Direct naar artikelinhoud
Interview

“Belgen zijn zo stil dat ik vroeger weleens dacht: vinden jullie het eigenlijk wel leuk?”

‘Ik wou’: er zit muziek in de gedichten van Toon Tellegen
Beeld RV

Zijn amusante, filosofische en wonderlijke dierenverhaaltjes zijn geliefd bij kinderen, en misschien nog meer bij de ouders die ze voorlezen. Maar de komende maanden staat de Nederlandse schrijver Toon Tellegen (77) in ons land op de planken met andersoortig werk: in Ik wou zetten vijf muzikanten zijn gedichten op muziek. “Als ik voorlees, begint mijn stem op de muziek te dansen. Vrolijk!”

Toon Tellegen verzon zijn eerste dierenverhalen voor zijn dochter. Toen ze te oud werd voor die vertelsels, begon hij ze neer te schrijven. De diertjes die de hoofdrol spelen, eten taart en soezen in de zon, maar vertellen ook verbloemd over existentiële kwalen waar de mens steeds harder mee worstelt: depressie, eenzaamheid en de angst om verlaten te worden. Zo is er de egel die zó hard naar gezelschap verlangt dat hij voor zichzelf twee kopjes thee uitschenkt, de eekhoorn die de mier mist wanneer die op reis gaat, en de olifant die tevergeefs de sombere winter probeert weg te duwen. Ook zijn mijmerende gedichten treffen de lezer vol in hoofd en hart.

Het grote publiek kent eerder uw dierenverhalen dan uw gedichten, hoewel u tientallen bundels schreef. Vindt u dat jammer?

Toon Tellegen: “Niet echt. Poëzie is nu eenmaal een weinig gelezen genre. Soms zeg ik weleens tegen mezelf: hoepel toch op met die dierenverhalen, na 35 jaar is het welletjes geweest. Maar toch schrijf ik er telkens nieuwe.” 

Welk genre vereist de meeste inspanning?

“De gedichten, zonder twijfel. Een gedicht schrijven is eigenlijk altijd een heel gedoe. (lacht) Ik besteed er ook veel meer tijd aan. Over mijn verhalen denk ik niet veel na. Ik begin en denk: over welk dier zal ik nu eens schrijven? De egel? Goed. Wat zal ik hem laten doen? Rennen. Dat wil hij ook weleens. Gewoon rennen? Nee, met iemand op zijn rug. Wie? De vlinder. En dan begin ik te schrijven.

“Een dierenverhaal schrijven is als aquarelleren met waterverf. Vlug, anders lukt het niet. Een gedicht lijkt meer op een doek met olieverf: het vraagt een gestructureerde manier van werken. Meestal ben ik gelijktijdig met verschillende gedichten bezig. Ik schrijf ze, net als de dierenverhalen, met de hand en typ ze dan op de computer, waarna ik ze in een map bewaar. Als ik de volgende ochtend die map opensla, denk ik vaak: nee, dit is niet goed. Dan verander ik iets of gooi ik het weg, en ga ik verder met het volgende onvoltooide gedicht in de map.”

‘Ook sommige correspondentie blijf ik met de hand schrijven. Ik heb drie vrienden naar wie ik brieven schrijf, al zeker dertig jaar’

Hoe belangrijk is het om met de hand te schrijven?

“Een eerste versie maken van een verhaal of gedicht lukt niet op de computer. Als ik met de hand schrijf, hoef ik alleen maar met de woorden bezig te zijn. Als ik ze typ, zijn er al die toetsen om rekening mee te houden. Als ik vandaag 20 was, zou ik waarschijnlijk ook niet meer met de hand schrijven. Maar ik heb nu eenmaal nooit iets anders gedaan.

“Ook sommige correspondentie blijf ik met de hand schrijven. Ik heb drie vrienden naar wie ik brieven schrijf, al zeker dertig jaar. Ik zie ze niet vaak, maar ik lees hun brieven wekelijks. Met de ene schrijf ik over en weer over dagelijkse dingen, beslommeringen. Met een andere over boeken die we lezen. Mijn boek De trein naar Pavlovsk en Oostvoorne is in zo'n brief tot stand gekomen. Twintig jaar geleden schreef ik op reis een brief van honderd bladzijden over mijn belevenissen en daartussen telkens een verhaal dat mijn grootvader mij had verteld, of had kunnen vertellen. Die brief, die ik voor verzending voor de zekerheid ben gaan kopiëren in het gemeentehuis van een dorpje in de Limousin, is een boek geworden. Ook Brieven aan Doornroosje is zo tot stand gekomen. In dat boek schrijft de prins een jaar lang elke dag een brief aan Doornroosje. Ik schreef elke dag een brief van één pagina aan één van die drie vrienden.”

Lees ook

Lees ook
Beeld RV

Kunt u altijd en overal schrijven?

“Ik schrijf bijna altijd 's morgens. Ik heb de indruk dat mijn gedachten dan opgeschud zijn. Toen ik nog werkte als huisarts, schreef ik 's avonds of tijdens de vakantie. Maar ik geef de voorkeur aan een paar uur voor de middag. En ik schrijf altijd aan mijn bureau. Dat ik trouwens strikt daarvoor reserveer. Ik zal er nooit lezen, dat doe ik in een luie stoel.”

Hebt u een geordend bureau of heerst er chaos?

“Het is een beetje een geordende chaos. (lacht) Aan een rommelig bureau kan ik niet werken, maar leeg is het nu ook weer niet. Er staan beeldjes van een nijlpaard en een egel. Er ligt een steen die mijn vader voor de oorlog uit Indië heeft meegebracht, een stukje Berlijnse Muur, een steentje uit Saba, in de Caribische zee. Er zijn boeken met het werk van Francis Bacon en Piero della Francesca en andere schilders. O ja, en ook een retrograde woordenboek dat is opgesteld op basis van de laatste letters van de woorden. Handig als ik op zoek ben naar een woord dat eindigt op 'zinnig'. Waanzinnig, onzinnig, zwakzinnig, uitzinnig...”

Bent u onverstoorbaar wanneer u schrijft aan uw bureau?

“Dat valt wel mee. Als iemand aanbelt, zeg ik nooit: 'Nu niet, u stoort!' En als mijn vrouw roept dat het eten klaar is, leg ik zonder veel moeite mijn pen neer.”

Maar wat uw dierenverhalen betreft hebt u toch een star kantje?

“Goh, star. Ik schrijf ze alleen tijdens de zomer, als ik op vakantie ben in Frankrijk. Toen we jonger waren, reden mijn vrouw en ik elke zomer met onze kinderen naar het zuiden van Frankrijk. Nu gaan we met zijn tweeën, naar het noorden, naar de Franse Ardennen. Met een klapstoeltje en pen en papier trek ik dan het bos in. Ik ga ver van een pad ergens zitten, waar ik niemand kan tegenkomen. Dan kijk ik naar de grond, zie bijvoorbeeld een mier en denk: jij bent de mier waarover ik nu wat ga schrijven!”

En nooit komt er een menselijke figuur in voor?

“De dieren leven in hun eigen wereld. Ze hebben geen weet van mijn wereld. De verhalen zijn ook eenvoudiger zonder mensen. Als ik over een olifant schrijf, vraagt niemand zich af hoe die eruitziet. Of hij groot of klein is, welke kleur hij heeft. Een olifant is een olifant. Als ik over een mens schrijf, komen die vragen wel.”

U beschrijft wel problemen waarmee elke mens weleens te maken krijgt.

“Onrechtstreeks, misschien. Het woord 'depressie' zal alleszins nooit in een dierenverhaal voorkomen. Ik schrijf ook niet met de duidelijke intentie om 'grote thema's' aan te snijden. Ik denk nooit aan de lezer als ik mijn verhalen schrijf. Ik wil ze schrijven en verder niets.”

Uw teksten uit Ik wou brengt u binnenkort op het podium, samen met vijf muzikanten. Hoe voelt dat?

“Veilig. Ik sta niet graag alleen op een podium. Ik kan me verschuilen achter de muziek. Die muziek onder mijn gedichten horen, maakt me vrolijk. Als ik ‘Ik wou dat ik een liedje was’ lees, begint mijn stem automatisch wat te dansen.

“We staan al heel wat jaren samen op de planken. Het zijn zeer goede en ervaren muzikanten. Alle muziek wordt gecomponeerd en gearrangeerd door Corrie van Binsbergen, die de teksten, de muziek en de geprojecteerde prenten samenvoegt. We zijn zo'n beetje familie geworden.”

Zijn wij Belgen een aangenaam publiek?

“Jullie zijn wat stiller, minder uitbundig. Helemaal in het begin, in de jaren 80, dacht ik: vinden ze het eigenlijk wel leuk? Zeker bij grappig bedoelde passages valt dat op. Maar het hoort gewoon bij jullie. In kleine Nederlandse steden is dat ook zo. Vorige week speelden we in Meppel, tussen Zwolle en Groningen. Dit lijkt wel een Vlaams dorp, dachten we bij onszelf.”

Tot slot: mogen we nieuw werk verwachten?

“Onlangs is Het leed van de stoftor uitgekomen. En dit voorjaar komt een bloemlezing met gedichten uit. Maar ik moet nog aan de selectie beginnen. Moeilijke opdracht, veel gedoe!” (lacht)

Toon Tellegen speelt nog in Genk, Aarschot, Gent, Geraardsbergen, Lier en Antwerpen. Meer info bij Behoud de Begeerte

©Humo