(bron: Van Dale Groot woordenboek hedendaags Nederlands)
Deze blog is dus een mengelmoes van allerlei schrijfsels. Welkom trouwens, ook al ben je hier enkel door puur toeval terecht gekomen. Waarschijnlijk wel. Anders zou je hier niet zijn. Waarom een blog maken die toch niet gelezen wordt? Ach ja; een mens moet iets doen met die digitale tekentjes op zijn scherm. Het gaat me trouwens niet echt om het gelezen worden, wel om het schrijven zelf. Zoals action painting eigenlijk. Maar veel minder spectaculair dan (en geef toe; wat is er nu boeiend aan iemand die op een toetsenbord zit te tikken?).
Er is ondertussen zowat twee jaar verstreken sinds ik deze blog heb opgestart. Na enkele heel lange pauzes heb ik weer eens het goede voornemen genomen om af en toe iets te posten. Je zal wel zien.
Daar is de muze weer de muze die me begeestert die mijn hele leven gek maakt wanneer ze er niet is
Daar is de muze weer ze zweeft en ze lacht en ze flirt met me o sluit me toch in je armen
want MIJN bestaan leven ik kan het niet zonder ik wil je grijpen me binden
maar je glipt weg uit mijn handen slechts korrels houd ik over van je onmetelijke strand
maar daar is de zee de zon gaat al onder
laat me toch leven licht als de lente het nieuw leven brengen in een landschap kaal en koud waar passie en kracht zich verscholen houdt onder de vorstlaag, steenhard en kil want toch is er steeds iets dat groeien wil
wat begon met geroezemoes uit de verte is nu uitgegroeid tot een stortvloed van onvrede Nu kan ik de woorden niet meer negeren. Flistend scheren ze om me heen, schampen mijn hart en oren hoewel ze bij mij niets te zoeken hebben. Ik laat de woordenval voorbij stromen en wacht in stilte tot de zondvloed is voorbijgeraasd, of op het oog van de storm?
Boropov
nam zijn tas en zijn sleutelbos. Een tikkeltje weemoedig wierp hij nog een blik
in zijn appartementje, dat weldra zou bewoond worden door een ambtenaar van de Staat.
Het zou waarschijnlijk zijn laatste appartement zijn in lange tijd. Op de keukentafel
had hij een briefje achtergelaten; 'Neem mee wat je wil, beschouw het als een
geschenk.' staat er op. Hij nam niet eens de moeite om de deur te sluiten.
Zijn
oude, afstandse Gorgio had hij gisteren nog volgetankt. Het wagentje had hij
geparkeerd in de schaduw van het appartementsblok, zodat zijn vertrek nog enige
tijd onopgemerkt zou blijven. Boropov legde zijn tas neer op de passagierszetel
en nam zelf plaats achter het stuur. Na wat gejammer en gekrijs begon de motor
eindelijk te draaien. Boropov zuchtte. Hij had even aan de betrouwbaarheid van
zijn oude, maar taaie rammelkar getwijfeld. Op een dag als deze kon hij zich
geen autopech veroorloven.
Terwijl
de motor warmdraaide, rommelde Boropov wat in zijn tas. Hij haalde er een
hoornen bril en een dikke, wollen muts uit. Zijn jas, versierd met de nationale
vlag, verdween in de plunjezak en werd vervangen door een onopvallende, grijze
jekker. 'Zo,' dacht Boropov terwijl hij zich in de achteruitkijkspiegel bekeek,
'dit is wel genoeg voor het eerste deel van de rit.' De motor pruttelde wat, en
de Gorgio kwam langzaam in beweging. Aan het eind van het straatje reed hij de
grote boulevard op, en verdween in het drukke stadsverkeer. De ogen die hem al
de hele tijd nauwlettend volgden, had hij niet gezien.
II.
Het
bericht kwam binnen in een oud, slechtverlicht gebouw. Er zaten verschillende
mannen aan hun tafels, flauw verlicht door bureaulampen. Bijna onmerkbaar stond
een grijzige man op, en wandelde geruisloos naar de deur. Niemand keek op. De
grijze man moest even wennen aan het felle licht op het binnenpleintje. Daarna
stapte hij resoluut naar een kleine deur in de hoek, waarnaast een bordje
'privaat' hing. Hij klopte vier maal, afwisselend hard en zacht, en werd
binnengelaten door een kleine, gezette en chagrijnig kijkende vrouw.
Zonder
één woord uit te wisselen vervolgde de grijze man zijn weg. Naarmate hij zijn tocht
in het gebouw verder zette, werd het geluid van de receptie die aan de gang was
steeds luider. Hij stopte bij een dubbele deuropening, knikte naar de man in
maatpak die plots tevoorschijn kwam van achter een gordijn. "U weet
waarvoor ik kom," zei de grijze man. De man in maatpak zei niets, maar
wees naar een hoek van de zaal, niet ver van het strijkkwartet. Daar stond hij.
Omgeven door ettelijke centimeters overtollig lichaamsvet, bij elkaar gehouden
door een bleke, zweterige huid en dit alles in een pinguïnpak waar je een
kleine zeilboot mee kon doen varen. Alleen de dubbele kinnen weigerden lustig
schommelend om in de keurig gesteven kraag te zitten. De grijze man maakte
beleefd een kleine buiging en meldde: "Meneer Andressej, hij is
vertrokken." Andressej keek tevreden en propte nog een hapje met kaviaar
naar binnen. "Wil je een hapje?" vroeg Andressej, niet bewust van de
vele stukjes kaviaar waarmee hij zijn gesprekspartner besproeide. De grijze man
sloeg beleefd het aanbod af, groette en ging onder begeleiding van enkele
elegante slotnoten ietwat walgend de feestzaal uit.
III.
Diezelfde
dag, om 6u in de ochtend. Met een laatste zucht kwam de nachttrein uit
Balkovitz tot stilstand op perron 5. Een na een ratelden de treindeuren open en
strompelden de eerste reizigers het daglicht in. Ze verdwenen gauw in het
duistere gat in de grond dat naar de megalomane tunnel leidde die uitgaf op het
stationsplein, met de fontein dat water in de nationale kleuren spuwde.
Aan
het eind van de stroom liepen vier mannen die ietwat uit de toon vielen. Ze
hadden niet alleen meer koffers mee, ze bleken ook erg goedgemutst te zijn.
"Gelukkig dat we lekker hebben kunnen slapen," zei één van hen. De
drie anderen barstten in lachen uit. Ze hadden net voor de aankomst te horen
gekregen dat ze zo'n halve wagon hebben wakker gehouden met schunnige liedjes
en daverende lachsalvo's. "Ach," antwoordde de cellist, "daar
weet ik niets meer van, ik was dronken." Nou ja, je moet iets doen tijdens
zo'n lange reis. Geld voor een kaartspel hadden ze niet. Voor drank ook niet,
maar daar wisten ze altijd wel een paar mouwen aan te passen. Vooral Sergej
dan. Niemand wist waarvan hij de flessen haalde, en niemand vroeg er om. Ze
hadden hun muziek, elkaars vriendschap en af en toe een fles sterkedrank. Ze
waren gelukkig.
Het
was voor hen de eerste keer dat ze in een vreemde stad zouden spelen. Zowat een
week geleden kregen ze het bericht dat ze uitgenodigd werden om op een receptie
in het Staatshuis van Zerkontatz te spelen. In een P.S. werd hen vriendelijk aangemaand
om zeker op de uitnodiging in te gaan. 'Kom of wij komen,' was de leus. Nog een
geluk dat de treintickets meegestuurd werden. Waar ze precies naar toe moesten,
werd hen niet uitgelegd. Daar ging voor gezorgd worden, zoals bij al het
andere. 'Denk niet, wij denken voor jou' was een andere gekende slogan.
'Tamelijk cliché, maar toch duidelijk' had een journalist ooit gedurfd te
schrijven. Tijd voor een afscheidsbrief werd hem niet meer gegund.
Problemen
oplossen, daar was de Staat goed in. En als het nodig was, kenden ze ook nog
iets van organisatie, zoals nu bij het strijkkwartet. Er wachtte hen een
groepje gespierde mannen in Rijksuniform op aan het eind van de tunnel. Zonder
een woord uit te wisselen grepen ze de muziekanten stevig bij de arm en leidden
ze naar een gesloten bestelwagen. Nog voor ze het goed en wel beseften, lagen
ze op een hoopje op de koude metalen vloer van het busje, zonder koffers of
instrumenten. Met een hels kabaal werden ze tegen de achterdeuren geschoven. Ze
waren vertrokken.
IV.
Met
een lawine van scheldwoorden ontwarde de kluwen van armen en benen zich.
"Bende klootzakken!", riep iemand. "Strontjanetten! Mestkevers!
Oelewappers! Stoethaspels!" Gelukkig maakte de bestelwagen zo'n lawaai dat
de boodschap niet gehoord kon worden door de bestuurder. "Vuile
nationa...", maar verder kwam de cellist niet. Sergej verkocht hem een
oplawaai vanjewelste. Naast woede was ook een diepe angst te lezen in zijn
ogen. Ook de andere muzikanten keken de cellist scherp aan. Beschaamd boog hij
zijn hoofd, terwijl de sterren nog om hem heen dansten. Angstvallig luisterden
ze, maar de wagen raasde door alsof er niets gebeurd was in zijn duistere
laadruimte. Toch duurde het nog een hele tijd voordat de sfeer ietwat genormaliseerd
was. Ze wisten allemaal wat zo'n uitspraak kon kosten.
Na
wat een eeuwigheid leek, minderde de bestelwagen vaart. De putten in het wegdek
waren stilaan verdwenen, wat een hele opluchting was voor hun achterwerken. De
bestelwagen wrong zich met piepende banden door enkele scherpe bochten, dook
van een helling en kwam even later tot stilstand. De deur ging open en een stem
gebood hen uit de bestelwagen te komen, maar ze zagen niemand. Nauwelijks
stonden ze met hun stramme benen op het ruwe beton, of de bestelwagen reed met
een rotvaart achterwaarts de ruimte uit. Vliegensvlug sloot een poort zich. Ze
stonden met zijn vieren ietwat verloren in de volledig gebetonneerde kamer. Een
fel licht viel op hen, maar voor de rest niets dan stilte. "Wat staat ons nu weer te wachten?",
dacht Sergej somber.
V.
Boropov
reed aan volle snelheid de stad uit. Nou ja, toch aan de hoogste snelheid die
zijn Gorgio enkele uren kon volhouden. Met een immens geraas bolde hij voorbij een
rij voertuigen die zich, met hun slakkengangetje, wel aan de maximumsnelheid
hielden. Het was een karavaan vol halfverroeste en krakkemikkige metalen dozen
op drie of vier wielen, waar heel wat mensen in opeengepakt zaten. Een kleuter
keek met grote ogen naar Boropov's Gorgio en leunde angstaanjagend ver uit het
gat in de carrosserie van de Staatsbus. Gelukkig greep een eeltige hand de
kleine vast bij de kraag om hem binnensbus een oorvijg te verkopen. Het zou
niet de eerste keer zijn dat een kind aan de kant van de weg ligt.
Opeens,
zonder enige waarschuwing, ging de Gorgio de weg af, en stortte zich langs de
stoffige helling naar beneden. Een grote stofwolk steeg op en belemmerde de
andere weggebruikers het zicht op het dalletje. Niemand stopte. Boropov vloekte
hard toen het rechterachterwiel bleef haperen aan een onzichtbaar obstakel,
verscholen onder het stof. Met een knal werd het achtereind van de auto omhoog
gekatapulteerd, maaide een verdorde struik weg en klemde zich opeens vast in de
mulle ondergrond, waardoor de Gorgio ei zo na overkop ging. Onzacht kwam
Boropov's neus in aanraking met het stuurwiel. Sakkerend zocht hij met
betraande ogen zijn walkie-talkie, die de reden was van zijn vreemde manoeuvre.
Boropov vond de walkie-talkie onder de passagierszetel en zei kort
"Boropov."
Een
stem aan de andere kant van de lijn gaf hem in telegramstijl enkele instructies
door. Boropov knikte telkens begrijpend, hoewel hij vond dat de informatie deze
keer wel erg vaag was. Toen hij vroeg om wat specifieker te zijn, verbrak de
stem aan de andere kant prompt de verbinding. Diep fronsend luisterde Boropov
naar het geruis bij zijn rechteroor. Vreemd. "Ach wat", mompelde hij
tegen zichzelf.
Hij
stapte uit om de achterkant van zijn wagen te controleren, en zag dat alles
goed was. Misschien waren er enkele blutsen bij gekomen, maar erg groot leek
het verschil niet te zijn. Het wiel was nog intact. Boropov startte de motor,
keerde om en liet de auto kalm de helling op kruipen.
Eenmaal op de weg, sneed hij enkele andere chauffeurs de weg af en verdween
plankgas uit het zicht.
VI.
Een
luidspreker kraakte. "Wie zijn jullie?" vroeg een metalen stem.
"Wij zijn een strijkkwartet uit Balkovitz. We werden gevraagd om op een
receptie in het Staatshuis van Zerkontatz te spelen," antwoorde Sergej met
een kalme, duidelijke stem. "Ga dan maar snel met je armen en benen
gespreid op de grond liggen, gezicht naar beneden." De vier volgden het
bevel op. Verder gebeurde niets. Langzaam werden de vier doordrongen door de
kilte van het beton. Niemand waagde het om een vin te verroeren; ze wisten dat iemand
hen scherp in de gaten hield.
Opeens
werd er gerammeld aan de metalen deur in de hoek. Ze werd op een kier geopend,
een streep licht viel binnen. Terzelfder tijd kwam van bij de poort het geluid
van tientallen klepjes die open gingen. Het licht ging uit, de deur sloot zich
en een fractie van een seconde later leek de kamer vergeven te zijn van een
soort apocalyptisch vuurwerk; overal lichtgeflits, vonkjes van afketsende
kogels en vooral het geratel van machinegeweren. De vier voelden het dodelijke
lood op onaangenaam dichte afstand boven hun lichaam scheren. Ze hielden hun
handen tegen hun oren, maar toch leek elk schot een mokerslag in hun hersenpan
te zijn. Langzaam leek alles te vervagen; de schoten, het geflits, het koude
beton, de kamer.
VII.
Eenzaam
werkte een kleine stip zich een bergpas op. Honderden meters lager, in een
diepe rotsopening, stond een kleine, roestende wagen verscholen. De auto was zo
vuil, dat geen mens, behalve één dan, zou kunnen schatten hoe lang hij er als
stond. Bandensporen waren er niet, daar was de ondergrond te hard voor. De
tocht deed een halfopen raampje klapperen. Verder was er niets dan doodse
leegte in de grot. De stip in de hoogte was Boropov. Hij keek reikhalzend naar
de bergkam, waar hij zijn doel voor het eerst zou zien.
Met
een zucht zette Boropov zich neer op langs de kant van de pas. Uitstapjes als
deze waren geen lachertje, zeker niet met al die jaren levenservaring die zwaar
op zijn schouders begonnen te wegen. Met zijn mouw veegde hij het zweet van
zijn gezicht. Hij kon de wind horen bulderen langs de bergflank. In de verte
rolde een steen de helling af. Verder was er niets, helemaal niets in deze
woestenij.
Boropov
krabbelde recht, nam zijn tas weer vast en vertrok. Enkele sneeuwvlokjes
dwarrelden naar beneden. "Vervloekt", dacht hij. Hier had hij niet op
gerekend. De nacht zou zonder sneeuw al koud genoeg zijn.
Voorovergebogen schikte hij één voor één de
witgloeiende kolen. Een plotse vlaag van hitte steeg op. De man hapte even naar
adem en blies toen de vlam in zijn pijp. Peinzend wisselde hij de tang voor een
veger en stuurde de as resoluut de dieperik in. Sintels spatten op, die hij
wapperend afweerde zodat zijn nette witte pak ongeschonden zou blijven. Hij
moest er immers netjes uit zien voor de Dame van het Duister. De Vuurman deed
nog een trekje aan zijn pijp, krabde in zijn haar en begon opnieuw. De Dame van
het Duister zou tevreden zijn.
Het bleke, troebele brouwsel schuimde in mijn glas. De beker kantelde aan mijn mond Het koele nat prikkelde mijn tong en heelde mijn gesprongen lippen, zoals geen labello ooit zou kunnen. Minuscule gasbelletjes zetten zich vast aan mijn verhemelte, om dan zonder boe of ba verzwolgen te worden. Langzaam werd de glasbodem zichtbaar. Verdorie, had ik dan toch te diep gekeken?
Voorzichtig open ik de poort van wereldwijde kennis. Voor eventjes, houd ik me voor. Informatie en kennis allerhande stromen bit voor bit draadloos mijn brein binnen. Plots deurgeklop, etenstijd. Verdomme weer niets gedaan.