Direct naar artikelinhoud
interviewKinderen van Sulawesi

Indonesische nabestaanden zoeken gerechtigheid: ‘Hij schoot mijn vader door zijn hoofd. Ik was elf jaar’

Ze zijn hoogbejaard, maar heten in juridische documenten ‘de kinderen van Sulawesi’. Hun vaders werden tijdens de politionele acties in 1947 door Nederlandse militairen in de voormalige kolonie Nederlands-Indië geëxecuteerd.  Vandaag dient hun rechtszaak tegen de Nederlandse staat. ‘Ik strijd niet voor geld, ik wil gerechtigheid.’

Andi Monji (l) en Talle. De laatste: ‘Wij leefden in angst, als kind moesten we ons verstoppen.’Beeld Rebecca Fertinel

‘Alle vrouwen en kinderen van ons dorp, Suppa, moesten zich verzamelen in het gras. Tegenover ons zaten de mannen, die twee dagen daarvoor waren opgepakt en afgevoerd. Mijn vader was pembicara – de woordvoerder van ons dorp. Hij was als eerste aan de beurt. Hij werd gedwongen, met zijn handen achter in zijn nek, op ongeveer twee meter afstand te gaan zitten tegenover de Nederlandse militair die voor hem stond. Die richtte zijn pistool en schoot mijn vader door zijn hoofd. Ik was elf jaar.’

Andi Monji (82) is een van de nabestaanden van mannen die door Nederlanders werden geëxecuteerd tijdens ‘zuiveringsacties’ op Zuid-Celebes (dat nu Sulawesi heet) in 1947, toen kolonisator Nederland de zelfstandige republiek Indonesië nog niet erkende.

In zijn dorp Suppa werden op die bewuste ochtend van 28 januari 1947 meer dan tweehonderd mannen geëxecuteerd voor de ogen van hun moeders, vrouwen en kinderen. Het was een vergeldingsactie voor het geweld tegen de Nederlandse overheersers in die periode.

Ook Talle (76), die geen achternaam heeft, verloor haar vader tijdens de gewelddadige ‘Bersiap’-periode in de voormalige Nederlandse kolonie, toen twee repressieve ‘politionele acties’, uitgevoerd door militairen, duizenden inwoners het leven kostten.

‘Ik heb de executie van de mannen niet gezien, ik woonde in Coka, daar ging het anders’, vertelt Talle. Ze was een peuter van drie toen Nederlandse soldaten met hun geweren de mannen uit hun huizen sloegen. ‘We gingen allemaal naar buiten. Ons huis werd in brand gestoken. Ze namen mijn vader mee. In de namiddag werd hij teruggebracht door mijn opa en een oom. Ze droegen een bamboestok waaraan een sarong was geknoopt. In die sarong was mijn vader gewikkeld.’

Pijnlijk

De Indonesische antwoordt via een tolk steeds alleen het hoognodige. Ze veegt haar ogen met haar hoofddoek droog. Detailvragen zijn pijnlijk, bevestigt ze – wat heeft u dan wél gezien? Hoe weet u dat uw vader was geëxecuteerd? Hoe kwam hij terug?

Zij en Andi Monji behoren tot de groep nabestaanden die schadevergoeding eisen van de Nederlandse staat voor de ‘geweldsexcessen’ door Nederlandse militairen, die in 1948 door de VN Veiligheidsraad al als onrechtmatig werden beoordeeld. Vandaag dient hun zaak voor het gerechtshof in Den Haag.

In 2011 vonniste een Nederlandse rechter dat acht weduwen van geëxecuteerde mannen uit het Javaanse dorp Rawagedeh recht hadden op schadevergoeding. De Nederlandse staat trof een schikking van 20 duizend euro voor elk van hen.

Vier jaar later, op 11 maart 2015, oordeelde een rechtbank dat ook de weduwen van Zuid-Sulawesi daar recht op hebben, evenals de kinderen. ‘Net als de echtgenotes zullen de kinderen door de executies voor het leven zijn getekend’, schreef het rechtscollege in haar vonnis, ‘eens te meer in de gevallen van kinderen die ooggetuige waren van de executie van hun vader. Zij hebben bovendien op een kwetsbare leeftijd hun vader verloren’.

In beroep

Toch is er een groot verschil tussen de weduwen en de ‘kinderen van Sulawesi’ – zoals Monji en Talle en drie anderen in het procesdossier heten: waar met de weduwes werd geschikt, ging de Nederlandse staat tegen de kinderen in beroep.

Waarom? ‘Omdat je de bewijsvoering niet honderd procent in rechte kunt vaststellen’, zegt een woordvoerder van het ministerie van Defensie. Anders gezegd: kunnen deze nakomelingen bewijzen dat de dode mannen hun vaders zijn? Wie zegt dat die vaders niet in een vuurgevecht zijn omgekomen? En: zijn deze zaken eigenlijk niet allang verjaard?

Voor de weduwen gold deze bewijsvoering niet. De staat erkende schuld en heeft met schaamte via toenmalig ambassadeur Tjeerd de Zwaan in Jakarta ‘verantwoordelijkheid’ erkend. ‘Namens de Nederlandse regering bied ik excuses aan voor deze excessen’, zei De Zwaan in een toespraak in Jakarta op 12 september 2013, in opdracht van premier Rutte.

Is de staat niet gewoon bang dat heel veel kinderen zich zullen melden als schadevergoeding wordt toegekend?

Juridische staf

Die vraag wordt niet beantwoord. ‘Veel meer kan ik er nu niet over zeggen’, meldt de Defensiewoordvoerder nadat hij die vraag aan zijn juridische staf heeft voorgelegd. ‘Inhoudelijk kan ik dat nu niet aangeven, dat is aan de landsadvocaat in zijn pleidooi.’

Zo heel veel directe nabestaanden zijn er niet meer, benadrukt mensenrechtenadvocaat Liesbeth Zegveld, die de belangen van Monji, Talle en nog drie anderen behartigt. ‘Deze mensen zijn van hoge leeftijd. Als je nagaat wat Nederland daar allemaal heeft aangericht, en dan in beroep gaan – dat bedenk je toch niet? Laat het toch rusten.’

Vandaag, 27 juni 2019, is de vijfde zitting en de tweede keer sinds het vonnis in 2015 dat meneer Monji naar Nederland komt om te procederen. Mevrouw Talle is hier voor het eerst.

Het gaat hem niet om het geld, zegt Andi Monji: ‘Ik wil gerechtigheid. Onze vaders waren kostwinner, wij leden honger.’ Het stoort hem dat de weduwen van geëxecuteerden schadevergoeding hebben gekregen, maar dat de Nederlandse staat tegen vergoeding voor de kinderen in beroep is gegaan.

‘Dat doet me verdriet’, zegt Talle. ‘Wij leefden in angst, als kind moesten we ons steeds verstoppen. Onze vaders zijn ons afgenomen. Je zou verwachten dat de Nederlandse staat mededogen met ons heeft.’

Weduwen en kinderen van Sulawesi

In 2015 werd de Nederlandse staat aansprakelijk gesteld voor de schade van de kinderen en weduwen van geëxecuteerde mannen in Zuid-Sulawesi. Toen stond er echter nog niet vast of alle nabestaanden een schadevergoeding kregen.