Er was eens een arm houthakkersgezin.
Met vader, moeder en zeven zonen woonden ze in een klein huisje in een groot,
donker bos. In dit bos hoorde je 's nachts enge geluiden. Gekraak. Gilletjes.
Gegrom... De jongste zoon van het gezin heette Bert. Hij had deze rare naam,
omdat hij bij zijn geboorte níet groter was dan een duim. Hij was niet groot.
Wel heel slim. Het houthakkersgezin was zo arm, dat op een dag zelfs de aller-
allerlaatste kruimel brood op was. Wat een ellende. Met hongerige buikjes
moesten de kinderen die nacht naar bed.
s'Nachts hoorde Bert zijn ouders samen
praten. "We moeten de kinderen naar het bos brengen, vrouw", zei zijn
vader. "We hebben niet genoeg te eten voor allemaal. Bovendien, in het bos
kunnen ze bosbessen eten, en beukennoten en zo..." Oh nee! dacht Bert.
"Naar dat enge bos!" Hij dacht snel na. Hij wilde helemaal niet naar
het bos! In het bos, daar wonen wilde dieren, heksen, slangen en reuzen
misschien. Vlug wipte hij zijn bed uit. Buiten pakte hij een handvol witte
kiezelsteentjes van het pad en stopte ze in zijn zak. Glimlachend viel hij in
slaap...
De volgende ochtend nam vader zijn
kinderen mee het bos in. Dieper en dieper en dieper... Voorzichtig liet Bert
één voor één de kiezelsteentjes op de grond vallen. Plots was vader verdwenen. Bert
volgde het spoor van de kiezelsteentjes, en na een dag waren de kinderen weer
thuis. Gelukkig had zijn vader weer wat geld verdiend, dus was hij blij hen te
zien. Maar op een dag was al het geld weer helemaal op. Ook dit keer besloot de
vader de kinderen naar het bos te brengen. 's Ochtends kregen de kinderen
allemaal nog een homp brood om hun ergste honger te stillen. Bert bewaarde wat
brood in zijn zak. En hij strooide met broodkruimels een spoor, om de weg weer
terug te kunnen vinden...
Maar ach, de volgende morgen hadden
alle vogels hadden het brood opgegeten. Moedeloos dwaalden de zeven broers door
het bos. Tot ze bij een huisje kwamen. Een vrouw deed open."Snel, ga
weg" zei ze. Mijn man is een reus. Een echte menseneter!" Maar het
was al te laat. De reus kwm thuis. "Wrouaaaaaaah!!!!!!" brulde hij.
"Wat is dat? Ik ruik mensenvlees! Vrouw, waar zijn ze! Ik heb trek!"
Hij volgde zijn neus en ontdekte de sidderende jongetjes onder het bed. Hij
stopte ze in een kooi, en deed de kooi met een sleutel stevig dicht. "Mmmmm,"
zei hij. "Dat wordt een heerlijk ontbijt!" Toen viel hij in een diepe
slaap.
Nu had de reus ook zeven dochters. Eén
van die dochters kreeg erge medelijden met de dappere jongens. Ze kroop uit bed
en opende de kooi met een sleutel. De broertjes ontsnapten bliksemsnel uit het
huis. Toen de reus de ontsnapping ontdekte, werd hij RAZEND. Hij pakte zijn
Zeven Mijls Laarzen en snelde de broers achterna. Onderweg werd hij een beetje
moe. Hij besloot even een dutje te gaan doen. Toen Bert de slapende reus zag
trok hij hem stiekem zijn laarzen uit. Toen trok hij zelf de laarzen aan... en
daar gingen ze, razendsnel. In de Zeven Mijls laarzen. Toen ze bij het kleine
houthakkershuisje kwamen hoorden ze hun moeder huilen. "Mijn kinderen,
mijn zeven jongens. Waar zijn ze! Papa heeft nu een baan bij de koning. Eten
genoeg! Ik heb zo'n spijt." Glimlachend deed Bert de deur open. "Hier
zijn we, mam!" En toen...kom, we laten ze met rust. Want knuffels, kusjes
en nog eens kusjes... maken alles weer goed.
28-12-2007, 15:34
Geschreven door bdm 
|