plassen - ook mannen gaan altijd zitten, niet alleen om de bril droog te houden, maar ook omdat de blaas dan beter geledigd wordt en hierdoor eventuele plasklachten uitgesteld worden.

    Iedereen is uiteraard anders, maar hoe groter de verschillen hoe meer ze blijven fascineren en amuseren. Ondertussen vind je het wel prima dat dit Märklin-treintjes-landschap ongerept blijft, vrij van moderniteit, vreemde invloeden en bouwpromotoren, als een natuurlijk museum van ansichtkaarten, als een vakantieland zonder drukte van zee en strand. Laat de boeren maar tegen Europa zijn, we doen er ons voordeel mee. Wandel maar eens tussen de soms vierhonderd jaar oude Bauernhöfer in het Emmental, met kolossale koeienbellen in de nok van het dak en spreuken en lange teksten gebrand in het hout. Het is helemaal geen erg dat dergelijke tradities een stolp over de bergdorpen zetten alsof ze geheel en al van kaas zijn, want vooruitgang is niet altijd een verbetering. Het klinkt oerconservatief, maar vanuit een bepaald perspectief is het wel zo.

    Het was jaren geleden niet denkbaar, maar in de steden, waar iedere straat minstens eenmaal per week geveegd wordt, zie je nu wel papiertjes en sigarettenpeuken rondslingeren. In de buurt van het parlement in Bern zie je zelfs drankblikjes op de grond liggen. Na het weekend zullen die wel onmiddellijk opgeruimd worden, maar toch. (Of zouden ze van Brugge-supporters zijn die enkele dagen tevoren tegen Young Boys Bern speelden?). Aan de verkeerslichten staan nu bordjes om de chauffeurs er aan te herinneren dat de motor stilgelegd moet worden, maar als ik te voet langsloop hoor ik dat niemand ze nog leest. Op het einde van de jaren tachtig was het needle parc achter het station van Zürich over heel de wereld beroemd. Iedere dag verzamelden er honderden drugspuiters. Laat ze hier samentroepen en zichzelf naar de ondergang spuiten was de filosofie. Tot men die concentratie niet meer onder controle kon houden en ze opnieuw verboden werd, waarna de gebruikers weer uitzwermden en men er helemaal geen zicht meer op had. Tegenwoordig staat Der Bund in Bern bijna dagelijks vol over Die Reitschule. Hier worden de gebruikers niet samengedreven zoals destijds in Zürich, maar zoeken ze er hun toevlucht wanneer de politie de buurt wil uitmesten. Eens was de Reitschule een ruimte voor paardensport en circussen, maar sinds het een een jeugd- en cultuurcentrum is, en elke vierkante centimeter met graffiti werd volgeklad, is het een doorn in het oog van de goegemeente en rechtse politici.

    De ansichtkaart heeft in de loop der jaren vuile randen gekregen, maar door een buitenlandse bril bekeken blijft de gemeenschap im Grossen und Ganzen verbluffend gecontroleerd.
    De Zwitserse Big Brother leeft gewoon tussen de bevolking, zonder dat men precies weet waar die woont. Vermoedelijk maakt hij gebruik van de Zwitserse radio DRS1. Wat daar allemaal aan trivialiteiten verteld wordt is, moest ik het allemaal verstaan, onvoorstelbaar. Ik denk dat daar woord voor woord verteld wordt hoe de dag er moet uitzien, wat zo nodig gedaan moet worden en wat zeker niet mag. Neem de fabel van de files, Stau, zoals dat daar heet. Op gedempte toon, alsof hij het daarmee minder erg kan maken, debiteert de omroeper met tergende regelmaat de file van files: Basel 15 km Stau, Zweisimmen 8 km Stau, Thun 4 km Stau...usw. Dat is natuurlijk dienstverlening, zoals wij die ook kennen, maar het gekke is dat je in Zwitserland gedurende weken nergens één van die files tegenkomt. Zou het een systeem zijn om de ochtendspits niet op de spits te drijven? Zodat huisvrouwen die sowieso aan hun keuken en kinderen geketend zijn, zich niet in het hoofd halen van zich verder dan het dorp te verplaatsen? Om naar de Migros te gaan en om de kinderen naar school te brengen en af te halen, want, en dat is een andere truuk, kinderen moeten naar de dorpsschool en daar mag je op de middag niet blijven eten, zodat de moeders toch weer op stap moeten en zolang de kinderen klein zijn niet buitenhuis kunnen gaan werken.
    Ik vernoemde daarnet al even Migros. Het zou kunnen dat Big Brother eigenlijk Migros heet, want Migros is niet enkel de grootste winkelketen van het land, Migros is het hele leven in Zwitserland. Migros verschaft benzine, dan heet het Migrol, Migros heeft de grootste keuze meubelen dan heet het Micasa. Migros regelt uw vrije tijd met fitnessparken, golfparken, sportparken en zwembaden. Er is de Migros Klubschule, waar je ongeveer alles kunt leren van talen tot bloemschikken, van muziek- en computerlessen tot management en economie. En natuurlijk is Migros ook de grootste cultuurleverancier, van ticket-service tot alomtegenwoordig in het verenigingsleven. Probeer daar maar eens onderuit te komen. Als Migros zegt dat je nù toiletpapier moet kopen, dan zie je op de parking iedereen zeulen met pakken toiletpapier. En iedereen vindt dat gewoon. Als buitenstaander denk je dan al vlug: “zo zat als een Zwitser? Kakken als een Zwitser, ja.”
    Je moet het zien om het te geloven. Als Migros zegt, iedereen moet minstens drie gieters klaar hebben staan, een gele, een groene en een rode, van verschillend formaat, dan zie je, eerlijk waar, aan boerderijen en in de stad die drie gieters op een rijtje klaar staan. Ik kan me moeilijk voorstellen dat op DRS1 ooit gezegd werd: zorg ervoor dat je altijd drie gieters klaar hebt staan. Een gele aangelengd met suiker tegen de zure regen, een groene met krachtvoeder voor de plantjes en een rode met ijsblokjes voor wanneer het echt te warm wordt. Simple Migros says en de Zwitserkes springen. En het ongelooflijke daarbij is dat die niet eens uw brievenbus overstelpen met reclameblaadjes. Bij de ingang hangt een bord met kleine tekst, waarop staat wat nù moet gekocht worden. Zilverpapier, keukenzout, leesbrillen..en nooit met één stuk tegelijk. Ik vermoed dat die drie gieters ooit een test is geweest om te zien hoe ver ze kunnen gaan.

    Migros is ook letterlijk Big Brother, dat heb ik recent mogen ondervinden. Omdat ik na een uitstap mijn fototoestel nog bijhad nam ik ook in de Migros enkele foto’s van mijn vrouw die de petflessen in daarvoor bestemde gaten in een grappig gekleurde muur stak. Wanneer ik de rayon fruit en groenten trek, laat de Migros-medewerkster die de vloer aan ’t dweilen is, de trekker vallen en loopt weg. Wanneer ik daarop ook de bakkerij wil trekken waar een vrouw deeg vlecht alvorens het in de oven gaat, laat die ook alles vallen en verdwijnt.
    Ik kan nog net tegen mijn vrouw zeggen: heb je dat gezien als de grootste medewerker van Migros al op ons komt toegestapt. In weinige tellen hebben ze hem in crisisberaad uitgekozen, niet alleen omdat hij mij met zijn gestalte zou afschrikken, maar wie weet ook omdat hij er niet zo slim uitzag en kon gemist worden moest ik een gevaarlijke spion zijn die ogenblikkelijk een mes tussen zijn ribben zou planten. Collateral damage. Man hat mir gesagt dass Sie unserem laden fotografieren, begint hij. Ja, ik heb gezien dat ze dat gezien hebben...Ik begrijp dat niet iedereen op de foto wil, want sommige mensen doken weg, maar hé, ik ben de televisie niet... Haben Sie einen Gutschein (of zoiets) aangevraagd? Nee, dat had ik niet. Waarom zou ik een toelating vragen om op het einde van onze wandeling, mijn vrouw ook te fotograferen wanneer ze aankopen doet voor het avondeten? Sorry dat ik de mensen bang heb gemaakt, dat jullie misschien denken dat ik een spion ben, maar ja, bij ons slaat men daarom nog geen alarm. Ach so, bei Ihnen ist es besser, trotzdem versuchen Sie alles zo fotografieren um mit Ihen zu vergleichen? Ik wou zeggen, kom gerust ook eens op studiereis, maar vertelde alleen maar dat ik alles fotografeer wat mijn vrouw doet, ook winkelen in de (met opzet) Tigros. “Migros” verbeterde hij mij geërgerd.

    Van op een afstand keek het dorp mee. Als ik wou spioneren zou ik dan zo opzichtig met mijn toestel rondlopen en flitsen? Ik keek rond en stak mijn toestel nu helemaal in de lucht. De camera’s aan het plafond zoemden in. Ik glimlachte en wuifde.De man wist zich ook in beeld. Hij greep naar zijn oortje en herhaalde wat men hem influisterde: Einen schönen Urlaub noch. Met de staart tussen de benen droop Big brother kleintjes af. De vrouwen lachten en haalden opgelucht adem, terwijl ze in feite een glimp van de vrijheid gezien hadden. Wie weet haal ik nog hun cursussen en bedrijfsblad als voorbeeld van vrijpostige en ongecontroleerde buitenlander waartegen zo nodig gewaarschuwd moet worden. Gelukkig is Big Brother Migros watching you.


    20-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Grimm haalt z’n gram (en wie weet ooit een Oscar)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen De gebroeders Grimm waren uitzonderlijke vertellers, dat kan iedereen je vertellen, maar weinigen weten dat die verhalen niet uit hun eigen koker kwamen. In een tijd dat nog niet veel mensen konden lezen reisden zij jarenlang het land rond en schreven honderden volksverhalen op. Hoewel zij in de eerste plaats voor kinderen schreven, met vaderlijke lessen over goed en kwaad en een mooi slot met de woorden “ze leefden nog lang en gelukkig...” reikten zij ook de volwassenen hun eerste leesboekjes aan. Veel meer nog dan van Conscience kun je van de gebroeders Grim zeggen dat zij hun volk leerden lezen. Zij gaven ons ondermeer de verhalen van Sneeuwwitje, Doornroosje, Roodkapje, klein Duimpje en Bertje de leugenaar, hoewel dat laatste verhaal vaak aan vader Anciaux wordt toegeschreven.

    Uit hun biografie weten we dat alleen Wilhelm getrouwd was en drie nakomelingen had, maar dat betekent nog niet dat hun stamboom tot hier en nu reikt.
    Het is moeilijk te achterhalen of de Grimm die ik recent ontmoet heb de juiste stamboom heeft, maar hij kon in ieder geval ook vertellen alsof hij het jaren overal had opgetekend en ingestudeerd. Zelf wist hij het ook niet of hij een oorspronkelijke Grimm was, want blijkbaar had hij niet eens zijn eigen ouders gekend. Gelegenheid om te vragen hoe hij dan met zekerheid kon weten dat hij Grimm heette kreeg ik niet, zo gulzig ratelde hij door, hoppend van het ene naar het andere fantastische verhaal, alsof ik de eerste mens was die echt naar hem luisterde en hij daarom alles in één lange vertelling kwijt moest. Ondertussen herstelde hij wel de ruit van mijn auto die ’s nachts was stukgeslagen. Je moet met Autoglas bellen, had een buur mij gezegd, die zijn een stuk goedkoper dan Carglass en zij komen aan huis herstellen.
    Grimm zijn handen deden het werk zonder dat hij moest kijken hoe hij de binnenbekleding weghaalde of het laatste glaskorreltje wegzoog. Hij had blind mogen zijn, dan had hij die ruit even goed geplaatst. Maar hij was niet blind, integendeel. Zijn ogen lieten mij geen seconde los. Hij controleerde of ik wel luisterde en bleef luisteren. Misschien deed hij dat bij iedere klant en raakte daardoor achter op zijn werkschema, maar zijn verhaal was in ieder geval goed opgebouwd en liep routineus, moest het niet met zoveel passie verteld zijn.

    Hij begon slim, over de inbraken en het werk dat zij daarmee hadden, uitleggend hoe de moderne auto’s niet meer voor kleine herstellingen gebouwd waren. Een vakman kan er weg mee, maar wie vraagt nog een vakman? Iedereen kent wel een Pool die de klus wil klaren en dan is men verbaasd dat hun prutswerk de spuigaten uitloopt. Letterlijk, hé meneer. Via een anekdote met de Polen bracht hij het verhaal naar zijn appartement, naar zijn hobbies, naar zijn passie, naar zijn reden van bestaan.

    Zijn bovenbuurman had een nieuwe keuken laten plaatsen. De Pool van dienst had een te korte buis voor de waterleiding mee en had dan maar doodleuk een stuk tuinslang in de muur geplaatst. Een plaatje Gyproc er over en al wie niet weg is is gezien. De druk van het water in een appartementsgebouw was uiteraard veel te hoog en toen Grimm ’s avonds thuiskwam stond zijn appartement onder water. Een ramp, want in zijn slaapkamer had hij maandenlang aan een heuse onderaardse grot gebouwd. Volledig in plaaster. Voor zijn film “Gurm’s and Wurm’s” over de glimwormen en andere ondergrondse wezentjes die in opstand komen en de wereld veroveren. Ik vertel het nu kort en simpel, maar het had met de pikorde van de nietigste wezentjes te maken die de traditionele hiërarchie op zijn kop zetten. Moet kunnen, denk je dan, maar meer ook niet want hij neemt me al mee naar een congres in Portugal van wetenschappers die het leven van de glimwormen bestuderen. Met de belofte dat hij hun werk via zijn film onder de aandacht zal brengen, betalen zij als voorschot zijn hotel, eten en drinken.
    Welke talen zou Grimm daar gesproken hebben wou je jezelf graag afvragen, maar alsof hij het aanvoelde begon hij over Markus Grimm, een Duitser waar hij ging mee samenwerken. Geen familie, maar toch een Grimm en wanneer die met hem zou samenwerken is de parallel met de gebroeders Grimm volledig. De Duitse Grimm had miljoenen platen verkocht en zou perfect muziek bij Grimm’s film kunnen maken. Ik ken niets van de Duitse hitparade na Conny Froboes en Peter Maffay, maar een artiest met een miljoenenverkoop komt toch al eens in de gazet, zeker wanneer hij Grimm heet? Maar dat waren bedenkingen terzijde, want onze Grimm orakelde verder: “wanneer je ambitie hebt moet je groot durven zien, wanneer je dan een film maakt moet je voor niet minder dan een Oscar gaan.” Dit zijnde échte woorden van onze vriend, en hij sprak ze uit met zo’n overtuiging en gloed in de ogen dat ik in mijn achterhoofd al hoorde galmen “and the Oscar goes to Grimm...”

    Hij was met zijn project naar de producent gegaan van de Oscarwinnende animatiefilm “Griekse tragedie” van Nicole Van Goethem. Veel te lang zei die Willem Thijssen, de mensen haken snel af en dan is een langspeelfilm maken kosten op het sterfhuis. Maar ik moet mijn boodschap kwijt, hield onze Grimm vol. De jeugd moet weten dat elke uitzichtloze situatie kan omgebogen worden in een ongelooflijke triomf als je maar wil doorzetten. Ik kan het niet helpen maar “Triumph des Willens” van Riefenstahl gleed door mijn gedachten, de meest berucht propagandafilm uit de filmgeschiedenis.

    Maar ge kunt er zeker van zijn, ik werk rustig door. Ik keek en knikte, maar hij bedoelde aan zijn tekenfilmproject, de ruit stond er bijna in.
    Ondertussen ben ik ook aan een kortfilm bezig, een animatiefilm over Kaka. Ik vroeg of hij de Braziliaanse middenvelder van AC Milan bedoelde? Die ken ik niet, zei hij ongestoord, en vertelde me dat het over dikke en dunne stoelgang zou gaan. Ook met boodschap. Een grote, durfde ik niet te zeggen.
    Thuis heeft hij 6 opengezaagde toiletten staan als locatie of decor, maar dat is nog niks. Al maanden is hij aan het experimenteren om beweeglijke oogjes te maken voor Big Kaka. Ze moeten zonder schokken op natuurlijke wijze in alle richtingen kunnen bewegen.
    Van op het dashboard van zijn auto neemt hij enkele stukjes metaal. Het zijn probeersels, de kop van een pink groot, als een zeef met gaatjes doorboord. Het zouden moderne sieraden kunnen zijn. Hij gaat in detail over de technische problemen om een Kaka van minder dan een vuist groot te laten bewegen, en waar hij met zijn aandrijfstangen en draadjes moet blijven, over de latex-huid die te makkelijk scheurt. Plots blijkt hij overal in zijn camionette tussen de ruiten en materialen werkstukjes te hebben voor zijn films. Ik krijg tekeningen te zien van de glimwormen en hun ondergrondse leefwereld, foto’s van de grot in zijn slaapkamer en nog spectaculairdere foto’s van zijn ander hobby: Grimm heeft zich gespecialiseerd in het fotograferen van bliksemschichten. Hij heeft er een eigen theorie over. De beroeps kunnen er niet aan uit hoe hij als amateur meer geslaagde foto’s kan maken dan zij. Hoe weet jij waar de bliksem kan inslaan? Door beter op te letten, zegt hij dan, uit waarneming, vertrouwt hij mij toe, een bliksem heeft een donker staartje en dat vertelt mij waar de volgende zal inslaan. Ik weet niet of er wetenschappelijk iets van klopt, maar de foto’s die hij toont zijn indrukwekkend.

    Grimm plaats ruiten om den brode voor Autoglas, maar in zijn hoofd is hij met heel andere dingen bezig. Met een gedrevenheid en een discipline die hem betere kansen zouden mogen opleveren. Onze Grimm heeft niet alleen een ongebreidelde fantasie, maar ontegensprekelijk ook vele talenten. Om een verhaal te maken, om zijn ideeën uit te tekenen, om technieken uit te vinden die zijn figuurtjes in beweging brengen. Geef hem een sponsor die in hem gelooft en Grimm is vertrokken. Hij zou best in een professionele studio kunnen meedraaien, maar ik denk dat hij het allemaal alleen wil doen. Op zijn manier. Dan is zijn Oscar ook helemaal van hem alleen. Als hij hem ooit behaalt vergeet dan niet dat ik het u gezegd heb.

    Geloof mijn verhaal van Grimm en surf naar http://www.myspace.com/69grimm69 and meet Big Kaka. Of sla uw ruiten in en bel Autoglas en hoor het hem allemaal zelf vertellen.
    Ik denk dat hij mij meer dan twee uur heeft beziggehouden, maar achteraf was ik bijna blij dat iemand de nacht daarvoor had proberen in te breken.


    01-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godfried Danneels hangt zijn kruis aan de haak
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Het is een correct gebruikte uitdrukking wanneer iemand zijn voornaamste activiteit stop zet, het is alleen de combinatie van woorden die ze vreemder doet klinken dan wanneer een wielrenner zijn fiets aan diezelfde haak hangt.
    Geen dag- of weekblad of er stond een afscheidsinterview in met de kardinaal van Kanegem. Hoewel de nieuwe cd van Isabelle A, waar ondermeer Devos, Meuris en anderen aan meewerkten, ongeveer evenveel kolommen toebedeeld kreeg. Uiteraard was er meer tekst en uitleg bij Danneels, maar met de vele foto’s bij Isabelle A trok zij heel waarschijnlijk meer aandacht. Zij is een mooie vrouw geworden en dat is leuk om vast te stellen. Dat haar verhaal onbeduidend is en niet meer dan een promopraatje, is dan ook geen teleurstelling. Zij beantwoordde fotogeniek aan de verwachtingen.

    Bij Danneels ligt dat anders. Foto’s van de kardinaal kunnen alleen heel vrome gelovigen verblijden. Hij moet een goed verhaal hebben. Zeker wanneer het zijn laatste is. Wanneer hij als herder aan de kant gaat staan om zijn volgelingen uit te wuiven, verwacht je niet minder dan een wonder. Maar welke woorden kunnen zo ver dragen? ‘Ga heen in vrede’, zegt hij gewoon. Ik blijf hier, mijn dienst zit er op, maar ik zal u een boodschap meegeven, een GPS voor de toekomst. En wat als die niet werkt, meneer Danneels? Zult u dan als gepensioneerde de service na verkoop verzekeren? En die roeping dan? U hoort niet meer zo goed op uw leeftijd, zegt U? Best mogelijk, maar wat dan met de verantwoordelijkheid? Met een leven in dienst van?

    Eén seconde flitst door je hoofd dat deze Danneels toch geschiedenis zal schrijven. Hij gaat met pensioen en zal als eerste uit de biecht klappen. De definitieve demystificatie. Beste mensen, U moet mij voor één keer geloven: ik werkte voor het oudste en meest succesvolle marketingbedrijf ter wereld. In den beginne zagen een aantal slimme tekstschrijvers dat het niet goed zou gaan met de wereld. De mensen waren ongeleide projectielen, wilden, die elkaar zonder reden de kop insloegen. De chaos zou in de kortste tijd naar de ondergang leiden. Er was een goddelijk verhaal nodig. Een onbereikbare macht die kon straffen wanneer je zijn wetten niet volgde. Angst loont. De druk van boven moet altijd aanwezig blijven. Laat het ons neerschrijven in stichtende verhalen en parabels en het woord verspreiden. “God ziet alles”, werd een van de oudste slogans. Het geloof in het God bracht orde en redelijke rust in de wereld. De mensheid leefde generatie na generatie volgens de geschriften, naargelang de uitgever de Bijbel, de Koran of de Thora genoemd. Er waren vanzelfsprekend verschillen, maar iedereen bouwde mee aan hetzelfde eeuwigdurend massaspel, waarbij het leven wordt voorgesteld als een wedstrijd. Met regels en punten. En iedereen kan winnen, zonder onderscheid. Iedereen maakt kans op de grootste beloning, het eeuwige leven in de hemel. Het geniale van het geloof is dat die beloning alleen wordt uitgereikt na de dood. De logische uitleg was dat je niet halverwege de wedstrijd al een streep kon trekken. De achterliggende truc was dat er nooit klachten zouden komen over niet uitgekeerde beloningen omdat niemand uit de dood terugkeert.
    Neen, het is geen bedrog. Het heeft de onwetende en onzekere mens houvast gegeven en een doel in het leven. En mooie rituelen en gezangen. Maar misschien is nu de tijd rijp om de verantwoordelijkheid aan de mensen terug te geven. De evolutietheorie heeft ons ingehaald. Het logisch denken heeft het geloven zonder bewijs opzij gezet. De goedheid moet van binnen komen bij iedereen individueel. De rituelen en gebruiken kunnen in overlevering blijven.

    Stel u voor dat Danneels zo’n openhartige bekentenis zou doen. Hij zou de wereld redden van heilige oorlogen en drogredenen als Gott mit uns, in God we trust en in naam van God. Christenen, moslims en joden zouden eindelijk in het hier en nu kunnen leven en er met elkaar het beste van maken. Zonder doemdenken, zonder banbliksems, zonder discussies over hoofddoeken, boerka’s en chadors, ook chassidim joden zouden in kleurrijke t-shirts lopen en hun vrouwen zouden eindelijk die verstikkende pruiken mogen afleggen en hun eigen haar laten groeien.
    Maar dat zegt Danneels niet. Hij overtuigt evenmin in andere zin. Hij blijft aan de oppervlakte. Zonder bezieling. Wanneer hem wordt gevraagd of hij nooit verlatingsangst heeft antwoordt hij: “Het is meer een reden om nog meer te gaan vertrouwen, je begint God nog dieper te zoeken om hem weer te vinden.” Is dat wazig of is dat zweverig of moeten we die laatste 'w' ook nog laten vallen? Wat is dat nu, Godfried? Leg de mensen dan toch uit wat je daar mee bedoelt: ‘als ik schrik heb dat hij weg is ga ik nog meer vertrouwen dat hij er is’. Daar kan toch niemand een touw aan knopen, laat staan een houvast aan hebben? Hoe ga je dan zoeken, geef eens een voorbeeld van hoe je Hem telkens terug vindt? Wat zijn de tekens van Zijn aanwezigheid. Maak toch één keer uw borst nat. Hou u niet in voor ongelovigen. Vertel openhartig over uw passie voor God. Hoe hij uw leven kleurt en kracht geeft. Wat bepaalt uw geloof? Praat niet over uw roeping maar over uw dieptste gevoelens. Er zijn nog zovele mensen die u geloven. U staat dichter bij God dan wie ook in dit land. U moet de link zijn en vertrouwen geven. Een zachte stem is niet genoeg. Die van Isabelle A is trouwens nog altijd mooier.


    25-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Met dank aan Elisabeth
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Bij een cultuurclash denken we bijvoorbeeld aan immigranten die uit het niets in een Europese grootstad gedropt worden of aan moslims die alles uit de Koran geloven en geconfronteerd worden met vrouwen die vrijgevochten het mooiste van zichzelf en van de schepping laten zien. Of we denken er over na, zoals gisteren toen ik met een volle kar aan de kassa van de Colruyt stond. Ik zag die kar en vroeg me af of ik er zou van kunnen wegstappen. Doen met wat we nog in huis hebben. En dat is dan al oneindig veel meer dan de de mensen in Myamar die geen huis meer hebben en het al meer dan 10 dagen zonder eten en drinken moeten stellen. Terwijl een week zonder Colruyt voor ons niet leefbaar lijkt, moeten anderen voor de rest van hun leven in ellende verder.
    ’s Avonds ontdekte ik een nieuwe cultuurclash. Op hetzelfde moment kon ik kiezen tussen het Eurovisiesongfestival en de finale van de Koningin Elisabethwedstrijd voor zang. Ik koos vanzelfsprekend voor Elisabeth, de nieuwe naam KEW kauwt zo kil.
    Na de halve finale met Ishtar dinsdag had ik me trouwens al voorgenomen van nooit nog naar zo’n achterlijk schouwspel te kijken. Blijkt dat ik toen toch al de winnaar had gezien. Een Rus die zijn hemd niet eens toegeknoopt had en die op een ijspiste stond te zingen, terwijl een wereld- of olympisch kampioen ijsschaatsen pirouettes rond hem draaide. Belangrijkste onderdeel van de act was echter een Stradivarius, die voor heel veel geld verzekerd was. Niet moeilijk, wie gaat met zo’n instrument op het ijs staan spelen? Ik had dan ook al engelen gezien en een bijna blote dubbelplooiende danseres, een trio meiden met vetrolletjes achter brulapen in oranje en blauwe pakken en dan was er die schijnbaar gevaarlijke hardrock-groep, die lawaai maakte en er alleen maar afzichtelijk en idioot uitzag. En fake, vooral dat. Ik wil het rijtje van de stompzinnigheid en kitsch niet verder aflopen. De tijd is ver weg dat Gigliola Cinquetti zong dat ze te jong was om van mij te houden, “ No ho l’eta per amarti”, of toen France Gall een verleidelijk wassen popje was “poupée de cire poupée de son”. Ik was niet eens tiener toen, maar in de enkele minuten dat het liedje duurde werd ik wel hopeloos verliefd. En dan moest Sandie Shaw nog komen. Niet zozeer omwille van haar blote voeten maar eerder om haar mini-klok-kleedje. Toen liet men nog de verbeelding werken. Er werd nog live gemusiceerd en de mensen zaten nog deftig in smoking en gala-jurken op hun stoelen in een normale zaal.
    Nu zie je ieder jaar weer een waanzinnig sportpaleis in een ziekmakend decor, hoewel de nooit stilstaande camera er ook flink toe bijdraagt; en staat een uitzinnige massa te vlaggenzwaaien en te brullen, ook terwijl er gezongen wordt.
    Neem dat beeld van wansmaak mee terwijl ik overschakel naar de onovertroffen concertzaal van het paleis van Schone Kunsten, destijds ontworpen door architect Victor Horta. Vanavond zien we de drie laatste finalisten, de Russische Tatiana, de Franse Gabriella en de Poolse Bernadetta. Het symfonieorkest van de Munt speelt vanzelfsprekend live, geleid door de Japanner Kazushi Ono. Een echte Oosterling die achteraf op elke vraag naar zijn persoonlijke voorkeur en plannen voor de toekomst telkens ontwijkend antwoordt om de laureaten toch maar genoeg op het voorplan te plaatsen en te loven voor hun prestatie. Er is geen decor, de zangers en zangeressen staan stil naast de dirigent, dragen een pak of avondjurk. De aandacht gaat alleen naar de wonderlijke stemmen. Zoals het hoort.
    De Hongaar Brickner wordt tot winnaar uitgeroepen, maar ook vijf andere laureaten krijgen een prijs. Er is vreugde er vloeien tranen maar iedereen blijft met de voeten op de grond. Beschaafd en waardig. De overige zes finalisten worden samen op het podium geroepen, krijgen een voor een felicitaties van elk van de juryleden. De hele tijd door blijft het publiek applaudisseren. Ik denk meer dan dertig minuten aan één stuk door. Of toch ongeveer, want wanneer de voorzitter van de jury, de stijlvolle Arie Van Lysebeth, een nieuwe laureaat op het podium wil roepen, wacht hij telkens tot het publiek volledig stil is.
    Canvas zorgt tussendoor voor commentaar. Met mensen die zinnige dingen kunnen vertellen, waar je als kijker blijft naar luisteren, tot het laatste woord. Wie zij zijn heeft minder belang. Zij omkaderden de wedstrijd van Elisabeth op hetzelfde niveau als de muzikanten die ongelooflijke prestaties leverden. Cultuur met klasse op Canvas. Voor één keer is de uitdrukking “een wereld van verschil” terecht op zijn plaats. Het enige dat ik van de andere wedstrijd wil onthouden is het frisse melodietje van Ishtar. Zij waren niet toevallig de enige klassiek geschoolde muzikanten op die andere kermis. Bart Steenhaut van De Morgen kent er niks van.

    24-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een streepje voor Bart Tommelein
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Paaszaterdag. De Primavera gaat beginnen, maar eerst moet Villa Politica zijn deuren nog sluiten. In de uitsnijding praat Linda De Win met Rik Van Cauwelaert. Op het grote scherm achter hen staat Bart Tommelein te blinken op het spreekgestoelte, netjes in streepjespak gehesen met een half leesbrilletje als ernst bevorderend rekwisiet. Hij is rood aangelopen en als hij spreekt drukt de zwaarhangende keel op hemdrand en das. Er wordt gelachen wanneer hij de cijfers van Leterme weerlegt, terwijl hij eerder als fractieleider van de Open VLD het regeerakkoord zou moeten verdedigen. Maar de troika van partijchef en ministers van binnen- en buitenlandse zaken laten hem zijn gang gaan; zij hebben hem daar geplaatst, beloond met streepjespak en porte parole.
    Op het moment dat Jean-Marie Dedecker zijn vroeger Oostends maatje Tommelein interpelleert wordt er overgeschakeld naar Sanremo. Ik kan niet meer volgen wat er gezegd wordt, maar ik kan indenken dat het er niet vriendelijk aan toe gaat.

    Toen Jean-Marie in oktober 2006 niet tegen Van de Lanotte in de Oostendse arena wou stappen, nam Tommelein als gehoorzame partijsoldaat zijn plaats in. Dedecker voelde zich in zijn strijd met de partij verraden door Tommelein. Het zou nooit meer goed komen tussen deze Westvlaamse blauwe zwaargewichten, die ooit vanuit Oostende golf na golf richting Wetstraat stuurden in de hoop dat ze daar in hun ‘zeetje’ zouden verdrinken. Bartje fulmineerde tegen alles wat de kleine middenstander te kort deed, Jean-Marie brulde tegen al de rest.
    Jean-Marie dacht dat hij met zijn nationale bekendheid altijd een koka voor zou liggen en Bart verder in ippon kon houden omdat hij hem bij een privé-probleem ‘ter hulp was gesneld’, maar denk hier alstublieft geen West-Vlaamse tongval bij. Bart bleek al even vastberaden als Jean-Marie, die ondanks zijn stoer judo-coach imago zichzelf te vaak door zelfbeklag buiten de tatami wipte.

    Tommelein heeft tomeloze ambitie. Hij kan zwijgen wanneer het moet en praten wanneer en wat je maar wil. Hij kan zich onzichtbaar maken wanneer hij in de weg dreigt te lopen en als reddende engel opduiken wanneer de partij een vrijwilliger voor een vervelende klus in de ether wil sturen. Zo glijdt je tussen polemieken door en onopvallend mee naar voor. Zo word je woordvoerder van Patrick Dewael en, omdat niemand anders dat wil, diens conformerende vriend, die even Bourgondisch kan tafelen, die even fiets- en vrouwengek is, hoewel, wat dat eerste betreft, zijn schoonbroer hem al eerder tegen de wind in leerde beuken. En die, als Patrick dat wil, mee baantjes trekt in het zwembad en sporen in de sneeuw. Het is op skiverlof dat er zich een nieuw momentum aandiende in Bart’s carrière. Door toedoen van Greet Op De Beeck nog wel en misschien daarom niet geheel toevallig.

    Op een avond had Patrick weer meer Slivovitsj gedronken dan goed voor hem was en liep hij luidruchtig lallend door het mondaine ski-dorpje: “ooh, maine blauwe geschelpte, gaai zaait maain lievelingsdooif...”, vergeten we niet dat Dewael uit Lierke Plezierke afkomstig is. Bart en Greet moesten de vrolijke excellentie ondersteunen. Voorbijgangers maakten opmerkingen. Gelukkig herkende niemand de minister van Binnenlandse zaken, maar waren er wel die vroegen of ze mister Kennedy niet moesten helpen. Bart die mee om ter meest ‘eins, zwei saufen’ had moeten doen met Dewael kon alleen nog maar schaapachtig lachen. Zijn Engels kon bovendien niet tippen aan dat van Greet die in een voorhuwelijks leven Germaniste was geweest. Greet die zich al uit moeilijker situaties had moeten redden antwoordde: ”Yes indeed, he is, but please don’t tell anyone, we are only trying to help this drunken Russian to his hotel, so he can’t disturd anyone anymore...”

    Zoals te verwachten was wist Patrick Dewael ’s anderendaags niks meer van het voorval af, maar Greet feliciteerde zichzelf uitgebreid met haar alertheid en bleef maar herhalen hoe geweldig zij was geweest. “Geef nu toe, Patje, hij zou toch echt een Kennedy kunnen zijn? Zie dat aan. Als hij zijn haar een beetje meer wast en kamt, als hij zijn smile wat mysterieuzer maakt en iets minder plomp loopt, werkt dat Kennedy-imago ook bij ons.”
    Greet weet wat het betekent wanneer je kop regelmatig op tv komt en hoe vrouwen voor mannen van de macht kunnen vallen, zeker wanneer ze een vage look-a-like zijn van een of andere beroemdheid. Dat helpt de positieve beeldvorming en het geheugen. Bart is een ladiesman, vond Greet en dat mist de partij. “Nu stemmen er alleen mannen voor de VLD, omdat ze er als middenstanders of ondernemers hun voordeel in zien. Maar hoe trekt de partij vrouwen aan? Met klein Karelke zeker of met den teddy Somers? En begin niet over Quickie, hé, die heeft een metaaldetectorstem en vrouwen vinden een man die geen vrouw kan vinden een loser. Wij vrouwen voelen ons meer aangetrokken tot mannen die al een of meerdere vrouwen hebben.”
    Dat Greet haar eigen Patrick niet eens vermeldde, verbaasde Dewael niet. Zij had haar vrienden van de Germaanse definitief achter zich gelaten, de boekenclub van Antwerpen, noemde hij hen soms smalend, en wou de prijs die ze daarvoor betaalde of behaalde met niemand delen.
    “Laat mij op de VRT tussen neus en lippen vertellen dat er Amerikanen op skiverlof dachten dat Bart Tommelein van de Kennedy-familie was, dan loopt Linda De Win hem zeker in elke uitzending met de micro achterna. Ik ken de media, als er ene het heeft over borrelnootjes of vette vis, praat heel België dat na. Wat dacht je dan van een Kennedy-boy-effect? Dat gaat er in als zoete koek. Vergeet niet dat er in de journalistiek - in tegenstelling tot in de politiek - bijna evenveel vrouwen als mannen werken.”

    Als Greet zo vol vuur sprak dan stonden Patje’s oogzakken helemaal vol water. Zo had hij haar leren kennen en zo wou hij dat zij hem zou leiden in beslissingen die verstand aan gevoel koppelden. Bart was inderdaad best een gokje waard, de Jean-Marie zou toch vroeg of laat de Melsensstraat verlaten. Tommelein kon zich tenminste in de partij-orders schikken, laat Dedecker dan maar beschikken.

    Nu stond Tommelein daar in zijn streepjespak voor de Kamer. De lat mag weer hoger geschoven worden. Als Van Quickenborne, waar niemand warm van wordt, minister kan worden, dan mag een flexibele Vlaamse Kennedy hoop koesteren op iets meer bij een volgende regering.
    Zelf vond Tommelein dat hij meer weg had van Paul Goossens, vooral omdat die ook revolterend begonnen was en later door het establishment gerecupereerd werd, zo dacht Bart over zichzelf en over Goossens. Maar wie is er objectief als het over zichzelf gaat?

    Bart revolteerde als ventje niet om de universiteit te vervlaamsen, maar vooral omdat hij niet naar school wou maar naar zee, dat maakte hij duidelijk door altijd een ‘blauwe’ zeemanstrui te dragen, met ankerknopen op de schouder. De jonge Bart had ook ambitie en grote woorden op overschot, en het talent om richting en timing instinctief te kiezen. Maar waar Goossens zijn idealen trouw bleef terwijl hij zijn carrière uitbouwde, vond Bart al snel dat idealen vooral golden voor de maten die je moest hebben wanneer je een nieuw kostuum ging passen. Links-rechts, links-rechts marcheert te traag. De blauwe trein ging sneller en daar wisten ze dat dienstbetoon in de eerste plaats een kwestie van zelfbediening is. Middenstanders weten als geen anderen hoe de kassa rinkelt. Hij had zelfs een uitspraak van Kennedy in zijn voordeel omgekeerd: “don’t ask what you can do for your country, but what your country can do for you.” Alleen als de partij hem iets vraagt is hij even opportunistisch als paraat.

    Ik ben benieuwd wat hij gaat doen als de partij hem vraagt van zijn talenten als ladiesman aan te wenden om Inge Vervotte van Leterme los te weken en zo de CD&V verder te verzwakken.


    21-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Goede (oude) Vrijdag
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Vanmorgen ben ik de boender gaan halen bij mijn zoon. Omdat het Goede Vrijdag is en dan naar gewoonte parketvloeren geboend moet worden. Zo moest het alleszins toen ik thuis woonde als kind, zo hou ik nu mijn Pasen in mijn eigen huis en zo blinkt mijn zoon in navolging zijn parketvloer. Hoewel hij er geen vrijdag voor nodig heeft. Goede of andere. Hij boent zoals hij zoent, zoals het hem zint dus.

    Voor mij hoort parket boenen bij Goede Vrijdag. Vòòr 15u, want dan sterft Jezus aan het kruis en als we dan al niet in de kerk zaten, dan zaten we toch thuis op de knieën. Nog altijd of opnieuw op die knieën, want de jaarlijkse parketbeurt werd bij ons thuis wel grondig aangepakt. Daar is de lenteschoonmaak van tegenwoordig maar een kattenwasje tegen. Wij gingen al van ’s morgens na het ontbijt op de knieën, met een pannenkoekenmes herinner ik mij, met rood gelakt handvat waarop twee horizontale witte lijntjes geschilderd waren. Ontwerpers van toen waren betweters net als nu. Als je een pannenkoekenmes op zijn zijkant houdt heeft het een rechte kant en geen gebogen snijkant. Daar kun je dus mee schrapen, 25 cm breed in een keer. Zo schraapten we de oude boenwas van de vloer, een smurrie geworden na de inwerking van terpentijn. Daar was je ettelijke uurtjes zoet mee, want er lag parket all over the place. En wanneer je in de ene kamer zat te schrapen werd de andere kamer al met terpentijn ingewreven. Ook het insmeren met nieuwe boenwas gebeurde voorover gebogen op de knieën. Wanneer je dan tegen 15u naar de kerk moest stond je lichaam al in de juiste devote kromming geplooid. Rug rond en hoofd naar de grond. Wij werden al een beetje goddelijk beschouwd, want wij woonden tegenover de kerk, maar omdat wij op Goede Vrijdag krom liepen van de parket te poetsten, leek het wel of wij persoonlijk getroffen werden door het lijden van Christus, alsof hij familie van ons of toch een goede bekende was.

    Die goede week begon eigenlijk al met witte donderdag. De examens moesten dan gedaan zijn, zodat we met de school gezamenlijk konden gaan biechten. Ook dat nog. Omdat je alleen vrij van zonden Pasen mocht vieren. Zo gênant was dat ook niet, want in de kerk was het redelijk donker zodat de kans dat de pastoor jou door het geperforeerde luik zou herkennen eerder klein was. Toch liep je voor de zekerheid met een boog voorbij het deurtje naar het gordijn aan de zijkant en fluisterde je stil met licht vervormde stem. Het vervelendste was nog originele zonden bedenken. Want je kon natuurlijk niet zeggen :”ik heb niks gedaan”. Dus zei je maar weer dat je ongehoorzaam was geweest, een keertje gelogen had of je broertje pijn gedaan. Toen ik mijn communie had gedaan durfde ik er wel ‘s een cryptische ‘ik heb in gedachten gezondigd’ achteraan gooien. Moest hij maar uitzoeken wat ik daar mee bedoelde, wat ie niet deed. Een enkele keer was er een pater die kwam helpen en die vroeg wel door, maar praatte daarbij zo snel dat ik kon doen of ik hem niet verstond.

    Vrijdag hadden we dan vrij, vermoed ik, hoewel ik me toch ook herinner dat we met school naar de kerk gingen. Misschien kregen wij op donderdag al een avant-première van de lijdensweg van Goede Vrijdag? Om te oefenen, voor een niet-kennerspubliek?
    In ieder geval ging meneer pastoor bij die goede vrijdagdienst heel dramatisch plat op de grond liggen. Armen gespreid, gezicht naar de grond. Minutenlang. De hele viering met voorlezing van het lijdensverhaal duurde al lang, zonder dat de pastoor dan nog even op de grond ging uitrusten terwijl wij zaten te wachten op het verdere verloop. Wie de rituelen niet kende, kon vrezen dat hij dood gevallen was, want de pastoor was al erg oud.
    Hij was daarbij dan nog zo ascetisch, mager zeiden we toen gewoon, dat de pezen in zijn keel links en rechts als gespannen kabels zichtbaar waren. Als kind probeerde ik dat te imiteren wanneer ik naar zijn preek zat te luisteren en uit kikvors-perspectief naar die keel op het preekgestoelte moest kijken. Ik kon daarbij rustig bekken trekken, iedereen zat toch voor zich uit te kijken, want wie in de kerk achterom durfde kijken kreeg de hand van God in zijn gezicht. Baf. Saflet. Goeie morgen. En had God het niet gezien dan riskeerde je wel een tik van de “Suisse”, de opzichter van de kerk, genoemd naar de Zwitserse wacht in het Vaticaan, maar dat wisten wij toen niet.
    Voor ons was de “Suisse” gewoon onze gazettenvent die iedere morgen, door weer en wind, de krant bracht. Hij had er een een lederen verweerd gezicht van gekregen, bruin met roze in de diepe groeven. In mijn verbeelding was hij een indiaan met een kromme neus maar zonder gespleten tong. Een gespleten duim daarentegen had hij wel, aan zijn linkerhand. Ik was er vies van, maar gelukkig sloeg hij met zijn rechter. In de kerk droeg hij een hoed zoals Napoleon, maar die van hem stond naar voor en niet dwars zoals bij Bonaparte. Onze gazettenvent is misschien al 40 jaar dood, dan mag ik toch wel vertellen hoe hij heette ? “Grüssenmayer” was de naam. Een indiaan die Grüssenmayer heette, de krant rondbracht en schnabbelde in de kerk. Ik heb dat altijd een vreemde combinatie gevonden. Tot ik natuurlijk Pierre Brice Winnetou zag spelen in het Duits van Karl May.

    Van die schoolse vrijdagmissen, is mij vooral een soort voorloper van de Mexican wave bijgebleven. In het lijdensverhaal was er een passage waar Christus tussen twee moordenaars aan het kruis hangt en de soldaten, die om zijn kleed dobbelden, de moordenaars naast hem met een spons te drinken geven, maar Jezus zijn zijde doorboorden...met een lans. Die ‘lans’ kwam als een aanzwellende wave aangerold door de kerk:  “...lllllààànssss”, gevolgd door gegniffel en gelach bij de leerlingen en gegrom en boze blikken bij de leerkrachten. Van de bokser en de soupape, minder van de Fifie en de Smos, maar niet minder van Flikka.
    Aan die laatste moet ik deze dagen denken. Met zijn gebit en bril leek hij een broer van Roger Moens, maar deze doordraver heette gewoon Nau. Hij gaf meer Frans dan punten, want die trok hij vooral af. Na een halve zin kon je al een nul krijgen. Wanneer er weer eens iemand een “s” had geschreven aan de futur simple, riep hij: "hoe dikwijls moet ik nog zeggen dat de conditionnel een “s” krijgt: je viendrai is futur simple, ik zal komen, je viendrais is de voorwaardelijke wijze, met “s”, maar daarvoor moet er een voorwaarde zijn, bijvoorbeeld als het sneeuwt met Pasen. In die tijd leek dat een absurde mogelijkheid. We zaten toen op onze knieën op de parket in ons onderhemdje te zweten, tegenwoordig is het met Goede Vrijdag net boven de nul graden en krijgen we vlagen van sneeuw en hagel.


    20-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sanitaire stop
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Houdbaarheidsdata van huishoudtoestellen verlopen mooi synchroon. Wanneer je aan een vierde koffiezetapparaat toe bent, moet je ook voor de derde keer een nieuwe tv of droogkast aanschaffen. Een wasmachine gaat dan weer half zo lang mee als een vaatwasmachine, een diepvriezer of een warmwaterboiler. En wanneer je huis afbetaald is vallen die verschillende cycli samen, moet het dak vernieuwd en beginnen de kranen te lekken of minder te functioneren. Weekends gaan op in de zoektocht naar een nieuwe uitzet. Met veel fantasie kun je het een verjongingskuur ook voor jezelf beschouwen.

    Gisteren stonden we met twee kranen aan de balie van een bedrijf in sanitaire toestellen. Voor de keukenkraan zouden we met nieuwe rubbertjes het lekken kunnen stoppen, de kraan hadden we mee, omdat ik vermoedde dat deze artistieke, mooie kraan wellicht geen standaardformaat had. “Och manneke”, begon de man achter de balie, “die kraan is zeker 20 jaar oud, daar ga je geen ringetjes meer voor vinden”. Die twintig jaren klopten, maar dat mocht toch geen bezwaar zijn voor dingen die voor de eeuwigheid werden ontworpen en navenant gekost hadden. We kregen ringetjes mee die de diameter het best benaderden. Het bleek een waterdichte gok.

    Met de thermostatische kraan liep het anders. Eén blik op het merk, Grohe om het toch maar te noemen, volstond voor de specialist om uit te roepen dat er niks aan die kraan kon zijn en het probleem zeker bij de warmwaterboiler moet liggen. Dan is dit toch een kraan voor de eeuwigheid, dacht ik bij mezelf, van Grohe, niet  artistieke  gemodelleerd, maar hedendaags rechtlijnig en functioneel. Onze opmerking dat de boiler nog maar drie jaar geleden vervangen was, werd weggewuifd. “Ik zeg dat het de boiler is en niet de kraan”. Ik hoorde dat hij Jules heette. Het was net Michel Verschueren in een blauwe overall. Hij had diezelfde strakke feilloze pinbros en dezelfde rechte tanden. En zoals Verscheuren op de werklozen kon foeteren, deed Jules minachtend over loodgieters, die twee meter verder aan de andere balie voor professionelen stonden, door een metalen hek gescheiden van ons, particulieren. “Al die loodgieters zeggen dat het de kraan is, maar zij kennen niks van warmwaterboilers. Ge moet een letter voor die mannen zetten”. Meer vertrouwd met de grafische sector begreep ik even niet wat die letterzetters in zijn betoog kwamen doen, tot andere klanten ingehouden lachten om zoveel straffe praat en ik besefte dat hij slechts één letter voor hun naam wou zetten. “Ga naar huis haal die pin voor de waterdruk te regelen uit uwen boiler en kijk of het veertje achterin niet geblokkeerd is. Daar kijken die mannen nooit naar”. Het was alsof Jezus tegen Lazarus sprak : “neem uw bed op en ga naar huis, uw moeder heeft visjes gebakken”.
    Maar ja, je bent leek in een sanitaire omgeving, dus ga je naar huis om zijn woorden te checken, ook al moet je daar de boiler voor uit elkaar vijzen, iets wat je nooit eerder deed en wat de loodgieters blijkbaar ook liever aan hen lieten voorbijgaan. Maar als Jules zo overtuigend tegen zijn winkel praat en ons geen dure thermostatische kraan wil aansmeren omdat wij die volgens hem niet nodig hebben, wie zijn wij dan van aan zijn woorden te twijfelen?
    Je had al heel de tijd de indruk dat hij misschien wel de eigenaar was die liever in overall bleef werken en zich niet in die grote showroom vertoonde. Hij wou een man van de stiel blijven en je had de indruk dat alle gesprekken over hem liepen, dat al zijn collega’s voortdurend aan Jules om raad vroegen. Maar als je het even volgde kon je merken dat het Jules zelf was die voortdurend inbrak in de gesprekken van zijn collega’s met klanten, particulieren of professionelen.
    Ook wij werden eerst bediend door een collega van hem, maar Jules volgde het gesprek van aan de balie van de professionelen waar hij met een vakman loodgieter bezig was, waarschijnlijk met voortdurend die letter “k” in bijgedachte, om plots bij ons te staan en het gesprek over te nemen. In feite sprong hij van de ene klant naar de andere, in zijn commentaren zowel collega’s als klanten met stijgende ergernis voor dommeriken houdend. Ik heb er trouwens een schitterende diplomatische reactie gehoord van een klant die evenals de anderen te horen kreeg dat hij het allemaal verkeerd had gedaan. Die man liet Jules praten en antwoordde niet meer wanneer Jules bleef doorvragen hoe hij die kraan geplaatst had. In de plaats knipoogde hij naar mij en zei: “ ge kunt zwijgen in de winter en in de zomer”. Jules had het begrepen en liet de klant gerust, maar verlegde zijn aandacht naar de collega’s : “vooruit mannekes, voortdoen, straks staat dat hier vol.” Dat deed het inderdaad en hoe druk hij ook werkte en overal bijsprong, het was Jules die in zijn zin naar perfectie zelf de vertragende factor leek te zijn. Er waren knipogen van verstandhouding tussen de klanten bij dit ongewone spektakel.

    Toen ik overhuis was geweest en terug aan de balie 'particulieren' stond liet hij de klant waar hij mee bezig was onmiddellijk staan en kwam op mij af. “ Het was de boiler, is ’t niet ?” Ik stak de thermostatische kraan als antwoord omhoog en schudde van neen, zonder woorden om hem niet te affronteren. Ik vroeg of de thermostaat in de kraan niet vervangen kon worden. “Dat kan natuurlijk, maar dan moet ge die precies kunnen afstellen, met een thermometer, en dat is niet makkelijk, er zit wel een uitleg bij maar toch... enfin, ge hebt dus niet gedaan wat ik gezegd heb”. “Natuurlijk wel”, zei ik. “Neenee, dat zegt ge nu wel, maar ik weet dat het niet waar is.” En hij begon te tekenen. Zo ziet dat er uit ... “en daar zit het veertje”, wees ik op zijn tekening, “...dat kan vrij bewegen en is niet geblokkeerd”. “In dat geval heb ik niks gezegd”, veranderde hij van toon.

    Ik nam het Jules niet eens kwalijk, mocht hij gelijk hebben gehad, dan had hij ons een nieuwe kraan kunnen besparen. “Liefst zou ik gewoon een mengkraan nemen”, zei ik. “In de gang hiernaast in de hoek zijn er goedkope”, antwoordde hij zonder mij nog aan te kijken. “Mag ik er geen duurdere kopen?”, zei ik gespeeld nederig. “Ik dacht aan die daar van Grohe”. Hij keek me aan en heel even kon hij op z’n Verscheurens grijnslachen. Ik denk dat hij mijn sanitaire stop had begrepen.
    Thuis had ik geen drie minuten nodig om de kraan te vervangen. Ik testte ze onmiddellijk uit in een heerlijke warme douche. De Jules was snel doorgespoeld.


    27-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zwitserse inlegkruisjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Je kunt in Zwitserland geen kant op kijken of je ziet wel ergens een Zwitserse vlag wapperen. Het moet niet eens nationale feestdag zijn om die Fahne uit te hangen. Zij hoort er bij, het hele jaar door. Het lijkt wel of het moet, om mooi af te steken tegen het immer frisgeschoren groen of als zoveelste zelfbevestiging voor naar zekerheden zoekende Zwitsers.
    Het heeft natuurlijk met nationale trots te maken, ze hebben nu eenmaal een vlag waar je mee naar buiten kunt komen, in die mate zelfs dat Zwitsers zich zonder problemen in hun Fahne kleden als er geen gevels of vlaggenstokken in de buurt zijn om te vlaggen.
    Begin er maar aan met onze tricolore, je zou honderdvoudig uitgelachen worden alvorens men jou met medelijden uit het straatbeeld zou verwijderen, maar ginder, en nog vaker in hun buitenland, lopen jongeren gewoon rond met het Schweizerkreuz op hun t-shirts. De eerste keer dat ik zo een fietser zag dacht ik dat het Cancellara was, want die woont ook in Bern. Tot ik er tien binnen het uur zag begreep ik dat je hier helemaal niet moet winnen om de nationale trui te mogen dragen. Hier is iedereen kampioen, bij ons is iedereen beroemd. Maar dat is de schuld van VTM en van Dominique Deruddere die er een film over maakte.
    Hoewel ze hun klanten makkelijk binnen de eigen grenzen vinden, kent de merchandising van de Zwitserse vlag geen grenzen. Naast de Zwitserse zakmessen en kleine melkkruiken met chocolaatjes, heb ik serviezen en servietten gezien, dassen en sporttassen, laarzen en kaarsen, dienblad en voetmat: telkens met rood veld waarop het witte kruis. Het omgekeerde van het rode kruis, maar de Zwitsers waren eerst. Het Rode Kruis, dat in Zwitserland werd opgericht, inspireerde zich uit erkentelijkheid op de Zwitserse vlag.
    Wat ik nog nergens gezien heb, ook niet in de gespecialiseerde gadgetwinkels is een Zwitsers inlegkruisje. Het ligt als het ware voor de hand en moet beslist een gat in de markt zijn, maar nergens wordt er een broekje over open gedaan. Je kunt er natuurlijk moeilijk onderzoek naar doen. Mijn Zwitsers is om te beginnen te beperkt om intieme vragen te stellen. Bovendien, wanneer ik vraag :”Darf ich etwas fragen, tragen Sie eine Schweizerische Slipeinlage?”, weet ik op voorhand dat ook de antwoorden dubbelzinnig zullen zijn, want natuurlijk dragen de Zwitserse vrouwen een Zwitsers inlegkruisje. Zwitsers kopen immers altijd Zwitsers. In de overal aanwezige Migros. Van oorsprong zal het dus wel een Zwitsers inlegkruisje zijn, maar niet qua design, toch zeker niet bedrukt met het Schweizerkreuz.
    Nochtans ligt zo’n Zwitsers inlegkruisje meer dan welk gadget ook perfect in de lijn van de Zwitserse symboliek van ‘zuiverheid en zekerheid’. En mochten vrouwen toch een probleempje hebben, dan krijgen ze met een Zwitsers inlegkruisje voortaan een mikpunt in de mik. Bloeden voor het vaderland, krijgt een nieuwe betekenis. En voor vrouwen in de menopauze komt de rode vaan met deze rote Fahn van het Zwitserse inlegkruisje een beetje terug.
    Als ik dit Zwitserse inlegkruisje nu eens zelf op de markt breng? Een model en naam heb ik al: Jungfrohlich, zuiver als de Jungfrau, waar alle jonge vrouwen vrolijk bij worden.
    Zijn er kandidaten voor proeffoefjes?

    25-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ein bißchen Frieden, ein bißchen Friedl’
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Ik luister naar Cabrio, het nieuwe programma op Radio1 dat 'het beste moet nog komen' moet doen vergeten. Na 1 uur luisteren weet ik al dat alleen het slechtste nog kan komen. Cabrio moet met zijn verwijzing naar een auto zonder kap een zomerbriesje in de ether brengen, maar kakelt als een kip zonder kop.
    Wie haalt het in zijn hoofd de aangenaamste radiostem zonder voorafgaand referendum of schriftelijke toelating van de Verenigde naties in een doosje te steken? Zijn ze gek geworden bij de VRT?
    Meer was er niet nodig dan Ein bisschen Friede en ein bisschen Friedl’ om de dag opgewekt en met liefde in het hart te beginnen. In alle bescheidenheid droeg Friedl’ bij tot een betere wereld. Jazeker, u hebt het goed gelezen, ik verwar niet met haar vorige programma “de Nieuwe Wereld” dat al evenzeer grote indruk maakte.

    Wie naar Friedl’ haar oprechte interesse in de medemens luisterde was bereid van minstens 24u zijn eigen vooroordelen tegen de mensen op te bergen.
    De voorbeelden vormen een lange lijst, maar omdat het geheugen kort is en de VRT ook alle verwijzingen naar het programma van haar website heeft gehaald, pik ik er uit de laatste week baron Paul Buysse uit. Als beroemd baron-beheerder heeft hij al vaak harde uitspraken gedaan over het reilen en zeilen in dit land, maar bij Friedl’ hoor je een man met een hart praten en met een grote sociale bewogenheid. Uit de laatste periode herinner ik ook hartchirurg Hugo Vanerwen, Knack-redactrice Anna Luyten, pianist-fantasist Glorieux… Ik denk dat wie bij Friedl’ in de studio zit niet zozeer een ander mens wordt, maar dat die mensen door haar empathie het gevoel krijgen dat ze eventjes zichzelf kunnen zijn. En laat dan maar toevallig de micro openstaan zodat iedereen kan meeluisteren.

    Het beste moet nog komen was de naam van haar programma, maar ik vrees dat we, wat de radio betreft, met dat programma het beste gehad hebben. En dan mogen inspiratieloze kritikasters zeveren dat ze steeds dezelfde vragen stelde, wat doet dat er nu toe? Het resultaat oversteeg zonder moeite alle andere human interest-programma’s, vooral omdat Friedl’ de geïnterviewde alle ruimte gaf. Haar luisterbereidheid deed mensen praten. En ze heeft het talent om enkel in te pikken wanneer het interessant was om dat te doen, niet omdat de presentateror zichzelf liever hoort praten, zoals dat meestal gebeurt. Zij greep zelfs niet in wanneer Roos – met de grote ogen – Van Acker begon op te snijden dat zij geroemd wordt om haar perfecte uitspraak van het Nederlands. Terwijl het uitgerekend de vrouw was die tegenover haar zat, de onvolprezen Friedl’ die niet alleen de aangenaamste stem heeft maar ook de mooiste uitspraak. Bij haar kan niemand merken dat zij van Roeselare komt. Tenzij je het in haar bio gelezen hebt, maar misschien klopt daar niets van en is Friedl’ een nagebleven fee die naar de radio is gestuurd om de mensen met haar uitstraling warmte te geven?

    Er is inderdaad weinig over haar geweten. Ja, dat ze in Scandinavië op haar kop is gevallen en wij haar daardoor maanden hebben moeten missen, dat haar broers al even creatief zijn en dat haar gebit jarenlang het uithangbord was voor de tandartspraktijk van haar vader; maar nergens lees je bijvoorbeeld of ze een vaste partner aan haar zijde heeft? En of ze zelf gelukkig is? Dat ze daar eens een fata morgana voor organiseren.
    Ik heb me vaak afgevraagd of zij niet met een onvervulde kinderwens zit? Wanneer een gesprekspartner vertelde dat die er bewust voor gekozen heeft van geen kinderen te hebben of net bereid is een carrière in de balans leggen tegen meer tijd voor de kinderen, hoorde je Friedl' op haar stoel heen en weer schuiven en wist je dat ze zou doorvragen, je hoorde de fascinatie ook in haar stem.
    Mocht daar inderdaad een leegte in haar leven zijn, is er dan niemand die haar kinderwens wil vervullen, zodat ze in latere programma’s nog meer vreugde kan uitstralen? Friedl’ hoort bij ons maatschappelijk welzijn. Dit land heeft meer nood aan Lesage dan aan Leterme. Met haar weten we tenminste dat het beste nog moet komen. Altijd opnieuw. Anders moet Radio 1 maar uit de ether.


    11-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geloof in Vlaanderen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Geloven is aanvaarden zonder tastbare bewijzen. Daarvoor moet je in deze tijden je hoofd volledig leegmaken. En daar is Vlaanderen sterk in. “Ik ben een leeghoofd en daar ben ik fier op”, is een testimonium voor iedere Vlaming die zijn sticker op de juiste plaats draagt. Zolang we maar niet moeten nadenken, zolang ze ons niet nerveus maken met discussies en bewijzen. Wie duizendmaal zegt dat met zijn goed bestuur alles goed komt, beloven wij te geloven, zonder vragen te stellen. Zoals het vroeger was. Daarom sluiten we nu de ogen en zingen samen: “ Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Leterme”.

    Schijnheilig Vlaanderen. Al twintig jaar schuifelt een groot gedeelte, al dan niet gegeneerd, rechts achter het VB aan. ‘Ikke en de rest kan stikken’, is de Vlaming op het lijf geschreven. Nog meer dan ‘eigen volk eerst’. Alleen de gedachte aan wat de buren zullen denken, hield het VB  van een absolute meerderheid. Voor het goed fatsoen schoof een deel van de Vlamingen aan bij rood, blauw, oranje of groen. Maar zodra rechts in een andere verpakking zou gepresenteerd worden, zouden de rijen in de politieke supermarkt snel op rechts aanvullen.

    Gisteren floepten dan eindelijk op rechts de lichtbalk “goed bestuur” aan en iets verder rechts “gezond verstand”. Het betekent niks, het is niet meer dan een uithangbord, maar toch werd opgewonden de spurt ingezet. Het was geleden van toen Lernout en Hauspie aandelen te koop aanboden. Toen geloofden de Vlamingen dat de spraaktechnologie zwart geld zou witwassen terwijl het bovendien iets aan hun dialect zou doen.
    Met hetzelfde blinde geloof trokken ze nu massaal naar 'Goed Bestuur' en iets minder naar 'Gezond Verstand', want de Vlaming is altijd achterdochtig wanneer naar zijn verstand verwezen wordt.
    Met 'Goed Bestuur' kan rechts niet fout zijn, want dat komt van de oude CVP en die hebben God aan hun zijde, zoals dat vroeger in Gotisch schrift op de koppelriemen stond. Leterme haalt 795.000 voorkeurstemmen, Vervotte 134.000. Zonder bewijs van goed bestuur, laat staan van zeden.

    Professor Van de Lanotte mag bewijzen voorleggen zoveel hij wil, zijn zeven puntenplan argumenteren met cijfermateriaal tot ver na de komma. Vlaanderen wil niet luisteren, Vlaanderen is niet sociaal, wil niet delen met anderen. Van de Lanotte moet zichzelf niets verwijten, zij hebben geen fouten gemaakt. De kiezer heeft niet altijd gelijk, zeker niet wanneer hij niet wil weten, maar geloven. Geloven vooral dat het kartel, desnoods aangelengd met het VB en LDD, die franse profiteurs beneden Brussel voor eens en voor altijd op hun zakdoek zal oprollen. Want ons samenlevingsmodel dat in het buitenland als voorbeeld wordt geprezen, is een illusie. De Vlaming gelooft dat het paradijs helemaal tussen De Panne, Brussel en Maasmechelen zal liggen zodra de geldstromen naar Wallonië worden drooggelegd. Wat er in het buitenland beneden de taalgrens gebeurt laat de Vlaming ouderwets koud.

    Ik geloof nu eens niet dat er een historische staatshervorming in de maak is, ik geloof eerder dat er een gigantische zeepbel gaat ontploffen. Daarom moeten SP.a én VLD zo verstandig zijn van aan de kant te blijven. Laat de Vlaamse leeuwen maar voorbij marcheren, wie in plaats van links/rechts, links/rechts, rechts/rechts, rechts/rechts marcheert loopt altijd het decor in, daar kunnen een miljoen leeghoofden niet aan verhelpen. Zij mogen vol zijn van zichzelf, maar zullen toch nooit voor vol aanzien worden.


    06-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stem voor mij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Dat moet u niet letterlijk nemen. U kent mij immers niet en ik ben niet verkiesbaar. De titel verwijst al naar de volgende verkiezingen. Voor nu is het te laat. Zondag moeten we onze stem uitbrengen en de kans bestaat dat u zich hebt laten (mis)leiden door de praatjes van de dames en heren die in het politieke vak zitten.
    Is het u ook opgevallen hoe weinig er echt ‘stem voor mij’ werd gezegd, en hoe vaak ‘stem niet voor die en die...”? De E.T. van de CD&V, Van Rompuy, had het al maanden geleden aangekondigd: “wij moeten niet over ons programma praten, maar over hoe slecht paars het gedaan heeft.” Leterme maakte er zijn mantra van “wie gelooft die man (Verhofstadt) nu nog”. Hij zou ook kappen op de franstaligen en gemeen uithalen naar Landuyt (SP.a). Zijn kartelpartner, de meest uitdrukkingsloze kop van Vlaanderen, Bart De Wever, neuzelt onbeschaamd dat de socialisten moeten verdwijnen. Hij heeft het dan niet alleen over de profiterende PS, maar over heel het socialisme als principe, hij is tegen het verdelen van de beschikbare middelen. Hij scandeert nog net niet: “weg met de solidariteit, leve het egoïsme”. In het mega(lomane) hoofd van Bart De Wever wordt het al enge “eigen volk eerst” uitgebreid met: "en ieder voor zichzelf". De andere rechtse megafonen wil ik niet eens aanhalen. Maar vooral zij zouden sneller uitgepraat zijn en met zekerheid minder stemmen halen wanneer zij, in plaats van met modder te gooien naar de anderen, het uitsluitend over hun voorstellen mochten hebben: ‘stem voor mij’, want...
    Er is één kandidaat die het al anders gedaan heeft en het is dan ook afwachten wat de kiezer er van vindt. Want ga je solo, neem je natuurlijk een risico. Alsof jij de enige renner in het peloton bent die besluit zonder epo te rijden terwijl de anderen lustig verder spuiten. De kopman van de Vlaamse socialisten, Johan Van de Lanotte heeft een oprecht ‘stem voor mij’ aan de kiezer/kijker voorgelegd, waarbij hij meer dan eens zei dat hij niet meer wil beloven dan realistisch haalbaar is. Rustig, ernstig, zonder show, zonder tijd te verspillen aan de andere kandidaten. Hebben wij na de nieuwe man, waar de vrouwen een tijdje de mond van vol hadden (niet letterlijk natuurlijk), nu ook de nieuwe politieker aan het werk gezien? Iemand die zijn zaak komt uitleggen, helder, overzichtelijk, goed gedocumenteerd, vertrekkend van een reëele situatie als een werkplan, waarin staat wat kan en niet kan, zonder acteerwerk, als een kandidaat op een examen, die dan terugtreedt en rustig de uitslag afwacht, samen met de andere kandidaten. Het zou moeten kunnen, ook al is het niet vanzelfsprekend. We willen wel een suggestie doen. Als een eerste aanzet, het begin van een positief stappenplan.
    We gaan er van uit dat bij volgende verkiezingen de campagne alleen nog op tv zal gevoerd worden. Nu werden er nog plakploegen uitgestuurd, anders heeft het voetvolk het gevoel dat ze niet meewerkten, nu werden de markten nog afgedweild, maar wie gaat er nog naar de markt; en werden door de enige echte post partijfolders verspreid (met de staking in Gent moeten de kinderen van Verhofstadt en de flanflan-vrienden van Freya de baan op om te bussen).
    Plaatselijk blijft dat wel voortbestaan als een onverwachte regenbui, maar tv is het enige medium dat nog telt. De geschreven pers staat toch al meer voor de camera dan achter hun schrijfmachine. Zij mogen uiteraard nog commentaar geven langs de zijlijn. In goedgeschreven columns. Maar verkiezingsprogramma’s op tv moeten er de volgende keer nog meer komen, tegelijkertijd op de VRT en op de commerciële zenders. Dat lost dan tijdelijk het probleem van al die onzin en sensatieprogramma’s op. De regionale zenders volgen de regie maar met plaatselijke kandidaten. En dat moet echt niet saai zijn. Een dag uit het leven van, kan, maar dan gedraaid met verborgen camera. Uiteraard zijn biografieën nuttig om de kandidaten op jeugdzonden en lastige tics te betrappen. Het belangrijkste onderdeel is de presentatie van de verschillende kandidaten én de tegensprekelijke debatten.
    Dit lijkt wel veel van hetzelfde maar er zijn belangrijke verschillen. Om te beginnen mag er nog alleen volgens de “stem voor mij”-gedachte gesproken worden. En dan niet in slogans, maar in duidelijke argumenten waarom de kandidaat beter de gemeenschap zal dienen. De rechtse megafonen zullen snel uitvallen want zij willen niet de hele gemeenschap dienen. De presentator van dienst, Annelies Beck (liefst), Phara of Goedele, (Kathleen Cools is inmiddels veroordeeld voor jarenlange verkrachting van de neutraliteit) faciliteren de programma’s eerder dan ze te presenteren, maar centraal op het toneel zit een rechter. Of meerdere rechters, die onbevooroordeeld en met kennis van zaken de debatten volgen en zo nodig tussenkomen. Een beetje in de stijl van judge John Deed, zie zaterdagavond op Canvas. De rechter(s) kan de kandidaten onderbreken wanneer die argumenten gebruiken die niet onderbouwd kunnen worden, hen berispen wanneer zij een aanval op hun tegenstanders opzetten en hen van het scherm halen wanneer ze liegen, vals zijn (Leterme over Landuyt) of demagogische onzin verkopen. Het is duidelijk welke partijen niet lang zullen meedoen.
    Het volstaat niet meer dat de kandidaten simpelweg kandideren, om het scherm te halen zullen zij een aantal examens moeten afleggen. Taalvaardigheid is er een van, een passage bij de leugendetector een andere. Zij zullen ook psychologisch doorgelicht worden. Psychopaten en megalomanen vallen uit. Idem dito achterbakse karakters. (Het valse lachje van Leterme zal worden afgestraft, evenals zijn hautaine lichaamstaal en lelijke kostuums). Natuurlijk krijgen we reportages van de verschillende proeven in samenvatting op het scherm.
    Op het einde van elke uitzending zal de rechter zoals in een rechtszaal een oordeel vellen. Hij zal vooral de bevolking voor domheden waarschuwen, maar hun niet voorzeggen wat zij ervan moeten denken. Hij kan bijvoorbeeld zeggen: dit lijkt goed te zijn voor de Westhoek, maar denk eens, is dit goed genoeg voor alle uithoeken van het land? Kun je met deze man bij de groten der aarde komen? Kun je er überhaupt mee buiten komen? Verder dan zijn dorp? Zal hij willen werken voor de hele gemeenschap? Zal hij niet opnieuw hervallen in demagogie? Heeft hij een echte ploeg waar het land iets aan heeft en niet alleen zijzelf?
    De rechter moet de bevolking ook opvoeden. Hij zal hen uitleggen dat discriminatie niet kan, evenmin als door het rood licht rijden en honden op straat laten kakken, dat wij met zijn allen verantwoordelijk zijn voor een harmonieuze samenleving, dat de rechten van het individu gevrijwaard moeten blijven, maar dat we ook plichten hebben, dat tsjevenstreken zonde zijn en dat wij en alle politiekers telkens de vraag moeten stellen bij hetgeen we doen of plannen van te doen: is dit correct, is dit eerlijk.
    De rol van rechter zal cruciaal zijn en zeker niet eenvoudig. Misschien kan ik die rol de eerste keer zelf spelen, ik heb ‘m toch uitgevonden en heb grotendeels al in m’n hoofd wat die zou moeten zeggen en op welk moment. Er zijn immers zovele situaties denkbaar dat je die onmogelijk allemaal aan iemand anders kunt uitleggen. En met Annelies Beck aan mijn zij zal dat wel loslopen.
    Stem op mij, ik zie het helemaal zitten. Maar eerst proberen 4 jaar Leterme uit te zitten.

    22-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als Eddy Wally kunst is met een grote K...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen De VRT moet serieus blijven. Dat Eddy Wally 75 wordt mogen ze gerust in het nieuws vermelden. Dat hij bij die gelegenheid in het Sportpaleis optreedt, is een gegeven voor de happening-agenda. Maar een hele dag Eddy Wally vieren of het kunst met een grote K is is niet meer normaal.
    Toen Jan van Rompaey destijds Eddy Wally als rariteit opvoerde was dat met de nodige verwondering en ironie. Vele jaren later zal Jan op subtiele wijze de mythe van Wally in Amerika ontmantelen. Hij liet met de camera Wally en Marrietje in al hun zieligheid zien. Zonder commentaar. Twee oudjes alleen op hun hotelkamer, onbeholpen aan het zwembad, door niemand aangesproken, de taal niet machtig. Hij had op dat moment geruisloos uit de media moeten verdwijnen. Maar minder getalenteerde reportagemakers bleven de minus habens opvoeren, die zich bij gebrek aan inhoud en vernieuwing dan maar steeds excentrieker gaat kleden. Wat de man veertig jaar geleden zong en zei: - chérie/vliegmachien/marktkramer/gewèèldig/fantastisch/amaai zeg- zingt en zegt hij nu nog steeds. “Ik ben in de Verenigde Staten of America geweest, en ook in Sina”. Na 2 zinnen knipt hij met de vingers en zingt 2 lijnen lied. Altijd weer hetzelfde.
    Destijds vroegen de studentenclubs hem als attractie. Om te lachen, zoals met Liberace in Amerika. Ze noemden het Camp, maar ondertussen zorgden zij ervoor dat hij ook buiten zijn café “Paris-Las Vegas” bekend werd.
    De discussie bleef: is hij gewoon gek of gewiekst gek? Dertig jaar geleden liet hij, wanneer de studenten de tomaten bovenhaalden, het concert stilleggen en het licht uitdoen. Tegenwoordig staat in zijn contract dat bij optreden voor studenten er minimum 10 personen ingehuurd moeten worden als security.
    Kamagurka gaf hem een rolletje in zijn tv-show “Lava”. Waarschijnlijk ook om te lachen, maar voor Eddy was het een nieuwe springplank. De gewestelijke omroep liet hem een radio-programma presenteren, “onvergetelijk”. Het zal ook niet ernstig bedoeld zijn geweest, maar Wally’s verbeelding had op dat moment al elke gelijkenis met de realiteit verlaten. Telkens wanneer ze bij de VRT zonder inspiratie zaten werd Eddy Wally te kijk gezet. Dat een normaal gesprek met deze man uitgesloten is, dat hij moeite heeft om de eenvoudigste namen uit te spreken, doet er blijkbaar niet toe. Niet een keer zal men de vraag stellen of mensen als Eddy Wally niet tegen zichzelf beschermd moeten worden.
    Niettemin gun ik hem elke frank die hij er mee verdiend heeft. Een openbare omroep zou wel eens vaker aan zelfcensuur mogen doen, want Eddy Wally als kunst met grote K voorstellen is beschamend. Je moet niet eens zelf met kunst bezig zijn om je hierdoor beledigd te voelen.
    Laat hem als veelkleurige papegaai ambiance brengen op braderijen, markt- en feesttenten, tot in alle achteraf zaaltjes van Vlaanderen toe. Laat hem ook een enkele keer alle fans verzamelen in het Sportpaleis, daar werden vroeger al eerder gelijkgezinden samengebracht, voor het Vlaamse nationaal Zangfeest, om maar iets te noemen.
    In een tijd waarin juryleden in allerhande Idool-wedstrijden artiesten in 't diepst van hun gedachten levenslange trauma’s bezorgen, heeft Eddy ongestoord een eigen publiek kunnen bereiken.
    Voor alles zijn er in Vlaanderen mensen te vinden. Om naar de Pfaffs te kijken, zelfs om cd’s van Helmut Lotti te kopen, waarom dan niet om Eddy Wally "geweldig" te vinden. Maar nu hij driekwarteeuw oud is geworden mag het stilaan welletjes zijn. Straks hangt de onvermijdelijke Leterme nog zijn wagonnetje aan de populariteit van Eddy Kwally. Het zou me niet verwonderen. Eerder had toch ook al Bert Anciaux zijn borst nat gemaakt voor Kate Ryan en had hark Geert Bourgeouis zich ge-out als fan van Laura Lynn. Laat Eddy toch 1 keer écht uit een vliegmachien springen, dat kan geen kwaad, Eddy zingt zelf in deze onwaarschijnlijke wereldhit: “laat Eddy maar gaan, hij komt heus wel aan...”

    17-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De striptease van Leterme duurt te lang.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Niets is erger voor wie zich geleidelijk blootgeeft dan een publiek dat verveeld wegkijkt. Tenzij de stripper zelf, die blijft geloven dat zijn publiek begeesterd zal zijn wanneer hij/zij uiteindelijk in al zijn/haar glorie te bewonderen is. Teasen is plagen, uitdagen, spelen en meeslepen naar waar jij het wil. Moest ik het durven, zou ik zeggen dat het publiek aan je lippen moet hangen, maar in de context van een striptease wordt dit misschien verkeerd begrepen. Voor wie geen oog heeft voor dergelijk vertoon: Leterme is een slechte stripper. Dan mogen de media nog met rode oortjes elke beweging paginabreed uitsmeren en mag het personeel van het CD&V-cabardoucheke zijn best doen om omstanders aan te stoten en op te hitsen, Yves kan de verbeelding niet prikkelen en riskeert van het podium te verdwijnen nog voor hij zijn grote blote spreidstand heeft uitgehaald. Iedereen is, om het zo te zeggen, al aan de beurt geweest, die met zijn spleet tussen de tanden op de eerste rij en die met de scheve neus er achter, her en der worden al lijstjes met voorkeuren vergeleken, maar de zelfuitgeroepen hoofdact durft niet eens uit de coulissen komen. Omdat hij het niet kan? Of omdat hij in de kramp gaat voor een publiek?
    Ik zag hem toevallig onderweg tijdens de Ronde van Vlaanderen. Al van bij de eerste strook kasseien in Wannegem-Lede dook hij op tussen het publiek. Of beter, werd hij, gekleed in roze trui - van de Ronde van Italië? - door zijn chauffeur of lijfwacht tot bij de rijen supporters afgezet. Van op een laddertje aan de overkant kon ik hem in ‘t oog houden. Zes meter heeft hij zich verplaatst. Van de kerkmuur tot aan het eerste huis ernaast, ondertussen zenuwachtig lachend en nauwelijks opkijkend van zijn GSM. Niet één keer heeft hij iemand aangesproken. Terwijl dat de essentie is bij koers kijken. Of je nu fan bent, fanaat of farfalu. Je praat met elkaar. Rijdt Bettini mee? Hoe heet die Quickstepper weer die nu kopman is bij Cofidis? En wanneer je de indruk wil geven een habitué te zijn, zeg je: er is precies minder volk dan de voorbije jaren. Maar Leterme zwijgt. Kan het niet zonder spiekbriefje. Dat niemand er aan gedacht heeft van hem een rugzakje koerskoekjes mee te geven. Ik mag er niet aan denken dat hij zo van helling naar kasseiweg tot aan de meet telkens weer tussen het volk gedropt werd.
    “Hij voelt zich beter als mens tussen de mensen dan in de grote salons”, orakelde tsjoektsjoek Etienne Schouppe vandaag in de krant. Wat doet ons Iefke dan in die salons? Onder het behang kruipen?
    Schouppe komt, nu hij verantwoordelijk is voor de kieslijsten van de CD&V, steeds meer naar voor als een baas Ganzendonck. De pater familias van het gezinnetje CD&V. Met ons Iefke als wereldvreemd manneke, maar toch de slimste van de klas, die de mismeesterde ambitie van papa Etienne gaat waarmaken. Als nakomertje is er ons Inge. Een vlijtig meiske, wellicht nog een grotere bolleboos dan ons Iefke, maar zo zielig dat geen enkele soutien haar voldoende steun kan geven in de grote mensenwereld. Zij zal altijd bij ons moeke moeten blijven of bij moeder de vrouw, zoals ze dat in het gildenhuis na de hoogmis zeggen.
    Het moeke van dienst is Herman Van Rompuy, de slimste van de hoop, maar uitgemergeld van frustratie omdat zij haar ambities niet mag waarmaken en Etienne haar niet eens ziet staan wanneer hij weer te lang bij Jeanneke is blijven hangen. Etienne geniet van het leven. Uitdagend zelfs, nadat hij goed geboerd heeft bij de treinen. Nu hij op rust is telt hij zijn centen en wacht geduldig tot ons Iefke hem machtsgewijs nog een mooie oude dag zal bezorgen. Op café stoeft hij er graag over. Ons Hermanie doet dat ook, maar minder van harte, bij de catechese en bij de vrouwengilde waar Hermanie alleen maar bewondering oogst met haar Haiku's in brooddeeg gebakken.
    De kleine Yves laat zich de aandacht van papa welgevallen. Waarom weet hij niet, maar zolang niemand die vraag luidop stelt, moet hij er zich ook niet druk over maken. Dus koestert hij zich in de bonhomie van papa Etienne wanneer die hem over de bol aait en hem een grote toekomst voorspelt. Mama Hermanie kan het dan niet laten van ook bij Yves te passeren om hem een tik tegen zijn achterhoofd te geven waardoor de kleine net niet met zijn neus in de bloemkool met worst en patatjes stuitert, waarop Inge achter haar hand grinnikt, wat haar dan weer een extra blauwe plek op haar scheenbeen oplevert. Een schoon Vlaams gezinstafereel voorwaar.
    Maar het zou allemaal wel goed komen, herhaalde papa Etienne steeds weer. Meer dan het geloof in de toekomst had de man, die groot geworden was met het transport en vandaar wist dat inhoud alleen maar ballast is, niet te bieden. Moeke Hermanie wou haar Iefke altijd de les spellen en verpakte haar frustratie in wijsheden als: “denk eraan, als gij hun leider wilt worden, moet gij hen volgen”. Als ik leider word stop ik u in ‘t klooster, dacht Yves zonder dat hij zijn arme moeder ook maar 1 seconde aankeek. Wanneer hij geen premier wordt loopt dat nog slecht af tussen die twee. Gezinsdrama’s komen in de beste families voor.

    03-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inge Vervotte praat in eerstejaars-steno
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Je zag het Siegfried Bracke denken, gisteren in Terzake. Als jong verslaggever had hij nog nota’s genomen in steno. Hij had het met veel moeite geleerd. Hij kon de woordvoerder meestal wel volgen, maar wanneer hij de tekst achteraf wou uitschrijven, kon hij er niet veel meer uit opmaken dan de aanhef ‘dames en heren’ en het slot ‘bedankt voor uw aandacht’. Vaste afkortingen die hij uit het hoofd kende, maar het verhaal er tussenin leken achteraf niet meer dan mooi geschreven krullen en streepjes. Zo praat die Inge Vervotte, vond Siegfried terecht. Snel en sierlijk, zonder aarzeling, maar na drie zinnen volg je niet meer, niet dat het moeilijk is, maar omdat ze in feite niets zegt. Als je niet hier en daar een trefwoord kunt opvangen, zou je denken dat ze stiekem haar catechismus zit af te rammelen. Siegfried werd door Vervotte in snelheid gepakt en dat was hij niet gewoon. Hij luisterde, schudde met zijn hoofd en vergat haar af te stoppen. In plaats van haar aan het kruis te spijkeren (haar aan het kruis, niet omgekeerd) en een antwoord te eisen op de vraag of ze nu ‘ja of neen’ die zware gehandicapten die we in de reportage gezien hadden zou helpen en er budget voor vrijmaken. Hij liet haar varianten borduren op “natuurlijk moeten die mensen geholpen worden”, maar blijkbaar niet door haar.
    Het is de truc met de lege doos die Inge opvoert sinds ze nog een klein spierinkje was. Toen ze nog een ondergeschoven kindje was, dat bijna niet mee mocht met de Christelijke Mutualiteiten naar Maloya omdat zij er zo ziek uitzag. Ze was vel over been, zo bleek en broos dat je er medelijden mee had en niet breder dan haar kartonnen doos, waarop ze veel te groot Vervotte Ingeborg had geschreven. Haar huilen was zacht en zielig, zonder dat er een traan uit die grote droeve ogen kwam. De begeleidende verpleegster kon het niet meer aanzien en droeg Vervotte vlug de bus binnen, met de belofte aan de ouders en de verantwoordelijken van het ministerie van gezondheid dat ze persoonlijk voor haar zou zorgen. De ouders dankten God en de verpleegster die de meest ervaren verpleegster van Mechelen en omstreken bleek en al jaren met de ziekenkas naar Zwitserland meeging. Na haar reis met Vervotte zou deze zorgzame Florence Nightingale evenwel nooit meer dezelfde zijn. Meer nog, na de 14 dagen Maloya moest ze op doktersbevel een maand het sanatorium in om te herstellen van de zenuwinzinking die de kleine Inge haar had aangepraat.
    Gebukt onder complexen koos Vervotte voor een studierichting die knappe grieten links laten liggen omdat geen glamour afstraalt van een maatschappelijk assistente. Vervotte haalde bij de examens, die nu ook mondeling waren, weer haar lege doos boven. Als een karmelietesse die eindelijk haar zwijgplicht mag doorbreken, ratelde ze, niet eens de vragen van de examinator afwachtend, aan een stuk door tot de brave man, overspoeld door haar tsunami van woorden, haar buiten stuurde met een angstig “het is goed, ga maar, ‘t is goed”.
    Haar verbaliteit was haar enige troef om aandacht te krijgen. Ik praat maar door en doe of ik interessant ben tot ze naar me luisteren. Desnoods zeg ik de paternoster van achter naar voren op, want als ik blijf praten lijkt het van op een afstand dat ik dan toch bij het gezelschap hoor. Maar keer op keer luisterden de mensen niet eens naar wat dat Thereseke van Lisieux aan ’t vertellen was. Ze keken haar even verbaasd aan en lieten haar in het niets door tateren. Het deed pijn van binnen zo genegeerd te worden, maar toch vond Inge dat ze haar doos van Pandora gevonden had. Moedig blijven praten, ziekjes blijven kijken, en ik haal mijn slag thuis. Wie mijn toehoorders ook zijn, wat de omstandigheden ook zijn, ik krijg altijd gelijk, zelfs zonder dat ze willen weten waar ik het over heb. Wanneer ik praat, willen de mensen zo vlug mogelijk verder gaan met hun leven, dat veel interessanter is. Maar ondertussen kan ik ze zelfs blanco cheques laten tekenen. Als dit mijn enige talent is wil ik God daar toch voor danken en dit talent niet begraven maar er mee werken.
    Wie van ons heeft niet van kanaal veranderd, toen ten tijde van de Sabenacrisis dat zielige vakbondsmeisje het weer eens in het gesproken dagblad kwam uitleggen. De media volgde haar met ongeloof, luisterde, zoals te voorspellen was, niet naar wat ze zei, maar schreef wel dag na dag over het fenomeen Vervotte. Dat meisje kan het nog ver schoppen in de politiek werd al meteen voorspeld. Wat zij deed paste inderdaad perfect bij de vernieuwde CD&V. Na Dehaene, die niet wou antwoorden als het hem niet zinde, had de partij besloten dat diegenen die voortaan het woord namen in hun naam onbewogen volzinnen konden braken zonder dat er lettertjes in de brij zaten. Leterme was daarmee in zijn West-Vlaanderen inmiddels het stadium van graag geziene kermis attraktie ontstegen. Wat hij deed had men nog nooit gezien, niet van Marc Eyskens, die weliswaar welbespraakt, na elke trouvaille op applaus wachtte, niet van Pieter De Crem die met zijn schaperig geblaat alleen maar op de zenuwen werkte. Aan Leterme kon je om het even welke vraag stellen en die begon te praten. Zonder te moeten nadenken, zonder gestes, zonder stoppen en zonder dat je er aanstoot kon aan nemen, want eigenlijk sprak hij zonder inhoud. En hij kon die truc in een verstaanbaar Nederlands brengen en zelfs in het Frans. De boeren waarbij hij zich thuis voelde, duwden hem soms voor de grap een volle minuut in de koeienbak onder water. Tot algemene hilariteit bleek hij gewoon verder te praten wanneer men hem weer boven water haalde. Ook aan de andere kant van Vlaanderen had de partij iemand gevonden die dat ook kon, maar alleen veel trager. Jo Vandeurzen zou nooit die vlotheid van Leterme kunnen evenaren, maar met zijn open hemdskraag was hij de volkse voorzitter, die nog eens rustig zou herhalen wat zijn baas veel vlugger verteld had. Als ze nu nog in het centrum van Vlaanderen een vrouw zouden vinden, die de devotie had van een Mia De Schampelaere, maar in tegenstelling tot deze stille aanbidster, ook de truc met de lege doos zou beheersen, dan zat de partij en die vrouw gebeiteld. Niet alleen in de regering, maar ook in de slappe was, of zoals gisteren in Terzake als Minister van Welzijn, Volksgezondheid en gezin.
    Ondanks de goede raad die ze ongetwijfeld krijgt van de 20 gespecialiseerde raadgevers op haar kabinet, nam ze eens te meer Siegfried Bracke weerloos in haar lege doos.

    Onder haar verantwoordelijkheid zijn de wachtlijsten voor steun aan personen met een handicap in plaats van korter nog met 2000 wachtenden langer geworden.

    28-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paal en perk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Vanmorgen zag ik dat er tegen de garagepoort van de buur gereden was. Niet echt tegen de poort, want die stond open, maar wel tegen de horizontale verbinding, zo’n 2 m boven de grond. Waarschijnlijk zal weer zo’n grote monsterachtige hybride wagen zonder omzien gekeerd zijn en daarbij die metalen balk geraakt hebben. Wie zo’n wagen koopt stoort zich niet aan dergelijke details, maar wil zich ongenaakbaar voelen om ongehinderd zijn weg te gaan. Met hun grote wielen rijden ze toch overal over heen. Een stoeprand stelt niks voor. Bijgevolg draaien en keren ze hoe breed het hen uitkomt. Van stoep naar stoep. Zelfs betonblokken, bedoeld om het verkeer te kanaliseren, kunnen hen niet tegenhouden. Iets meer druk op het gaspedaal, de motor kort laten grommen, de betonblok omver duwen en erover. Ze vinden dat ze het verkeer in eigen handen kunnen nemen, volgens het recht van de sterkste. En het zijn niet alleen macho-mannen met compensatiegedrag. Laatst zag ik een vrouw in zo’n zwarte BMW-tractor rechts uit de file rijden het fietspad op, over het voetpad tot aan de hoek waar ze achter de verkeerslichten door de hoek om reed. En niet stapvoets maar met bekwame spoed, om niet geklist te worden. Kom daar maar als voetganger om die hoek aangewandeld.

    Onze chauffeur van vannacht zag het ook heel groot, want in eenzelfde draai moest het verkeersbord met omgekeerde driehoek tegenover die poort er ook aan geloven. Op mijn weg verder lette ik voor de aardigheid eens op de verkeersborden. Ik ging er zowaar bij schuinmarcheren want acht op tien van de verkeersborden stond scheef. Waarschijnlijk niet allemaal aangereden, want soms stonden ze voor auto’s onbereikbaar achter draadwerk. Ofwel doen de paaltjesputters hun werk maar halfsegats ofwel worden ook voetgangers onweerstaanbaar aangetrokken tot de verkeerspalen, en dan bedoel ik niet op de kunstzinnige wijze van Tania Dexters. Vandalenstreken kom je overal tegen, niettemin hebben chauffeurs een bizarre voorkeur voor verkeerspalen. Het valt nog het meeste op langs de autostrade. Daar is dan een zee van open ruimte, maar er zijn van die chauffeurs die uitgerekend op die smalle lichtpaal vlammen. Je moet al goed kunnen rijden om ze niet te missen. Zijn er magnetische krachten in het spel of is het gewoon dat we die aangereden paal wel zien maar in het voorbijrijden geen sporen zien van de duizenden keren dat er van de baan af gesukkeld werd maar in het niets ernaast werd gereden. Het kan natuurlijk ook dat onze blik zo gefocust is op wat verder afgelegen is dat we de balk voor onze eigen auto niet zien staan.

    Zelf ben ik een oplettend chauffeur, er ontgaat me weinig langs de weg, en toch heb ik zelf ook zo’n paal-verhaal. Jaren geleden ging ik mijn dochtertje afhalen van de scouts. Hun lokaal lag aan de speelplaats van een school en in het weekend reed iedere ouder gewoon die speelplaats op. Ik ook dus. Mijn jongste zoon zat naast mij en voor de grap zei ik: “kijk, papa kan basketten vanuit de auto”, en reed zigzaggend naar de basket-ring aan het einde van de speelplaats, terwijl ik met m’n rechterhand deed alsof ik de bal stuiterde op de versnellingspook. Mijn zoontje keek naar mij en weer naar voor tot zijn wenkbrauwen zich als uitroeptekens rechtop zetten terwijl hij net niks uitriep maar toch zijn handje voor zijn open mond bracht. Aangemoedigd door wat ik dacht zijn stille steile bewondering te zijn deed ik nog een extra schijnbeweging met een draai aan het stuur.
    En toen stonden we met een klap stil. Op die speelplaats kon je niet alleen basketten, maar ook volleybal spelen en ik was tegen een volleybal-paal aangereden. Ik had het niet gezien want het net hing er niet aan en ik was gefocust op de basket-ring waarvoor ik mij al dribbelend naar voor moest buigen want het dak van mijn auto zat in de weg.
    Nu, vele jaren later, rijd ik mee met mijn zoon in de auto. Als ik nu zeg: “heb je dat daar gezien?”, antwoordt hij : “papa, ik ben aan het rijden, ik let op baan.” En dan ben ik fier dat ik hem zo goed heb opgevoed zonder dat hij het gemerkt heeft dat ik hem aan het opvoeden was. Het lijkt nu allemaal uit hemzelf te komen. En zo hoort het toch, niet?

    23-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wie is er borderline ? Bert Anciaux of zijn kostuum?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Wat scheelt er met Bert? Niet zo lang geleden liet hij zich fotograferen in een te krap geworden chiro-uniform. Vorige week verscheen hij op dikke-truiendag in een wit kostuum in het parlement. Waarschijnlijk hetzelfde dat hij droeg bij Debbie en Nancy. Voor wie het niet gezien heeft, het was en ecru-wit pak, met een handbrede zwarte boord. Aan de mouwen, de revers de onderkant van de vest en de onderkant van de broek. In de jaren 60 was het mode bij Chanel. Voor vrouwen. En toen was het biesje hooguit een vinger breed. Bij Bert leek het dat hij eigenhandig zijn plechtige communie-kostuum met een boordje zwart had aangelengd. Het pak zat nochtans te groot, op de rug, aan de schouders, in de nek, aan de mouwen. Je zag dat hij er zich niet makkelijk in voelde. Hij stond heel de tijd zijn mouwen op te stropen en de vest meer naar achter op de schouders te gooien. En dan moest hij nog fietsen ook. Denk je dat hij die stomme vest daarvoor uitdeed? Helemaal niet, het legitimeerde het stropen van de mouwen voor enkele minuten.
    Wie heeft hem tot dat kostuum geïnspireerd? Denkt hij daarmee aanvaard te worden door de cultuurboys? Is dat zijn manier om zich 'uit de naad' te werken voor cultuur? Hoe kun je als minister in clownspak nog ernstig genomen worden? Kan Vic, die toch nog altijd dokter is, Bert geen vaderlijke raad geven? Borderline zou de naam van het kostuum kunnen zijn, maar in feite is het een ernstige persoonlijkheidsstoornis, waarbij de stemmingen sterk kunnen wisselen en de gedachten heel zwart-wit zijn, zoals het kostuum van Bert.
    Wij weten natuurlijk niet wat er gebeurt bij de Anciaux’s thuis. Voelt hij ons Damienne ontglippen na haar avontuur op Stanley’s route en moet hij voor haar iets avontuurlijker uit de hoek komen? Is het toch de kolder in de kop? Je zag zo wie er thuis de broek draagt, met of zonder zwarte boord. Op tv spreekt hij wel manmoedig van ons Damienne, maar ik durf wedden dat hij haar thuis “ons moeke” noemt.

    22-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mama Clijsters.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Het was me meteen opgevallen. In haar dankwoordje kwamen na de sponsors en organisator van de Diamond Games Bob Verbeeck, papa Clijsters en zusje Els. Geen mama Clijsters. Een lijstje of 2 bedankingen verder schoot haar plots iemand te binnen die ze niet mocht vergeten: dan toch de mama? Nee hoor, Brian Lynch, haar basketter van Bree. Die moest spelen en kon niet aanwezig zijn, vandaar. Gelukkig was Brians mama er wel, helemaal uit New Jersey of toch van ver. I know you’re gonna be a wonderful mother in law, zei Kim. Alsof zij iets van mama’s af weet. Als je het zelf zo zeker wil worden, vergeet je je mama toch niet.
    Uit haar spagaat ben je geboren en met haar spagaat beroemd geworden. In alle bio’s kreeg zij de credits voor jouw lenigheid, mama Els Vandecaetsbeek, meervoudig Belgisch turnkampioene. Van pa Clijsters heb je hooguit de voetballersbillen en de mimiek wanneer je geconcentreerd de opslag van de tegenspeelster afwachtte. Het zijn geen van beide kwaliteiten om mee op tv te komen. Ik ken niks van honden, dus vraag me het merk niet, maar Lei trekt tegenwoordig toch wel sterk op een of andere gemene kuitenbijter. Vroeger stonden ze in de lagere school op de inktpotten.
    Ik heb jouw mama er altijd van verdacht dat zij jouw tennisrokjes zelf stikte, met een stofke van op de markt van Bree, geknipt naar een patroontje van de blauwe rokjes van de chiroleidsters uit de jaren 60. Ik heb het haar voorbije zondag meteen vergeven. Dat er geen Mexicaanse golf van verontwaardiging door het sportpaleis ging begrijp ik nog altijd niet. Wij hebben in Antwerpen een meer dan gewone verering voor onze moeders. Wij vieren moederkensdag nog altijd met O.L.Vrouw Hemelvaart, zoals het hoort. En wij hebben de onze Lieve Vrouwentoren, waarover La Esterella al sinds mensenheugnis zingt. Op je webstek schreef jouw redacteur over de huldiging dat Kim haar ouders dankte, maar dat is een leugen, we hebben het allemaal gehoord. Mama was er niet meer bij. Op haar plaats zit tegenwoordig Marc Hermans in de box. Het is niet omdat jouw mama en papa gescheiden zijn, dat ze niet allebei dit afscheid mochten meemaken. Kijk naar de ouders van Serena en Venus, die zijn ook gescheiden, maar die zie je toch nog op grote momenten allebei in de box zitten. Of is die vergelijking te zwart/wit voor jou?
    Ik vind het spijtig, want ik had nog grootse plannen met jou, Kim. Weet je, op de hoek van de Jan Van Rijswijcklaan en de Desguinlei staat een mooi appartementsgebouw te koop. Het plan was dat jij dat zou kopen, dan zou ik, terwijl jij onder het wakende oog van jouw mother in law kindjes zit te breien in New Jersey, de huurgelden innen en iedere dag vriendelijk goedendag zeggen tegen alle huurders. En als er dan toch eens problemen waren zou ik zeggen, weten jullie wel van wie dit gebouw is? Tot vorige week zouden de mensen dan dankbaar achteruit deinzen en hooguit om een handtekening vragen, die ik dan bereidwillig zou geven, maar nu jij je moeder moedwillig vergeet, hoeft het niet meer voor mij.
    Wij Antwerpenaren vieren onze moeders nog op 15 augustus en dat kunnen (willen) ze in Bree of New Jersey niet zeggen.
    Love game. Set- & matchpunt.

    21-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Speelt Clijsters dit jaar nog op de Open VLD?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen De naam zegt niet alles, maar toch veel. Neem om te beginnen de naam van zijn bedenker: Meneer Slangen. Hij had al ‘ns voor Verhofstadt gewerkt, vervelde en verleende adviezen aan de CD&V van gouwgenoot Jo Vandeurzen. Maar laat dat geen probleem zijn, slangen hebben een gespleten tong, dat is bekend. Het is ook geweten dat ze hun prooi kunnen hypnotiseren en berucht is het venijn in hun staart. Je kunt de naamsverandering van de VLD bekijken met die slangen-eigenschappen in het achterhoofd.
    Het leek of iedereen die er iets over zou kunnen vertellen, gehypnotiseerd was. Zonder zich af te vragen of ze die nieuwe naam wel nodig hadden en of er geen addertjes (=kleine Slangen) onder het gras schuilden, waren ze opgetogen als blije kinderen die al wel mogen weten hoe de kleren van de keizer om te pronken bij de kiezer zullen heten.
    Open VLD, mochten wij dan ook weten. In de week die vooraf ging mocht Verhofstadt hier en daar zeggen dat hij “open” een moderne en toegankelijke term vindt. Niemand zijn mond viel open. Iedereen weet dat Verhofstadt geprogrammeerd wordt en daarbij al eens foutjes gebeuren. Vooral in de timing. Al een geluk dat men hem niet liet zeggen:” bij ons staat de deur altijd open”, want de kans was groot dat daar toch iemand zou op vragen: “Van de ingang of de uitgang?” Geen partij die zo makkelijk mensen aan de deur zet als de Open VLD. Zou Slangen voor Open VLD gekozen hebben omdat deze partij er niet in slaagt de rangen gesloten te houden? Alles is nog open duidt evenmin op veel beginselvastheid en daar willen ze wel voor staan. In de zin van: Open Vld staat in deze “open samenleving” voor breeddenkend, modern, sportief, strijdvaardig. Met sportief denken we natuurlijk aan de gelijkenissen met de US open, de Australian Open en andere open tenniskampioenschappen. Net nu Kim Clijsters er mee stopt. Juju past om zovele redenen niet in het beeld van de VLD. Open of niet. In het tennis betekent “Open”, trouwens dat iedereen mag meedoen, omdat alleen met de aangesloten leden het maar een saaie bedoening dreigt te worden. Slangen maakt daar zeker van: omdat alleen de besten elkaar dan treffen.
    Al goed dat ze voor Open VLD gekozen hebben en niet ‘VLD open’, wat Slangen misschien ook wel in het vuur hield. Dan zou hij iedereen eens goed laten lachen met de winkeliersmentaliteit van de VLD. Wij middenstanders houden de winkel altijd open. Tenzij kort na de middag, dan duiken we vaak in de chianti en pasta en zijn dan voor de tijd van een dutje gesloten.
    ‘VLD open’ zou je misleidend ook kunnen lezen als Vlaamse dopen. Dan toch venijn in de staart? Want hoe pijnlijk zou het geweest zijn als gezworen papenvreters belachelijk gemaakt worden met een ritueel waar de tsjeven voor eeuwig het patent op hebben? Natuurlijk zou Slangen in een kronkelende beweging de aandacht verleggen naar studentikoze schachtendopen. De hardwerkende Vlaming heeft vooraf gestudeerd, meneer, en weet wel wat van het leven. En de ouderen zullen blauwblauw hun yacht dopen, met een magnum champagne.
    Neen, die Vlaamse dopen zit gevaarlijk dicht bij doping. En iedereen weet dat de keurtroepen van Verhofstadt fietsgekken zijn. Denk maar aan Dewaele, Tommelein, Vanhengel, Denys en anderen, die zich graag al fietsend op de mont Ventoux laten fotograferen. Men zou al vlug over de blauw gedopeerden van Verhofstadt spreken. Met uitzondering van André Denys hebben zij er wel de opgezwollen koppen voor. Als je ze bezig hoort lijken ze toch lichtjes aan de pep of minstens opgefokt door te veel gesneden brood.

    VLD Blauw had een betere naam geweest.
    Omdat je in de politiek kleur moet bekennen. Vld blauw had, mits goed gepositionneerd, een begrip kunnen worden, een keurmerk. Daar staan wij voor. Wij zijn niet langer een deel van paars. Wij zijn blauw. Iets lichter dan tevoren. De mooiste kleur die er is, geassocieerd met alles wat goed is, zalig, hoopvol, positief. Maar bij de VLD open doet Noel Slangen de deur toe en die is van bronsgroen eikenhout.

    20-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maak van die hoofddoeken toch geen hoofdzaak...
    Nu ik bijna geen haar meer heb op mijn hoofd, mag ik zonder badmuts in het zwembad. Vroeger, toen mijn haren nog lang en belangrijk waren voor mijn imago, moest ik ze willens nillens in een idiote badmuts stoppen. Dat waren de spelregels. Zonder muts kwam je niet in het water. Zo werd ik ook een keer naar huis gestuurd omdat ik hippiegewijs op blote voeten naar school kwam. Het was nochtans geen uniformschool, maar het mocht niet. Uitgesloten. Of je werd uitgesloten. Als iedereen gaat doen waar hij of zij zin in heeft, zegden ze, is de samenleving zoek. Wie zijn eigen regels wil maken moet maar op een eiland gaan wonen. In een samenleving moet je de regels en overeenkomsten volgen. Zeker wie er later bij komt. Het is zo oud als Adam en Eva uit het aards paradijs. Ze konden alles hebben, zolang ze maar van die appelen bleven.
    Regels komen uit de overlevering of groeien uit een consensus. Meestal zijn regels en overeenkomsten een afspiegeling van hetgeen in dat tijdsgewricht als een consensus over normen en waarden beschouwd kan worden. Voor de goede werking van een maatschappij, om het leefbaar te houden. Het is gezond dat die regels en reglementen voortdurend onder druk staan, dat de nieuwe tijdsgeest ze in vraag stelt en dat ze kunnen evolueren wanneer de algemene mening evolueert. Vroeger droegen de vrouwen hier ook een hoed of sjaal. En niet alleen in de kerk. Nu draagt alleen het koningshuis nog hoeden, met Fabiola op kop, als levende voorbeelden van mensen die niet evolueren.
    Vroeger ging men volledig gekleed pootjebaden vanuit een cabine die tot aan de waterlijn werd getrokken. Ooit deed de minirok meer stof opwaaien dan nodig was om er een te naaien en waren hotpants ook in de populaire betekenis hot. Maar zie, in een slingerbeweging wordt de monokini tegenwoordig terug ‘aangekleed’.

    Kleding heeft met identiteit te maken. Groepsidentiteit veelal. Wie een parka droeg zat in een andere groep dan zij die bomberjasjes droegen. Je had mods en rockers, Johnny’s en Marina’s, punkers en gothic. Alleen de jeans bereikt alle groepen van de bevolking. Een dress code staat niet alleen op dure uitnodigingen. Er zijn ook nu nog werkgevers die de lengte van het haar, de keuze van de kleding en het vuil onder de nagels van hun personeel controleren. Is dat erg? Een beetje maar.
    Je weet dat wie bij Antwerp wil spelen, in rood en wit moet spelen. Zelfs de eerste burger van ’t stad, Patrick Janssens, zal daar niet in zijn GBA-uniformpje komen aandraven. Daarom blijft zijn slogan “’t stad is van iedereen” overeind, want hij kent de regels van het spel, wat kan en niet kan. Met zijn managerskwaliteiten zal hij waarschijnlijk zeggen: mannen, iedereen krijgt speelkansen en uitzicht op een vast contract en ik ga voor betere speelpremies pleiten en voor betere accommodatie zorgen, maar vergeet niet: de liefdevolle kleuren van Antwerp zijn rood en wit, dus laat die mauve-witte outfit thuis. Wie dat dan niet doet zet zich buiten de club, zoals Laila Ekchouchou van de “blijfvanmijnhoofdoek-club” die kost wat kost de hoofddoek wil opdringen.

    Janssens zou niet democratisch zijn als hij geen hoofddoeken aan zijn loketten wil? Mag een samenleving, een school, een sportvereniging of een bedrijf nog wel zijn spelregels bepalen, alstublieft? Het zijn de enkelingen die daar misbaar over maken die de democratie niet respecteren. Zij zetten de wereld op z’n kop wanneer ze als minderheid even hun regels aan de goegemeente gaan opdringen. Wie ergens lid van wil worden respecteert eerst de reglementen alvorens zijn persoonlijke eisen te stellen. Het is de elementaire beleefdheid. Daar hoeft geen verdere uitleg bij.
    Een stad besturen is geen sinecure. Zeker wanneer iedereen zijn eigen wetten maakt.

    Iedere morgen maak ik met plezier een kleine wereldreis, die al kleur krijgt in de Driekoningenstraat. Ik ben altijd opnieuw gefascineerd door de chassidim Joden, met hun lange baarden, die als bij Tuizenfloot uitwaaieren als ze brommer rijden en zou het fijne willen weten van hun collectieve manie van hun hoeden met zakjes van de Carrefour of de Delhaize in te pakken wanneer er regen dreigt. In de Provinciestraat lopen Joden en Arabieren als mieren door elkaar en dichterbij de Carnotstraat lopen zwarte Afrikanen heupwiegend en vaak zingend door de straat. Zo verschillend van de kleine drukke stapjes van de Chinezen iets verderop in Chinatown. Ik kijk niet meer op van de totaal Noord-Afrikaanse Diepestraat waar het business as usual is, maar dan in slow motion. Ik schrik alleen wanneer ik via de de Plantin Moretus een binnenweg naar de Turnhoutsebaan neem, en de concentratie zwarte hoofddoeken zie van vrouwen die de kinderen naar Sint Agnes, een uniformschool van de nonnekens, brengen. In de blijde inkomstraat zowaar. Het lijkt wel of ze de school gaan overvallen.
    Het ligt niet zozeer aan de zakkleding, want de chassidim vrouwen en kinderen lopen er evenmin getailleerd bij en dat vinden we hooguit weinig aantrekkelijk. De hoofddoek, en hoe die gedragen wordt, bepaalt die overweldigende impact. Zo’n hoofddoek verbergt niet alleen het haar, maar ook de hals, de oren, het voorhoofd. Het maakt de mensen moeilijk herkenbaar en dat ervaren we als onaangenaam in onze open samenleving. Je gezicht verbergen is tegen de regels. Vraag dat maar aan mensen die een baard en snor hebben. Je zou nu zeggen zo iets banaals, maar hoeveel keer wordt er niet gevraagd of je soms iets te verbergen hebt. Voorschriften, gebruiken, gewoonten. In een moskee doen we de schoenen uit, Amerikanen leggen hun linkerhand op de knie bij het eten, Italianen zijn gekrenkt als je met duim en pink naar hen wijst, want zo wijs je de duivel af en wij, wij hebben niet graag dat iemand zijn gezicht verbergt.

    Je krijgt geen solidariteit door op de Groenplaats te protesteren. Solidariteit houdt in dat andersdenkenden met jou meedenken en dat was daar niet het geval. Ook de platform-tekst brengt jullie niet verder dan het argument dat wij moeten luisteren omdat jullie gelijk hebben. Met deze verkeerde signalen wordt de hoofddoek belangrijker dan bijvoorbeeld de gedragingen van jongens die meisjes uitschelden voor hoer en lastigvallen omdat zij zich integreren of, wat het ergste blijkt, verliefd worden op een gewone jongen van hier. Die intolerantie en inmenging in het leven van anderen wordt te weinig benadrukt omdat er zo’n breekpunt wordt gemaakt van die hoofddoeken. De hoofddoek zet een veel belangrijkere problematiek in de schaduw. Begrijpe wie kan.

    In het interview met Joël De Ceulaer in het weekblad Knack vertelt de woordvoerster van “blijfvanmijnhoofddoek” dat ze de eerste 23 jaar van haar nog jonge leven geen hoofddoek heeft gedragen, maar dat ze er nu klaar voor is. Dus moet iedereen haar nù met die late bekering volgen? De jongedame Ekchouchou is dan wel hier geboren, maar is nog lang niet klaar om hier te leven. Het is voor haar uitgesloten dat ze verliefd zou worden op een man van hier. Haar man zal uit Marokko moeten komen. Mochten er kinderen van komen zullen die in het Arabisch opgevoed worden, met de kleding, de cultuur, de muziek en keuken van het thuisland. Dat die eventuele kinderen een leven overeenkomstig het tijdsbeeld zouden mogen kiezen wordt bij voorbaat uitgesloten. Laat staan dat zij mogen hopen op een beetje spontaan geluk. Open staan voor wat het leven te bieden heeft bijvoorbeeld. Met haar 26 jaar heeft Ekchouchou alvast een verzekering afgesloten die haar moet garanderen dat ze in Marokko begraven zal worden. Is het dan zo verwonderlijk dat wie dit allemaal leest zich afvraagt wat zij hier dan zit te doen? Daarnaast zijn er zovele ‘sans papiers’ die hier in de korte tijd dat ze hier zijn, hun best doen om de taal te leren, werk te vinden en via de kinderen en de school behoorlijk inburgeren, om Belg te kunnen worden onder de Belgen in de hoop op een beter leven. En dan terug gestuurd worden.

    Laat ons niet spreken over die verfoeilijke partij, die denkt dat zij over alles en nog wat het debat mogen claimen. Er zijn genoeg mensen, de overgrote meerderheid zelfs, die wel multicultureel kan denken, zonder vreselijke slogans, maar die zonder bijgedachten klaarheid wil. Zoals een ouder zijn kinderen opvoedt met duidelijke afspraken over wat kan en niet kan, moet een samenleving dat doen op een correcte manier op grotere schaal. En laat alstublieft de verlichting over de hoofddoeken en andere verstarringen neerdalen. Draag ze ondertussen thuis, draag ze in het openbaar in een vereenvoudigde vorm als een gewoon sjaaltje, een hoed, een pet, of vindt er een minder stringent alternatief voor zoals joodse vrouwen die geen pruik willen dragen, hun haar in een soort gehaakte lange muts steken, en voorhoofd, oren, nek en keel vrijlaten. Maar maak er vooral geen hoofdzaak van. Leer van elkaar, trouw onder elkaar, feest, lach en leef samen. Doe gewoon. Maar vergeet niet: wie bij Antwerp wil spelen doet dat in hun liefdevolle kleuren: rood en wit. Zo is dat en niet anders.

    27-09-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een leuke job voor Filip en Mathilde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt.  Het is gewoon zoals je het zélf wenst.  Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed.  Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.

    Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat.  Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard. 


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als de Chinchilla song op de radio werd gedraaid...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig.  Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.

    Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.

    Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".

    Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen.  In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.

    Nu is uw blog aangemaakt.  Maar wat nu???!

    Lees dit in het volgende bericht hieronder!




    T -->

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs