Direct naar artikelinhoud
Opinie

Hoe de mensenrechtenbeweging faalde

Samuel MoynBeeld RV

Samuel Moyn is professor recht en geschiedenis aan Yale.

De mensenrechtenbeweging verkeert in een crisis. Na tientallen jaren vooruitgang lijkt bijna elk land terug te glijden. Viktor Orbán in Hongarije, Rodrigo Duterte in de Filippijnen en andere populistische leiders steken hun minachting voor de mensenrechten en hun verdedigers niet onder stoelen of banken.

Jammer genoeg trekken de activisten de verkeerde conclusies uit dit probleem. Ze klampen zich vast aan hun oude strategieën, zonder te beseffen dat hun aanklachten soms meer woede opwekken dan gedragingen veranderen. En ze beseffen vooral niet dat ze de grieven van de nieuwe militante meerderheden moeten aanpakken om ruimte te scheppen voor een betere behandeling van de minderheden.

In plaats van de wereld de les te lezen, hoort de beweging rekening te houden met de krachten die zoveel mensen voor sterke leiders doen kiezen.

In plaats van de wereld de les te lezen, hoort de beweging rekening te houden met de krachten die zoveel mensen voor sterke leiders doen kiezen

In feite is de groei van het internationale mensenrechtenbeleid parallel verlopen met die van de economische fenomenen die tot de opkomst van een radicaal populisme en nationalisme hebben geleid. Kortom, de mensenrechtenbeweging is thuis in een plutocratische wereld.

Het had anders gekund. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die in 1948 de basis voor de agenda van de mensenrechten legde, heeft immers ook een sociale dimensie. Maar in de jaren 1970, toen activisten in de Verenigde Staten en West-Europa voor de rechten van de slachtoffers van brutale regimes begonnen te ijveren, vergaten ze het sociale. De bekendste groep van die tijd, Amnesty International, focuste op opsluiting en foltering. Human Rights Watch zweeg over economische en sociale rechten.

Die houding begon te veranderen na de Koude Oorlog, zeker in de niet-gouvernementele pleitbezorging voor de postkoloniale landen. Maar hoewel meer en meer activisten inzagen dat politieke en burgerlijke vrijheden weinig kans maken in een onrechtvaardig economisch systeem, werd economische rechtvaardigheid geen hoofddoel.

Ongelijkheid

In de jaren 1990, toen de Koude Oorlog voorbij was, bereikten zowel het mensenrechtenbeleid als het neoliberalisme het hoogtepunt van hun prestige. In Oost-Europa concentreerden de activisten zich op het aan de kant zetten van de oude elites en de verdediging van elementaire liberale principes, terwijl staatsactiva aan oligarchen werden verkocht en de ongelijkheid explodeerde. In Latijns-Amerika focuste de beweging op de bestraffing van de tirannen van weleer. Maar het neoliberale programma dat onder de Chileense dictator Pinochet was ontstaan, verspreidde zich samen met de democratie over het continent, terwijl de ongelijkheid piekte.

Vandaag zien we de gevolgen van de wereldwijd toenemende ongelijkheid.

Er zijn recente signalen van een koerswijziging. De Ford Foundation, die in de jaren 1970 met haar financiering veel van het mondiale activisme voor de mensenrechten mogelijk maakte, kondigde in 2015 aan dat ze op economische rechtvaardigheid zou focussen. George Soros, een andere gulle geldschieter van de beweging, zegt nu eveneens dat ongelijkheid belangrijk is.

Sommige mensen beweren dat de beweging de zo lang genegeerde uitdaging van de ongelijkheid kan aanpakken zonder veel aan haar traditionele idealisme en tactieken te wijzigen. Dat valt te betwijfelen.

In het beste geval nemen de activisten alleen afstand van het fundamentalisme van de vrije markt door erop te wijzen dat ongelijkheid de mensenrechten ondermijnt. Minimale rechten zoals fatsoenlijk huisvesting of gezondheidszorg, vereisen dat iemand ervoor betaalt. Als de mensenrechtenbeweging zich tevredenstelt met giften van de rijken en geen hogere eisen stelt, kan het vermoeden ontstaan dat ze samenspant met de neoliberale politiek. En niemand wil dat ze het slachtoffer wordt van een gerechtvaardigde revolte tegen de rijken.

'Als de mensenrechtenbeweging zich tevredenstelt met giften van de rijken en geen hogere eisen stelt, kan het vermoeden ontstaan dat ze samenspant met de neoliberale politiek'

De beweging moet nadenken over een koers die haar in staat zal stellen om te overleven. Dat geldt nog meer voor haar publiek – de beleidsmakers, de politici en de rest van de elite. Ze moeten de mensenrechten in het juiste perspectief plaatsen, en ze moeten de meerderheid achter zich krijgen. Een verzuim om de ruimere politiek van de rechtvaardigheid te steunen, is in twee opzichten gevaarlijk: terwijl de activisten principes verdedigen die ze niet kunnen waarmaken, dreigt de meerderheid in de ban van het populisme te komen.

Vier decennia lang was het verleidelijk om te geloven dat de mensenrechten het belangrijkste bolwerk tegen de barbaarsheid zijn. Maar we hebben een ambitieuzer alternatief nodig om de opkomst van het kwaad in onze tijd het hoofd te bieden.