Als ik een klein bloempje was, Zou ik willen dat jij me plukte. Me in een vaasje zette, Me zelfs zou drogen. Dan was ik geliefde en weggeborgen.
Zou je me dan weg doen als je, Mijn verdorde blaadjes niet meer mooi vond? Of mij verkleurde bloemblaadjes, Niet meer aantrekkelijk?
Of de subtiele geur die ik verspreid, Niet meer ruiken wil? Dan zou ik daar liggen,bij het vuilnis, Nee,nee laat mij toch maar staan.
Hier buiten waar de zon op mijn, Roodkleurige bloemblaadjes schijnt. dan komen er niewe blaadjes aan, en wordt het plantje weer mooi groen, Omdat ik weer een mooi bloempje was.
Iedereen ziet altijd sterren en maan, Ik wou dat je mij altijd zag zien staan. Maar ik ben zoals lucht,dus onzichtbaar, Ik waai weg,maar ik weet niet waarnaar toe.
Was ik maar zoals de zon, Dat ik alles zelf gewoon regelen kon. Wanneer ik wil schijnen en wanneer niet, Wanneer ik dus blijdschap heb en wanneer verdriet.
En in mijn hart,met verdriet en pijn, Kon dat nou maar regen zijn. Dat ben ik een wolk,die regen los laat, En dus het pijn uit mijn hart gaat.
Maar helaas ben ik gewoon een meisje, Die op aarde leeft. Een van de miljarden die, Gedachten een naam geeft.