Het laatste rondje

Caférubriek Stamgasten neemt afscheid

Vijf jaar lang ging journalist Gidi Heesakkers elke week naar een ander bruin café, om met een vaste gast over zijn (en soms haar) leven te praten. Deze zomer stopt ze met de rubriek Stamgasten op de Volkskrant-achterpagina Dag In Dag Uit, in ieder geval voor een tijdje. Ze blikt alvast terug op een dertien ontmoetingen die haar zijn bijgebleven.

RoelCafé les Vedettes

Ik denk nog geregeld aan kunstenaar Roel en zijn afkeer van leeftijdsgenoten. Hij omringde zich bijna elke avond met jonge mensen in café Les Vedettes in Bergen op Zoom, alles om een kabbelend leven te vermijden. ‘Dan verveel ik me dood. Tevredenheid leidt tot een zekere laksheid.’

Roel (54, in oktober 2014): ‘Een onbeantwoorde liefde is de beste broedgrond om kunst te maken. Het meisje en de dood. De ultieme liefde, de verafgoding van een vrouw en tevens de dreiging van de dood, eenzaamheid of teleurstelling. 'Mijn oorspronkelijke vrouw, de moeder van mijn twee kinderen, overleed na onze scheiding. Zij was mijn godin. Haar opvolgster heeft dat goddelijke overtroefd door afwijzend te zijn. Hoe meer je mij afwijst, hoe meer je mij prikkelt om door te willen. Ultiem aan haar was haar schoonheid en seksualiteit. Dat feestje heeft vijftien jaar geduurd.

‘Het doemscenario is dat ik me op een gegeven moment niet meer bij sprankelende, jonge mensen kan aansluiten’

‘De overtreffende trap heb ik gevonden, maar zij studeert in Groningen en is erg jong. Zij wijst mij helemáál voortdurend af en doet dat met wortel en al, dus ik ben alleen maar steenverliefd. Vervelend? Nee, nee, nee! Hartstikke leuk. Verliefd zijn op het onbereikbare is een verrijking van je leven. Het geeft veel energie. Een droom is vaak interessanter dan de realiteit. We hebben een afspraak: als zij 28 is en ik 38 gaan we trouwen. Maar zij is 24 en ik 54, dus dat gaat nooit gebeuren.

‘Ondanks mijn leeftijd word ik gedoogd door de 25-jarigen die hier komen. Ik hoef niet per se 65 te worden. Aan ouder worden en oudere mensen heb ik een hekel. Mensen van mijn leeftijd zijn niet van de bank te krijgen. Ik vind ze doods. Fantasieloos. Suf. Lelijk. Ietwat debiel. Jongeren hebben ambities en dromen die nog niet aan diggelen zijn. Ze zijn eigenwijzer. Ik hou van eigenwijze, arrogante mensen.

‘Het doemscenario is dat ik me op een gegeven moment niet meer bij sprankelende, jonge mensen kan aansluiten. Het ergste aan oud worden is geïsoleerd raken van het sprankelender leven.’

FransDe Gekeerde Kanis

Frans woont in het buurtschap Teckop, samen met twee broers. De een gaat elke zaterdag biljarten, de ander vertrekt naar de voetbalkantine en Frans fietst naar café De Gekeerde Kanis in Kanis. Gewoonten in het leven van alledag, daarover ging het vaak in Stamgasten, omdat het mijn lievelingsonderwerp is. Frans, de broers en die grote biefstuk, je ziet het voor je.

Frans (70, in juli 2017): ‘Ze noemen me Manus. Die bijnaam heb ik te danken aan de angst van mijn oudste broer voor Manus Olie, een beruchte inbreker. Als er vroeger iemand ziek was, werd bij ons thuis een bed in de woonkamer neergezet. Mijn broer had het aan zijn hart, en hij was panisch voor die Manus. Hij wilde per se boven slapen, in mijn kamer. Ik heb drie weken beneden gelegen.

‘Ik heb wel een paar keer lichte verkering gehad, maar meiden interesseerden me niet veel’

‘Een jaar of 13 was ik toen. Op mijn 14de ben ik in de bouw gaan werken, als betonijzervlechter, tot mijn 60ste. Ik woon samen met twee broers, in een zelfgebouwd huis in Teckop. Ik heb wel een paar keer lichte verkering gehad, maar meiden interesseerden me niet veel. Het is zo gelopen.

‘Onze vader en moeder woonden bij ons. Eerst stierf hij, later zij. Terwijl wij op ons werk waren, kreeg ze een hartstilstand. Ze is uit de wc gevallen, met haar hoofd op de plavuizen. Die tattoo op mijn arm heb ik zelf gezet. In het hart stond 'moeder', maar het is helemaal vervaagd. Stapelgek was ik op haar. 's Zaterdags gingen we altijd samen aan onze bar zitten - we hadden thuis een mooie, lekkere bar - en dan nam ze een bessie. Héérlijk vond ze dat.

‘Wonen met mijn broers gaat prima. Ik sta om 6 uur op, tegelijkertijd met de middelste. Na het ontbijt ga ik bij een particulier de beesten verzorgen. Drie pony's, zes schapen, kippies. Ik voer ze en zet ze buiten, zeven dagen per week. 's Avonds haal ik ze binnen. De rest van de dag werk ik in mijn tuin en ga ik mollen vangen. In heel Teckop vang ik mollen.

‘Vandaag is de jongste broer biljarten. De middelste staat in de voetbalkantine van Kockengen. De broer van wie ik de bijnaam Manus heb, komt elke zaterdag om 12 uur op bezoek. Twee biertjes drinkt hij dan, al ik weet niet hoeveel jaar.

‘We kunnen alle drie goed koken. We houden van barbecueën, alleen maar vis. Garnalen, wat salade en rommel erbij, een stuk kabeljauw. Na dit biertje ga ik naar huis. Ik heb vanmiddag een grote biefstuk gekocht. Die gaan we lekker samen opeten.’

RuudDe Keizer

Ruud hoort bij de inventaris, wist de nieuwe eigenaar van café De Keizer in Doorn. Vijftig jaar geleden dronk hij er zijn eerste biertje. ‘Ze dachten: als we dat jochie ook wat geven, kan zijn vader langer blijven.’

Ruud (65, in januari 2017): ‘Elke vrijdag moest ik mijn vader hier komen ophalen. Hij was boer. Dat biertje om de werkweek mee af te sluiten, moest moeders hem gunnen. Dat deed ze natuurlijk, want voor de rest zoop-ie nooit. Om half zes had ze het eten klaar. Nog steeds eet ik elke avond om half zes.

‘Ik ben van school gestuurd omdat ik de sportleraar zowat had verzopen in het schoolzwembad’

‘Wij waren van mindere komaf, dus ging ik een vak leren aan de technische school in Valkenheide. Het was een leuke tijd, geen goede tijd. Op die school zaten jongens die niet zo’n beste naam hadden. Er zaten erbij die er al een vermoord hadden. Ik was simpel opgevoed. Mijn vader zei: ‘Jongen, als je het met je klauwen niet kan winnen, dan ligt er altijd wel ergens een stuk hout.’ Ik ben van school gestuurd omdat ik de sportleraar zowat had verzopen in het schoolzwembad. De ouwelui moesten erbij komen. Mijn vader zei: ‘Het jochie heeft het goed gedaan.’

‘Zo ben ik opgevoed: je moet voor jezelf opkomen. Ik ben er niet trots op hoor, dat ik dat soort fratsen heb uitgehaald. Er is een tijd geweest dat ik niet meer te handhaven was. Ik heb zes maanden vastgezeten. In dit café leerde ik mannen kennen voor wie ik ontzag had. ‘Ruud, jochie', zeiden die, ‘je kan beter wat rustiger worden.’ De ouwe Pauk, een brandweerman, greep me geregeld in mijn nekvel.

‘Ik woon in bij mijn broer en mijn schoonzus, in de volksbuurt van Doorn. Ons huis kochten we toen mijn ouders allebei binnen drie maanden kwamen te overlijden. Ik was 20. Mijn jongste neef runt mijn glastechniekbedrijf sinds ik met pensioen ben. Als jongen was hij net zo moeilijk als ik. Hij heeft geen diploma in zijn zak, helemaal niks, maar werken kan hij.

‘Als je je vak goed leert, heb ik hem gezegd, dan snap je het na twintig jaar wel. Niemand maakt jou dan nog iets wijs. Een ambtenaar kent zijn boekje met regels van buiten, maar met je praktijkervaring weet jij allang wat er misgaat. Ik vind: als je ziet wat er misgaat en je kunt er later nog geld aan verdienen, dan moet je je smoel houden. Zo werkt het in Nederland.’

Bolle JanDe Singel

Op het reepje terras van café De Singel zaten kastelein Fred en een paar gasten te roepen naar marathonlopers die eigenlijk niet meer konden. Bolle Jan haalde bij wijze van warm onthaal een flesje Heineken voor mij uit de mand van zijn wagentje. ‘Hier meid.’

Bolle Jan (64, in juni 2018): ‘De Singel is ieder weekend mijn eindstation. Hiervandaan is het 5 minuten naar huis. De grootste mafketels komen in dit café, halve gestoorden, kakkers, maar ook van die lullenvangers, weet je wel, wijven die zo hoerig zijn als een krant. Die horen erbij. Iederéén hoort erbij, dat is het mooie.

‘Ik had een lieve vrouw, maar ik was niet trouw. Sinds de scheiding, al lang geleden, woon ik alleen. Ik ben een nachtdier. Vorige week zaterdag was ik om half drie al in de kroeg. Zondagmorgen om acht uur ging ik weg. Nee hoor, dan ben ik niet kapot lam. Ik heb maat zes keer XL, ruimte genoeg. Als ik mijn eerste biertje neem, zeg ik: ‘Jochie, zoek jij maar een lekker plekkie in het stadion, want het kan weleens héél druk worden.’

‘Mijn werk was mijn alles’

‘Ik ben altijd stevig geweest. Toen ik nog op de taxi werkte, was ik al bolle Jan. Ik ben 21 jaar chauffeur geweest.

‘Later zorgde ik bij de gemeente voor de verkeersafzettingen, tot ik in 2010 een ongeluk kreeg. Een jochie van 18, hij had net zijn rijbewijs, reed in de binnenstad met 140 kilometer per uur achter op mijn werkwagen. Ik had een groot bord achterop, 32 dranghekken, 35 grote pionnen; die bus was hartstikke zwaar beladen. Sindsdien kan ik niet meer lopen. Met krukken ga ik naar de wc. Hier is het pishuis op dezelfde verdieping, maar in veel cafés in de binnenstad is de wc beneden of boven. Als ik ergens anders zit en ik moet zeiken, dan ga ik even naar Fred. Maar ik moet eerlijk zeggen: ik had een pleurishekel aan lopen, hoor, schat. Ik reed overal met mijn bus naartoe. Dat kon ook, want ik had algehele verkeersontheffing in de stad.

‘Ik was altijd beschikbaar. Soms, als er 's nachts wat was gebeurd en er niemand anders kon komen, haalde de politie mij gewoon op uit de kroeg. De agent reed mij dan in mijn bus naar de afzetting. Ik vond het zó erg dat ik niet meer kon werken na dat ongeluk. Het eerste jaar zat ik echt in een dip. Mijn werk was mijn alles. Ik ga niet voor niets al mijn hele leven naar de kroeg. Leuk met mensen omgaan, is het belangrijkste dat er is.’

ErnstHoko

Zeker, de jonge mannen in het rookhok van café Hoko in Zegveld komen elke week. Maar kastelein Chris haalde een bidprentje tevoorschijn en zei: ‘Mijn enige échte stamgast is er niet meer.’ Wat hij over zijn band met Ernst vertelde, is wat mij betreft een ultieme ode aan de sociale functie van het dorpscafé.

Chris (51, in februari 2018): ‘Ernst was een man van middelbare leeftijd die geen contact met zijn familie had. Vanaf het moment dat mijn vrouw en ik het café runnen, sinds 2007, wandelde hij elke dag rond twee uur binnen. Dan ging het over voetbal, maar ook over zijn zoon en dochter, met wie hij vanaf hun 10de en 12de jaar geen contact meer had, op soms een telefoontje of een bericht per post na.

‘Een mannenkamer van 20 vierkante meter die verschrikkelijk was uitgeleefd’

‘Je gaat zo iemand in de gaten houden, hè. Als hij een paar dagen niet was geweest, ging ik bellen. ‘Joh, gaat alles goed met je, moet ik wat voor je regelen?’ Ernst woonde in een klein appartementje achter een bedrijf, een mannenkamer van 20 vierkante meter die verschrikkelijk was uitgeleefd. Er stond niets in, een kast, een stoel en een bed. Hij at goed, dronk thuis nooit. Sinas had hij in huis, meer niet. Hij was gezond, dachten we, tot hij na een bevolkingsonderzoek hoorde dat hij darmkanker had. Een half jaar later overleed hij.

‘Hij had mij gevraagd of ik zijn begrafenis op me wilde nemen. Ik vond dat vanzelfsprekend. Iemand moest het doen, en ik was degene die het dichtst bij hem stond. Hij wilde dat zijn kinderen pas achteraf in kennis werden gesteld, als alles achter de rug was, maar mijn vrouw en ik vonden dat zij de kans moesten krijgen hun vader nog te zien. Toen pas hoorden we hun kant van het verhaal. Waren ze maar eerder bij elkaar gekomen, ze wilden het allebei.

‘Het afscheid was in het café. Hij stond daar in het hoekie, er waren veertig mensen bij. Andere vaste gasten, de kinderen met aanhang, zijn broer en schoonzus, zijn ex-vriendin; mensen over wie we hadden gesproken, maar die ik niet eerder had gezien. We hebben Sandy van The Hollies gedraaid. Dat was zijn liedje, daar ging-ie altijd van huilen. Ik zette dat plaatje weleens expres op, zodat ik hem ermee kon pesten: ‘Zit je weer te janken, ouwe?’ We draaien het elke zaterdag sinds Ernst er niet meer is.

‘Hij was twintig jaar ouder dan ik, een stug mens, maar toch mijn vriend. Natuurlijk, hij was een alcoholist, maar het was zijn drang naar een gesprek en een sociale plek die de doorslag gaven zijn hart te openen. Hij is goed voor ons geweest en wij waren goed voor hem.’

FransDe Druif

‘Mooie zonnebril’, zei ik tegen Frans, op het terras van café De Druif in Amsterdam, en daar gingen we. Wat Frans met smaak vertelde over zijn avontuurlijke leven op Ibiza - kopstootje erbij - paste onmogelijk in één aflevering van de rubriek. Ik heb zijn telefoonnummer opgeslagen onder de naam Frans Sinatra.

Frans (72, in september 2015): ‘Een jaar of zes ben ik bedrijfsleider geweest van de Dirk-super-slijter, de grootste slijterij van Nederland. Elke dag voor negen uur stonden de gekken al voor de deur. Elke dag vulde ik de schappen aan die zij kwamen leeghalen. Moest ik dit nog dertig jaar doen?

‘In 1971 was ik voor het eerst op vakantie geweest naar Ibiza. In 1978, vlak voor mijn scheiding, zei mijn bijna ex-zwager: ‘Weet je wat, ik ga daar een surfschool beginnen.’ God, dacht ik, dat is leuk! Weet je wat, ik zeg mijn baan op en ik ga mee.

‘Ik heb van alles ontlopen in het leven, maar gelukkig vooral die vreselijke routine’

‘Uiteindelijk ging ik als eerste die kant op. Ik kende geen woord Spaans. Cerveza, chica, casa, dat was het wel. Op 17 maart 1979 kwam ik aan, met twee koffers. De enige die ik kende was Pepito, de eigenaar van het hostel waar ik sliep. Mijn zwager kwam een paar maanden later met de surfplanken en de hele klerezooi. Ik hielp hem alles op te bouwen en toen hij was geinstalleerd, had ik daar geen rol meer. Wel had ik nog wat geld van de Dirk, 2.000 euro. Dat ging hard. Godsamme zeg, hier een biertje, daar een biertje. Het was zó op.

‘Ik wilde niet terug naar Nederland, want ik had de smaak te pakken - ook wat betreft de vrouwen. Met een van hen, de Braziliaanse Silvia, ging ik taarten bakken op de hippiemarkt, Es Canar. Dat liep reuzegoed, tot anderen hetzelfde briljante idee kregen. Binnen een paar weken lag de hele handel op zijn kont.

‘Niet veel later ging Silvia terug naar Brazilië en reisde ik haar achterna. Ik vroeg haar vader, een kleine maffioso, bijna op mijn knieën of ik haar mocht trouwen. Dat mocht, zei die gluiperd. Maar uiteindelijk mocht het helemaal niet en keerde ik zonder meisje terug naar Ibiza. Godskolere, wat nu?

‘Toen duidelijk werd dat Silvia en ik niet konden trouwen, ging ik terug naar Ibiza. Na drie maanden verkering ben ik daar later getrouwd met een Duitse. Dan ben je toch gestoord? Maar ja, ik was verliefd. Tamara heette ze. En ze wilde ook een kind. Dat had ik natuurlijk nooit moeten doen, want even later gingen we alweer scheiden.

‘1984, het jaar van de scheiding, was mijn slechtste jaar. Mijn vader kwam naar het eiland. Hij had nog nooit gevlogen. Hij stierf naast mij in de auto. Ik zag hem wegtrekken. Er waren nog geen mobieltjes toen, dus ik moest terugrijden naar het stadje Santa Eulària. Godverdomme, wat een paniek. De dokter had spreekuur, de wachtkamer zat vol. ‘Naar die auto!’, brulde ik.

‘De dokter tilde de oogleden van mijn vader op en wist genoeg: ‘Está muerto.’ Pa had het in Holland altijd over zijn begrafenis. Uiteindelijk is hij begraven op Ibiza door mij, een stelletje bandieten en wat halve hippies.

‘Ik moest verder. Op het strand kwam ik de Duitse gitarist Freddy tegen. ‘Ik kan zingen’, zei ik hem. Ik kon Sinatra. My Way, Strangers in the Night. ‘Nou’, zei Freddy, ‘Dan gaan we het maar samen proberen.’ Het begon met een soort songfestival op het strand. Dat was zo'n geweldig succes dat we ermee doorgingen.

‘Engelsen snappen Frans niet, en omdat ik toch al Sinatra zong noemde ik mezelf maar Frankie. Freddy en Frankie speelden op het strand, in hotels, resorts. Freddy was af en toe zo bezopen dat hij zó de boom inklom met zijn gitaar. Vier jaar was het reuze leuk en verdienden we genoeg om van te leven. Toen ging Freddy terug naar Duitsland. Hij had huwelijksproblemen. Ik bleef achter. Jezus, dacht ik, wat nu weer?

‘Ik ben in mijn eentje verder gegaan, als zanger Frankie. Buiten het seizoen oefende ik nieuwe nummers en speelde ik tuinman. Freddy kwam af en toe half gescheiden - dat wist je nooit met hem - terug naar Ibiza. Dan zongen we weer samen.

‘Later raakte ik bevriend met Peter Kent, van het nummer It's A Real Good Feeling. Op een dag had-ie een lied voor me. Of nou ja, hij had de melodie en een titel: I don't like work. Ik moest zelf de tekst schrijven. Na twee dagen kloten op het strand dacht ik: weet je wat, ik ga gewoon twee flessen wijn drinken. Klok klok klok, in tien minuten had ik het hele lied.’

Begint te zingen: ‘My lady laying in the sun / I have no trouble, only fun / Let's face it: I feel free and fine / I don't like work. I'm looking at the deep blue sea / I have some girls who care for me / I'm sure that you will all agree / I don't like work.’

‘Peter en ik gingen het nummer opnemen bij Polydor in München. Alles voor elkaar, zei hij, maar eenmaal in Duitsland bleek er niks voor elkaar. Van ellende moest ik daar blijven. Om geld te verdienen maakte ik 's nachts de Burger King schoon. Peter heeft mijn ticket terug naar Ibiza betaald.

‘Daar was ik op een gegeven moment zo'n alcoholist dat mijn vrienden me naar de dokter sleepten. ‘Nog twee weken, dan ben je dood’, zei die. Ik lachen, maar er viel niets te lachen. Ik stopte met drinken en ben uit armoe terug naar Amsterdam gegaan.

‘Om bezit geef ik geen moer. Je kunt het toch niet meenemen. Het is het avontuur dat mij heeft verrijkt. Ik mis Ibiza vreselijk. Het slaat nergens op wat ik daar allemaal heb gedaan, maar ik kan er úren over vertellen. Ik heb van alles ontlopen in het leven, maar gelukkig vooral die vreselijke routine.’

PiaDerat

De man-vrouwverhouding is in de meeste bruine cafés compleet zoek, dus ook in mijn rubriek. Pia zat met twee vrienden in het Utrechtse café Derat, bij haar om de hoek. Ze waren net op bezoek geweest bij haar man, die sinds een tijdje in het naastgelegen verzorgingshuis woonde.

Pia (56, in oktober 2016): ‘Frits kreeg zijn eerste herseninfarct toen we op vakantie waren, op de Canarische Eilanden. Hij lag in het ziekenhuis, ik zat alleen in ons appartement. Toen Frits naar huis mocht, hadden we nog elf dagen. We zijn gebleven, onze laatste vakantie. Wat we deden? Ha, wat we altijd deden: samen naar de kroeg.

‘We hebben elkaar ook ontmoet in het café. Ik droeg iets wat hij raar vond. Een militair jasje, dat was toen de mode. ‘Je hebt een jas aan van een kapitein en een broek van een generaal. Dat kan helemaal niet’, zoiets zei-ie. Wat een lulhannes, dacht ik, wat een eikel. Maar het triggerde wel dat hij een bekkie had.

‘In het begin hadden we constant ruzie. Ik denk dat die strijd onze redding is geweest: dat hadden we alvast gehad. Met die ruzies konden we elkaar uitdagen: jij bent soms een eikel, jij bent soms een trut, zo is het leven, dus wat gaan we ermee doen? We gingen met elkaar verder, en het gaat al 35 jaar goed.

‘Ik wil niet met een zwaar gemoed vertrekken’

‘Tot anderhalf jaar geleden werkte ik fulltime als systeembeheerder. Frits was huisman. Hij ging elke dag naar het café, van vier tot zes. Helemaal prima, nooit een probleem. Dat hij na vier herseninfarcten rechtszijdig verlamd is, dat is wel een probleem. Geestelijk is hij er gelukkig nog helemaal bij. Hij woont in het Bartholomeus Gasthuis. Ik heb rigoureuze maatregelen genomen en het hele huis laten schilderen, omdat ik er niet graag meer kwam. Gifgroen in de keuken, olijfgroen in de huiskamer. Alleen thuis is niet best, maar het heft in eigen hand nemen gaf een goed gevoel: ik kan dit handelen.

‘Twee keer per dag ga ik naar Frits. We drinken koffie en lezen samen de krant. Frits is een kei in cryptogrammen en een enorme James Joyce-fan. Ulysses is zijn bijbel. Vrijdagavond kaarten we, zaterdagavond zitten we samen op de bank. Hij houdt de humor. Toen hij net in het verpleeghuis woonde, heb ik tegen hem gezegd: ‘Ik zwaai goeiedag als ik wegga en ik eis dat je terugzwaait.’ Ik wil niet met een zwaar gemoed vertrekken. Hij moet zwaaien. En zo gaat het nu.’

GeertHet Weerbericht

Op de laatste dag van 2016 stapte ik rond een uur of vijf binnen bij café Het Weerbericht in Utrecht. Het was er leeg, op vier mannen na. Geert had oliebollen gebakken voor zijn barvrienden en gastvrouw Sil. Sinds die gezellige avond kom ik vaker bij Het Weerbericht. Toen bleek dat Geert in het voorjaar van 2017 niet op vakantie kon naar Spanje – hij gleed uit in de badkamer, met alle lelijke gevolgen van dien – spraken we af dat mijn vriend en ik bij hem zouden komen eten. Ieder een fles witte wijn, gamba’s, zalmmootjes uit de oven en als toetje Grand Marnier. Geen sinaasappelbloesem, wel gezellig.

Geert (73, in december 2016): ‘Deze meneer hier, Eduard, heeft een zoon. Die heb ik als 3-jarige uit het water gehaald. Ik was de auto van een kameraad aan het wassen toen ik een vrachtwagenchauffeur hoorde roepen: ‘Kom, kom, kom!’ Dit is niks meer, dacht ik, toen ik met het jochie uit de Grift kwam. Hij gaf geen teken van leven. Pas toen ik op zijn buik drukte, kwamen er golven water uit. Gelukkig.

‘Ik woon tegenwoordig in Lunetten, maar ik haal mijn aardappels nog altijd in de Goedestraat, bij Ganseman. Eduard zit als het lekker weer is buiten, op het bankje voor zijn huis, tegenover de aardappelboer. Laatst waren we in gesprek toen er een man aankwam. ‘Is dat nou de zoon die ik gered heb?’, vroeg ik. ‘Nee’, zei Eduard, ‘die is het niet. Maar je moet zaterdag een keer mee naar Het Weerbericht gaan. Daar zitten wij altijd.’ Ik beloofde langs te komen als ik tijd had.

‘De ene week kom ik hier, de andere week ga ik naar het woonzorgcentrum in Tuindorp-Oost. Ik zat daar een tijdje omdat ik iets aan mijn knie had. 'Zien we je nou nooit meer?', was het toen ik wegging. Om de week bak ik een taart, die we daar met een ploegje van tien, twaalf man opeten.

‘De geur van de bloesem, dat moet wel zoiets fantastisch wezen’

‘Het was een goed jaar. Ik kon weer autorijden. In het verleden heb ik drie hartinfarcten en een openhartoperatie gehad. Daar ben ik goed doorheen gerold, maar ik bleef last houden van ritmestoornissen. Ik mocht wel autorijden, maar ik durfde niet. Je zal iemand aanrijden! Mijn spiksplinternieuwe Ford Fiesta stond al die tijd voor de deur. Ik heb een ICD en ablatie gehad. De stoornissen zijn nu over.

‘Via de Franse kust ben ik naar Spanje gereden, met een Paradiso vouwwagen achter de Escort. Zo gingen mijn vrouw en ik vroeger op vakantie – we zijn negen jaar geleden gescheiden. Héérlijk was het. Op een camping bij Rosas ontmoette ik Johan, een Belg. Die was zo gezellig dat ik Valencia niet meer heb gehaald. In 2017 wil ik er alsnog heen, naar de sinaasappelbomen. De geur van de bloesem, dat moet wel zoiets fantastisch wezen. Dat wil ik meemaken.’

JetHotel van der Werff

Jet belandde 48 jaar geleden met een vriend op Schiermonnikoog. Na zijn dood bleef ze houden van het eiland en van de ochtenden in het nostalgische café van Hotel van der Werff, waar ze me deze bewuste morgen een beetje bozig aankeek toen ze binnenkwam. Bleek dat ik haar vaste tafel bezet hield. Ik heb het goedgemaakt met een Claercampster Cloosterbitter.

Jet (73, in maart 2018): ‘Ik woon hier niet, ik bén hier. Wonen is het enige wat ik niet doe op Schiermonnikoog. Ik heb een huurflatje in Steenwijk, maar ik breng veel tijd door in mijn recreatiewoning. In de weken dat ik op het eiland ben, zit ik elke ochtend tussen tien en half twaalf aan deze tafel. Ik drink een bakje koffie, nog een bakje koffie en dan een Claercampster Cloosterbitter. Die borrel drink ik alleen hier. In Steenwijk dénk ik er niet eens aan!

‘Ik straal levenslust uit, maar denk dat ik het vroeger meer voelde’

‘Daar voel ik me volstrekt anders thuis dan hier. Eigenlijk heb ik twee levens. Ik fiets een eindje en ben helemaal los van de wal. Ik ben vreselijk graag op mezelf. O, héérlijk. Niemand die mij hier op de vingers kijkt. Maar in Steenwijk heb ik vrienden wonen die ik ook weleens wil zien. En er is een winkelstraat. Niet dat ik daar de hele dag loop te shoppen, maar het is leuk er een te hebben. Je komt weer eens andere bekenden tegen. Ze sterven langzamerhand uit, die bekenden. Iedereen sterft uit, dat heb je nou eenmaal op mijn leeftijd.

‘Als je 60 bent, begint de ellende. Ik heb weinig verwachtingen, maar ik hoopte op die leeftijd dat ik hier op mijn 73ste nog zou komen. Op en neer reizen naar het eiland houdt mij in beweging, terwijl ik op het ogenblik niet vooruit te branden ben. Dat zit in mijn kop, maar komt ook door mijn lijf. Ik wandelde altijd het hele eiland af, maar dat lukt niet meer door artrose.

‘Vanavond ga ik naar een klassiek concert en vanmiddag ga ik lezen en puzzelen, het is me veel te koud om naar buiten te gaan. Het waait als de hel, man! Ik moet hoog nodig opruimen, maar dat doe ik niet graag. In het huishouden had ik vroeger al geen zin, maar toen deed ik het gewoon. Koken vind ik ook niks, ik kook omdat het moet.' Lacht: 'Ik doe eigenlijk alles omdat het moet. Ik straal levenslust uit, maar denk dat ik het vroeger meer voelde. Laat ik het zo zeggen: ik heb geen zin, maar ook geen tegenzin. Ik ben behept met een behoorlijke hoeveelheid zelfspot. Met humor afstand kunnen nemen van jezelf houdt een mens op de been. Als ik met die blik om me heen kijk, zie ik dat ik niet moet zitten zeuren.’

RinusHet Zeemanshuis

Geen zeeman meer te bekennen in Het Zeemanshuis, een ouderwets café aan de visafslag van Scheveningen dat je maar net moet weten te vinden. Maar het genieten begon al toen kastelein Dick vertelde dat zijn hond Dicky heet. Voor jack russell Sjaak van stamgast Rinus staat altijd een mandje klaar.

Rinus (65, in januari 2019): ‘Als ik een hond neem, dan ga ik naar het asiel en neem ik de hond die er het langst zit. Sjaak at het halve bankstel op, maar het is zó'n hond hoor. Mijn gabbertje, hij kan niet alleen thuisblijven. En hij gaat goed samen met Dicky, de hond van Dick.

‘Ik was 14, zij 9. Ik viel toen al op haar en zij op mij, maar ja, dat werkt op die leeftijd nog niet’

‘Dick, de eigenaar van Het Zeemanshuis, heb ik tien jaar geleden leren kennen in het ziekenhuis. We lagen in een deuk daar, in de therapiezaal. Hij was in bonken gevallen en aan het revalideren, mijn vrouw had een hersenbloeding gehad. Ze zit in een rolstoel, haar rechterhelft doet het niet en ze heeft afasie.

‘Ik ken haar al vanaf mijn jeugd, uit de speeltuin op het Oranjeplein in de Schilderswijk. Ik was 14, zij 9. Ik viel toen al op haar en zij op mij, maar ja, dat werkt op die leeftijd nog niet. Ik ben twee keer getrouwd geweest, daarna heb ik nog twee lange relaties gehad. De langste relatie was met de moeder van mijn kind, met haar ben ik zeventien jaar omgegaan. Ook een jaartje niet, toen zat ik in de bajes. Dat bracht een hoop rust.

‘Ik werkte als sporthalbeheerder en was elf jaar geleden zwembadmedewerker bij de gemeente Den Haag. En ineens zag ik haar, in de restauratie van het zwembad. Zij vrij, ik vrij, dus ik was gelijk een man met een missie. En ik heb haar niet meer losgelaten. Het moest zo wezen. Je komt elkaar na zoveel jaar tegen, eindelijk samen, en negen maanden later krijgt ze die hersenbloeding. Dat is verschrikkelijk, echt verschrikkelijk. Toen het gebeurde was zij thuis, en ik was, weet ik veel, ik geloof chinees halen.

‘Ze ging altijd graag naar Amsterdam, die kleine, dansen in een kooi. Dat vond ze te gek. Ze was ook een kroegtijger, maar ik denk dat het vier jaar geleden is dat ze voor het laatst mee naar Het Zeemanshuis ging. Ze wil niet meer. Ik heb een grote bek, maar het is best moeilijk hoor. Gelukkig hebben we humor samen, anders trek je dit niet. Maar ze is niet voor niets mijn vijfde vrouw. Ik weet wat ik heb.’

Peter't Pötterke

In café 't Pötterke in Maastricht houden de stamgasten van een pesterijtje, vertelde Peter. ‘We noemen de kastelein een 'grieniezer', Limburgs voor brompot of huilebalk. ‘We doen er alles aan om hem aan het lachen te maken.’

Peter (68, in augustus 2016: ‘Ik heb altijd gevaren op de koopvaardij. Ik begon als ketelbinkie. 14 jaar was ik toen ik mijn eerste reis maakte naar mijn toekomstdroom, India. Het was niet gemakkelijk geweest om op dat schip te komen. Ik kwam uit een gezin met dertien kinderen. Mijn moeder wilde het niet, mijn vader wilde het niet, maar mijn oma zei: ‘Dat moet je doen jongen. Jij wilt dit, dus je gaat.’

‘In die tijd was je tot je 14de leerplichtig. In het geheim heeft mijn oma me met van alles geholpen. Ik moest naar Rotterdam voor een keuring, naar een oogarts, ik moest een monsterboekje hebben. Mijn ouders mochten er niks van weten. De dag van vertrek was spannend. Ik heb mijn koffer gepakt - mijn oma had ondergoed gekocht en noem maar op - en ik ben naar Rotterdam gegaan.

‘Geen gezeik, dat is het leven waarvoor ik heb gekozen’

‘Mijn moeder meende dat ik naar school was. 's Avonds belde ze naar mijn oma. ‘Peter is nog niet thuis’, zei ze. ‘Normaal komt hij na school altijd eerst even binnenwaaien.’ Mijn oma zei: ‘Hij komt niet meer binnenwaaien. Hij zit lekker op zee.’ Mijn moeder snapte er niets van. ‘Hoe kan hij op zee zijn? Hij heeft geen paspoort, hij heeft niks.’ Ze was boos, maar oma was de baas. Ik zal nooit vergeten hoe zij en mijn tante stiekem friet voor ons gingen bakken. Dan schilden ze 17 kilo aardappelen en haalden ze paardenvlees om zoervleis te maken. Ook dat mocht mijn keurige moeder niet weten, want ze vond dat friet bakken te veel rotzooi op-leverde. Mijn oma is altijd ondeugend gebleven, tot haar dood.

‘Geen gezeik, dat is het leven waarvoor ik heb gekozen. Een relatie heeft mij nooit geïnteresseerd. Ik heb wel een vriendin en een vriend gehad, maar het schoot allebei niet op. Ik doe precies waar ik zin in heb, net als mijn oma vroeger. Vanavond komt er een broer eten. Snijbonen, aardappeltjes erbij, stroganoffsaus, varkenslapjes en ijs toe. Mijn tien broers en zussen leven nog. Ze waren heel trots toen ik ging varen. De manier waarop ik het geregeld had, vonden ze nog het mooist. Hadden wij dat ook maar gedaan, zeiden ze.’

JanDe Viersprong

Jan uit Batenburg is filosoof, theatermaker, koster en stamgast van De Viersprong, waar één kruk bezet wordt gehouden door een krielkip. Zoals wel meer Batenburgers eet Jan elke zondag pizza, want dan komt de pizzamobiel van Francesco naar het pizzerialoze dorp in het Land van Maas en Waal. Het duurt even voor de pizza’s klaar zijn, maar je mag tijdens het wachten zoveel wijn drinken als je wilt.

Jan (76, in december 2015): ‘Ik ga bij voorkeur donderdagavond om elf uur naar de kroeg. Dan weet ik zeker dat ik niet te lang blijf, want rond middernacht moet-ie dicht. Ik kan niet lang in de kroeg zitten. Ik ben wat onrustig van aard. Bovendien ga ik dan te veel drinken. Met mijn kroegvriend heb ik het vaak over het dorp. Er moet een nieuwe bestemming worden gezocht voor de katholieke kerk hier, die gaat dicht.

‘Er is mijns inziens veel quasi-aardigheid’

Van origine ben ik Nederlands-hervormd, maar ik vind mezelf agnost of atheïst. Ik ben filosoof en afgestudeerd bij Paul van Tongeren, ethicus aan de Radboud Universiteit. Deze maand nam hij afscheid met een college dat 'Dankbaar?' heette. Daarin vraagt hij zich af hoe het moet met dankbaarheid als God dood is, zoals Nietzsche zegt. Tot wie moeten wij onze dankbaarheid nu richten?

‘Ik geloof dat alles wat wij doen begint bij eigenbelang. Dat een ander het aardig, leuk en lekker vindt wat we doen, is meegenomen. Mensen schrikken ervan als je dat zegt, want het is veel aardiger om anderen voorop te stellen. Er is mijns inziens veel quasi-aardigheid.

‘In de kroeg worden wereldproblemen met twee zinnen opgelost. Dat vind ik prima, want daar is de kroeg voor. Maar het belangrijkste wat de filosofie mij heeft bijgebracht, is dat je je oordelen moet uitstellen. Dat past mij wel. Dissensus vind ik veel zinvoller dan consensus, omdat het uitnodigt tot reflecteren.

‘Uiteindelijk is filosofie: zoeken naar waarheid vanuit het besef dat je de waarheid niet gaat vinden. Je kunt zeggen: wat doe je jezelf aan, als het toch geen zin heeft? Daar vind ik de zin in: in het tóch blijven zoeken. Terwijl je een poging doet, voeg je iets toe. Elke vraag is een aanleiding tot vervolgvragen.

‘Ik heb in 1944 polio gehad. Toen was ik bijna dood. Ik was 4, maar die angstkoortsdromen herinner ik me nog goed. Mijn ouders hielden in die tijd een joods gezin verborgen in de kerk. De man in kwestie was arts. Mijn vader haalde hem er 's nachts bij. Hij stelde vast dat ik die enge ziekte had en heeft toen op enigerlei wijze serum kunnen krijgen bij een geallieerde legerarts. Ik weet nog dat ik bij mijn moeder op schoot zit en een spuit krijg. Dat is een zinvolle ingreep geweest, want er liggen hier op het kerkhof wel zes kindjes uit die tijd.

‘In die periode, terwijl mijn ouders ook nog op zolder drie joden een schuilplaats boden, moet de angst door het huis gegierd hebben. Ook voor mij als klein jongetje zal het merkbaar zijn geweest. Nu ik ouder ben, overvallen mij soms onbestemde angsten, die misschien in 1944 ontstaan zijn en nog steeds hun invloed hebben.

‘In mijn jeugd werd voor waar verteld dat de wereld in zes dagen geschapen is. Op den duur zie je zelf wel in dat dat godsonmogelijk is. Het christelijke geloof biedt de zekerheid dat het hier niet allemaal zo geweldig van belang is, maar dat het ons straks vergoed zal worden. Ik weet niet of God mij draagt en ook niet of hij me niet draagt.

‘Ik voel me meer thuis bij Henk van der Ent, die een boek over schijnzekerheden schreef met als titel De moed om niet te schuilen. Als we het hier in dit leven een beetje aardig met elkaar kunnen rooien, nieuwsgierig zijn naar elkaar en onze vooroordelen uitstellen, dan zijn we al een heel eind. Dat er nu eenmaal veel onzekerheid is, moeten we voor lief nemen. Ik weet hét niet, en ik voel me daar tamelijk goed bij.’

JanVan Wegen

Jan was de tweede stamgast die ik sprak, en aan wiens andere routine – elke dag kijken naar de verbouwing van het Utrechtse stationsgebied – ik later nog een groot verhaal in de Volkskrant heb gewijd. Jan is stamgast van het schitterende café Van Wegen, in de straat van mijn eerste studentenhuis. Er ligt tapijt en het bier wordt door kastelein Nico in twee fases getapt.

Jan (67, in juni 2014): ‘Laat ik één ding voorop stellen: dit is een café, geen kroeg. Er staan geen barkrukken en er wordt nooit muziek gedraaid, behalve met Koningsnacht. Dan is het stampvol en zingt iedereen precies om twaalf uur 's nachts het Wilhelmus mee.

‘Op andere dagen is het een vast happie wat hier zit, vooral oudere mensen die gesteld zijn op een praatje en een van de beste glaasjes bier van Utrecht. En haal je vinger eens over de tafel; zo proper is het nergens. Als je vloekt word je eruit gezet. Sommige jongelui kunnen niet anders dan schelden, de k's liggen voorin in de mond bij die knapen. Doe eens effe normaal joh, denk ik als ik dat hoor.

‘Ze is mijn ex-vrouw, maar ik praat nog gewoon over mijn vrouw’

‘Ik kom twee keer per week, op zaterdag en zondag. Mijn vrouw ging altijd graag mee, omdat je hier niet van die vervelende dronken mannetjes hebt. Een paar jaar geleden zijn we gescheiden, ongeveer toen ik met pensioen ging. Ze is mijn ex-vrouw, maar ik praat nog gewoon over mijn vrouw. Er was geen ander in het spel, geen mishandeling. Het ging gewoon niet meer, al kwam het vooral van haar.

‘We wonen nu 250 meter van elkaar vandaan. Ik vind er niks aan, alleen is maar alleen. Bijna elke dag ontbijt ik voor een euro bij de Hema en wandel ik door de stad. Doordeweeks drink ik niet. Ik zou hier ook niet elke dag willen zitten hoor. Waar moet je het dan over hebben?

‘Elke dinsdag komt mijn vrouw de ramen zemen en koken, genoeg voor woensdag en donderdag. Je kan beter een koe leren praten dan mij leren koken, dus de andere dagen eet ik brood of een kant-en-klaarmaaltijd. Als ze weggaat neemt ze de fijne was mee.

‘Dat ze een vinger aan de pols houdt is hartstikke fijn. Ze denkt vast: als ik hem loslaat, komt er niks van hem terecht. Ik ben bang dat ze gelijk heeft.’