GESCHILLENREGELING BUITEN DE RECHTBANK OM ... OF ... OVER GEZOND VERSTAND ?
Een veel gehoorde kritiek is blijvend, vele organisatorische inspanningen ten spijt, dat de afhandeling van juridische geschillen voor de Rechtbanken tijdrovend is. Bovendien vereist de oplossing van sommige discussies nuancering (specifieke situaties, gevoeligheden, eigenschappen, …) die met de zuivere toepassing van veelal objectieve normen, en zoals het de rechter ook betaamt, niet bereikt wordt. Partijen beschikken zelf over een aantal mogelijkheden om tot een meer gespecialiseerde oplossing te komen. 1. oproeping in verzoening – Artt. 731 en 732 Ger. W. Iedere inleidende hoofdvordering tussen partijen die bekwaam zijn om een dading aan te gaan en betreffende zaken welke voor dading vatbaar zijn, kan op verzoek van een partij of met beider instemming vooraf ter minnelijke schikking worden voorgelegd aan de rechter die bevoegd is om in eerste aanleg ervan kennis te nemen. In sommige gevallen is deze voorafgaande poging tot minnelijke schikking verplichtend gesteld. Deze oproeping in verzoening behoeft geen verregaande formaliteiten. Indien een van hen het, zelfs mondeling, verzoekt, worden de partijen bij gewone brief van de griffier opgeroepen om binnen de gewone termijn van dagvaarding te verschijnen op dag en uur door de rechter bepaald. Daarbij moet men er zich wel van vergewissen dat bij oproeping de aangelegenheid niet ten gronde zal worden behandeld door de rechter. Deze zal letterlijk “oproepen tot (in) verzoening. Indien partijen niet tot een oplossing komen, zal men vooralsnog procedure ten gronde moeten lanceren. 2. Bemiddeling Luidens art. 1724 Ger. W. kan elk geschil dat vatbaar is om te worden geregeld via een dading, het voorwerp zijn van een bemiddeling, evenals een aantal specifieke geschillen. In een overeenkomst tussen partijen kan een bemiddelingsbeding opgenomen worden, waarbij de partijen zich ertoe verbinden voor eventuele geschillen in verband met de geldigheid, totstandkoming, uitlegging, uitvoering of verbreking van de overeenkomst eerst een beroep te doen op bemiddeling en pas dan op elke andere vorm van geschillenbeslechting. Dit bemiddelingsbeding vormt geen beletsel voor verzoeken tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen. De indiening van dergelijke verzoeken brengt niet mee dat men van de bemiddeling afziet. Betekenisvol is dat de documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in de loop en ten behoeve van een bemiddelingsprocedure vertrouwelijk zijn. Zij mogen niet worden aangevoerd in een gerechtelijke, administratieve of arbitrale procedure of in enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis. De geheimhoudingsplicht kan slechts worden opgeheven met instemming van de partijen om onder meer de rechter in staat te stellen de bemiddelingsakkoorden te homologeren. Bij schending van die geheimhoudingsplicht door een van de partijen doet de rechter of de arbiter uitspraak over de eventuele toekenning van schadevergoeding. Vertrouwelijke documenten die toch zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de geheimhoudingsplicht, worden ambtshalve buiten de debatten gehouden. Elke partij kan te allen tijde een einde maken aan de bemiddeling, zonder dat dit tot haar nadeel kan strekken. In het Gerechtelijk Wetboek wordt een onderscheid gemaakt tussen vrijwillige bemiddeling en gerechtelijke bemiddeling. Elke partij mag in het kader van vrijwillige bemiddeling en dit onverminderd elke gerechtelijke of arbitrale procedure, voor, tijdens of na een rechtspleging aan de andere partijen voorstellen om een beroep te doen op de bemiddelingsprocedure. In deze context louter volledigheidshalve opgemerkt, geldt dat in het kader van gerechtelijke bemiddeling de reeds geadieerde rechter, in elke stand van het geding, alsook in kort geding, behalve voor het Hof van Cassatie en voor de arrondissementsrechtbank, op gezamenlijk verzoek van de partijen, of op eigen initiatief maar met instemming van de partijen, een bemiddeling kan bevelen, zolang de zaak niet in beraad is genomen. 3. Arbitrage Tenslotte kan luidens art. 1676 e.v. B.W. elk geschil dat reeds is ontstaan of nog kan ontstaan uit een bepaalde rechtsbetrekking, waarover een dading mag worden aangegaan, bij overeenkomst aan arbitrage worden onderworpen. Evenwel is in sommige gevallen het voorzien van een arbitrageclausule nietig. Een overeenkomst tot arbitrage behoort te zijn vervat in een door partijen ondertekend geschrift, of in andere hen bindende stukken, waarin zij blijk hebben gegeven van hun wil om het geschil aan arbitrage te onderwerpen. Het gevolg is dat, art. 1679 Ger. W. , de rechter bij wie een aan arbitrage onderworpen geschil aanhangig is gemaakt, zich, weliswaar op verzoek van een partij, onbevoegd verklaart om daarvan kennis te nemen, tenzij er ten aanzien van dat geschil geen geldige overeenkomst tot arbitrage is of deze is geëindigd; de exceptie moet voor elke andere exceptie of verweer worden voorgedragen. Indien u voorafgaand deze mogelijkheden inzake geschillenbeslechting wil voorzien in de overeenkomst met uw contractspartij, vraagt u best even advies aan een Advocaat, niet in het minst gezien de specifieke regelgeving die rond deze mogelijkheden is voorzien. Een investering voorafgaand, die u naderhand, in geval van geschil, veel tijd en kosten kan besparen … De Advocaat
Op 29 april 2013 trad een nieuw besluit van de Vlaamse Regering in werking.
Voortaan geldt bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning de verplichting op een milieu-effectenscreening (MER-screening) uit te voeren, zulks voor onder meer stadsontwikkelingsprojecten. Meer concreet komt het erop neer dat alle mogelijke nadelige gevolgen van het bouwproject op het milieu nagegaan moeten worden.
Deze verplichting geldt dus niet langer enkel voor "grote" stadsontwikkelingsprojecten", doch zelfs wanneer er tijdens de opmaak van het Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) voor de site al een MER-rapport werd opgemaakt, bovendien wanneer de aanvraag volledig conform is aan de stedenbouwkundige voorschriften van dit RUP.
Nieuwe reglementering overheidsopdrachten binnenkort in werking
Nieuwe reglementering overheidsopdrachten binnenkort
in werking
Intussen
verscheen een KB van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare
werken verscheen op 14 februari in het Belgisch Staatsblad.
Voor de
bepalingen uit de wet van 15 juni 2006 (Wet overheidsopdrachten en bepaalde
opdrachten voor werken, leveringen en diensten) welke nog niet van toepassing
zijn en de daar bijhorende uitvoeringsbesluiten, is de inwerkingtreding daarvan
aangekondigd voor 1 juli 2013.
Nieuwe regeling in verband met uw Kredietkaart, alles nog even op een rijtje ..
Op basis van de Wet Consumentenkrediet, voorzag de wetgever enkele aanpassingen die sinds 1 januari 2013 van kracht zijn.
Het maandelijkse te betalen minimum bedrag voor de kredietopening is voortaan bepaald op 1/18de van het opgebruikte bedrag, en niet langer op 5% (muv de jaarlijkse bijdrage), met een minimum van 25,00 EUR of een lager opgebruikt bedrag. Tevens moet een maximale termijn worden voorzien voor een verplichte "nulstelling", een termijn waarbinnen de kredietnemer minstens één keer het totaal opgebruikte kredietbedrag dient terug te betalen.
Bouwplannen voor uw horecazaak ? Hoe toegankelijk is ze opdat u de vereiste bouwvergunning verkrijgt ?
Hoe
toegankelijk is uw horeca uitbating ?
Waarmee rekening
houden bij de aanvraag van uw bouwvergunning ?
1.
Bij wet reeds daterend van 17 juli 1975 betreffende
de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek (B.S.
19.8.1975), zijn er voor horecabedrijven waarvan de oppervlakte voor het publiek
toegankelijk groter is dan 150m² welbepaalde wettelijke toegankelijkheidsnormen
voorzien.
Daarmee zal de bevoegde overheid slechts een
bouwvergunning verlenen ten behoeve van de gebouwen die toegankelijk zijn voor
het publiek, op voorwaarde dat deze gebouwen voldoen aan de normen bij K.B.
vastgesteld terzake van hun toegankelijkheid voor gehandicapten.Dit geldt
overigens ook in geval van belangrijke verbouwingen, waaronder werken moeten
worden verstaan die de inrichting van het gebouw veranderen.
2.
Voormeld K.B. is voorhanden, tevens reeds sedert 9
mei 1977, en dit uiteraard in uitvoering van de wet van 17 juli 1975
betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het
publiek (B.S. 8.6.1977).
Hierin wordt verduidelijkt dat men voor de toepassing
van de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot
gebouwen toegankelijk voor het publiek handicaps in aanmerking komen die de
bewegingsvrijheid van de personen die erdoor getroffen zijn, ernstig
belemmeren.
De geviseerde gebouwen en
toegankelijkheidsvoorwaarden alsook normen inzake de binnenaccomodatie zijn in
het K.B. opgesomd als volgt :
1. de gebouwen voor recreatieve
en socio-culturele activiteiten;
2. gebouwen bestemd voor het
uitoefenen van de eredienst;
3. bejaardentehuizen en tehuizen
voor gehandicapten;
4. inrichtingen voor sport en
openluchtleven;
5. handelszaken en
horecabedrijven waarvan de oppervlakte, voor het publiek toegankelijk, groter
is dan 150 m²;
6. ziekenhuizen en centra voor
medische, psychische, gezins- en sociale hulp;
7. niet gelijkvloerse
parkeerruimten, dat zijn ondergrondse of op een verdieping gelegen
parkeerruimten met meer dan 100 parkeerplaatsen;
8. openbare toiletten;
Voor deze gebouwen geldt dat een bouwvergunning of
een vergunning voor belangrijke verbouwingswerken enkel zal worden afgegeven
wanneer zij over hun gehele, voor het publiek toegankelijke oppervlakte,
voldoen aan de volgende normen :
Toegankelijkheidsnormen
§ 1. Voor de parkeerruimten
gelden de volgende regels: ten minste 1 op 25 parkeerplaatsen zijn bestemd voor
voertuigen die door gehandicapten gebruikt worden; die parkeerplaatsen zijn
minstens 3 m breed en bevinden zich bij voorkeur op de hoeken; in geval van
boxen is de minimumbreedte 3,30 m.
§ 2. Voor de toepassing tot de
gebouwen dienen de volgende normen in acht genomen te worden:
1. de toegangsweg van de straat
of van de parkeerruimten naar tenminste één ingang van het gebouw dient bij
voorkeur horizontaal te liggen, en minimum 1,20 m breed te zijn;
2. de hellende
toegangswegen voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) de helling bedraagt hoogstens
7 pct. voor een maximale lengte van 5 m en hoogstens 5 pct. voor een maximale
lengte van 10 m in één stuk;
b) de breedte van het hellend
vlak dient een bordes van minimum 1,20 m lengte aangelegd;
d) aan de open zijkanten van het
hellend vlak en van het bordes die boven de begane grond uitsteken dient een
stoepband aangelegd, waarvan de hoogte minimum 0,05 m bedraagt;
e) het hellend vlak en het
bordes zijn aan weerskanten voorzien van een ononderbroken leuning, welke een
hechte steun biedt en een vorm heeft, die een gemakkelijk glijden van de hand
erover mogelijk maakt. Die leuning bestaat uit twee leuningsregels die zich
respectievelijkl op een hoogte van 0,75 en 0,90 m bevinden;
3. de trappen
voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) de traptreden zijn maximum
0,15 m hoog en minimum 1,20 m diep;
b) de trap is voorzien van
leuningsregels als beschreven in 2, e;
4. voldoet één toegangsweg aan
de voorwaarden bepaald bij 2 of 3, dan zijn de andere toegangswegen er niet aan
onderworpen;
5. het oppervlak van de
toegangswegen is ruw en, in geval van tegelwerk, gelijkmatig tot aan het
oppervlak opgevuld;
6. tenminste één toegangsdeur
heeft een vrije doorgangsbreedte van minimum 0,90 m en indien zij van een
automatische deursluiter voorzien is, heeft deze een minimale weerstand; de
draaikruisdeuren zijn uitgesloten, de breedte van de deurwand aanliggend bij de
deurknop is minstens 0,50 m;
7. de nooduitgang voldoet aan
dezelfde voorwaarden als de ingang.
Normen van binnenverkeer en -accommodaties
§ 1. Voor de gangen, sassen en
overlopen: de vrije doorgangsbreedte is minstens 1,50 m;
§ 2. Voor de eventuele liften:
1) minstens,
bestemd voor gehandicapten, voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) de minimale afmetingen van de
kabineruimte zijn:
- diepte d.w.z. de afstand van
de binnenkant van de liftdeur tot de tegenover liggende liftdeur tot de
tegenoverliggende liftwand: 1,30m;
- breedte, d.w.z. de afstand
tussen de tegenoverstaande zijwanden naast de liftdeur: 1 m;
b) de liftdeur, de schachtdeur
of de deur die voor beide dienst doet, is een schuifdeur waarvan de
doorgangsbreedte tenminste 0,80 m bedraagt, ze is voorzien van een gevoelige
rand die bij aanraking de deur automatisch opent;
c) langs de wanden van de
liftkabine is een handgreepregel aangebracht op 0,90 m hoogte, gemeten vanaf de
cabinevloer;
d) het mechanisme van de lift
maakt een peilinstelling mogelijk tot op 0,02 m nauwkeurig;
e) alle bedieningsknoppen binnen
de cabineruimte zijn dubbel voorzien; een reeks aan iedere zijde van de deur;
ze dienen in te springen en zich op een hoogte van maximum 1,30 m te bevinden.
Naast, of op iedere bedieningsknop wordt de aanduiding van zijn funktie
zorgvuldig gegraveerd of uitstulpend aangebracht. De knoppen die niet van het
elektronisch type zijn, hebben een ronde of rechthoekige vorm en de minimale
afmeting bedraagt 15 mm.
§ 3. Voor de binnendeuren:
Alle binnendeuren van lokalen
bestemd voor het publiek voldoen aan de volgende voorwaarden:
1. de vrije doorgangsbreedte
bedraagt minstens 0,80 m;
2. de breedte van de muurwand
aanliggend aan de deurknop is minstens 0,50 m;
3. is de deur van een drempel
voorzien, dan steekt deze aan beide zijden niet meer dan 0,02 m boven het
vloeroppervlak uit;
4. automatisch sluitende deuren
zijn voorzien van een vertragingsmechanisme;
5. beglaasde deuren zijn van
veiligheidsglas voorzien.
§ 4. Voor het trappenhuis:
Het trappenhuis voldoet aan de
volgende voorwaarden:
1. de traptreden zijn maximum
0,18 m hoog en minimum 0,23 m diep, op de looplijn gemeten;
2. iedere trap is langs beide
kanten kanten voorzien van een trappenleuning met doorlopende handgreep. Deze
steekt 0,40 m voorbij begin- en eindpunt van de trap uit.
§ 5. Voor de loketten:
1. de loketten bevinden zich op
een maximumhoogte van 1,15 m;
2. de ruimte tussen loket en
afbakening bedraagt minimum 0,90 m.
§ 6. Voor de publieke telefoons:
1. de hoorn van minstens één
toestel bevindt zich op een hoogte van maximum 1,15 m;
2. de ruimte naast en onder het
toestel dient vrij te zijn.
§ 7. Voor de sanitaire
accommodaties:
1. WC-lokalen:
a) waar toiletten voor het
publiek toegankelijk gesteld worden, is minstens 1 WC aangepast voor
gehandicapten;
b) de minimumafmetingen zijn
tenminste 1,50 x 1,50 m;
c) de deur is een naar buiten
opendraaiende deur met een bijkomend vertikaal handvat op een hoogte van 90 cm
en op 0,25 m van de scharnierzijde;
d) de vrije doorgangsbreedte van
de deur bedraagt minimum 0,80 m;
e) de hoogte van het zitvlak van
de WC-pot, gemeten vanaf de vloer, bedraagt 0,50 m à 0,55 m;
f) aan weerszijden van de WC-pot
zijn handvatten voorzien op een hoogte van 0,85 m en over een minimumlengte van
0,50 m;
2. wastafels:
de ruimte
onder de wastafel is vrij;
de benedenrand van de spiegel
bevindt zich op een hoogte van maximum 1,10 m.
§ 8. Waar het publiek over
zitplaatsen beschikt zijn minstens twee percent bestemd voor gehandicapten.
Ook volgende gebouwen moeten voldoen aan deze normen
:
9. post-, telegraaf- en
telefoonkantoren, banken en andere financiële instellingen;
10. kantoorgebouwen,
gerechtshoven en gemeentehuizen;
11. straf- en
wederopvoedingsinrichtingen;
12. schoolgebouwen, internaten
en studentenverblijven;
13. gebouwen van de luchthaven;
Bijkomend geldt dat voor deze gebouwen een bouwvergunning
of een vergunning voor belangrijke verbouwingswerken enkel wordt afgegeven
wanneer ten minste één verdieping of ten minste 10 pct. van de voor het publiek
toegankelijke oppervlakte en de bijhorende toegangswegen voldoen aan de normen
hoger uiteengezet en dat daarenboven de gehandicapten kunnen deelnemen aan alle
functies waarvoor het gebouw bestemd is.
Voor de gebouwen bedoeld in de rubrieken 14 en 15, te
weten
14. stationsgebouwen, permanent
bediend door personeel van de N.M.B.S.;
15. stationsgebouwen voor het
stedelijk openbaar vervoer,
geldt bijkomend dat een bouwvergunning of een
vergunning voor belangrijke verbouwingswerken enkel wordt afgegeven wanneer de
voor het publiek toegankelijk oppervlakte voldoet aan de volgende normen :
§ 1. Voor de stationsgebouwen,
permanent bediend door personeel van de N.M.B.S. zijn van toepassing:
1. de normen voor binnenverkeer
en -accommodatie met uitsluiting van de regels inzake de liften.
§ 2. Voor de stationsgebouwen
voor het stedelijk openbaar vervoer, zijn van toepassing:
1. de normen met betrekking tot
de toegang hoger omschreven, met uitsluiting van deze met uitsluiting van deze
opgesomd onder § 2 (toegangswegen, hellingsgraad, ).
2. de normen voor binnenverkeer
en accommodatie, hoger opgesomd.
3.
Op gebouwen en hun aanhorigheden en op accommodaties
die aan de bij dit besluit gestelde voorwaarden beantwoorden, wordt het
internationaal toegankelijkheidssymbool aangebracht.
Dit symbool is reeds jaren gekend onder de vorm van een
plaat waarop in het wit op een blauwe achtergrond de silhouet is afgebeeld van
een in een rolstoel zittend persoon.
Dit symbool moet worden aangebracht op een goed
zichtbare plaats aan de rechterzijde van de ingang, alsook aan de binnen- en
buitenaccommodaties voor gehandicapten.
Het symbool wordt daarenboven toegekend door de
overheid belast met het verlenen van bouwvergunningen.
4.
In het K.B. is voorzien dat de Ministers of
Staatssecretarissen bevoegd zijn voor de ruimtelijke ordening en stedebouw,
ieder voor het gebied dat hem betreft, afwijkingen mogen toestaan op de lijst
der gebouwen hoger vermeld, op de normen met betrekking tot de toegang, op de
normen van binnenverkleer en accomodaties en op de normen voor stationsgebouwen,
wanneer de plaatselijke omstandigheden of
specifieke eisen van technische aard een bijzondere bouwwijze vorderen.
EEN OPRIT, TERRAS, ZWEMBAD, TENNISBAAN OF SIERVIJVER AANLEGGEN ?
Tegenwoordig zijn heel wat verharde constructies in de tuin niet meer onderheving aan een vergunningsverplichting. Dit bespaart heel wat administratief werk, en bovendien kan men heel wat meer vrijheid ervaren bij de aanleg van dergelijke constructies.
Zo zijn strikt noodzakelijke opritten en toegangen naar een woning vrijgesteld (niet : parkeerplaatsen in de voortuin !).
De aanleg van een niet overdekte constructie is vrijgesteld van vergunning voor een maximale oppervlakte van 80m². Dit betreft een maximale oppervlakte die mogelijks kan samengesteld worden uit verschillende constructies (vb. : zwembad + terras, ...), andermaal de strikt noodzakelijke toegangen en opritten niet meegerekend.
Bovendien geldt dat deze constructies geen bouwvolume mogen hebben (vijver, zwembad, terras, ...), 1 meter van de perceelsgrens verwijderd moeten blijven, minder dan 30 meter van de woning verwijderd moeten zijn, niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied mogen liggen en evenmin, hier algemeen uitgedrukt, in een oeverzone mogen liggen afgebakend in een bekkenbeheersplan of in de 5 meter brede strook langs een waterloop mogen liggen.
Altijd zal gelden dat de constructie niet strijdig mag zijn met het BPA, het RUP, het verkavelingsplan (tenzij voorrang is voorzien), met stedenbouwkundige verordeningen op welk niveau dan ook, met andere bestaande stedenbouwkundige vergunningen, erfdienstbaarheden, lichten en zichten, gemene muur, ...Gebeurlijk dient voorafgaand machtiging te worden verleend door het agentschap Ruimte en Erfgoed.
In een stedenbouwkundig attest worden inlichtingen over bouwmogelijkheden op een perceel bevestigd.
Dit attest is geen vergunning en de erop vermelde informatie inzake bestemming en opgelegde voorwaarden blijven slechts twee jaar geldig te rekenen vanaf de datum van de uitreiking van dit attest.
Anderzijds kan de inhoud ervan niet worden gewijzigd of tegengesproken in een procedure bouwaanvraag - of verkaveling voor zover de stedenbouwkundige - of geldende verkaveringsvoorschriften inmiddels niet wijzigden of indien verplicht in te winnen adviezen geen zaken aan het licht brengen waarmee men bij het opstellen van het attest geen rekening hield, hetzij wanneer zou blijken dat het attest behept zou zijn geweest met materiële fouten...
Om een stedenbouwkundig attest aan te vragen, heeft men geen architect nodig. Een eigen schetsontwerp kan volstaan. Men hoeft zelfs geen eigenaar te zijn van het betrokken perceel.
Het attest, waarvan de aanvraag niet kostelijk hoeft te zijn, biedt zekerheid over de bouwmogelijkheden op een bepaald perceel.
Ingevolge de Wet van 10.11.2006, B.S. 19 december 2006, is voor sluitingsuren en de wekelijkse rustdag het volgende voorzien
De wekelijkse rustdag :
In principe zijn alle handelaars onderworpen aan een wekelijkse rustdag. Hieronder verstaat men een "ononderbroken sluitingsperiode van 24 uren, die begint om 5 uur of om 13 uur en eindigt op hetzelfde uur de volgende dag".
Sluitingsuren :
Voor de meeste winkels geldt dat zij zich moeten houden aan een sluitingstijd geldend van voor 5 uur en na 21 uur op vrijdag en de werkdag voor een wettelijke feestdag (eventueel op zaterdag indien de wettelijke feestdag op een maandag valt). Anders geldt de sluitingstijd van voor 5 uur tot na 20 uur.
Afwijkingen gelden voor verkoop binnenshuis (vb. : homeparty's, ...), verkoop aan huis op uitnodiging van de consument zelf, verkoop en dienstverlening in openbare stations (zie treinstation, ...), verkoop en dienstverlening in luchthavens en havenzones, dringende dienstverlening, tankstations (algemene voedingswaren en huishoudartikelen langsheen autosnelwegen (op het domein van -) en op voorwaarde dat deze niet groter zijn dan 250 m².
Afwijkingen gelden voor verkoop als hoofdactiviteit(*) van kranten, tijdschriften, tabak en aanverwanten, telefoonkaarten, producten van de Nationale Loterij. Tevens voor verhuur / verkoop van dragers van audiovisuele werken en videospelen, brandstof en olie voor voertuigen, ijsconsumptie in individuele porties, voedingswaren die binnen de vestiging worden geconsumeerd en verbruikt !
(*) verwijzing aan de buitenkant naar deze activiteit, uitsluitend voor deze activiteit wordt reclame gemaakt, de keuze van producten is beperkt, de verkoop van het product vormt ten minste 50% van de jaaromzet.
Tenslotte kan men bij het College van Burgemeester en Schepenen om een afwijking verzoeken, en gelden uitzonderingen voor toeristische centra.
Voor nachtwinkels gelden uiteraard andere sluitingsuren, en wel tussen 7 en 18 u en dan nog op voorwaarde dat de netto verkoopsoppervlakte hoogstens 150 m² bedraagt en op voorwaarde dat men zich beperkt tot de verkoop van voedingswaren en huishoudartikelen. De vermelding "nachtwinkel" moet duidelijk zijn.
Bij KB van 9 maart 2003 werd de modernisering van bestaande
liften opgelegd.
Nadien werden de data waartegen alle liften moesten gemoderniseerd zijn, door wijziging van het KB van 9 maart 2003 uitgesteld, deels naar 1 januari
2013 en deels naar 1 januari 2018. Onnodig te zeggen dat een en ander heeft geleid tot onduidelijkheid over de vraag of de termijnen van de modernisering van
de liften opnieuw zouden worden verlengd.
Vandaag kunnen wij verwijzen naar het KB van 10 december 2012, andermaal tot wijziging
van het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende de beveiliging van
liften (B.S. 19 december 2012).
In dit KB wordt de termijn van de modernisering van een lift overeenkomstig de
veiligheidsaspecten vastgelegd in functie van het jaar van de inbedrijfstelling
van de lift.
Daarbij wordt verwacht dat de gemakkelijkst te renoveren en te moderniseren liften eerst worden aangepast. Voor oudere liften, krijgt men dus bijkomend respijt.
Concreet
Datum van inbedrijfstelling
Termijn van de modernisering
vanaf 1 april 1984
ten laatste 31 december 2014
van 1 januari 1958 tot 31 maart 1984
ten laatste 31 december 2016
voor 1 januari 1958
ten laatste 31 december 2022
De oorspronkelijke voorziene fasering van de moderniseringswerken wordt afgeschaft.
Voor het geheel van veiligheidsmaatregelen (elektronisch veiligheidsgordijn, positieve vergrendeling, ...) zal men uitgaan van eenzelfde datum.
Ook de termijn voor de risicoanalyse wijzigt in dit zin dat deze voortaan om
de vijftien jaar zal worden uitgevoerd in plaats van om de tien jaar.