POP GAAT HET BREIN

Nederlandse teksten over pop, film & media door Eugène Baak
27-10-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HET IRONIELOOS UNIVERSUM
Klik op de afbeelding om de link te volgen Marco Borsato staat tien avonden in een uitverkocht Gelredome te Arnhem. Waar hij tien nummer één-hits kan laten horen. Alleen The Beatles hebben er meer. Waarom Borsato de populairste popzanger is van Nederland.

Marco Borsato schiet uit zijn slof: een uniek moment op de Belgische televisie, waar volksheld Luc de Vos af en toe een beetje mag lopen klieren. De frontman van Gorki meldt zich met zijn elektrische speelgoedgitaar bij Borsato’s kleedkamer. Spreekt lovend over Dromen zijn bedrog. Alleen, ja, dat tempo mag wel iets omhoog. Da’s gewoon beter. De Vos illustreert zijn zienswijze met een malle punkversie van de monsterhit. Daar heeft Borsato geen zin in. Met zachte dwang duwt hij de schrijver van Mia en Monstertje de deur uit. Want ironie, daarvoor lijkt niet veel plek in het universum van de Nederlandse zanger. Borsato’s broer Armando, gevraagd naar een vergelijking, zegt: “Ik denk dat het woord serieus bij hem past. Ik ben een beetje van: lang leve de lol. Marco is een stuk serieuzer als ik.”
Natuurlijk, Marco Borsato kan om zichzelf lachen, maar dan moet wel anderhalf decennium verstreken zijn. Eerder dit jaar confronteert Jensen! de zanger met zijn doorbraakmoment uit De Soundmixshow van 1990. Een ernstig mannetje met vlassnor, zwarte hoed en cumberband wint de finale met Billy Vera’s At this moment. Terugkijkend zegt Borsato: “Tja, dat leek op alles behalve een artiest.” Om het schattige fragment direct erna te duiden: “Maar dat heb je wel nodig om hier uit te komen.” Waarbij hier niet staat voor de bank van een lichtvoetig praatprogramma, maar voor uitverkochte stadions en tien nummer één-hits. Een prestatie waarvan de jonge Borsato ongetwijfeld droomde, maar die anders vorm krijgt dan gedacht.
Borsato, Italiaans van vaders kant en die Romaanse taal bovendien meester, gooit het over de mediterrane boeg: eerste drie albums Emozioni, Sento en Giorno per giorno lijken ontsproten aan een polderland dat de dag soms begint met een espresso, voor dat knusse vleugje vakantiegevoel. Een geluid dat in beginsel kan scoren, want tussen de dan populaire, oude brombeer Paolo Conte en de ongeschoren Joe Cocker-epigoon Zucchero Fornaciari ligt terrein braak voor een Italian stallion. Helaas levert het albumtrio geen hattrick op. Borsato wijdt het matige succes aan zijn keuze voor Italiaanse songs: “Mensen zeiden dat ze het een prachtig lied vonden, maar niet begrepen waar het over ging.” Bovendien is Marco geen geile aap. Zijn fans hebben het over “een toppertje”, “de sympathie die er vanaf straalt” en hooguit “zijn lekkere kontje, hahaha,” maar zo spreken wij natuurlijk niet over een sexgod. Zingen in het Italiaans, het imago van de zinneprikkelende hartenbreker – het kan allemaal even het raam uit. Zeker als Eros Ramazzotti in 1993 die niche opeist met Se bastasse una canzone. Borsato beraadt zich op een nieuwe start.
Of een herpositionering van het product, zoals dat ongetwijfeld heet in kringen om de man heen. Die de vernieuwde Borsato dan ook in de markt zetten als een fles melk. Marco is fris: de nieuwe plaat heet eenvoudig Marco. Marco is herkenbaar: de liedjes zijn in het Nederlands. Marco is gewoon: de snor en hoed maken plaats voor een witte kabeltrui en een spijkerbroek. En Marco is gezond: hij laat zijn gebit renoveren en volgt bewegingslessen. Later komen daar een bekende echtgenote, prototype lekkere Hollandse meid, en drie kinderen bij. Niet langer onderdelen van diezelfde marketingstrategie – naar wij aannemen – maar evenmin schadelijk voor het product. Het lijkt er op dat de publieke en de private Marco Borsato elkaar vanaf halverwege de jaren negentig behoorlijk naderen. Pak er een willekeurig interview bij en de zanger is de eerste om dat beeld te bevestigen: “Het is belangrijk om dichtbij jezelf te blijven.”
Maar zelfs dichtbij jezelf maakt in het kleine Nederland een hit alle verschil. Die komt er. Het van suizende blijdschap vergeven Dromen zijn bedrog zet alle marktdeuren open. Het lied, dat gaandeweg steeds hoger cirkelt, is een auditief voorspel van gelukzalige verwachtingen. Een “lekker snel nummertje” voor de schlagerliefhebber, “wel aardig” voor de kritische popjongens. En zelfs de grootste cynicus moet toegeven dat er “een keer in de zoveel tijd” een droom uitkomt. Borsato’s big break is de blauwdruk voor zijn carrière, maar ook prille hitmachine John Ewbank, componist en producer achter de zanger, heeft dan nog geen idee: “Ik hoopte vurig dat hij in de hitlijsten zou komen. En toen hij daarin stond, hoopte ik dat hij de top veertig zou halen. En toen hij daarin stond, dacht ik hoe mooi het zou zijn als het een top twintig hit zou worden.” Enfin, dertien weken op één en daarom een vermelding in het Guinness Book of Records. Ewbank: “Ik ging compleet uit mijn dak.”
In muziekblad Oor komt rocker Thé Lau, op zoek naar zoiets als de Borsato-formule, een heel eind: “Hij heeft wel iets in zich dat ik goed vind. Schlager, dat wel, maar hij klinkt ook wel weer oprecht. En dat is grappig, want die naam Marco Borsato doet vermoeden dat het allemaal van A tot Z fake is.” Het gaat dan om Ik leef niet meer voor jou, maar die song verhoudt zich welbeschouwd als yin tot de yang van Dromen zijn bedrog; de eerste gaat over losweken, de tweede over plakken. Wat al deze hits gemeen hebben, is componist Ewbanks neiging tot overdrijving: protserige intro’s, uit het niets opdoemende orkestraties en intermezzo’s ontleend aan de gemiddelde Disneyfilm. Recent culminerend in een heuse ouverture, de hit Rood. Eigenlijk is iedere avond een Night of the Proms in huize Ewbank. Het kan ook aardiger: dan omschrijven we de succesreeks als een serie muzikale mededelingen van grootse en meeslepende aard. De ene keer vermomd als ballade, zoals Wereld zonder jou en Wat is mijn hart, de andere keer als perfecte popsong, zoals Binnen.
Hoe dan ook, zoveel zwaar aangezette akkoorden verdragen weinig anekdotiek. In Borsato’s teksten – veelvuldig geschreven door Han Kooreneef - zitten we nooit bezopen in een groezelig café, zoals bij De Dijk. Als Marco’s hart bloedt, krabt hij daarbij nooit wat aan zijn kont. Anders gezegd, op de vierkante centimeter wordt weinig gefaald. Woordspelerige vondsten treffen we evenmin aan. Anders dan Acda & De Munnik is Borsato zichzelf, en al die jaren ook zichzelf geweest. Eerder rekent de zanger Bløf tot zijn favorieten. En dat is logisch: bij de Zeeuwen staat bijvoorbeeld een deur voor een overgang of – excuseer de sollicitantentaal - een uitdaging die moet worden aangegaan. Bij Borsato is deze deur een fiets. In Binnen zit hij achterop een tweewieler en staat “voor de keuze, nu er af of voor altijd mee”. Dit zijn de éénpansgerechten onder de metaforen: simpeler kan het niet. En ach, als Be-bop-a-lula poppoëzie is, wat is er dan tekstueel mis met bijvoorbeeld Waarom nou jij: ‘Ik voel alleen de pijn van ‘God, waar is ze?’ Ik voel alleen de pijn van jou hier bij me missen.” Iedereen snapt het toch?      
Grove, eenvoudige penseelstreken: iedereen snapt het. Edisons en een Gouden Harp zijn Borsato’s deel. En de TMF Award voor beste Nederlandse zanger, een prijs die de man al elf jaar op rij netjes bij de muziekzender op gaat halen. Bovendien is Borsato’s evenbeeld te bezichtigen in Madame Tussauds, krijgt hij in zijn geboortestad de Erepenning van de stad Alkmaar, treedt op voor het koningshuis en draagt de titel Officier in de Orde van Oranje Nassau. Van Ma Flodder tot koningin Beatrix, in Nederland loopt iedereen met hem weg. België blijft niet achter: nog meer albumverkoop, meer TMF Awards en uitverkochte zalen.
Ondertussen ziet Borsato zichzelf in de pers steeds vaker omschreven als “ideale schoonzoon”. Mooi natuurlijk, maar de ideale schoonzoon van vandaag is de laffe kwezel van morgen. Althans, in de snelle popwereld. Dus voor dat specifiek publieksdeel moet het beeld bijgesteld: Borsato verschijnt in reclames van Smiths waar hij, best wel gemeen, chips van kinderen afpakt. In een andere commercial maakt hij een praatje met de Amerikaanse rapper en pornoliefhebber Snoop Dogg. Maar in een warm gekleurde eindejaarspromo van Sky Radio wenst Borsato de kijker dan weer een fijn kerstfeest. Notabene in het bijzijn van de Kerstman en de nog minder coole Phil Collins.
Veel beter voor die geloofwaardigheid – street cred, zou Snoop zeggen – is touren met keihard zwetende muzikanten. En inderdaad, zodra Borsato zijn orkestbanden naar de stort brengt, omschrijven fans de concerten plotseling als “vette shows” waarbij “meer gerockt wordt dan jij zou denken”. De zanger zelf ziet ook het licht. Bij Jensen! kan Borsato zijn tien topnoteringen niet opnoemen, maar “da’s ook niet het belangrijkste. De optredens, daar gaat het om.” Vlak voor een show in de kleedkamer jezelf en je groepsleden oppompen, de adrenaline, de rush – dan kun je zo’n grappenmaker als Luc de Vos met zijn speelgoedgitaar missen als kiespijn. Oprotten met die absurditeit van het bestaan.
Samenwerken met jong, nieuw talent pakt evenmin nadelig uit. Borsato, die tegen de veertig loopt, handhaaft zijn staying power in de nieuwe eeuw door succesvol in duet te gaan met Sita, Do, Ali B en Lucie Silvas. Lopen op het water, Voorbij en Wat zou je doen?, ze bereiken allemaal de eerste plaats. Net als Because we believe, een lang gedroomde samenzang met Italiaanse held Andrea Bocelli. Met de spontaniteit die hem kenmerkt, omschrijft Ali B in Hitkrant wat hij ervaart als hij met Borsato op het podium staat: “Ik zie Marco altijd heel dankbaar. Ik weet niet naar wie Marco dankbaar is, maar hij kijkt altijd heel dankbaar.”
Dit ironieloos universum valt pas perfect op zijn plaats als Borsato zich inspant voor het goede doel. Waar een collega als Frans Bauer zich sterk maakt voor Villa Pardoes, dat aangepaste vakanties voor ernstig zieke kinderen verzorgt, kiest Borsato voor de horror van oorlogskinderleed. Als ambassadeur van War Child promoot hij tijdens concerten de psychosociale hulpverlening van deze club. Hij zingt er over in De speeltuin en Wat zou je doen? Daarnaast bezoekt hij rampgebieden als Kosovo, Ingoetsjenië (naast Tsjetsjenië), Afghanistan, Eritrea en Sierra Leone. Uiteraard reist Borsato economy en verblijft hij in “hotelletjes van anderhalve dollar”, ondanks de inschatting van zakenblad Quote dat de zanger goed is voor 27 miljoen euro. Een bedrag dat Borsato zelf trouwens bij Jensen! in twijfel trekt.
Daar gáát het ook niet over, zal Borsato als eerste roepen. Waarover dan wel, dat illustreert hij met een reisanekdote in NRC Handelsblad. “Als je een kind hoort praten over dat ze haar broertje naar haar toe ziet komen, en haar broertje roept: ze hebben op papa geschoten, ze hebben op papa geschoten. (..) En je ziet dat ze hem hebben vermoord door een hele mitrailleur op hem leeg te schieten, dan zeg je niet alleen: jij mag niet bestaan, maar dan wil je hem ook nog tot in lengte van dagen vernederen. Als zo’n kind dan een uur lang op haar dode vader ligt, kun je je een beetje voorstellen met wat voor verhalen we te maken krijgen.”
Nu zijn we inderdaad uitgelachen. Niet verwonderlijk gaat de zanger na afloop van zo’n ellendige trip langs bij een psycholoog: “In die gesprekken schiet ik regelmatig vol.”  Doe het jezelf toch niet aan, wil je roepen, maar dan verklaart Borsato: “Al helpen we maar één kind, is het nog de moeite waard. Ik heb kinderen ontmoet van twaalf, dertien, veertien jaar, die zeiden: als er iets van mij wordt, dan wil ik iets terugdoen voor mijn land. Dat zegt mij dat er hoop is.” Een oud gezegde, gebruikt als motto bij de film Schindler’s List, luidt: hij die één leven redt, redt de hele wereld. Zeg het tegen Marco Borsato en hij zal vermoedelijk knikken. En ook dankbaar zijn. Omdat u het heeft begrepen.

27-10-2006 om 20:47 geschreven door Eugène Baak  


25-09-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PLUGGIN' PIET
Klik op de afbeelding om de link te volgen Op de rijkbedeelde popkaart van België – Deus! Zita Swoon! Novastar! – is Ozark Henry dat klassieke groene dorp met meanderend beekje: prachtig, verrassend en bescheiden, een beetje verstopt voor luidruchtig Nederland. Hoe lang nog?

Piet Goddaer en zijn vrouw wachten in de foyer van de Burlou-schouwburg in Antwerpen. Zij draagt een piepkleine tas van de tegenover gelegen Louis Vuitton-winkel en zal zwijgen. Hij overlegt telefonisch met zijn manager. “Die zwarte broek met het tijgerhoofd, die ja.”  Wellicht bestemd voor Ozark Henry, Goddaers muzikale alter ego. Al direct bij de verschijning van het debuut I’m seeking something that has already found me (1996) opgemerkt door de alerte vijftiger David Bowie. Later ontmoette Goddaer zijn held in Oostende: “Ik schuifelde wat in de coulissen. Zo van: ik ben er niet. Maar Bowie herinnerde zich mijn plaat en begon over het opnameprocedé. Zei hij: oh, deed je dat zo en zo? Op Ziggy Stardust deed ik ook zoiets. Tof.”
Behalve Bowie merkte niemand het veelgelaagde, experimentele knutselwerk op. “In Nederland heb ik toen zeventien exemplaren verkocht,”  illustreert Goddaer. Opvolger This last warm solitude (1998), met compactere pop, deed het niet veel beter. “En weer van die zeikrecensies. Ozark Henry zou te intellectueel zijn. Het weekblad Humo schreef dat ik een groot publiek probeerde te lokken met een album voor weinigen. Dat was niet positief bedoeld.”
Onder het dan voor de hand liggende motto fuck ‘em all verscheen Birthmarks (2001), Goddaers eigenwijze derde album. Een broeierige, consequent volgehouden mix van het debuut-experiment met de poppiness van de tweede. Het leverde andermaal halfslappe recensies op. Gelukkig had de popzender Studio Brussel (ook in zuidelijk Nederland populair) wel het licht gezien. Liedjes Rescue en Sweet Instigator kregen maximale aandacht. Birthmarks verkocht 60.000 exemplaren. Ozark Henry stond on the map.
“Vanaf toen mocht ik meedoen,”  zegt Goddaer van achter zijn fruitsapje. De Belgische tv belde voor een soundtrack bij de serie Belles & Sedi – onder meer Sarah Bettens van K’s Choice vloog over uit Amerika voor wat gastzang. Joost Zweegers – meer bepaald zijn alter ego Novastar – meldde in interviews dat hij stuk zat met zijn liedjes. En dat hij een fan was van Piet. Dus Ozark Henry produceerde, arrangeerde, schreef en zong mee op diens Another lonely soul, dat vorig jaar direct doorstootte naar de eerste plaats in de Belgische albumlijsten. “Wat mij  betreft had er Novastar with Ozark Henry op de hoes mogen staan,” grijnst Goddaer. “Maar dat zijn eh…keuzes van anderen.” Ach, even later verscheen zijn eigen The sailor not the sea, dat niet voor parel Birthmarks onder doet, een hit opleverde met Indian summer, maar ingetogener is dan ooit.
Goddaer corrigeert: “Dat vind ik niet. Toevallig pasten de minimale uitvoeringen van de songs het mooist bij elkaar op die plaat. Maar live spelen we op volle sterkte en up-tempo.”  Oh ja, voor Ozark Henry bestaan geen definitieve uitvoeringen. Dat kán een horreur zijn, denk aan Bob Dylan die alle akkoorden van It ain’t me, babe door de reggae-wringer perst. Goddaer herschikt – a la the late great Frank Zappa – zijn liedjes tot iets nieuws waarin hooguit anderhalve originele zanglijn valt te herkennen. “En we spelen jam-achtige dingetjes die ik nooit op zal nemen, maar die op het podium geweldig klinken,” voegt hij toe. Klankkleur – Goddaer kan het er uren over hebben: “Is mijn zaalgeluid top, ja? Da’s goed. Vaak zie je bands plezier hebben op het podium, terwijl het publiek denkt: het trekt op niks. Als ik vroeger het podium af kwam en iemand zei: het klinkt erg eighties of electro, dan was het tijd voor een goed gesprek met mijn mixer.”
Van de Nederlandse festivals staat Goddaer met name Pinkpop bij. “Novastar stond er onlangs  voor de derde keer, ja. En jaarlijks laten ze maximaal drie Belgen toe. Ik ben meestal de Belg te veel, haha.” Het eenmalige Rockin’ Park, waar hij [in de zomer van 2005] speelt, zegt Goddaer weinig. “Wel een goed affiche. Ik ga zeker R.E.M. bekijken.” Doe uzelf een lol, los de kinderoppas desnoods af nog vóór R.E.M., maar raak fijn verslingerd aan het warme bad dat Ozark Henry is. Al was het maar om de volgende keer mevrouw Goddaer met een iets grotere Louis Vuitton-tas te begroeten.  

25-09-2006 om 23:43 geschreven door Eugène Baak  


21-09-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIJN MOOIE MAAT MICK
Klik op de afbeelding om de link te volgen Nieuw album A Bigger Bang is ontvangen als het beste werk van de Rolling Stones sinds eind jaren zeventig. Ook door Willie Vermeulen (62), superfan en leeftijdsgenoot van Mick Jagger. Tijd om een oude ruzie bij te leggen. Na een kwart eeuw radiostilte spreekt Willie af met Mick in cafe ’t Huukske in Nuth.

Mick, je ziet er nog altijd even strak uit!
Dank je. Jij daarentegen bent wel een beetje een dikke geworden, Willie.
Haha…eh…
Nee, echt. Ik zei die laatste keer nog: neem een personal trainer. En toen noemde jij mij zo maar een sell-out.
Correct. Dat moeten we misschien even uitleggen, Mick. Ik vond Start Me Up jullie laatste echt goeie liedje en toen verkocht jij het aan Bill Gates voor de promotie van Windows ’95.
Ja, nee, ja…Bill vraagt: wat moet je d’r voor hebben? Ik zeg: doe maar dertien miljoen dollar. Zo van: dat betaalt-ie toch nooit. Zegt-ie: okay.
Zonder met z’n ogen te knipperen?
Ja! Wij kunnen ons dat niet voorstellen, Willie. Nouja, ik natuurlijk wel.
Okay. Dus jij maakte eigenlijk een grapje. Zand erover.
Gelukkig. Ik zei gisteren nog tegen Keith: morgen spreek ik Willie. En Keith zei: geezer, maak je borst maar nat. Ik zie je nu glunderen, Willie.
Ik ben gewoon een kritische fan.
Juist dat waarderen Keith en ik enorm. Ik bedoel: jij en de band, wij hebben een geschiedenis, weet je: het chateau in Frankrijk, die malle nacht met Marianne Faithfull, Altamont…
Ik heb gisteren nog de DVD van Gimme Shelter stil gezet voor mijn kleinzoon Hubert.
En? Zag-ie het?
Mwah…zijn opa is eigenlijk niet zo heel duidelijk in beeld. En die Afro-Amerikaanse jongen in pak eist alle aandacht op, natuurlijk.
Dat moment is hier en daar uitgeroepen tot het officiële einde van de jaren zestig, Willie. Soms denk ik wel eens: waar waren Keith en ik eigenlijk niet bij?
Bij de Heilige Communie van mijn zoon Willie-Mick Vermeulen.
Eh…schrijf je op dat hier een pijnlijke stilte valt? Ik bedoel, je vernoemt je eerstgeborene naar mij, komen wij vijf uur te laat aankakken.
Tsja…
Keith zei: bij Eindhoven moet je Venlo aanhouden…maar ik begrijp dat zijn geografisch onbenul na al die jaren nog steeds geen excuus is. Hoe is het trouwens met Willie-Mick?
Slecht. Hij heeft een plaat van Celine Dion gekocht.
Hmm. Nouja, heb je dat liedje Sweet Neo Con op onze nieuwe plaat gehoord? Daar houd ik me plotseling bezig met politiek. Bugger off! Hahaha! Ik bedoel: we raken allemaal het spoor wel eens bijster.
Zeg dat niet, Mick! Undercover of the Night, Too Much Blood –  statements over de toestand in de wereld, hoe slap verder ook. En Sympathy…vergeet niet jullie meesterwerkje Sympathy for the Devil.
Nou je het zegt. Dat is een prima song. Bovendien een geweldige geschiedenisles. En wat te denken van mijn soloplaten? Ik bedoel…
Mick. Als je het niet erg vindt, wil ik je solowerk onbesproken laten.
Vanwege ruimtegebrek in je verhaal, hè?
Eh…ja.  Klopt het dat jij auditie hebt gedaan voor de rol van de componist Salieri in de film Amadeus?
Klopt. Maar ze vonden me te slecht. De bloody nerve! Wist je dat A Clockwork Orange van Stanley Kubrick ooit eens als sterrenvehikel voor de Stones was bedoeld? En dat ik inmiddels twintig keer op de cover van Rolling Stone heb gestaan? Een sir ben? Wie doet mij dat na? Fuck, mate!
Mick, dude, relax. Wat is dat toch met jouw makkelijk te kwetsen ego? Zijn wij vrienden?
Ja, Willie. Wij zijn vrienden.
Doe dan ’s effe rustig.
Excuseer. Hoe is met Toos?
Ook alweer 57. Afgelopen jaar had ze een hoop gedoe met de doorbloeding van haar benen. Ziekenhuis in, ziekenhuis uit, Toos en ik. Wil jij niet weten.
Wij hadden Charlie. Keelkanker. Gelukkig helemaal hersteld, maar je houdt toch je hart vast, hè.
Vertel mij wat. En Keith?
Zijn fysionomie is een mysterie. Wij kunnen nog altijd niet uitsluiten dat hij van een andere planeet komt.
O ja, ik vroeg mij af of jij je Sonja Barend, Boudewijn Buch of Jan Smeets van Pinkpop herinnert.
Heb ik daar kinderen van?
Laat maar. Weet je wie dit jaar 40 is geworden?
M’n oudste kind?
Kom op, serieus. Het is jullie eigen liedje, Satisfaction!
Tussen ons gezegd en gezwegen ben ik daar wel een beetje klaar mee. Ta-taa ta-da-daaa my ass. Maar, weet je: it pays the rent. Ik hoor trouwens dat de fiscale regels rondom de Nederlandse filmfinanciering zijn gewijzigd. Dus het werkt niet meer zoals toen ik Enigma produceerde. En nu vroeg ik mij af of ik met een commanditaire vennootschap in Luxemburg…
Mick! Ik ben het. Willie. Je fan. Niet je accountant!
Dat schrijf je niet op, hè. Dat ik even afdwaalde. Krijg ik weer dat gelul van die Jagger is een geldwolf en zo. Zit me ook tot hier. Had ik al gezegd dat we bij de tour van A Bigger Bang flessen wijn verkopen?
Kijk, nu heb je weer mijn onverdeelde aandacht.
Ja, zeker tien verschillende. Met op het etiket alle varianten van het Stones-logo. Ik zou zeggen: spaar ze allemaal.
Zullen we het even over ons beider drugsgebruik hebben?
Pfff. Zullen we dat aan onze kleinkinderen overlaten?
Heb je nog raar gedroomd de laatste tijd?
Toevallig wel. Ik verkeerde in Versailles, aan het hof van Lodewijk de XIVe. Alleen, en dit geloof je niet: ik was niet Lodewijk de XIVe. Hoe vind je die?
Ik denk dat het tijd is voor een hug.
Willie, mooie maat, gozer van me, kom in mijn armen.

21-09-2006 om 17:08 geschreven door Eugène Baak  


20-09-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.GENESIS: THREE SIDES LIVE
Klik op de afbeelding om de link te volgen Waarin we beweren dat Three sides live van Genesis de beste live-plaat ooit is.

Iemand herinnerde mij aan de poster van Genesis in mijn studentenkamer. Vanuit bed werd de kalende frontman dagelijks bekogeld met lichaamssappen. Want dat was, eh… humor. Het was bovendien een vroege, onbedoelde bijdrage aan de ridiculisering van Phil Collins. Komiek Ricky – The Office – Gervais roept op Live 8 dat Collins, net als bij het eerste benefiet, in het vliegtuig naar Philadelphia zit. Alleen is daar geen concert. En het is geen vliegtuig, maar een katapult. In een vakblad beweert een reclameman commercials te weigeren als de opdrachtgever  er muziek van Collins onder wil. De verklaring: “Zelfs in liften draaien ze hem niet meer.” Tja, dat de kleine man tegenwoordig geldt als sad joke, het heeft veel te maken met zijn besuikerde solohits. Die nog grotendeels in het vat zitten als Three Sides Live (1982) van Collins’ band Genesis verschijnt.
Mijn meest gedraaide concertplaat ooit heeft op grond van de titel het nadeel van de twijfel. Ik bedoel, een live-dubbelaar uitbrengen en één kant vullen met studiowerk: da’s toch een beetje als een toneelstuk dat na de pauze vervolgt met een film. Maar ook zogenaamde afleggertjes als Paperlate en You might recall zijn prima. Desondanks maken die sinds 1994 plaats voor een uitgave met live-opnamen uit de jaren zeventig. De Three Sides Live-cd heeft vanaf dat moment four live sides. En het zijn geen sides meer. Hier spreken we over de Originalfassung op welriekend vinyl. Met enkel het werk uit begin jaren tachtig. In deze periode begint Phil Collins Genesis te injecteren met zijn hang naar makkelijke pop. Maar gitarist Mike Rutherford en toetsenist Tony Banks stellen zich daartegen nog manhaftig te weer met fijn progressief notengepiel.

Three Sides Live put vooral uit Duke (1980) en Abacab (1981). Volgens deskundigen – veelal fans van vorige zanger Peter Gabriel - drijft Genesis op deze platen al weg van de progrock-roots. Weet ik veel: ik ben pas veertien en heb alleen Three Sides Live. Ik hoor Mike Rutherfords staccato gitaartje beloftevol Turn it on again openen. Het publiek dat loos gaat als Phil Collins inzet. Ik vind de twee drummers tegen het einde van Abacab een vondst; kan me niet voorstellen dat iemand zoiets eerder heeft gedaan. Ik begrijp Collins als hij in Me and Sarah Jane mijmert over dat ”special thing going on” met een dame van weleer.  Of als hij het uitschreeuwt in Misunderstanding, omdat zijn lief vreemd gaat. Hoewel, dat concept leerde ik jaren later pas op waarde schatten. En dan vergeet ik bijna testosteronrit In the cage, fanfavoriet bij uitstek. Met de hortende toetsencapriolen van Tony Banks. De ronduit razende performance van showman Collins. “Get me ou-ou-out of this cage!” Alsof hij, eh…echt uit die kooi wil.
Het is dit overacteren, deze pathos, die Phil Collins later minder verteerbaar maakt als hij solo de McSong omarmt. Maar onder progrockers, die om iedere hoek koning Arthur of Merlijn verwachten, is gezwollen gedoe een aanbeveling. Zo wijst de man van notabene One more night mij met perfecte instapper Three Sides Live de weg.  Mijn prille albumcollectie zal behalve singles van Kiss het vroege albumwerk van Genesis, Yes en Pink Floyd gaan omvatten. Of recent Frances the Mute van The Mars Volta.

Vijf jaar later, in 1987, speelt Genesis in De Kuip in Rotterdam. Het kwaad is geschied. De weidse gitaar- en toetsenpartijen van Rutherford en Banks hebben het afgelegd tegen Collins’bewezen succesformule. He seems to have an invisible touch en die bestaat uit Motown-refreintjes en puntige blazersarrangementen. Nu definitief tot de basissoep van Genesis doorgedrongen. Wat moeten serieuze progrock-deskundigen als mijn vrienden en ik – nee, echt - met Jesus he knows me? Da’s Genesis voor mensen die er geen verstand van hebben. Dat ze The lamb lies down on Broadway maar integraal uitvoeren.  Is gewoon  hun beste studioplaat. Oh gelukkig, ons verslappende supertrio speelt ook In the cage. Op de terugweg  weten we dit gelukzalig moment te rekken met Three Sides Live op repeat. Genesis’ beste live-plaat. Van “toen ze nog nèt goed waren”. En waarom heb ik in ’s hemelsnaam een poster gekocht? Posters zijn voor kinderen. 

20-09-2006 om 22:04 geschreven door Eugène Baak  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIKE SCOTT: DE WEG VAN HET WATERJONGETJE
Klik op de afbeelding om de link te volgen Mike Scott van The Waterboys doet graag en veel aan zelfonderzoek. De gedichten van W.B. Yeats, The chronicles of Narnia van C.S. Lewis, gebedsbundels en de Griekse mythologie – eigenlijk is de complete inboedel van de esoterische boekwinkel wel aan hem besteed. Dat viel meer op naarmate Scott wegdreef van zijn big music en hij The whole of the moon verruilde voor variaties op The wild rover. Ergens tussen die festivalhit en de kroegklassieker bevindt zich het geluid van The Waterboys van vandaag, weldra te horen in een universal hall te bij u in de buurt.

The Waterboys. Dat is een cassettebandje met Don’t bang the drum waar iemand op het cruciale moment de schreeuw alright, yeah overheen heeft gespoeld. Die dingen gaan als volgt. Een zestienjarige staat voor de spiegel op zijn jongenskamer. Het groots en meeslepend bestaan kan niet meer ver weg zijn. Precies dat gevoel verklankt de introminuut van Don’t bang the drum. Een verwachtingsvolle sax zwelt aan, rustig, rustig, tot een galmende drums en piano-explosie zoiets in gang zet als de mallemolen van het leven. De zestienjarige springt bevrijdt in de lucht, slaakt rock&roll-kreten en snelt naar zijn recorder. Nóg een keer. Rewind. Maar de tiende keer drukt hij per ongeluk op rec. Alright, yeah.
De opener van derde album en klassieker This is the sea (1985) is exemplarisch voor the big music, genoemd naar een eerder liedje van The Waterboys en een prima omschrijving van de glinsterende, Keltische bombast waarmee Mike Scott de eighties volsmeert. Want zanger en pianist Scott is The Waterboys: een rafelige, eigenwijze haardos uit Schotland met een voorkeur voor mystieke teksten. “Onze muziek is een metafoor voor het zien van Gods handtekening onder alle dingen,” zegt hij. Aan hits A girl called Johnny – een eerbetoon aan Patti Smith – en The whole of the moon is dat nog niet echt af te horen. Maar bandlid Karl Wallinger ziet de esoterische bui kennelijk hangen en verlaat de groep. Met het eigen, even succesvolle World Party neemt hij onder meer She’s the one op, een hit in de coverversie van ene Robbie Williams.
Mike Scott verhuist eind jaren tachtig naar Dublin en raakt – onvermijdelijk in de pubs aan de Liffey – gecharmeerd van de Ierse volksmuziek. Bovendien sluipen  gospel en “de kracht van mantra’s”  het muzikale idioom van de waterjongen binnen. Nieuw album Fisherman’s blues (1988) biedt daarom folk, akoestisch, inclusief hordes violen en die piepende rattenvangersfluit van één euro die musici een tin whistle noemen. Net als bij Van Morisson wordt opmerkelijk veel aan healing gedaan. Het zal het mistroostige weer zijn. Scott over de koerswijziging: “Ik was verliefd op Ierland. Het was mythisch…en met alle muzikanten die ik heb ontmoet was het iedere dag een avontuur.”  Goed voor hem. Maar de zestienjarige big music-adept – inmiddels twintig – haakt hier af. Voor het popjoch in de plaats komt de liefhebber van de traditional, van het glaasje Jameson en een knapperend haardvuur. In deze kringen is Fisherman’s blues en niet This is the sea de klassieker van The Waterboys. De eerste verkoopt uiteindelijk ook veel meer.
Hinkelend tussen zijn twee ijkpunten sloft Mike Scott met half geslaagde albums als Dream harder (1993) door de jaren negentig. Voert twee dozijn personeelswissels door. Heft de band op. Om de succesvolle merknaam jaren later weer uit het vet te halen. Niet bovenmatig geïnspireerd verlaat Scott zich een tijdje meer en meer op dezelfde vier gitaarakkoorden. Dat vestigt als vanzelf de aandacht op zijn teksten.
W.B. Yeats, George McDonald en Robert Burns, het zijn niet de minste dichters uit wiens werk hij losjes citeert. Na C.S. Lewis, de schrijver van het christelijke The chronicles of Narnia en geëerd in liedje Wonders of Lewis, verdiept Scott zich ook in heidense en Indianenverhalen. Zelfs de Sioux worden opgevoerd. Als het maar leidt tot een begrip, een inzicht, een goed gevoel, een boom die jou helemaal snapt. Scott:”Ik heb altijd belangstelling gehad voor spiritualiteit, maar nooit één religie aangehangen. Het stoort mij vreselijk als mensen zeggen dat hun weg de enige juiste is. Vele wegen leiden tot een spiritueel inzicht. En ik stel voor dat universeelheid te noemen.”  De laatste studioplaat van The Waterboys heet daarom Universal hall (2003). En bevat met het uitgesponnen titelnummer, The Christ in you en I’ve lived here before al voldoende hersenbrekers voor een midweek herbezinning op de Veluwe.
Dit zijn natuurlijk laffe overwegingen vanuit een leunstoel. Want de podiumshow van het eersteklas ensemble musici dat The Waterboys tegenwoordig is, ontstijgt het aaibare boodschappenlijstje van voorman Scott. De titel van de eerste officiële live-plaat Karma to burn (2005) doet weliswaar een ritueel Hindoestaans samenzijn vermoeden, ondertussen bonkt een dosis big folk voorbij, als dat misschien een genre mag zijn. Scott zegt: “Wat jij wil. Ik heb mezelf nooit tot één stijl beperkt. Dat is misschien handig als het gaat om commercieel succes, of om heel beroemd te worden. Maar dat heeft mij nooit geïnteresseerd. Ik richt mij op het avontuur. Morgen vind ik de uitdaging en het geluk misschien in middeleeuwse madrigalen.”  Tot die tijd – als hij dan toch iets moet roepen - verkiest Scott het predikaat sonic music en zegt de laatste jaren zeer beïnvloed te zijn door O.K. Computer van Radiohead en “natuurbands” als Travis en Coldplay. Maar dat was omdat hij iets moest roepen.
Karma to burn laat een groep horen die zich bewust is van Mike Scotts dubbele erfenis en deze feilloos combineert. De luisteraar waant zich tussen z’n gezwollen geezers aan de tap in Long way to the light en A song for the life, maar ook roodverbrand op een festivalweide waar hij het orgastische The pan within ondergaat, dat klokt op een klein kwartier. Afsluiters Fisherman’s blues en The whole of the moon jagen de fans respectievelijk netjes de groepstaxi en de tent in. Ik heb d’r nou al zin in. Alright, yeah. Ach, deed ik het wéér.

20-09-2006 om 21:29 geschreven door Eugène Baak  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ROBBIN' THE CLASSICS
Klik op de afbeelding om de link te volgen Waarin grappige held Robbie Williams zichzelf uitvindt aan de hand van Kiss, James Bond en Frank Sinatra. Nu alleen die Oscar nog.

De laatste keer dat we het controleerden, woonde Robbie Williams nog altijd op onze planeet. Waar hij geniet van dezelfde films, boeken en muziek als u en ik. Maar anders dan wij, eenvoudige loonslaven, maakt Williams alle kunst opzichtig deel van zijn eigen werk. Hoewel. Aanvankelijk doet hij maar wat. Zijn geglazuurde jaren in Take That, inclusief schreeuwende tieners en voorgekookte perspraat, duwen Williams als vanzelf richting de popcliché’s. Zuipen en snuiven. Meisjes voor één nacht. Rondhangen met Oasis, want de Gallaghers zijn halverwege de jaren negentig even de nieuwe Beatles. Het moet allemaal groots en meeslepend, maar Robbie Williams wordt er alleen dikker van.
Life thru a lens (1997) is Williams’ eerste soloplaat en het ontroerende Angels redt zijn carrière. Daarentegen is het fanfavoriet en concertopener Let me entertain you dat de weg wijst. In de clip is Williams geschminkt als Gene Simmons, bassist van Kiss. En da’s lachen. Het betekent: ook deze jongen stond vroeger voor de spiegel I was made for loving you met een tennisracket te playbacken. Williams brengt het even tongue-in-cheek als schaamteloos, ook een prima manier om serieuze rockers op je hand te krijgen. Zonder dik te worden. Op vervolgplaat I’ve been expecting you (1998) komt Kiss nogmaals voorbij. I look like Kiss, but without the make-up, zingt Williams in Stronger.
Daarnaast introduceert hij een ander pop-icoon waarvan het leuk lenen is : de gedistingeerde meneer in avondkleding die zijn drankje shaken, not stirred prefereert. Die dames met één blik tot de daad beweegt en ondertussen de planeet redt. Bond. James Bond. Sfeervolle hit Millennium is gebouwd rond een sample van You only live twice. In de clip herkennen we de befaamde beelden: snelle auto’s, paradijselijke oorden en vrouwelijk schoon dat opmerkelijk vaak een doctorstitel draagt. De foto’s op het hoesje – Williams in smoking - lijken gemaakt door een geweervizier, zoals in de openingstitels van de Bond-films.
Deze opzichtige flirt zal niet meer ophouden. Later, in het vrolijke Kids, zingt Williams: I’m an honorary Sean Connery – precies, de eerste Bond-vertolker. Die andere, Roger Moore, wordt genoemd in Handsome man. Niet verwonderlijk dat de media Williams tippen als de nieuwe Bond. Uiteindelijk gaat de baan naar Daniel Craig, maar op de making of-dvd van zijn laatste plaat imiteert Williams nog een andere kandidaat: Clive Owen uit de film King Arthur.“Excalibur, I’m ready,” rochelt Williams herhaaldelijk. Zijn studiopersoneel ligt in een deuk.
Met de stoere mannen in pak is het even gedaan als Sing when you’re winning (2000) verschijnt. Voor wie het wil zien, verbeeldt de clip van Rock DJ een wedergeboorte. Ten overstaan van vrouwelijke fans ontdoet Williams zich van al zijn kleren. Dat moet natuurlijk wèl vettig rock & roll: ook het vlees – stukje dijbeen, stukje schouderblad - komt er in de laatste minuut af. Lekker smerig, lekker tussendoor. Want met opvolger Swing when you’re winning (2001) zet Williams zijn citeerdrift uit het stijlboek voor grote jongens voort. De collectie covers van Frank Sinatra en zijn vriendjes – de zogeheten rat pack - is natuurlijk niks anders dan 007, 008 en 009 die gezellig liedjes zingen. Een interpretatie die het publiek pikt. Waar de kritische lat voor een jonge crooner als Michael Bublé hoog ligt, mag Williams zich onbekommerd vergrijpen aan klassiekers als It was a very good year, Well, did you evah en Mr. Bojangles. Het is immers Robbie. Die doet de dingen met een knipoog. En dat werkt aanstekelijk.
De èchte femme fatales melden zich. Althans, die met gevoel voor humor. Kylie Minogue leent zich voor een duet in het eerder genoemde Kids. En Nicole Kidman – die juist haar eigen theatergevoel heeft geëtaleerd in de film Moulin Rouge – zingt met Williams het liefdesliedje Somethin’ Stupid, bekend van Frank en Nancy Sinatra. Op volgende plaat Escapology (2002) is het de beurt aan een andere actrice: Daryl Hannah. Zij staat opnieuw in de schijnwerpers dankzij Quentin Tarantino’s Kill Bill, geldt daarmee als cool, en rijdt paard in de clip van Feel. Uiteraard blikt Hannah een beetje mysterieus voor zich uit. In een andere liedje, Me and my monkey, haalt Williams er nòg een schoonheid bij. Got tickets to see Sheena Easton, zingt hij. Overigens ook de vertolkster van een Bond-liedje. En het bevalt goed: Sheena was a blast, baby.
Netjes in het pak gehesen, Sinatra gezongen, beroemde vrouwen kirrend aan de zij – missie volbracht, zou held James Bond zeggen. Waar moet het nu heen met onze classy dude? Op laatste plaat Intensive care (2005) schiet Williams verschillende kanten op. Wederom kunnen we ons een filmpersonage in smoking voor de geest halen. Namelijk bij deze tekstregels in ballade Advertising space: I saw you at the gates, when Marlon Brando passed away. Hoewel Williams beweert dat het over Elvis gaat. Uitschieter Trippin’ noemt hij verrassend “een gangster-opera a la Snatch”. Elders komt Jocelyn Brown ter sprake. En wordt Aleister Crowley genoemd, een occulte praatjesmaker, sexfanaat en druggebruiker van honderd jaar geleden. Huh? Misschien heeft iemand Williams per ongeluk een boek gegeven.
Het hoesje is dan weer van tekenaar Frank Quitely, verantwoordelijk voor de stripreeksen New X-Men en All-Star Superman. Dat snappen we wèl. Williams riep zichzelf vorig jaar - half voor de grap - uit tot nieuwe King of Pop. Titelhouder Michael Jackson had “toch even niks te doen”. Zo iemand kan natuurlijk alle hulp van een superhelden-ontwerper gebruiken.
Het is diezelfde blije ironie die de Amerikanen houden voor arrogantie en zelfverheerlijking. Reden waarom Williams in de USA nauwelijks een voet aan de grond krijgt. Terwijl alles erop wijst dat daar z’n grote ambitie ligt: niemand gaat alleen voor het weer in L.A. wonen. Hij ontkent het, maar het liefst wil Williams een nummer één-plaat én een Oscar. Waarom ook niet? Barbra Streisand, Bing Crosby en – daar is-ie weer – Frank Sinatra gingen hem voor. Vorig jaar lukte het Jamie Foxx, nog zo’n acterende musicus. Het is wachten op dat ene offer he can’t refuse. Een interessant script over de maffia of iets met spionage, dan moet ook dat Robbie Williams lukken.

20-09-2006 om 00:00 geschreven door Eugène Baak  




E-mail mij

Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


{TITEL_VRIJE_ZONE}


Blog als favoriet !

HET IS WEER TIJD OM TE RUSTEN

Rondvraag / Poll
Elvis bestiert de campingwinkel te Wuustwezel
Ja, maar alleen 's middags
Nee, te Reet
Ik ben helemaal klaar met het hebben van een mening
Bekijk resultaat



Blog tegen de wet? Klik hier.
Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs