Direct naar artikelinhoud
InterviewKinderombudsman Margrite Kalverboer

Kinderombudsman Kalverboer: ‘IS-kinderen terughalen is een risico, maar niets doen is nog riskanter’

Wat te doen met Zwarte Piet? En met de Nederlandse kinderen in IS-gebied? Netelige kwesties genoeg, voor Kinderombudsman Margrite Kalverboer. De bedreigingen neemt ze voor lief.

Margrite Kalverboer: ‘Als Kinderombudsman kom ik op voor alle kinderen.’Beeld Katja Poelwijk

Het zou weer een dag van verwensingen worden, wist Margrite Kalverboer, toen ze vorige week dinsdag een brief schreef aan minister Grapperhaus van Justitie. Zorg goed voor de Nederlandse IS-kinderen in Syrië, schreef ze, probeer ze terug te halen naar Nederland. En inderdaad, Twitter ging meteen los: ‘NSB’er Kalverboer, een Nederland hatende landverraadster.’ Of: ‘Kalverboer, onthoud die naam als zo’n kind een aanslag pleegt.’

‘Ja, ik zie tegen zo’n dag op’, zegt Margrite Kalverboer (58), in haar kantoor in Den Haag. ‘Maar het zijn de familieleden van de kinderen die me gevraagd hebben deze zaak te onderzoeken. Dan kan ik niet denken: het is niet goed voor mijn populariteit, we doen maar even of we deze klacht niet hebben ontvangen.’

Het is niet altijd eenvoudig om Kinderombudsman te zijn, in deze gepolariseerde tijden. Tenminste, zodra je het hebt over kinderen van vluchtelingen en migranten, of over Zwarte Piet. Toen Kalverboer in 2016 aantrad als Kinderombudsman, was Piet haar eerste grote onderwerp. Toen ze stelde dat Zwarte Piet bijdroeg aan pesten, discriminatie en uitsluiting, kon ze meteen aangifte doen, nadat zij tientallen malen met de dood was bedreigd of een ernstige ziekte was toegewenst. De toon was gezet.

‘Als Kinderombudsman kom ik op voor alle kinderen’, zegt Kalverboer. ‘Ook voor kinderen in de jeugdzorg, kinderen die in armoede leven of hoogbegaafde kinderen die in de knel zitten. Daar hoor je nooit iets over. Maar zodra ik op precies dezelfde manier opkom voor ­kinderen die naar Nederland zijn gevlucht, ben ik meteen een actievoerder.’

Het lot van de naar schatting 145 ­Nederlandse IS-kinderen in Syrië is een ­netelige kwestie. Sinds de val van het kalifaat verblijven ze in kampen, bewaakt door Syrische Koerden. Als we ­afgaan op de schaarse informatie die naar buiten komt, is de situatie er ­erbarmelijk. Eenderde van deze kinderen is uit Nederland meegenomen door hun ouders, tweederde is in het kalifaat geboren. Meer dan de helft is jonger dan 4 jaar.

Het terughalen van deze ‘welpen van het kalifaat’ is niet zonder risico’s. Maar niets doen is riskanter, zegt Kalverboer. De kinderen verdwijnen uit beeld, groeien waarschijnlijk op in een jihadistisch milieu en kunnen dan alsnog naar Nederland komen om aanslagen te plegen. Vooral de jongste kinderen kunnen beter opgehaald worden, voordat ze ­totaal geïndoctrineerd zijn met een ­gewelddadige ideologie, stelde ook de Nationale Coördinator Terrorisme­bestrijding en Veiligheid in een analyse uit december.

Kalverboer: ‘Iedereen zegt nu: de Kinderombudsman wil die kinderen terughalen. Maar ik heb gezegd: er moet goed voor deze kinderen gezorgd worden. Dat vind ik belangrijk, en dan kan het me ­eigenlijk niet eens zoveel schelen of ze daar zitten of naar Nederland komen.’

Maar u zegt ook dat de regering ­actief moet proberen om de kinderen naar Nederland te halen. Bovendien betekent goede zorg toch dat ze naar Nederland moeten komen?

‘Niet per definitie. Als die kinderen het daar goed hebben, als er iets van scholing en begeleiding is, als War Child ze bijvoorbeeld ondersteunt, dan hoeven ze van mij niet direct hiernaartoe te ­komen.’

Haal je met IS-kinderen geen tijdbommen in huis?

‘Als je niets doet, als je ze daar gewoon laat zitten, dan weet je dat er een scheefgroei in hun ontwikkeling zal ontstaan. En het zijn kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben of aanspraak kunnen maken op het Nederlanderschap. Ooit zullen ze daar gebruik van maken, want geen enkel ander land zit op ze te wachten. En je kunt ze bij de grens niet tegenhouden. Waar hebben wij als ­Nederland dan het meest aan? Aan  kinderen die zo goed mogelijk zijn op­gegroeid, zodat ze zich zo goed mogelijk kunnen voegen in de Nederlandse ­samenleving. Ik kijk niet alleen naar het belang van de IS-kinderen, maar ook naar dat van alle kinderen in Nederland. Voor de veiligheid is het uiteindelijk het best dat je weet wanneer deze kinderen komen, dat je ze begeleidt, dat je ze laat opgroeien op een plek waarvan je weet dat ze niet aan kwalijke invloeden blootstaan.’

Maar kun je ze wel afschermen van radicale invloeden?

‘Er ligt een heel plan. De Raad voor de Kinderbescherming weet om welke ­kinderen het gaat. Er zijn goede pleeggezinnen. We kunnen de kinderen volgen. Wij hebben in Nederland de meest geavanceerde volgsystemen.’

Maar u constateert in uw werk zelf dat er ook heel wat misgaat in de jeugdzorg. Het blijkt heel moeilijk om mensen te deradicaliseren.

‘Voor volwassenen geloof ik dat zeker. Maar we hebben het nu over kinderen, meer dan 50 procent is jonger dan 4 jaar. Vandaar mijn appèl: doe nú iets. De eerste duizend dagen zijn ontzettend ­belangrijk voor een kind.

‘We kunnen zulke kinderen begeleiden. Toen ik in de justitiële jeugdinrichting Het Poortje werkte, kregen we een kind van 8, 9 jaar uit Angola. Hij was kindsoldaat geweest en had gruwelijke dingen gedaan en meegemaakt. Wij ­kregen hem binnen als een gevaar voor de samenleving. Elke keer als iemand in zijn buurt kwam, voelde hij zich aan­gevallen. Soms pakte hij een mes uit de keukenla. Er was een groepsleider die merkte: het enige waarmee ik dit kind rustig krijg, is als ik zijn hand vastpak en met hem ga lopen. Ze heeft eindeloos met dat kind over de binnenplaats gelopen. Maar we merkten dat hij opknapte en zich veilig ging voelen. Dat is alweer lang geleden en de deskundigheid over dit soort kinderen is sindsdien enorm toegenomen.’

Margrite Kalverboer, Kinderombudsman.Beeld Sanne de Wilde

Moet je geradicaliseerde moeders dan ook terughalen?

‘Niet per definitie. Je moet kijken wat in het belang van het kind is. Als een ouder hier in ­Nederland heel kwalijke denkbeelden heeft en zijn kind daarmee vergiftigt, dan kan de Raad voor de Kinderbescherming zeggen: we zoeken een ­veiliger plek voor het kind. Zo moet je hier ook naar kijken. Is het in het belang van het kind dat het samen met zijn moeder hiernaartoe komt? Of kan het beter alleen komen en worden opgevangen door opa’s en oma’s, ooms en tantes of wie dan ook die het kind weer perspectief kan geven?’

Veel mensen zeggen: het is jammer voor die kinderen, maar hun ouders hebben zich aangesloten bij een verderfelijk regime. Laat ze maar lekker zitten.

‘Als ouders niet goed voor hun kinderen kunnen zorgen, heeft de overheid een zorgplicht. Dat staat in het Kinderrechtenverdrag. Als we het daar niet mee eens zijn, moeten we ons niet aan dat verdrag verbinden. Maar zolang dat ­verdrag geldt, wijs ik daarop.

‘In Nederland komen kinderen ook in moeilijkheden door verkeerde keuzes van ouders. Als een vader of moeder naar de gevangenis gaat, heeft dat een enorme impact op een kind. Zeggen we dan ook: we helpen jou niet, omdat jouw vader of moeder iets heel verkeerds heeft gedaan?’

Margrite Kalverboer heeft haar professionele leven aan kinderen gewijd. Vaak besluit ze haar antwoorden met een verhaal over een kind dat ze ooit heeft ontmoet. Over een meisje dat vanaf haar 12de in een papiercontainer woonde en waar thuis de drugs van haar ouders op tafel lagen, over kinderen in de justitiële jeugdinrichting Het Poortje die smeekten of ze iets langer konden blijven, want in de inrichting werd hun verjaardag gevierd en thuis niet.

Er zijn veel kinderen die tekort­komen, zegt ze. Onlangs hield ze een kinderrechtentour door Nederland, waarvoor ze 80 kinderen sprak. Daarnaast vulden 1.700 kinderen een uitgebreide vragenlijst in. Met 90 procent van de Nederlandse kinderen gaat het goed, maar met 10 procent veel minder. Ze lijden onder armoede, vechtscheidingen, verwaarlozing, mishandeling en andere problemen.

Waar komt uw motivatie voor ­kinderen vandaan?

‘Ik kom uit een pedagogisch nest. Mijn opa was hoofd van de school, mijn vader was een onderwijzer die uiteindelijk wetenschapper werd. Na de middelbare school twijfelde ik tussen kunst, rechten en pedagogiek. Rechten, dat werd geassocieerd met het corps, met Vindicat. Ik heb thuis niet eens gezegd dat ik rechten overwoog. Ik dacht: dat valt niet goed. Ik was vreselijk braaf.

‘Uiteindelijk ben ik pedagogiek gaan studeren. De aanleiding was een casus. Na mijn middelbare school heb ik een tijdje vrijwilligerswerk gedaan op een school voor ­autistische kin­deren in Engeland. Daar was een jongetje dat zwaar ­autistisch was, een headbanger die voortdurend zijn hoofd kapotbonkte. Tijdens een stafvergadering suggereerde iemand: weet je wat, we zetten hem een helmpje op, dan kan hij zichzelf niet beschadigen. Toen zei de directeur: dat gaan we niet doen, want dat is slecht voor het ­aanzien van de school. Als hij buiten de school komt, lijkt het alsof we dat kind niet kunnen behandelen. Hij zei: we hangen hem in een net aan het plafond, dan kan hij af en toe op zichzelf zijn, zonder zichzelf te beschadigen. Ik heb toen niets gezegd, want de cultuur was heel hiërarchisch en ik was de jongste bediende. Maar ik dacht: dit moet toch anders kunnen. Toen ben ik pedagogiek gaan studeren, dat was mijn drive.

‘Ik denk dat ik van huis uit een sterk rechtvaardigheidsgevoel heb mee­gekregen, meer nog van mijn moeder dan van mijn vader. Mijn ­vader was een wetenschapper, die kon heel goed kaderen. Mijn moeder had zo’n pure intuïtie waarmee ze opkwam voor het goede. In de oorlog ging zij met koffers aardappelen naar het westen. Boven op de aardappelen had ze een bijbel ­gelegd, voor het geval de Duitsers de koffers controleerden. Eén keer hadden Duitse sol­daten de sinaasappels afgepakt die bestemd ­waren voor haar broertjes, die longontsteking hadden. Ze is toen naar het Duitse hoofdkwartier ­gegaan om de sinaasappels op te eisen. Terwijl ze in de basis een heel bang mens was. Haar ouders waren boeren die het heel arm hadden. Er was altijd angst, angst voor te weinig geld, angst om in aanzien te dalen. Haar primaire emotie was angst. Maar als zij het nodig vond, als ze voor anderen wilde opkomen, was ze opeens het dapperste mens dat je je kunt voorstellen.’

Denkt u daar weleens aan, als u met een standpunt komt waarvan u weet dat er veel ­kritiek op zal komen?

‘In zekere zin wel. Hoewel ik, ­anders dan mijn moeder, niet ­primair reageer. Als ik alleen naar mijn eigen belang zou kijken, zou ik bepaalde dingen misschien liever niet doen. Maar ik kijk altijd naar: wat is mijn verantwoordelijkheid als Ombudsman? Dan is zij wel een voorbeeld.

‘Maar ik ben nooit een actievoerder geweest. Ik kijk naar kinderen vanuit het perspectief van de ontwikkelings- en gedragswetenschappen, en vanuit het perspectief van de kinderrechten. Kinderrechten zijn niet links of rechts. Ze zijn van iedereen en voor iedereen.’

Toch worden mensenrechten, waarvan kinderrechten onderdeel zijn, in toenemende mate niet meer gezien als een vorm van bescherming, maar als een bedreiging. Het klinkt heel mooi om het belang van het kind voorop te stellen, zeggen critici, maar dat betekent dat de deur wordt opengezet voor meer immigratie. Als onderzoeker aan de Rijksuniversiteit ­Groningen stelde Kalverboer dat asielkinderen na vijf jaar zodanig in de Nederlandse samenleving zijn geworteld dat zij niet meer ­uitgezet mogen worden.

Dat betekent toch dat een ­gezin mag blijven als de ouders de procedure maar lang genoeg traineren?

‘Er wordt vaak gezegd: die ouders procederen maar door. Maar er is ook een andere kant: een overheid die niet handhaaft, die niet snel zegt: het is helder, u moet vertrekken. Wat ik niet snap, is dat je een kind wel na elf jaar op het vliegtuig kunt zetten en niet na een of twee jaar. Ik pleit er zeer voor om gezinnen ook echt uit te zetten als duidelijk is dat ze geen kans maken.

Margrite Kalverboer.Beeld Sanne de Wilde

‘Op het moment dat een kind ­in Nederland binnenkomt, is het belang van het kind niet speciaal om hier te zijn. Het is nog niet geworteld of ingeburgerd. Ik ben er ook niet van overtuigd dat alle kinderen hier beter af zijn. Als wetenschapper heb ik onderzoek gedaan naar alleenstaande minderjarige asielzoekers. We vroegen dan bijvoorbeeld: welk eten vind je het ­lekkerst? Dan kregen we vaak als antwoord: het eten dat mijn moeder maakt. Of: wat mis je het meest? De geur van mijn land. Daar spreekt heimwee uit. Ik ben er zeker niet voor dat alle kinderen en gezinnen hier moeten blijven. Ik ben voor snel duidelijkheid geven.

‘Ik vind dat je een vertrekplan moet maken waarmee je mensen in staat stelt een nieuwe start in het land van herkomst te maken. Daarin kun je ­beter investeren dan in de hele indus­trie die we hebben op­gebouwd rond vluchtelingen. Wat we niet besteden om mensen onder toch niet al te ­beste omstandig­heden jarenlang hier te ­laten zijn! In het huidige vreemdelingenrecht laten we kin­deren ingroeien in de ­samenleving.’

Gebruiken ouders hun kinderen als pion om hier te mogen blijven?

‘Het is een heel palet. Sommige ­ouders zijn heel berekenend. Maar je hebt ook ouders die hun leven ­totaal in dienst van hun kinderen stellen. Ik heb zelfs een zaak mee­gemaakt, een gruwelijke zaak, waarin de vader uiteindelijk een einde aan zijn leven maakte, zodat zijn kinderen hier konden blijven.

‘Ik heb kinderen meegemaakt die zeiden: ik kan niet terug, want ik spreek de taal van het land niet. Toen ze mochten blijven, bleken ze perfect Arabisch te spreken. Maar ik ken ook de andere kant. Kinderen die jarenlang in Nederland hebben gewoond, op de havo zaten en nu in een caravan in Armenië zitten, uitgestoten door de samenleving. Dan vind ik niet dat wij als Nederland een schoonheidsprijs verdienen. Waarom is het belang van de overheid zoveel groter dan het belang van dat kleine groepje kinderen dat je wegstuurt?’

De aanzuigende werking is een serieus punt. Mensen handelen heel strategisch.

‘Dat is helemaal waar. Mijn nichtje heeft ooit bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers gewerkt. Als er een regeling veranderde, stonden meteen de bussen met asielzoekers voor de deur. Maar dan zeg ik: zorg dat die bussen ook meteen weer teruggaan. Rond de procedure snel af, zeker als je met kinderen te maken hebt.

‘Ik ben nu al lang met migratie ­bezig. Op een gegeven moment had ik goed contact met iemand van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, iemand die aan de andere kant zat van waar ik zat. Zij zei, en dat kan ik volledig onderschrijven: als je begint in dit veld, is het zwart of wit. En hoe langer je erin zit, hoe meer je ziet dat het allemaal grijstinten zijn. Maar wat in een polariserende samenleving zo lastig is: de mensen die het meest van zich laten horen, zijn helemaal niet geïnteresseerd in die grijstinten. Ze hebben veel liever dat ik aan het ene of aan het andere uiteinde van het spectrum zit.’

Is het moeilijker geworden om Kinderombudsman te zijn?

‘Ik doe het nu drie jaar, dus dat is nog niet zo lang. Maar wat ik moeilijk vind, is dat we niet zo’n geciviliseerde manier hebben om met elkaar om te gaan. Je wilt kinderen leren dat je aardig voor elkaar moet zijn, dat je beleefd moet zijn, dat je problemen oplost zonder te vechten of te schelden. Als je dan ziet hoe volwassenen met elkaar omgaan, moet je niet verbaasd zijn dat je een volgende generatie opvoedt die misschien ruwer zal worden, omdat je dat zelf voortleeft.

‘Ik probeer genuanceerd te zijn en mijn standpunten goed te onderbouwen. Maar als je met een standpunt komt, wordt het makkelijk op de persoon gespeeld. Daar heb je dat mens weer. Ze brengt ons land in gevaar. Het wordt heel eendimensionaal. Maar dat is de wereld waarin je leeft.’

Veel mensen zeggen: het is jammer voor die kinderen, maar hun ouders hebben zich aangesloten bij een verderfelijk regime. Laat ze maar lekker zitten.