Inhoud blog
  • hoofdstuk 12
  • Knielen in de klei
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Knielen in de klei
    Roman over ambities en angst
    Dit blog handelt over onze roman Knielen in de klei. We laten u kennis maken met enkele hoofdtukken
    24-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Knielen in de klei

    Jan en Denice Heijnsdijk  zijn een schrijversechtpaar dat al ruim tien jaar het Nederlandse klimaat heeft verruild voor de Costa Blanca.

    Jan schreef daarvoor boeken op het terrein van management en economie. Ook is hij de auteur van de romans Torens van Babel en Polderkolder.

     

    Hun gezamenlijke debuutroman Knielen in de klei werd een succes in Nederland, de eerste druk was in zes weken uitverkocht. De roman beschrijft het leven van Jan (Daan in het boek), die door zijn moeder moeder Elize wordt, voorbereid op het ontsnappen uit het troosteloze en armoedige landarbeidersbestaan. In hem wil zij de dromen waarmaken, die haar als elfjarig meisje zijn ontnomen.

    Zijn vader daarentegen, durft zich nergens mee te bemoeien. Zijn zwaar Christelijk Gereformeerde geloof verbiedt elke vorm van hoogmoed en ambities. Hij leeft volgens de zondagse preek, dat de arbeiders zich moeten onderwerpen aan het boven hen gestelde gezag.

    Als Daan twaalf jaar oud is, slaat het noodlot meedogenloos toe. Zijn moeder, die zijn inspiratiebron is, overlijdt aan een slopende ziekte en vanaf dan, staat hij er alleen voor.

     

    24-04-2012 om 21:16 geschreven door Jan&Denice  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    24-04-2012 om 21:33 geschreven door Jan&Denice  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    24-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.hoofdstuk 12

    Hoofdstuk 12

     

    Mijn studieresultaten op de universiteit blijven niet onopgemerkt. Tot mijn grote verrassing benoemt professor Bezemer me tot zijn student-assistent. Vanaf nu ben ik verantwoordelijk voor het signaleren van nieuwe literatuur en ik ontdek een geheel nieuwe richting in ons vakgebied. De motivatie van mensen, stimuleren van groepen, sociaal beleid als tegenwicht tegen autoritair leiderschap. Niet alleen voor professor Bezemer, maar zeker ook voor mij is dit een eye-opener, leidinggeven bestaat uit het geven van opdrachten die de arbeider uitvoert. Naar ik me kon herinneren had de boer mijn vader nog nooit eerder gevraagd of hij gemotiveerd was het werk te doen dat hij kreeg opgedragen. Ook dacht ik zeker te weten dat mijn pa (net als alle andere arbeiders in die tijd) nog nooit had nagedacht over motivatie, die man had nog nooit van dat woord gehoord. De literatuur over arbeidsmotivatie komt vooral uit Amerika en wordt voor mij een inspiratiebron om verder te kijken dan wat de wetenschap mij tot nu toe heeft geleerd.

    Het is twee weken geleden dat ik student-assistent ben geworden. Bea is al een keer bij mij in Rotterdam geweest nadat ik haar ouders had beloofd, dat ik bij een studievriend zou slapen en zij op mijn kamer. Op een geleende matras hebben we het hele weekend alleen maar van elkaar genoten. Het afscheid werd voor haar een marteling. Ze wil ook in Rotterdam komen wonen, maar ze is bang dat haar ouders daar nooit toestemming voor zullen geven. Ik beloof haar te zullen steunen in haar wens.

    Na het weekend samen in Rotterdam is ze thuis in Amsterdam niet meer te genieten. Ze klaagt de hele dag over de strenge regels in huis en ze vertoont rebels gedrag naar haar ouders toe.

    ‘Daan je moet me helpen om zo snel mogelijk bij mijn ouders weg te komen,’ smeekt ze me als ik weer een weekendje in Amsterdam doorbreng.

    ‘Ik ben de bemoeienissen van mijn vader meer dan zat.’

    ‘Schatje ik wil je graag helpen, maar dit moeten we voorzichtig aanpakken. Ik wil jouw vader niet tegen me krijgen.’

    ‘Ik ga thuis zeggen dat ik in Rotterdam werk heb gevonden en dat ik daarom in Rotterdam moet gaan wonen.’

    ‘Je kunt het proberen, mijn steun heb je,’ praat ik haar moed in.

    Intussen zijn we zo vol van verlangen en passie dat het afscheid nemen op maandagochtend een kwelling is geworden. We kunnen niet meer zonder elkaar.

    Om haar tegemoet te komen probeer ik de weekenden te verlengen tot maandagavond, of ik kom op donderdagmiddag naar Amsterdam in plaats van op vrijdag.

    Bea vertelt me dat ze uit onvrede zich dagen achtereen opsluit op haar kamer en niet meer naar school gaat. De vele liefdesbrieven die ik haar wekelijks stuur daar put ze kracht uit om te overleven in haar verdriet. Bij bosjes vallen de brieven waarin ik haar mijn oprechte liefde betuig elke week in de brievenbus. Soms verklaar ik mijn pijnlijke hunkering naar haar in een brief die uit tien kantjes bestaat.

    Iedere week ontvang ik enkele liefdesbrieven van haar terug waarin ze schrijft dat ze niet meer zonder mij kan en wil leven. Deze brieven zijn zwaar emotioneel beladen en ze zijn me meer dan goud waard. Elke brief die ik van mijn meisje ontvang bewaar ik op mijn kamer en lees die vaak door. Hoe langer we elkaar niet zien, hoe heviger het gemis wordt.

     

    De vrijdagmiddagen reis ik af naar Amsterdam om het weekend bij familie Schilder door te brengen. Een van Bea’s broers zit in Duitsland als dienstplichtig militair waar hij een officiersopleiding volgt. De deurbel gaat en plotseling staat daar iemand in vol officiersornaat en het lijkt alsof de zonnekoning is gearriveerd. De hele familie vliegt hysterisch gillend naar buiten.

    Mijn nieuwsgierigheid is gauw gewekt, ik volg de stoet. Wat ik zie is een klein arrogant kereltje in militaire kleding, die door zijn zussen en zijn moeder wordt omhelsd, gekust en bewonderd. Het valt me op dat de vouwen in het pak wel scheermesjes lijken. Mij passeert hij als een vleugje lucht.

    Na het warm onthaal van de familie vloeit het bier rijkelijk. Dan breekt er een gestoei uit tussen de zonnekoning en zijn jongere zusjes. Hij lijkt het zich te kunnen permitteren zijn zusjes naar believen in hun billen en borsten te knijpen, onder het toeziend oog van de lachende ouders. Af en toe legt hij een van zijn zussen op zijn knie en mept op haar half blote billen.

    ‘Ziet hij er niet prachtig uit?’ schatert Bea, zij geniet zichtbaar van dit vertoon. Iedereen lacht, behalve ik.

    ’s Avonds gaat de zonnekoning met ons mee de stad in en we eindigen in café De Bierelier op het Leidseplein. Na enkele biertjes neemt Zijne Hoogheid me op van onder tot boven en zegt;

    ‘Ik vind je een grote lul.’ Verbijsterd kijk ik hem aan, ik weet niet goed wat ik hiermee aanmoet. Ik kijk om me heen, pa Schilder en zijn andere zoons staan gezellig te kletsen aan de bar en hebben niet door dat ik op de fileertafel word gelegd. De slager staat tegenover me in een afwachtende en uitdagende houding.

    ‘Dan heb ik tenminste een grotere dan jij,’ is uiteindelijk mijn antwoord.

    De rest van de avond is hij ook lucht voor mij, ik blijf uit zijn buurt. Maar de zonnekoning is nog niet klaar met mij. Tegen het einde van de avond zoekt hij me weer op en plotseling zegt hij op een uitdagende toon;

    ‘Bewijs me maar dat je geen lul bent.’ Aangezien ik geen zin heb in ruzie sta ik op en ga aan de bar zitten en drink drie glazen bier achter elkaar ad fundum leeg.

     

    Na veel gezeur krijgt Bea eindelijk toestemming om in Rotterdam op kamers te gaan wonen, maar niet voordat ik haar ouders onder grote druk heb moeten beloven dat wij niet samen zullen slapen en dat ik me met haar zal verloven.

    Drie maanden nadat zij in Rotterdam is komen wonen wordt de belofte ingelost, we verloven ons in Brussel. Zij is achttien en ik ben net één en twintig geworden. Onze enige getuige is Manneken Pis en dat vinden we genoeg. Haar ouders stonden er ook op dat ze een eigen kamer zou huren en om hen gerust te stellen, betrekt ze een kamer aan de Ommoordsestraat in Oud-Kralingen, terwijl ik op loopafstand van haar woon.

    Natuurlijk brengen we meer tijd door op haar kamer omdat die ruimer is dan de mijne en dat blijft niet onopgemerkt. Haar hospita, deze aardige vrouw nodigt ons uit voor een gesprek. Ik ben vrees het ergste voor wat er gaat komen, misschien verbiedt ze me nog hier te slapen.

    ‘Ik ben blij met Bea als huurster,’ begint ze het gesprek, ‘maar ik hoor u elke nacht haar kamer verlaten. Het dichtslaan van de voordeur zorgt voor veel lawaai. Mijn andere huurders hebben al meerdere keren bij me geklaagd. Uw vriend mag bij u blijven slapen, mij lijkt dat beter.’

    Ik maak gelijk gebruik van het aanbod en we zijn nu een onafscheidelijk paar. Mijn leven bestaat nu voor een groot deel uit niets anders dan studeren en de liefde bedrijven met het meisje waar ik vreselijk veel van houd.

    Gaande weg het verstrijken van de tijd krijg ik steeds meer het gevoel dat mijn ouderlijk huis in Zeeuws-Vlaanderen voor mij geestelijk leeg is. Sporadisch bezoek ik samen met Bea mijn vader nog en dan gaan de gesprekken uitsluitend over zijn dagelijkse bezigheden. Ik durf pa niet te vertellen dat ik nu samenwoon, daarom slaapt Bea bij ons thuis bij mijn zusje op de kamer en ik slaap in mijn oude bed. Natuurlijk denken we de hele dag aan maar één ding, maar we wagen het niet. Hoe erg ik ook naar haar lichaam verlang, ik durf het risico niet te nemen, want als pa ons zou betrappen zou dat duiden op respectloosheid naar hem. Als we in Zeeland zijn conformeren we ons volledig aan mijn vaders leven. Zaterdagmiddag paling eten en zondag is de kerk het middelpunt. Ik respecteer mijn vader voor de keuzes die hij maakt in zijn leven, maar ik probeer onopvallend  daar zo ver mogelijk vandaan te blijven.

     

    Tijdens mijn afstudeerperiode waar ik keihard naar toe heb gewerkt, gaat het plotseling vreselijk mis. Net wanneer ik denk dat ik mijn leven goed op de rails heb, nemen die onverklaarbare angsten weer bezit van me. Deze aanvallen zijn nu zo hevig dat ik op een gegeven moment de straat niet eens meer op durf. Zelfs mijn dagelijkse gang naar de universiteit is nu een heuse kwelling geworden. Als ik er alleen maar aan denk dat ik de volgende dag daar heen moet, voel ik me zo ellendig dat ik mijn bed niet meer uit kan, dus meld ik me ziek.

    ’s Nachts kan ik de slaap niet vatten en mijn hoofdkussen is ’s morgens doordrenkt met zweet. Vanaf het moment dat ik ’s morgens uit bed kom voel ik me zo moe alsof ik net een marathon heb gelopen. Mijn lichaam functioneert totaal niet meer.

    Bij Bea voer ik mijn toneelstukje weer op. Het lukt goed om de angstgevoelens die mijn leven al weken verzieken te verbergen.

    ‘Daan, moet je niet naar de universiteit?’ Haar vraag brengt een schok in me teweeg.

    ‘Ik ben met een project bezig, ik werk van huis uit.’

    ‘Werken je studievrienden ook aan hetzelfde project?’

    ‘Nee, ik mag van professor Bezemer dit werk in mijn eentje doen,’ gooi ik er nog achteraan en ik hoop dat ik overtuigd klink.

    Ik sukkel een week verder, dan begint ze weer:

    ‘Daan, ben je nog steeds met dat project bezig? Je bent de afgelopen drie weken nog niet één keer buiten de deur geweest. Elke nacht houd je me wakker met dat gedraai in bed. Wat is er toch met je aan de hand?’

    ‘Bea er is niets,’ probeer ik haar gerust te stellen. ‘Professor Bezemer ligt al een week in het ziekenhuis, alle colleges zijn vervallen.’

    Dit keer krijg ik maar enkele dagen uitstel van haar. Ze blijft aandringen. Ik knak.

    ‘Als ik niet in mijn vertrouwde omgeving ben, dan gaat mijn hart tekeer en het zweet breekt me uit.’

    ‘Ben je ziek?’ vraagt ze, nu met een bezorgd gezicht.

    ‘Bea, ik ben niet ziek, maar toch voel ik dat er iets niet goed is met mijn hart, althans dat denk ik.’

    ‘Waarom ga je niet naar de dokter?’

    ‘Ik zeg je toch dat ik niet ziek ben verdomme! Ik voel me alleen ontzettend moe, laat me toch met rust!’ Waarom moeten vrouwen toch zo zeuren? Ik hoef niemand iets te vertellen.’

    ‘Daan, dit kan zo niet langer doorgaan, je moet onder de mensen komen. Hoe langer jij je isoleert, hoe erger je probleem wordt.’ ‘Hou je bek, laat me toch met rust!’ gooi ik eruit. Direct nadat ik tegen haar heb geschreeuwd, heb ik al weer spijt.

    ‘Je begrijpt het niet, ik voel me niet op mijn gemak tussen grote groepen mensen, dat boezemt me juist angst in.’

    Bea blijft op me inpraten en uiteindelijk geef ik toe en ga een avondje met haar mee naar de film. Voordat we van huis gaan drink ik een paar pilsjes in de hoop dat ik me dan beter voel. Wandelend door donker Rotterdam voel ik onzichtbare ogen naar me staren. Er zijn stemmen in mijn hoofd, ze gillen allemaal om mijn aandacht. Bea verkeert in een uitgelaten stemming, zij heeft niets door.

    Nog maar net binnen in de bioscoop en zomaar uit het niets overvalt een vreselijke angst me. Een stemmetje gilt alsmaar dat ik dood ga. Mijn hart gaat als een razende te keer in mijn borstkas en het zweet gutst uit elke porie van mijn lichaam. Ik kijk naar mijn handen, ze trillen alsof ik onder 200 volt stroom sta. Ik voel dat ik flauw ga vallen. Ik moet hier weg, weg, weg, gilt een stemmetje onophoudelijk in mijn hoofd.

    Kalm blijven Daan, kalm blijven, zeg ik zachtjes tegen mezelf en sta op. Langzaam en zo onopvallend mogelijk zoek ik in het donker mijn weg naar de uitgang. Bea hoor ik achter me roepen; ‘Daan, waar ga je heen, wacht, wacht op me.’ Ik kijk niet om en versnel mijn pas alleen maar. Op het moment dat ik langs de kassa loop en in een ruit kijk, zie ik een lijkbleke man met dikke zweetdruppels op zijn voorhoofd. Ik schrik en zet het op een lopen.

    Zolang ik maar op onze kamer ben voel ik me goed, maar zo gauw ik wat onderneem komen gedachten aan de dood aan één stuk door in mijn hoofd. Net als een enge film die onophoudelijk wordt afgedraaid zie ik enge beelden voor me. Ik kan niet met deze gevoelens overweg.

    Keer op keer stel ik mezelf de vraag, waarom voel ik me ziek terwijl ik dat niet ben? En waarom kan ik niet meer functioneren? Het enige dat in mijn hoofd maalt is, stel dat ik een hartaanval krijg, dan ga ik dood. De afgelopen weken heb ik wel tien keer per dag te telefoon gepakt, want ik wist het zeker, ik ging een afspraak maken met de dokter. Helaas is het niet een keer zover gekomen. De gedachte alleen al dat de assistente de telefoon zou opnemen en mijn naam zou horen, belette me dat te doen. Ze zou zich afvragen of die Daan Hoekdijk wel wijs is in zijn hoofd, want dokter Eelenbaas heeft me al een paar keer gezegd dat ik niet moet bellen als er niets ernstigs aan de hand is.

    Bovendien komt het woord ‘ziekte’ niet voor in mijn vocabulaire. In de Zeeuwse traditie is ‘ziek zijn’ iets vies waar niet over gepraat wordt. Mijn ouders of grootouders heb ik nog nooit horen praten over ‘ziek zijn’. Mijn moeder heb ik nooit over de ziekte die haar het ziekenhuis indreef horen praten, zelfs niet toen ze verschrikkelijke pijnen leed. Ik ben werkelijk radeloos en goede raad is zoek.

    Ondanks alle ellende is er toch ook een stemmetje in mijn hoofd dat zegt: hier moet ik vanaf, anders gaat het alsnog mis met mijn toekomst. Ik realiseer me dat ik weliswaar uit de Zeeuwse klei ben ontsnapt, maar mijn einddoel heb ik nog lang niet bereikt.

     

    Na weken ben ik weer met Bea in Amsterdam op bezoek bij haar ouders. Met veel moeite heeft ze me zover gekregen dat ik in de trein durfde te stappen. De hele treinreis was een marteling voor me, maar ik liet haar niets van mijn ellende merken. Gelukkig raakte zij in gesprek met een jonge vrouw met een baby op schoot. Vanuit een ander universum hoorde ik haar vertellen dat zij ernaar uitkijkt om ook moeder te worden. Ze wil haar verzorgingsdrift over anderen uitstrooien.

    We zijn nog maar net binnen en mijn aanstaande schoonvader neemt me even apart. Het is de tweede keer dat hij dit doet, alsof hij me heeft staan opwachten. De vorige keer wilde hij ook alleen met me praten en toen overviel hij me met de vraag wat ik met zijn dochter van plan was. Maar dat kan nu niet aan de orde zijn, daarvoor heb ik al zijn toestemming. Toen gaf hij me geen kans om me eerst zorgen te maken over wat er besproken zou worden. Uiteindelijk viel het gesprek toch nog mee.

    ‘Daan, ik heb van mijn dochter vernomen dat je kampt met angstaanvallen en dat je soms wekenlang niet naar de universiteit gaat,’ begint hij het gesprek en ik ontdek een verwijtende toon in zijn stem. Die toon in zijn stem viel me voor het eerst op in een meningsverschil met zijn vrouw. Pats boem. Hij heeft niet eens het fatsoen zijn slachtoffer eerst op zijn gemak te stellen en daarna pas zijn kop eraf te hakken. Nee, blijkbaar heb ik zijn gratie niet verdiend. Van hem had ik iets heel anders verwacht en ik zit sprakeloos te luisteren, terwijl er dikke zweetdruppels langs mijn gezicht en hals omlaag rollen.

    ‘Daan, mijn vrouw en ik zijn bezorgd om de toekomst van onze dochter, daarom vraag ik je zo snel mogelijk een oplossing voor je probleem te zoeken. Ga voor mijn part naar de beste psychiater want zo kan het niet langer.’

    Gespannen laat ik hem zijn oordeel over me vellen.

    ‘Zo ernstig heb ik dit probleem nooit gezien,’ probeer ik mezelf te verdedigen uit de klauwen van deze wolf. ‘Maakt u zich geen zorgen mijnheer Schilder, eh, ik bedoel, pa. Bea zal nooit het slachtoffer van mijn problemen worden, daar pas ik voor op. Ik beloof u dat ik gauw naar de dokter ga.’

    Zo, dit is dus de ware mijnheer Schilder. Waar bemoeit die man zich mee, ik kan mijn eigen problemen oplossen en ik heb geen preek nodig van een dominante schoonvader wil ik uitgillen, maar ik bind in.

     

    Het gesprek van vorige week met Bea’s vader zit me nog steeds dwars, maar ik durf niets tegen haar te zeggen. Eigenlijk schaam ik me voor mijn gemoedstoestand, tegelijk besef ik ook dat dit geen manier van leven is. Er moet snel iets gebeuren. In de telefoongids zoek ik de dichtst bij zijnde huisarts op.

    Niet ver van waar ik een studentenkamer huur, op de Oudedijk, is een huisartsenpraktijk. Met heel veel moeite is het me gelukt om een afspraak te regelen. Voordat ik van huis ga drink ik mezelf wat moed in. Met lood zware benen kom ik de wachtkamer binnen. Hopelijk kom ik geen bekenden tegen. Volgens de assistente ben ik de laatste patiënt voor vandaag. Gelukkig hoef ik niet lang te wachten. Als de deur open gaat verschijnt er een vriendelijke man van ongeveer eind vijftig met een bos grijze krullen. Hij reikt mij de hand en nodigt me uit om binnen te komen.

    Zodra ik mij heb voorgesteld zegt dokter Hage; ‘Ik hoor dat u uit Zeeland komt, ik ben oorspronkelijk ook een Zeeuw. Wij Zeeuwen herkennen elkaar altijd waar ook ter wereld aan ons accent.’ Ik voel me direct een beetje op mijn gemak.

    ‘Wat is uw probleem?’

    Dokter Hage hangt voorover gebogen over zijn bureau met zijn handen ineen gevouwen en hoort geduldig mijn gebrabbel aan, daarna zegt hij op kalme toon;

    ‘Ik zal eerst naar uw hart luisteren.’

    Ik ga op de behandeltafel liggen en de dokter onderzoekt me.

    ‘Ik kan niets raars ontdekken.’

    Ineens rollen de woorden als uit een waterval uit mijn mond:

    ‘Vorige maand is een student bij ons op de universiteit plotseling overleden aan een hartaanval. Die jongen had eerder geen klachten maar opeens lag hij

    ’s morgens dood in zijn bed.’

    ‘Ik snap het al, u bent bang voor de dood. Alles wijst erop dat u overspannen bent mijnheer Hoekdijk.’

    Ik schrik en ik ben stom verbaasd dat de dokter me op zo een kalme toon zegt waarom ik me zo ellendig voel. Was de oplossing voor mijn probleem zo gemakkelijk en zo eenvoudig? Als ik de diagnose hoor lopen de rillingen over mijn rug. Zie je wel, ik ben dus toch ziek gilt er een stem in mijn hoofd, terwijl ik dat juist niet wil zijn.

    Zieke mensen liggen in het ziekenhuis zoals ik ze daar heb zien liggen tijdens mijn ziekenhuisopname drie jaar geleden. Patiënten kunnen hun bed niet uit en moeten verpleegd worden.

    ‘Mijnheer Hoekdijk ik zou u willen adviseren om juist de dingen te doen die u het meest angst inboezemen.’

    Dat zijn juist de dingen die voor gezonde mensen zo gewoon zijn, zoals de deur uitgaan en in de trein stappen, wil ik uitschreeuwen.

    ‘Maar dokter ik wil juist weten waarom ik zulke nare gedachten in mijn hoofd krijg. Mijn verloofde heeft nergens last van. We wonen in hetzelfde huis en ik voel me rot en zij niet.’

    ‘Het antwoord op uw vraag weet ik niet, maar u bent een acuut geval daarom geef ik u wat pillen mee.’

    De dokter keert zich om en trekt een kastdeur naast zijn bureau open. Hij graait in een lade en haalt er een doosje uit.

    ‘Neem drie pillen per dag en kom over drie weken terug.’ Dat zou mooi zijn als een pil me van die nare gedachten af zou kunnen helpen. Ik kan wel janken op het moment dat ik het doosje roodwitte pillen met trillende handen, als een melaatse die een wondermedicijn krijgt aangeboden, aanneem.

     

    Het is alweer een week geleden dat ik bij dokter Hage was en ik ben tot vandaag niet meer buiten geweest. Door de stilte om me heen ben ik gaan inzien dat het alleen thuiszitten niets voor mij is, daarom besluit ik een poging te wagen om weer te gaan werken. Lukt het niet dan ga ik weer de ziektewet in, maar dan kan ik tenminste zeggen dat ik het heb geprobeerd.

    Nog wat onzeker ga ik na drie maanden weer naar de universiteit. Op het moment dat ik het universiteitsgebouw binnenkom, is het akelige gevoel weer in mijn hoofd. Zweetaanvallen en braakneigingen vechten om voorrang. Meer zwevend dan lopend kom ik bij de lift, maar instappen, ho maar. Eén enkele stap ben ik verwijderd van de lift, maar in mijn eentje de lift instappen kost me weer vreselijk veel moeite omdat ik zeker weet dat deze te pletter zal vallen en dat ik het niet zal overleven. Ik blijf aarzelen voor de liftdeuren. Ik wacht op het goede moment, als een collega instapt.

    Om niet op te vallen bij mijn collega’s loop ik een paar keer heen en weer naar het toilet en terug naar de lift. Ik kijk dan geïrriteerd op mijn horloge alsof ik op iemand sta te wachten.

    Dit liftritueel had ik de afgelopen weken dagelijks herhaald totdat ik genoeg moed verzameld had om de trappen op te lopen naar de zesde verdieping. Als ik dan eindelijk mijn bureau had bereikt, daalde er een enorme vermoeidheid als een loden laken over me heen. Het liefst ging ik terug naar huis en dook ik in bed.

    Toch lukt het me op een voor mij onverklaarbare manier om mijn werk naar behoren te doen en het vol te houden tot halverwege de middag. Tijdens de vele vergaderingen met mijn collega’s voel ik me vaak geremd en ik durf me niet te mengen in de discussies. Hoe goed ik ook mijn best doe om deel te nemen aan de gesprekken, iets in mijn hoofd blokkeert waardoor het lijkt alsof de werking van mijn tong wegvalt. Ik ben niet in staat om een woord uit te brengen. Gelukkig is het niemand nog opgevallen.

    Thuis blijf ik natuurlijk mijn toneelstukje opvoeren, ik wil haar niet onnodig ongerust maken. We zijn zo gelukkig samen dat we geen dag meer zonder elkaar willen leven, dus trek ik definitief bij haar in. Toch blijf ik waakzaam voor het geval haar ouders plotseling op de stoep zouden staan.

    In het geheim leiden Bea en ik nu een verboden leven als man en vrouw, wat me beter bevalt dan alleen wonen. De dag beginnen we met vrijen en sluiten deze af met hetzelfde als waar we die mee begonnen zijn. Op de kaartavonden mag zij inmiddels ook meedoen met mijn kaartclubje. Mijn studiematen accepteren Bea als een volwaardig lid van de club.

    Wanneer er bij ons thuis wordt gekaart zorgt zij dat er voldoende bier en lekkers in huis is. Zo af en toe word ik nog overvallen door een angstaanval, maar ik heb bij mezelf ontdekt dat als ik maar vaak genoeg seksueel bevredigd word, ik de angsten in mijn hoofd kan verdringen. Of misschien is het de uitwerking van de pillen van dokter Hage.

    De liefde bedrijven blijkt voor mij een goede therapie te zijn, de demonen die mijn brein constant binnendringen worden zo weg gefilterd. Ik ben onverzadigbaar en kan maar geen genoeg krijgen van de liefdeskruik van mijn geliefde. Gelukkig kan Bea ook geen dag zonder seks, zij houdt het tempo van mijn libido goed bij, wat ik wel heel uitzonderlijk vind. De verhalen die ik van vrienden hoor over hun meisjes zijn juist het tegenovergestelde. Zij krijgen wel eens het verwijt te horen dat ze te vaak willen. Mijn levensspreuk is nu, ik neuk dus ik leef.

     

    24-05-2012 om 21:30 geschreven door Jan&Denice  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Archief per week
  • 21/05-27/05 2012
  • 23/04-29/04 2012

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs