Psalm 16 Omhels me stevig, vriendin God, ik kruip knusjes tegen je aan ik noem je Heer, mijn diepste genot. Wij kronkelen van geneugte; Geen vreugde zonder jou, Gij, mijn erfdeel, mijn beker wijn, Jij stut en steun van mijn bestaan. Je smaakt naar zoete druiven Je geur is die van Magdalas nardus Je aura is een regenboog van kleuren Je lispelt me je liefde toe Je huid is zacht en warm Ik kruip in je armen En kronkel van genot...
Voor Guido Leemans ik houd van een vers, van een heerlijk,gedicht, van waaiende haren en een monter gelaat, van lichaam en ziel van veertig karaat, greiend, bewegend, opwaarts gericht !
Ik houd van een droom in een wild-jong hoofd, van wereldhernieuwende bruisende plannen, ik houd van een liefde, rood-warmende vlammen, Ik houd van wat jong is en minnend gelooft.
Ik houd van een wezen uit rotsen gehouwen, door wind en door zon en door bijtende regen, van een mens, die het lijden kan zien als een zegen, die glimlachen durft en steeds hogerop bouwen.
Ik houd van een lach naar het hardschone leven, een lach als een lichtend en knetterend vuur, een klinkende echo in zuiver azuur, een vertrouwend gebed fris ten hemel gegeven.
Ik houd van een vers, op mijn wegen een licht, ik houd van een jongen die droomt en die mint, die lijdt en die durft, en die leeft als de wind. Ik houd van die jongen, dat heerlijk gedicht.
4/12/1959 het Jongenstehuis-kortenberg vroeg... ...Een versje dat gans het leven van "een verlaten en verstoten jongetje" inhoudt. Ik reken op u om me een ontroerende passende tekst te willen maken, die echt woorden zijn die diep zouden worden aangevoeld en meer zouden kunnen laten begrijpen... Die echt onze mensen ontroeren, opdat ze hun hart zouden geven om zovele kinderen te helpen. ----------
Zilveren wolken, een bolronde maan... Daar komt in het duister een jongen gegaan. Ik zie aan de ogen, de knaap heeft gehuild, Ik reik hem mijn handen. Dicht bij mij hij schuilt,
En droomt van een moeder die teder omhelst, - Dat kind of de sterren, wie huilt er het felst? - Hij droomt van een vader die glimlacht op hem, Zijn kop streelt, hem troost met een diep-warme stem.
Ik lees in die ogen, een wondere zang, Omhels me, ze zingen, en zoen m'op mijn wang ! Mijn broeder, mijn broeder, geef warmte en vuur, En droog op mijn wezen, die tranen zo zuur.
Zilveren wolken, een bolronde maan, Terwijl in de nacht zoveel jongens vergaan. Wie ziet aan hun ogen, ze hebben gehuild ? Wie opent hun hart waar hun weemoed in schuilt ?