Direct naar artikelinhoud
Column

Het is donker. Er komt geruisloos IETS GROOTS achter Georgina aan

Het is laat. Ik fiets van een evenement in de stad terug naar huis. Het is een slechte fietsdag. Ik ­hyperventileer zo onopvallend mogelijk terwijl ik over de keien langs de Amstel hobbel en probeer me voor te stellen wat mijn vriend Huppelepup (niet zijn echte naam) bedoelde met ‘Fietsen is voor mij het ultieme gevoel van vrijheid’, maar het is moeilijk. Ook omdat hij het zei toen we het evenement verlieten, en omdat dat evenement het Surinaamse Keti Koti was, de herdenking van de afschaffing van de slavernij.

De heenweg was mij overigens ook allerminst bevallen, en zelfs terwijl ik zo kijk naar de lampjes van de woonboten en de bruggetjes doet fietsen mij gewoonweg naar en onveilig aan. Je mist op zo’n ding toch een stalen carrosserie en ramen die omhoog kunnen als iemand tegen je dreigt te gaan praten bij een stoplicht. Om nog maar te zwijgen over de pijn in je reet en de inspanning die het vergt om je te verplaatsen op zo’n ding, zeker als het waait, of erger, regent.

Maar goed, hier ben ik, en het is niet anders. Ik nader het fietstunneltje bij het Amstel Hotel als er plots een groot licht achter mij opdoemt, zonder geluid. Er komt geruisloos IETS GROOTS op mij af. Ik weet mijn stuur met moeite recht te houden en wiebel als iemands ­genante moeder in een Youtube-filmpje, terwijl het eerder geluidloze licht nu zoevend op mij afkomt en ik réchts word ingehaald door wat een vent op een moeilijke fiets blijkt te zijn. Zo’n ding voor lange afstanden, zwart, met twee grote volle zwarte tassen aan weerszijden en aan de voorkant dus zo’n licht waar de brandweer ’s nachts drenkelingen mee zoekt. Er gaan weetikhoeveel gedachten tegelijk door mijn hoofd: maak hem dood/wat denkt hij wel/ ben ik meteen blut als ik een kamer in het Amstel­ Hotel boek/ hard fietsende mannen zijn seriemoordenaars/ ik moet plassen/ waarom zo laat nog met zo’n ding!?

Want voor het Amstel Hotel staat een man in drie-vier-vijf- misschien zelfs zesdelig grijs (hij draagt ook een grijze hoge hoed) ijzerenheinig met een bladblazer te blazen. Mijn moordlust maakt plaats voor leedvermaak. Ik gniffel lelijk in het maanlicht als die vent op die moeilijke fiets hard moet remmen omdat een taxi plots de weg verspert. Wanneer de taxi is opgetrokken zwellen de spieren van zijn geschoren witte kuiten weer aan en duwt hij zijn stomme klik-klakfietsschoentjes in de trappers om zijn verbeten fietstocht voort te zetten, want een verbeten fietstocht ís het. Ik zie het aan alles. Leer mij verbeten fietsers kennen. Ik ben zélf een verbeten fietser! Want ik doe het, hard en grimmig, achter hem aan, kijkend naar zijn stomme zwarte wielrenbroek, zijn zwarte wielrentopje, dat na een driftige ruk eraan een opgekropen wielrenhemd blijkt te zijn, en ik trap. Hij had mij ongetwijfeld voor dood laten liggen als ik was gevallen, maar op zijn eigen kostbare schedeltje prijkt een glimmend helmpje. Affreus! Hij is vast zo iemand die niet wacht met instappen tot anderen zijn uitgestapt, een doomsday prepper die het laatste stuk brood nog uit een kinderhandje slaat, in het Amsterdamse Bos eenpansgerechten maakt op een gasbrandertje en de romp en benen van zijn ex-vriendin Debby overal mee naartoe sleurt in zijn onooglijke tassen.

Gedreven door walging, haat en misprijzen kom ik met gemak een heel eind over die vreselijke brug bij Carré. Voor de Stopera moet hij remmen voor een tram. Ik rol losjes uit en op hem af en zodra de tram voorbij is passeer ik hem op z’n janboerenfluitjes. Heerlijk, bijna thuis.